UITGEBREIDE FILOSOFIE
Via www.ididdit.be heb je toegang tot het onlineleerplatform bij Agora Uitgebreide filosofie 6.
Activeer je account aan de hand van de onderstaande code en accepteer de gebruiksvoorwaarden. Kies je ervoor om je aan te melden met je Smartschool-account, zorg er dan zeker voor dat je e-mailadres aan dat account gekoppeld is. Zo kunnen we je optimaal ondersteunen.
©VANIN
UITGEBREIDE FILOSOFIE
LET OP: DEZE LICENTIE IS UNIEK, EENMALIG TE ACTIVEREN EN GELDIG VOOR EEN PERIODE VAN 1 SCHOOLJAAR. INDIEN JE DE LICENTIE NIET KUNT ACTIVEREN, NEEM DAN CONTACT OP MET ONZE KLANTENDIENST.
!Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken.
In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen.
Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be.
Ook voor het digitale lesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden leest u op www.ididdit.be.
© Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2024
Met speciale dank aan Bart Liekens.
De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen.
Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.
Beeldcredits p. 45 Vrienden en familie © Bjorn Beheydt/Shutterstock, p.45 Zelfontwikkeling en leren © Alexey Pevnev/Shutterstock, p.45 Hobby’s en passies © Poetry Photography/Shutterstock, p.60 Alain de Botton © Fronteiras do Pensamento, p.87 Newton © Steve Travelguide/Shutterstock
Videocredits p. 23, 28, 49, 53, 61, 69, 78, 91, 95, 111, 125, 126, 130, 134 © VRT, (22 video’s totaal), p.66 Status Anxiety (2004) © Alain de Botton
Eerste druk 2024
Ontwerp cover en binnenwerk: Shtick
ISBN 978-94-647-0452-5 Opmaak: Banananas.net D/2024/0078/130
Tekeningen: Vincent Albert Art. 605754/01 NUR 130
NHOUDSOPGAVE
©VANIN
ELKOM OP DE AGORA!
Agora, zo werd in het oude Griekenland de markt genoemd. Je ontmoette er mensen van alle rang en stand. Het was de ontmoetingsplaats bij uitstek om ideeën uit te wisselen en informatie en kennis te delen. Daarom hebben we voor dit boek de titel Agora bedacht. Voor filosofen in spe een ideale plek om het denken te voeden. We garanderen je een boeiende kennismaking.
1→ OP STAP MET AGORA
©VANIN
In totaal telt dit boek vier hoofdstukken. Elk hoofdstuk start met een duidelijke titelpagina.
Op een inleidende, groene pagina kom je te weten waarover het hoofdstuk gaat.
Het kader biedt je een duidelijk overzicht van de inhouden en lesdoelen. Aan de hand van de aanvinkvakjes kun je in de loop van het hoofdstuk makkelijk bijhouden welke doelen je al hebt bereikt. Bovendien kunnen de inhouden in het kader een leidraad vormen bij de voorbereiding op een evaluatiemoment.
Een goede kennis van sleutelbegrippen is heel belangrijk. Bij de start van het hoofdstuk geven we alvast een begrippenkader mee. Zo zul je tijdens de lessen zeker extra aandacht besteden aan die belangrijke termen.
Dagelijks ben je betrokken bij het maken en beoordelen van argumenten, zelfs als je dat niet zo benoemt.
a Kies een vraag. Denk aan iets eenvoudigs waar mensen verschillende meningen over kunnen hebben, zoals ‘Is pizza met ananas lekker?’, en vorm je mening. Schrijf in een paar zinnen op wat jouw opinie is over het gekozen onderwerp.
b Schrijf nu drie redenen op waarom je er zo over denkt.
c Deel je mening en de redenen die je hebt opgeschreven. Zijn andere leerlingen het met je eens?
Heeft iemand in de klas een mening die je verrassend vindt? Waarom? Heeft het horen van de mening van anderen jouw mening veranderd of versterkt? Waarom wel of niet?
Het eerste deel van een hoofdstuk bevat bronteksten en leeractiviteiten die je helpen om de bronteksten te begrijpen.
Daarna volgt de instap, waarin het thema van het hoofdstuk door middel van een of meerdere activiteiten wordt geïntroduceerd.
©VANIN
In het tweede deel van een hoofdstuk vind je vervolgens de leertekst waarin duidelijk is weergegeven wat je moet kennen en weten.
Krijg je graag nog wat extra toelichting bij de lesinhouden? Scan dan de pagina met de VAN IN Plus-app voor een heldere kennisclip bij de synthesetekst.
1.1 De kunst van het argumenteren
In dit deel van het hoofdstuk verdiep je jezelf in de kunst van het argumenteren en de argumentatieleer, een essentieel aspect van de filosofie. Je maakt kennis met de basisstructuur van een argument, inclusief de rollen van premissen en conclusies, en de concepten van geldigheid en waarheid. Je leert hoe je een argument kunt opbouwen en hoe je de kracht van de redenering kunt beoordelen.
Leeractiviteiten
1 Om een argument op te bouwen heb je eerst de bouwstenen nodig. Bekijk het voorbeeld en het bijbehorend schema. Beantwoord daarna onderstaande vragen.
Voorbeeld: Premisse 1: Alle vogels hebben veren. Premisse 2: Een pinguïn is een vogel.
Conclusie: Een pinguïn heeft veren.
a Uit welke bouwstenen bestaat een argument?
b Waarop is de conclusie in een argument gebaseerd?
c Zet bij elk onderdeel van het argument de juiste benaming. Alle mensen zijn sterfelijk. Socrates is een mens. Daarom is Socrates sterfelijk.
Leertekst 2
d Maak zelf een argument en benoem ook hier de bouwstenen.
Premisse (Premisse 2) (Premisse 3 ...)
Conclusie
Drogredenen zijn redeneringen die onjuist of misleidend zijn, maar vaak op het eerste gezicht overtuigend lijken. Het zijn argumentatieve fouten die de geldigheid en de waarheid van een argument aantasten. Drogredenen worden vaak gebruikt om de schijn van een geldig argument te wekken, terwijl ze eigenlijk geen echt overtuigende ondersteuning bieden voor de conclusie. Het gebruik van drogredenen kan mensen misleiden en verwarring zaaien in een discussie of debat. Het is belangrijk om ze te herkennen en te vermijden bij het opbouwen van overtuigende argumenten.
Enkele voorbeelden van veelvoorkomende drogredenen: Persoonlijke aanval (ad hominem): Daarbij val je de persoon in plaats van het argument aan. Je bespreekt dan de persoonlijke eigenschappen of acties van de spreker en niet de inhoud van zijn argument. Het is belangrijk te weten dat ad hominem-argumenten over het algemeen als ongeldig worden beschouwd in een logisch of eerlijk debat, omdat ze de aandacht afleiden van het daadwerkelijke argument en zich richten op irrelevante persoonlijke zaken.
Stropop: Dit gebeurt wanneer iemand het standpunt van de tegenpartij verkeerd voorstelt en vervolgens dat zwakkere argument aanvalt, in plaats van het werkelijke argument.
Dooddoener: Een dooddoener in een argument is een opmerking of cliché dat wordt gebruikt om een discussie af te sluiten zonder daadwerkelijk iets zinvols bij te dragen of de kern van het probleem aan te pakken. Dooddoeners zijn vaak algemene, vage of onbetwistbare stellingen.
In de exit vind je een oefening om jezelf te testen.
Overhaast veralgemenen: Dit is het trekken van een algemene conclusie op basis van een beperkte steekproef of enkele voorbeelden. Er zijn te weinig gegevens om die te staven.
Schrijf een filosofisch essay. Kies een onderwerp en een onderzoeksvraag die aansluiten bij je interesse. Vertrek van een filosofische vraag en zorg ervoor dat het essay een inleiding,
Checklist filosofisch essay: Titel Inleiding Verheldering Argumentatie Conclusie Bronvermelding Exit
Cirkelredenering: Hierbij wordt de conclusie herhaald in de premissen, waardoor het argument eigenlijk niets nieuws toevoegt.
Vals dilemma: Dit is een valse keuze die wordt gepresenteerd als de enige twee opties, terwijl er in werkelijkheid meer mogelijkheden zijn.
Argument van de meerderheid (meerderheidsgeloof): Het argument dat een idee waar is omdat de meeste mensen het geloven.
Drogredenen herkennen en vermijden is cruciaal voor een eerlijke en effectieve discussie. Het helpt om beter geïnformeerde en weloverwogen beslissingen te nemen en sterke argumenten te presenteren die stevig zijn gefundeerd in logica en bewijs.
Met die kennis ben je beter uitgerust om jezelf te verdedigen tegen misleidende argumenten en om duidelijker, eerlijker en effectiever te communiceren. Houd echter in gedachten dat het leren herkennen van drogredenen geen excuus is om anderen aan te vallen of te bekritiseren, maar eerder een hulpmiddel om constructiever en kritischer te denken.
aan de uitspraken?
1→ Een plastic zak is waterdicht en in combinatie met een doek dient het om een lek te dichten.
2→ Een fles champagne is een emmer om water te scheppen.
b Stel dat je in het midden van een meer in een lekkende boot zit. Je hebt een doek, een plastic zak en een geopende fles champagne. Hoe zou je die voorwerpen gebruiken om de situatie aan te pakken? Zijn de voorgaande uitspraken nu ‘meer waar’?
2→ HANDIG VOOR ONDERWEG
c Een wetenschappelijk onware theorie kan nog steeds nuttig zijn. De ondertussen weerlegde zwaartekrachttheorie van Isaac Newton is er een goed voorbeeld van.
Doorheen de hoofdstukken word je ondersteund door een aantal hulpmiddelen.
1→ Zoek op wat zwaartekracht is volgens Newton.
2→ Wat is zwaartekracht volgens Einstein en hoe verschilt die van Newton?
KADERS
3→ Hoewel Newtons zwaartekrachttheorie niet de volledige verklaring geeft voor alle zwaartekrachtverschijnselen, heeft het een enorm aantal belangrijke en praktische toepassingen. Zoek voorbeelden op. 4→ Is de theorie van Newton waar volgens de pragmatische theorie?
GOOD TO KNOW
Isaac Newton, geboren in 1643, was een van de meest invloedrijke wetenschappers aller tijden. Hij formuleerde de wetten van beweging en universele zwaartekracht, die eeuwenlang de hoeksteen vormden van de fysica. Interessant is dat Newton dat deed tijdens een periode van gedwongen afzondering vanwege de pestepidemie in 1665-1666. Naast zijn bijdragen aan de fysica en wiskunde, zoals de ontwikkeling van de calculus, hield Newton zich ook bezig met alchemie en theologische studies. Hij was ook een sleutelfiguur bij de Royal Mint, waar hij hielp bij het hervormen van de munt en het bestrijden van vervalsing. Ondanks zijn genialiteit was Newton bekend om zijn moeilijke persoonlijkheid en conflicten met andere wetenschappers, zoals zijn ruzie met filosoof Leibniz over de uitvinding van de calculus.
d Denk aan een alledaagse regel of uitspraak die in jouw leven geldt (bijvoorbeeld 'je moet je handen wassen voor het eten'). Bespreek waarom die regel als 'waar' of geldig wordt beschouwd in jouw omgeving.
VIP Karl Raimund Popper (1902-1994) was een Oostenrijks-Britse filosoof die bekend staat om zijn invloedrijke werk in de wetenschapsfilosofie. Hij werd geboren in Wenen in een welgestelde familie, en werd al vroeg blootgesteld aan intellectuele invloeden. Zo verdiepte hij zich in de uitgebreide bibliotheek van zijn vader.
Zijn proefschrift aan de Universiteit van Wenen vormde de basis voor zijn eerste boek, 'Logik der Forschung', waarin hij zijn beroemde criterium van falsifieerbaarheid introduceerde als demarcatie tussen wetenschap en pseudowetenschap. Popper stelde dat wetenschappelijke theorieën nooit definitief bewezen kunnen worden maar alleen falsifieerbaar zijn. Die theorie heeft hem een centrale plaats in de wetenschapsfilosofie bezorgd. Hij benadrukte in zijn werk steeds het belang van kritische toetsing en het voortdurend uitdagen van aannames.
Poppers academische carrière omvatte posities in Nieuw-Zeeland en het Verenigd Koninkrijk, waar hij tot aan zijn pensioen aan de London School of Economics werkte. Hij ontving talrijke onderscheidingen en erkenningen voor zijn werk, waaronder ridderordes en eredoctoraten. Karl Popper stierf in 1994, maar zijn theorieën zijn nog steeds voer voor filosofische discussies.
a Een hypothese is een voorlopige stelling die wordt opgesteld om een fenomeen te verklaren en die getest kan worden door verder onderzoek. Ga na of de hypothesen falsifieerbaar zijn of niet.
ICOONTJES
Planten groeien sneller als ze elke dag worden blootgesteld aan twee uur klassieke muziek.
Falsifieerbaar/niet falsifieerbaar
Elke keer als je niest, heeft iemand ergens ter wereld aan je gedacht.
Falsifieerbaar/niet falsifieerbaar
Dromen zijn berichten van een parallel universum.
Falsifieerbaar/niet falsifieerbaar
Kleurvoorkeuren zijn een weerspiegeling van vorige levens.
Dit is een mondelinge opdracht.
Falsifieerbaar/niet falsifieerbaar
Na de dood stijgt je ziel op naar de hemel.
In de Good to know’s vind je handige en leuke weetjes terug die verband houden met de leerstof. Deze extra informatie hoef je niet in te studeren.
©VANIN
Wat we weten en hoe we denken is niet zomaar tot ons gekomen. Onze kennis komt voort uit het denkwerk van briljante geesten, filosofen, kunstenaars en wetenschappers. We brengen ze in VIPkaders onder de aandacht.
Regelmatige lichamelijke oefening vermindert symptomen van depressie bij adolescenten.
Falsifieerbaar/niet falsifieerbaar
Bij deze opdracht hoort een videofragment.
Falsifieerbaar/niet falsifieerbaar
Mensen die minstens acht uur per nacht slapen, presteren beter op geheugentests dan mensen die minder dan zes uur slapen.
Voor deze opdracht mag of moet je online opzoekingswerk verrichten.
Falsifieerbaar/niet falsifieerbaar
Het onlineleerplatform bij Agora
Mijn lesmateriaal
Hier vind je alle inhouden uit het boek, maar ook meer, zoals filmpjes, audiofragmenten, extra oefeningen ...
Extra materiaal
Bij bepaalde stukken theorie of oefeningen kun je extra materiaal openen. Dat kan een bijkomend audio- of videofragment zijn, een woorden- of begrippenlijst, extra bronnen of een leestekst. Kortom, dit is materiaal dat je helpt om de leerstof onder de knie te krijgen.
Opdrachten
Hier vind je de opdrachten die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.
Evalueren
Hier kan de leerkracht toetsen voor jou klaarzetten.
Resultaten
Wil je weten hoever je al staat met oefenen, opdrachten en toetsen? Hier vind je een helder overzicht van al je resultaten.
Notities
Heb je aantekeningen gemaakt bij een bepaalde inhoud? Via je notities kun je ze makkelijk terug oproepen.
Meer weten?
Ga naar www.ididdit.be
HOOFDSTUK
DE FILOSOFERENDE MENS
E FILOSOFERENDE MENS D
WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?
In dit hoofdstuk verken je de kernprincipes van het filosofisch redeneren. Filosofie is niet zomaar een abstracte discipline; het is een manier van denken die je helpt om complexe vragen over het leven, de ethiek, de menselijke geest en de wereld om je heen te begrijpen. Een sterke basis in filosofisch redeneren kan je niet alleen helpen om diepere inzichten te verwerven, maar ook om overtuigender te argumenteren en kritischer te denken.
Het hart van elk argument is de relatie tussen premissen en conclusies. Een premisse is een stelling die als basis dient voor verdere redenering. Een conclusie is wat je bereikt na het overwegen van die premissen. In het eerste deel van dit hoofdstuk leer je hoe je sterke premissen kunt formuleren en geldige conclusies kunt trekken.
In de loop van een argumentatie kun je soms de mist ingaan door drogredenen te gebruiken. Dat zijn valse of misleidende argumenten die op het eerste gezicht misschien geldig lijken, maar bij nadere inspectie niet standhouden. Drogredenen herkennen is cruciaal voor zowel het opbouwen van je eigen argumenten als het kritisch evalueren van die van anderen. In het tweede deel van het hoofdstuk ga je daar dieper op in.
Het hoofdstuk sluit af met het filosofisch essay. Dat is een belangrijk medium om je gedachten te structureren en te delen en om de complexiteit van een idee of vraagstuk te verkennen. Je leert in het hoofdstuk welk proces je doorloopt om een argument op te bouwen en hoe je tot een coherent, overtuigend essay komt.
WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?
Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.
Ik leg uit wat een argument is met inbegrip van premissen, een conclusie en een contradictie.
Ik onderscheid geldige en gezonde redeneringen van niet geldige en ongezonde redeneringen.
Ik herken deductieve en inductieve argumenten.
Ik begrijp wat drogredenen zijn.
Ik leg uit wat ad hominem, stropop, overhaast veralgemenen, cirkelredenering, vals dilemma en een argument van de meerderheid betekent.
Ik schrijf een inleiding, verheldering, argumentatie, tegenargumentatie, weerlegging en conclusie voor een filosofisch essay, waarbij ik rekening houd met een geldige en gezonde redenering en oplet voor drogredenen en valkuilen van het denken.
Ik verwijs op een correcte manier naar bronnen.
Ik leg in eigen woorden uit wat een filosofisch essay is.
BEGRIPPEN
ad hominem – argument van de meerderheid – cirkelredenering – conclusie – contradictie –deductief – drogredenen – inductief – filosofisch essay – overhaast veralgemenen – premisse –redenering – stropop – vals dilemma
Instap
Dagelijks ben je betrokken bij het maken en beoordelen van argumenten, zelfs als je dat niet zo benoemt.
a Kies een vraag. Denk aan iets eenvoudigs waar mensen verschillende meningen over kunnen hebben, zoals ‘Is pizza met ananas lekker?’, en vorm je mening. Schrijf in een paar zinnen op wat jouw opinie is over het gekozen onderwerp.
©VANIN
b Schrijf nu drie redenen op waarom je er zo over denkt.
c Deel je mening en de redenen die je hebt opgeschreven. Zijn andere leerlingen het met je eens? Heeft iemand in de klas een mening die je verrassend vindt? Waarom? Heeft het horen van de mening van anderen jouw mening veranderd of versterkt? Waarom wel of niet?
1.1 De kunst van het argumenteren
In dit deel van het hoofdstuk verdiep je jezelf in de kunst van het argumenteren en de argumentatieleer, een essentieel aspect van de filosofie. Je maakt kennis met de basisstructuur van een argument, inclusief de rollen van premissen en conclusies, en de concepten van geldigheid en waarheid. Je leert hoe je een argument kunt opbouwen en hoe je de kracht van de redenering kunt beoordelen.
Leeractiviteiten
1 Om een argument op te bouwen heb je eerst de bouwstenen nodig. Bekijk het voorbeeld en het bijbehorend schema. Beantwoord daarna onderstaande vragen.
Voorbeeld:
Premisse 1: Alle vogels hebben veren.
Premisse 2: Een pinguïn is een vogel.
Conclusie: Een pinguïn heeft veren.
a Uit welke bouwstenen bestaat een argument?
b Waarop is de conclusie in een argument gebaseerd?
c Zet bij elk onderdeel van het argument de juiste benaming.
Alle mensen zijn sterfelijk.
Socrates is een mens.
Daarom is Socrates sterfelijk.
d Maak zelf een argument en benoem ook hier de bouwstenen.
Premisse (Premisse 2) (Premisse 3 ...)
Conclusie
2
Vervolledig de argumenten door een conclusie logisch af te leiden uit de gegeven premissen zoals in de voorbeelden.
Voorbeeld 1:
Premisse 1: Als het sneeuwt, is het koud buiten.
Premisse 2: Het sneeuwt.
Conclusie: Dus het is koud buiten.
Premisse 1: Alle mensen zijn sterfelijk.
Premisse 2: Piet is een mens.
Conclusie:
Premisse 1: Alle vruchten zijn gezond.
Premisse 2: Appels zijn vruchten.
Conclusie:
Premisse 1: Alle studenten moeten examens afleggen.
Premisse 2: Tom is een student.
Conclusie:
Voorbeeld 2:
Premisse 1: Alle Aziatische landen liggen in Azië.
Premisse 2: Japan is een Aziatisch land.
Conclusie: Dus Japan ligt in Azië.
Premisse 1: In de zomer zijn de dagen langer.
Premisse 2: Vandaag is het zomer.
Conclusie:
Premisse 1: Katten houden niet van water.
Premisse 2: Minoe is een kat.
Conclusie:
Premisse 1: Alle zoogdieren worden levend geboren.
Premisse 2: Een olifant is een zoogdier.
Conclusie:
3 Als de conclusie logisch volgt uit de premissen, is het een geldige redenering. Het voorbeeld hieronder is een ongeldige redenering.
Voorbeeld ongeldige redenering:
Premisse 1: Als het regent, wordt de grond nat.
Premisse 2: De grond is nat.
Conclusie: Het regent.
a Waarom is dat een ongeldige redenering ?
b Pas premisse 1 aan zodat het wel een geldige redenering wordt.
Geldigheid heeft te maken met logica, niet met waarheid. Een absurde redenering kan dus nog steeds een geldige redenering zijn.
a Zijn deze redeneringen logisch en dus geldig of niet? Duid aan en verklaar als de redenering niet geldig is.
Premisse 1: Alle voetballers spelen professioneel volleybal.
Premisse 2: Messi is een voetballer.
Conclusie: Messi speelt professioneel volleybal.
geldig / niet geldig
Premisse 1: Alle vogels hebben vleugels.
Premisse 2: Een vlinder heeft vleugels.
Conclusie: Een vlinder is een vogel.
geldig / niet geldig
Premisse 1: Als het sneeuwt, is het koud buiten.
Premisse 2: Het sneeuwt.
Conclusie: Het is koud buiten.
geldig / niet geldig
Premisse 1: Alle zoogdieren kunnen zwemmen.
Premisse 2: Een olifant is een zoogdier.
Conclusie: Een olifant kan zwemmen.
geldig / niet geldig
Premisse 1: Alle kinderen die groenten eten, krijgen een ijsje als toetje.
Premisse 2: Lisa, een 9-jarig meisje, eet haar groenten op.
Conclusie: Lisa krijgt een ijsje als toetje.
geldig / niet geldig
Premisse 1: Alle vissen leven in water.
Premisse 2: Een zalm leeft in water.
Conclusie: Een zalm is een vis.
geldig / niet geldig
Premisse 1: Als je hard werkt, zul je succesvol zijn.
Premisse 2: Emine is succesvol.
Conclusie: Emine werkt hard.
geldig / niet geldig
Premisse 1: Alle vrijgezellen hebben geen liefdespartner.
Premisse 2: Ik ben een vrijgezel.
Conclusie: Ik heb geen liefdespartner.
geldig / niet geldig
b Schrijf zelf een voorbeeld van een geldige redenering met premissen die waar zijn.
Premisse 1:
Premisse 2:
Conclusie:
c Schrijf zelf een voorbeeld van een geldige redenering met premissen die niet waar zijn.
Premisse 1:
Premisse 2:
Conclusie:
Een geldige redenering waarbij de premissen ook nog eens waar zijn, is een gezonde redenering.
a Lees eerst de voorbeelden. Lees daarna de redeneringen en duid aan of het om een gezonde of ongezonde redenering gaat. Verklaar als de redenering niet gezond is.
Voorbeeld 1:
Premisse 1: Alle vogels zijn zwart.
Premisse 2: Een zwaan is een vogel.
Conclusie: Alle zwanen zijn zwart.
De redenering is geldig, maar de premisse dat alle vogels zwart zijn is onwaar. Daardoor is ook de conclusie onwaar en is het dus een ongezonde redenering.
Voorbeeld 2:
Premisse 1: Alle katten hebben vier poten.
Premisse 2: Mijn hond heeft vier poten.
Conclusie: Mijn hond is een kat.
De premissen zijn waar, maar de redenering is ongeldig en dus ongezond.
Voorbeeld 3:
Premisse 1: Mensen mogen vanaf 18 jaar stemmen.
Premisse 2: Emma is ouder dan 18 jaar.
Conclusie: Emma mag stemmen.
De redenering is geldig en de conclusie is waar omdat de premissen waar zijn. Dat is een voorbeeld van een gezonde redenering.
Premisse 1: Alle vierkanten hebben tien gelijke zijden.
Premisse 2: Deze figuur is een vierkant.
Conclusie: Deze figuur heeft tien gelijke zijden. gezond/ongezond
Premisse 1: Alle katten zijn reptielen.
Premisse 2: Mijn huisdier is een kat.
Conclusie: Mijn huisdier is een reptiel. gezond/ongezond
Premisse 1: Om te denken moet je bestaan.
Premisse 2: Ik denk.
Conclusie: Ik besta.
gezond/ongezond
Premisse 1: Alle auto's zijn levende wezens.
Premisse 2: Mijn fiets is een motorfiets.
Conclusie: Mijn fiets is een levend wezen.
gezond/ongezond
b Ga terug naar oefening 4a. Omcirkel alle gezonde redeneringen.
c Schrijf zelf vier voorbeelden van een gezonde redenering.
Premisse 1:
Premisse 2:
Conclusie:
Premisse 1:
Premisse 2:
Conclusie:
©VANIN
Premisse 1:
Premisse 2:
Conclusie:
Premisse 1:
Premisse 2:
Conclusie:
6 Tot nu toe zag je enkel deductieve redeneringen. Bij een deductieve redenering volgt de conclusie logisch uit de premissen. Bij een inductieve redenering daarentegen maak je gebruik van waarnemingen uit het verleden en heden om voorspellingen te maken over de toekomst.
a Hieronder staan enkele voorbeelden van redeneringen. Duid aan welke redenering inductief en welke deductief is.
Premisse 1: Op elk examen waar Anna hard voor heeft gestudeerd, haalde ze goede cijfers.
Premisse 2: Anna heeft hard gestudeerd voor dit examen.
Conclusie: Waarschijnlijk zal Anna een goed cijfer voor dit examen halen.
inductief/deductief
Premisse 1: Alle honden die ik ben tegengekomen, houden van spelen met een bal.
Premisse 2: Deze hond wil graag met een bal spelen.
Conclusie: Waarschijnlijk zal deze hond houden van spelen met een bal.
inductief/deductief
Premisse 1: Alle driehoeken hebben drie zijden.
Premisse 2: Deze figuur heeft drie zijden.
Conclusie: Deze figuur is een driehoek.
inductief/deductief
Premisse 1: Alle sterren zijn hemellichamen.
Premisse 2: De zon is een ster.
Conclusie: De zon is een hemellichaam.
inductief/deductief
Premisse 1: Bij elke advertentiecampagne is de verkoop van het product toegenomen.
Premisse 2: Er loopt nu een nieuwe advertentiecampagne voor het product.
Conclusie: Waarschijnlijk zal de verkoop van het product stijgen.
inductief/deductief
Premisse 1: Er zijn veel verschillende soorten organismen op aarde.
Premisse 2: Die organismen hebben variaties in hun fysieke eigenschappen.
Premisse 3: Sommige van die variaties maken het voor bepaalde organismen gemakkelijker om te overleven en zich voort te planten.
Premisse 4: Organismen met die voordelige variaties lijken vaker te overleven en zich voort te planten, waardoor die variaties vaker in de bevolking voorkomen.
Conclusie: Waarschijnlijk leidt dat proces van natuurlijke selectie tot evolutie.
inductief/deductief
b Schrijf zelf een voorbeeld van een inductieve redenering.
Premisse 1:
Premisse 2:
Conclusie:
c Schrijf zelf een voorbeeld van een deductieve redenering.
Premisse 1:
Premisse 2:
Conclusie:
7
Soms kan het gebeuren dat premissen elkaar tegenspreken. Dat is een contradictie. Een contradictie suggereert dat als de ene stelling waar is, de andere noodzakelijkerwijs onwaar moet zijn en omgekeerd.
Voorbeeld 1:
Premisse 1: De zin is waar.
Premisse 2: De zin is onwaar.
Voorbeeld 2:
Premisse 1: Alle cirkels zijn rond.
Premisse 2: Alle cirkels zijn vierkant.
a Vul de tweede premisse in, zodat je tot een contradictie komt.
Premisse 1: Mats is een vrijgezel.
Premisse 2:
Premisse 1: Almina is professor aan de universiteit.
Premisse 2:
Voorbeeld 3:
Premisse 1: Amber is een vegetariër.
Premisse 2: Amber eet elke dag dierlijk vlees.
©VANIN
Premisse 1: Bram is een professionele voetballer.
Premisse 2:
Premisse 1: Evelien heeft geen geld om haar rekeningen te betalen.
Premisse 2:
De argumentatieleer, ook wel argumentatietheorie genoemd, is een tak van de logica die zich bezighoudt met de analyse en evaluatie van argumenten. Argumenten zijn redeneringen die bestaan uit premissen en een conclusie. De beginselen van de argumentatieleer zijn de fundamentele concepten en regels waarmee je argumenten kunt analyseren en beoordelen op hun geldigheid en overtuigingskracht.
Belangrijke beginselen van de argumentatieleer:
Premisse en conclusie: Een argument of redenering bestaat uit een of meer premissen die leiden tot een conclusie. De premissen zijn de uitspraken die als basis dienen voor de conclusie, en de conclusie is de uitspraak die wordt ondersteund door de premissen.
Premisse
Conclusie
Leertekst 1Geldigheid: Een redenering is geldig als de conclusie logisch volgt uit de premissen. De geldigheid heeft te maken met de logische structuur van het argument, ongeacht de waarheid van de uitspraken.
Waarheid: Een ware redenering is een gezonde redenering. Een redenering is alleen gezond als de premissen waar zijn. Let op: als de premissen onwaar zijn en het argument ongezond, zegt dat niets over de geldigheid van het argument. Een redenering kan dus geldig zijn, maar toch onwaar en dus ongezond. Pas als het een geldige redenering is en ook de premissen zijn waar, dan spreekt men van een gezonde redenering.
©VANIN
Voorbeeld geldige maar ongezonde redenering:
Premisse: Alle vogels zijn zwart.
Premisse: Een zwaan is een vogel.
Conclusie: Alle zwanen zijn zwart.
Voorbeeld geldige en gezonde redenering:
Premisse 1: Mensen mogen vanaf 18 jaar stemmen.
Premisse 2: Emma is ouder dan 18 jaar.
Conclusie: Emma mag stemmen.
Deductieve en inductieve argumenten: Deductieve argumenten zijn argumenten waarbij de conclusie noodzakelijkerwijs volgt uit de premissen. Als de premissen waar zijn, moet de conclusie waar zijn. Bij inductieve argumenten volgt de conclusie niet noodzakelijk uit de premissen, maar is die waarschijnlijk waar op basis van het bewijs. Bij inductie maak je gebruik van waarnemingen uit het verleden en heden om voorspellingen te maken over de toekomst.
Voorbeeld inductief argument:
Premisse 1: Telkens als mijn buurman langskwam met zijn hond, beet de hond in mijn meubels.
Premisse 2: De buurman komt langs met de hand.
Conclusie: De hond bijt waarschijnlijk weer in mijn meubels.
Voorbeeld deductief argument:
Premisse 1: Alle mensen zijn sterfelijk.
Premisse 2: Socrates is een mens.
Conclusie: Socrates is sterfelijk.
Contradictie: Een contradictie is een logische tegenstrijdigheid of een situatie waarin twee beweringen, uitspraken of proposities niet samen kunnen bestaan omdat ze elkaar direct tegenspreken. Met andere woorden, een contradictie is een situatie waarin iets tegelijk waar en onwaar is of waarbij twee uitspraken elkaar uitsluiten.
Voorbeeld contradictie:
Premisse 1: Alle cirkels zijn rond.
Premisse 2: Alle cirkels zijn vierkant.
Door die beginselen van de argumentatieleer toe te passen, kun je de geldigheid en de overtuigingskracht van argumenten beoordelen. Zo krijg je een beter begrip van de redeneerprocessen achter verschillende standpunten en redeneringen. Dat is belangrijk om goed te filosoferen.
Drogredenen
Drogredenen zijn argumenten die overtuigend lijken, maar bij nadere beschouwing ongeldig blijken te zijn. Ze zijn verleidelijk omdat ze vaak een beroep doen op onze emoties, vooroordelen of ongeïnformeerde intuïties, in plaats van op sterke redeneringen.
Drogredenen zijn overal: in politieke toespraken, advertenties, debatten en zelfs in dagelijkse gesprekken. Het vermogen om drogredenen te herkennen is een cruciale vaardigheid, niet alleen voor filosofen, maar voor iedereen die streeft naar helder denken en eerlijke communicatie.
Leeractiviteiten
1 Lees de discussies. Vind je dat B een goed argument aandraagt? Waarom wel of niet? Bespreek met de klas.
A: Wat maakt iemand een vrouw?
B: Iemand is een vrouw als die vrouwelijk is.
A: Is geluk iets wat je vindt?
B: Zodra ik een rode boxershort droeg, voelde ik me gelukkiger.
A: Moeten we onze stad schoonhouden?
B: Ja. Schone steden trekken meer toerisme aan, wat goed is voor de economie en de leefbaarheid verbetert.
A: Wat voor muziek is het beste?
B: Ofwel luister je naar goede rapmuziek, of je luistert naar pop en dan heb je geen smaak.
A: Is doneren aan hulporganisaties iets goeds?
B: Ja, want dat is wat de meeste mensen geloven.
A: Zouden drugs legaal moeten zijn?
B: Nee, drugs zijn gevaarlijk. Ik ken iemand die erdoor gestorven is.
A: Bestaat God?
B: Het is overduidelijk dat er een God is. Daar is geen bewijs voor nodig.
A: Ik denk dat we de minimumleeftijd voor rijbewijzen moeten verhogen om verkeersveiligheid te verbeteren.
B: Dus je wilt zeggen dat jongeren helemaal niet mogen rijden? Dat is onredelijk.
A: Waarom rook jij niet?
B: Omdat het volgens talrijke studies bewezen is dat roken de gezondheid schaadt en het risico op verschillende ziekten verhoogt.
A: Ik eet vegetarisch omdat ik geen dier wil vermoorden.
B: Door het gebrek aan vlees praat je onzin.
2
Persoonlijke aanval is een argumentatieve strategie waarbij een persoon niet de stellingen of argumenten van zijn tegenstander aanvalt, maar de persoon zelf.
Voorbeeld: Je moet niet naar het advies van je dokter over gezond eten luisteren. Hij is immers zelf te dik.
a Lees de discussies en ga na of er sprake is van een persoonlijke aanval of niet.
©VANIN
Discussie 1
Persoon A: Ik ben van mening dat we dringend actie moeten ondernemen om de klimaatverandering tegen te gaan. De wetenschappelijke consensus is duidelijk dat menselijke activiteit een significante invloed heeft.
Persoon B: Je bent een milieuactivist, dus natuurlijk zou je dat zeggen. Jouw mening is bevooroordeeld en daarom niet geldig.
Persoon A: Het feit dat ik een milieuactivist ben, doet niets af aan de wetenschappelijke feiten die ik aanhaal.
persoonlijke aanval/geen persoonlijke aanval
Discussie 2
Persoon A: Ik denk dat privacy op het internet een fundamenteel recht moet zijn. Overheden en bedrijven moeten niet zomaar toegang hebben tot onze persoonlijke gegevens.
Persoon B: Ik begrijp je punt, maar sommige mensen stellen dat het opgeven van een beetje privacy noodzakelijk is voor nationale veiligheid.
Persoon A: Dat is een legitiem argument, maar de vraag is hoeveel privacy we bereid zijn op te offeren.
persoonlijke aanval/geen persoonlijke aanval
Discussie 3
Persoon A: Ik geloof dat euthanasie in bepaalde gevallen ethisch verantwoord is, zoals bij ondraaglijk lijden.
Persoon B: Makkelijk praten voor iemand die nog jong en gezond is. Je hebt geen idee waarover je praat.
Persoon A: Mijn leeftijd en gezondheid zijn niet relevant voor de ethische overwegingen rondom euthanasie.
persoonlijke aanval/geen persoonlijke aanval
Discussie 4
Persoon A: Ik ben van mening dat een directe democratie, waarbij burgers direct over wetten stemmen, efficiënter zou zijn dan een representatieve democratie.
Persoon B: Dat is een interessante gedachte, maar hoe zouden we omgaan met de complexiteit van sommige vraagstukken die gespecialiseerde kennis vereisen?
Persoon A: Dat is inderdaad een punt van overweging. Misschien kunnen we een hybride systeem overwegen.
persoonlijke aanval/geen persoonlijke aanval
Een stropopargument is een drogreden waarbij iemand een standpunt van een tegenstander opzettelijk verkeerd voorstelt, overdrijft of vervormt, om het vervolgens gemakkelijk aan te vallen en te weerleggen. In plaats van het werkelijke argument van de tegenstander te bestrijden, bouwt de persoon een ‘stropop’ die gemakkelijker kan worden neergehaald.
Voorbeeld:
Persoon A: Ik denk dat er een strengere regelgeving moet zijn voor het gebruik van pesticiden in de landbouw om het milieu te beschermen.
©VANIN
Persoon B: Dus je wilt alle boeren failliet laten gaan door ze te verbieden pesticiden te gebruiken? Dat is onredelijk.
a Lees de discussies en ga na of er sprake is van een stropopargument of niet.
Discussie 1
Persoon A: Ik vind dat onderwijs beter gefinancierd moet worden om de kwaliteit te verbeteren.
Persoon B: Dat is een interessant punt, maar waar denk je dat het extra geld vandaan moet komen?
stropop/geen stropop
Discussie 2
Persoon A: Ik geloof dat vaccinaties belangrijk zijn voor de volksgezondheid en dat ze wetenschappelijk bewezen effectief zijn.
Persoon B: Dus jij denkt dat we iedereen moeten dwingen om zich te laten vaccineren, zonder enige vrijheid van keuze?
stropop/geen stropop
Discussie 3
Persoon A: Ik denk dat een strenger immigratiebeleid nodig is om de veiligheid van het land te waarborgen.
Persoon B: Oh, dus je wilt alle immigranten buiten houden en bent tegen culturele diversiteit?
Persoon A: Dat heb ik niet gezegd. Een strenger beleid betekent niet dat er geen ruimte is voor legale immigratie en culturele diversiteit.
stropop/geen stropop
Discussie 4
Persoon A: Ik denk dat duurzame energiebronnen, zoals zonne- en windenergie, de toekomst zijn.
Persoon B: Dat zijn interessante opties, maar hebben die energiebronnen niet ook hun eigen uitdagingen, zoals de opslag van energie?
stropop/geen stropop
4 Heb je al eens gehoord van een dooddoener in een argument? Bekijk een fragment uit De Afspraak waarin filosofen Ignaas Devisch en Jean-Paul Van Bendegem uitleggen wat een dooddoener is. Beantwoord de vragen.
a Wat is een dooddoener?
©VANIN
b Geef twee voorbeelden van een dooddoener uit het fragment.
c Ken je zelf nog een voorbeeld van een dooddoener?
Overhaast veralgemenen is een drogreden waarbij iemand een brede conclusie trekt op basis van een zeer beperkte of onvoldoende hoeveelheid gegevens. Daardoor wordt een uitzondering of een kleine steekproef verkeerd geïnterpreteerd als een algemene regel.
Voorbeeld: Mijn vriend uit New York is erg onbeleefd. Mensen uit New York moeten onbeleefd zijn.
a Lees de discussies en ga na of er sprake is van overhaast veralgemenen of niet.
Discussie 1
Persoon A: Ik denk dat sociale media een negatieve invloed kunnen hebben op de mentale gezondheid van jongeren.
Persoon B: Ik ken een paar tieners die sociale media gebruiken en die zijn heel gelukkig. Dus jouw argument is niet geldig. overhaast veralgemenen/geen overhaast veralgemenen
Discussie 2
Persoon A: Roken is schadelijk voor de gezondheid en verhoogt het risico op hart- en vaatziekten.
Persoon B: Dat is waar, maar er zijn ook mensen die roken en geen gezondheidsproblemen hebben. overhaast veralgemenen/geen overhaast veralgemenen
Discussie 3
Persoon A: Een democratisch systeem is belangrijk voor het behoud van vrijheden en rechten.
Persoon B: Ik ken een democratisch land waar corruptie wijdverspreid is. Dus democratie werkt niet. overhaast veralgemenen/geen overhaast veralgemenen
Discussie 4
Persoon A: Online onderwijs kan een goede manier zijn om toegang tot onderwijs te vergroten.
Persoon B: Dat is een interessant punt. Er zijn echter ook nadelen, zoals het gebrek aan sociaal contact. overhaast veralgemenen/geen overhaast veralgemenen
Een cirkelredenering is een type drogreden waarbij het argument dat je presenteert afhankelijk is van de conclusie die je wilt bewijzen. Met andere woorden, het argument en de conclusie zijn in wezen hetzelfde, alleen anders geformuleerd. Dat leidt tot een redenering die geen echte vooruitgang biedt in een discussie of debat omdat het argument niet onafhankelijk is van de conclusie.
Voorbeeld:
Persoon A: Boek X is waarheidsgetrouw.
Persoon B: Hoe weet je dat?
Persoon A: Omdat in Boek X staat dat het waarheidsgetrouw is.
Lees de discussies en ga na of er sprake is van een cirkelredenering of niet.
Discussie 1
Persoon A: Democratie is het beste politieke systeem omdat het de vrijheid en rechten van individuen beschermt.
Persoon B: Dat is een interessant punt, maar sommige mensen beweren dat democratie ook haar eigen problemen heeft, zoals de tirannie van de meerderheid.
Persoon A: Dat is waar, maar over het algemeen zorgt een goed ontworpen democratisch systeem voor een scheiding der machten om dat te voorkomen.
cirkelredenering/geen cirkelredenering
Discussie 2
Persoon A: Ik geloof dat ethisch handelen belangrijk is omdat het bijdraagt aan een harmonieuze samenleving.
Persoon B: Dat is een interessant punt, maar ethiek kan subjectief zijn. Wat voor jou ethisch is, is misschien niet ethisch voor iemand anders.
cirkelredenering/geen cirkelredenering
Discussie 3
Persoon A: Dit kunstwerk is briljant.
Persoon B: Hoe kun je dat bewijzen?
Persoon A: De kunstenaar zei dat het een briljant kunstwerk was. cirkelredenering/geen cirkelredenering
Discussie 4
Persoon A: Een gezonde levensstijl leidt tot een langer leven.
Persoon B: Hoe weet je dat een gezonde levensstijl inderdaad gezond is?
Persoon A: Omdat een gezonde levensstijl dingen omvat die goed zijn voor je gezondheid, en dat maakt het gezond.
©VANIN
cirkelredenering/geen cirkelredenering
7
Een vals dilemma is een type drogreden waarbij slechts twee opties worden gepresenteerd alsof er geen andere mogelijkheden zijn. Dat kan de discussie beperken en het vinden van een genuanceerde oplossing bemoeilijken.
Voorbeeld:
Persoon A: School zou later moeten starten zodat leerlingen langer kunnen slapen.
Persoon B: Dus je wilt dat we kiezen tussen school afschaffen of vroeg opstaan?
©VANIN
Lees de discussies en ga na of er sprake is van een vals dilemma of niet.
Discussie 1
Persoon A: We moeten dringende maatregelen nemen om de klimaatverandering aan te pakken.
Persoon B: Dus je zegt dat we moeten kiezen tussen het redden van de planeet en een sterke economie?
vals dilemma/geen vals dilemma
Discussie 2
Persoon A: Ik denk dat universele gezondheidszorg een goed idee is.
Persoon B: Dat is interessant, maar hoe zou dat gefinancierd moeten worden?
Persoon A: Er zijn verschillende methoden, zoals het verhogen van bepaalde belastingen of het efficiënter maken van het gezondheidszorgsysteem.
vals dilemma/geen vals dilemma
Discussie 3
Persoon A: We moeten meer investeren in onderwijs om de kwaliteit te verbeteren.
Persoon B: Het budget is beperkt. Dus gaan we dan voor goed onderwijs of voor een goede infrastructuur?
vals dilemma/geen vals dilemma
Discussie 4
Persoon A: Privacy is belangrijk en moet worden beschermd, zelfs in het digitale tijdperk.
Persoon B: Ik begrijp je punt, maar sommige mensen beweren dat het ten koste kan gaan van de nationale veiligheid.
vals dilemma/ geen vals dilemma
8 Een argument van de meerderheid (ook wel ‘argumentum ad populum’ of meerderheidsgeloof genoemd) is een drogreden waarbij wordt aangenomen dat een idee of voorstel waar is of geldig is, simpelweg omdat een meerderheid van de mensen het gelooft of steunt.
Voorbeeld:
Persoon A: Het hindoeïsme is het beste geloof.
Persoon B: Waarom denk je dat?
Persoon A: Omdat miljarden mensen het geloven.
Lees de discussies en ga na of er sprake is van een meerderheidsgeloof of niet.
Discussie 1
Persoon A: Ik denk dat een plantaardig dieet gezonder is dan een dieet rijk aan dierlijke producten.
Persoon B: Dat is een interessante stelling. Heb je wetenschappelijk bewijs om dat te ondersteunen?
Persoon A: Ja, er zijn verschillende studies die de gezondheidsvoordelen van een plantaardig dieet aantonen. meerderheidsgeloof/geen meerderheidsgeloof
Discussie 2
Persoon A: Ik denk dat we alternatieve geneeskunde serieus moeten nemen.
Persoon B: Waarom zou je dat denken?
Persoon A: Omdat veel mensen geloven dat alternatieve geneeskunde effectief is. meerderheidsgeloof/geen meerderheidsgeloof
Discussie 3
Persoon A: Ik denk dat Partij X de beste keuze is in de komende verkiezingen.
Persoon B: Waarom denk je dat?
Persoon A: Omdat het de populairste partij is en de meeste mensen op hen zullen stemmen. meerderheidsgeloof/geen meerderheidsgeloof
Discussie 4
Persoon A: We moeten voorzichtig zijn met de ontwikkeling van kunstmatige intelligentie.
Persoon B: Waarom denk je dat?
Persoon A: Omdat er ethische en veiligheidsrisico's aan verbonden zijn, zoals uitgebreid gedocumenteerd in de wetenschappelijke literatuur. meerderheidsgeloof/geen meerderheidsgeloof
9 Lees opnieuw de discussies bij leeractiviteit 1. Welke drogredenen worden daar gebruikt?
Welke drogredenen worden in de onderstaande voorbeelden gebruikt?
Discussie 1
Persoon A: Ik denk dat we meer tijd en middelen moeten besteden aan het verbeteren van ons onderwijssysteem. Een goed opgeleide bevolking is cruciaal voor de toekomst van ons land.
Persoon B: Dus je zegt dat we ons volledige budget aan onderwijs moeten besteden en andere belangrijke sectoren zoals gezondheidszorg en infrastructuur negeren, of accepteren dat ons onderwijssysteem faalt?
©VANIN
Discussie 2
Persoon A: Kunstmatige intelligentie kan een risico vormen voor de mensheid.
Persoon B: Oh, dus je wilt alle technologie verbieden en terugkeren naar het stenen tijdperk?
Discussie 3
Persoon A: Vaccinaties zijn belangrijk voor de volksgezondheid.
Persoon B: Maar ik ken mensen die gevaccineerd zijn en toch ziek werden, dus vaccins werken niet.
Discussie 4
Persoon A: Ethisch handelen leidt tot een betere samenleving.
Persoon B: Hoe weet je dat ethisch handelen tot een betere samenleving leidt?
Persoon A: Omdat een betere samenleving het resultaat is van ethisch handelen.
Discussie 5
Persoon A: Ik geloof in het belang van vrije meningsuiting.
Persoon B: Natuurlijk zou jij dat zeggen. Je bent een journalist.
Discussie 6
Persoon A: Ik denk dat we allemaal plantaardig moeten eten. Dat is beter voor de gezondheid.
Persoon B: Maar bijna iedereen die ik ken, eet vlees en zuivel. Als het echt ongezond zou zijn, zouden niet zoveel mensen het eten, toch?
11 Bekijk de fragmenten en ga na welke soort drogredenen er gebruikt worden.
a Minister van Binnenlandse Zaken Jambon stelt dat de uitschakeling van de reactor net bewijst dat de kerncentrale veilig is.
b De Amerikaanse zender CBS maakte een reportage over Molenbeek na de aanslagen. Daarbij worden België en Molenbeek aangeduid als een broeihaard voor jihadisten.
c In een debat is het belangrijk dat je elkaar laat uitspreken. Het debat tussen toenmalige presidentskandidaten Biden en Trump is een duidelijk voorbeeld van hoe het niet moet. Welke drogreden komt in het ‘debat’ aan bod?
d In dit debat pleiten professor economie Paul De Grauwe en Bram Van Braeckevelt van Groen voor legalisatie en controle van cannabis. Louis Ide van N-VA en dokter Marleen Finoulst hebben echter een andere mening. Welke drogreden gebruikt Ide hier?
12 Ga op het internet op zoek naar een debat, discussie of argumentatie waarin drogredenen gebruikt worden. Denk hierbij ook aan sociale media, waarin men vaak in de commentaren discussies voert.
• Toon aan welke drogredenen gebruikt worden en waarom.
• Bedenk een alternatief argument dat geen drogredenen bevat.
• Schrijf een antwoord neer dat de drogreden aankaart en de discussie terug naar de kern leidt.
Tijd voor een discussie. Werk met een binnenkring en een buitenkring. De binnenkring kiest een stelling en voert een discussie. De buitenkring doet niet mee met de discussie maar noteert welke drogredenen er gebruikt worden in de discussie. Zodra de discussie afgerond is, bekijk je welke drogredenen er genoteerd zijn. Draai de rollen daarna om en kies een nieuwe vraag.
Leertekst 2
Drogredenen zijn redeneringen die onjuist of misleidend zijn, maar vaak op het eerste gezicht overtuigend lijken. Het zijn argumentatieve fouten die de geldigheid en de waarheid van een argument aantasten. Drogredenen worden vaak gebruikt om de schijn van een geldig argument te wekken, terwijl ze eigenlijk geen echt overtuigende ondersteuning bieden voor de conclusie. Het gebruik van drogredenen kan mensen misleiden en verwarring zaaien in een discussie of debat. Het is belangrijk om ze te herkennen en te vermijden bij het opbouwen van overtuigende argumenten.
Enkele voorbeelden van veelvoorkomende drogredenen: Persoonlijke aanval (ad hominem): Daarbij val je de persoon in plaats van het argument aan. Je bespreekt dan de persoonlijke eigenschappen of acties van de spreker en niet de inhoud van zijn argument. Het is belangrijk te weten dat ad hominem-argumenten over het algemeen als ongeldig worden beschouwd in een logisch of eerlijk debat, omdat ze de aandacht afleiden van het daadwerkelijke argument en zich richten op irrelevante persoonlijke zaken.
Stropop: Dit gebeurt wanneer iemand het standpunt van de tegenpartij verkeerd voorstelt en vervolgens dat zwakkere argument aanvalt, in plaats van het werkelijke argument.
Dooddoener: Een dooddoener in een argument is een opmerking of cliché dat wordt gebruikt om een discussie af te sluiten zonder daadwerkelijk iets zinvols bij te dragen of de kern van het probleem aan te pakken. Dooddoeners zijn vaak algemene, vage of onbetwistbare stellingen.
Overhaast veralgemenen: Dit is het trekken van een algemene conclusie op basis van een beperkte steekproef of enkele voorbeelden. Er zijn te weinig gegevens om die te staven.
Cirkelredenering: Hierbij wordt de conclusie herhaald in de premissen, waardoor het argument eigenlijk niets nieuws toevoegt.
Vals dilemma: Dit is een valse keuze die wordt gepresenteerd als de enige twee opties, terwijl er in werkelijkheid meer mogelijkheden zijn.
Argument van de meerderheid (meerderheidsgeloof): Het argument dat een idee waar is omdat de meeste mensen het geloven.
Drogredenen herkennen en vermijden is cruciaal voor een eerlijke en effectieve discussie. Het helpt om beter geïnformeerde en weloverwogen beslissingen te nemen en sterke argumenten te presenteren die stevig zijn gefundeerd in logica en bewijs.
©VANIN
Met die kennis ben je beter uitgerust om jezelf te verdedigen tegen misleidende argumenten en om duidelijker, eerlijker en effectiever te communiceren. Houd echter in gedachten dat het leren herkennen van drogredenen geen excuus is om anderen aan te vallen of te bekritiseren, maar eerder een hulpmiddel om constructiever en kritischer te denken.
1.3 He t filosofisch essay
Een filosofisch essay schrijven kan een uitdaging zijn, maar als je de basisprincipes kent, kun je een doordachte analyse maken van filosofische concepten. Die vaardigheid zal niet alleen nuttig zijn in je filosofielessen, maar zal je ook helpen kritisch te denken en complexe ideeën in je eigen woorden te formuleren. In dit deel worden de basisprincipes van het schrijven van een filosofisch essay besproken.
©VANIN
Leeractiviteiten
1 Een goede filosofische vraag is de basis voor een goed filosofisch essay. Die vraag dient als gids gedurende het hele schrijfproces. Het is belangrijk om een vraag te kiezen die jij interessant vindt en die voldoende diepte heeft voor een grondige analyse.
a Schrijf drie filosofische thema's op die je interesseren. Die thema's kunnen verband houden met je dagelijkse ervaringen, de boeken die je leest, de films die je kijkt, de muziek die je beluistert of de wereld om je heen.
Enkele thema’s als voorbeeld: Vrijheid, Identiteit, Rechtvaardigheid, Opvoeding, Waarheid, Geluk, Eigendom, Waarde, Muziek, Liefde, Vriendschap, Vrije tijd.
b Probeer bij elk thema uit de vorige oefening twee specifieke vragen te formuleren. De vragen kunnen voortkomen uit je persoonlijke ervaringen, discussies met vrienden, actuele gebeurtenissen of iets waar je nieuwsgierig naar bent.
Probeer je vragen zo specifiek mogelijk te maken, zodat ze voldoende diepte bieden voor een grondige analyse. Vergeet niet dat er geen ‘juiste’ of ‘verkeerde’ filosofische vragen zijn.
Het belangrijkste is dat de vraag je interesseert en uitnodigt tot dieper denken.
Bijvoorbeeld, als je thema 'identiteit' is, zou een vraag kunnen zijn: 'Hoe vormt de groepsdruk op sociale media ons gevoel van identiteit?' of 'Hebben we een vaststaande identiteit of is onze identiteit voortdurend in verandering?'
1→ 2→
3→
De inleiding van je essay is je eerste kans om de interesse van je lezer te wekken. Het is een plek waar je duidelijk kunt maken wat je onderwerp is, waarom het belangrijk is, en hoe je van plan bent het te benaderen. Een goed geformuleerde inleiding is cruciaal, omdat het de toon zet voor de rest van je essay.
a Bestudeer het kader om te weten waarmee je rekening moet houden.
De inleiding:
©VANIN
• Wees bondig. Het doel van de inleiding is om de lezer snel en duidelijk te laten weten waar je essay over gaat. Probeer je gedachten helder en beknopt te formuleren.
• Stel je filosofische vraag en verduidelijk. Dat geeft de lezer een indicatie van het hoofddoel van je essay.
• Geef een overzicht van de inhoud om de lezer een idee te geven van de structuur van je essay.
• Toon het belang van je vraag. Probeer de lezer ervan te overtuigen dat de vraag die je stelt belangrijk en de moeite waard is om over na te denken.
b Kies een van de vragen die je in de vorige oefening hebt opgesteld. Schrijf een inleiding van niet meer dan drie zinnen waarin je de vraag voorstelt en uitlegt hoe je die in het essay gaat benaderen.
Voorbeeld 1:
"In dit essay duik ik diep in de vraag: 'Hoe beïnvloedt het gebruik van sociale media onze perceptie van zelfwaarde?'. Ik zal de rol van likes, volgers en de constante drang naar erkenning op platforms zoals Instagram en Facebook onderzoeken, en de impact daarvan op het zelfbeeld van tieners bespreken."
Voorbeeld 2:
"Dit essay zal de vraag stellen: 'Wat betekent vriendschap in het tijdperk van digitale connecties?'. Ik zal het verschil tussen online en offline vriendschappen analyseren en onderzoeken hoe die twee vormen van interactie ons begrip van wat het betekent om een vriend te zijn beïnvloeden."
Voorbeeld 3:
"De focus van dit essay is de vraag: 'Wat is de invloed van muziek op onze stemming en emoties?'. In dit essay zal ik het psychologische effect van muziek onderzoeken, met bijzondere aandacht voor de rol die populaire muziekgenres, zoals pop en hiphop, spelen in de emotionele ervaringen van tieners."
Inleiding:
Nu je de filosofische vraag hebt gesteld en de lezer hebt geïntroduceerd in de hoofdpunten van je essay, is het tijd om dieper in te gaan op je onderwerp. Dat doe je door te verhelderen.
a Bestudeer het kader om te weten waarmee je rekening moet houden.
De verheldering:
• De verheldering van het onderwerp zorgt ervoor dat je lezer de context en achtergrondinformatie krijgt die nodig is om je argumenten te begrijpen.
• Bovendien helpt het om je vraagstelling te verankeren in de echte wereld, waardoor je essay relevanter en boeiender wordt voor je lezer.
b Verhelder het onderwerp uit je inleiding van de vorige oefening. Probeer relevante feiten en voorbeelden te gebruiken.
Voorbeeld 1: 'Hoe beïnvloedt het gebruik van sociale media onze perceptie van zelfwaarde?’
"Sociale media zijn een integraal onderdeel van het leven van de meeste tieners. Volgens recente statistieken spenderen tieners gemiddeld negen uur per dag aan het gebruik van sociale media. Dat omvat platforms zoals Instagram, Facebook, TikTok en Snapchat. Op die platforms delen gebruikers foto's, video's en updates van hun leven, waarbij ze vaak streven naar likes, volgers en positieve reacties. Die interacties op sociale media kunnen echter een significante impact hebben op hoe tieners zichzelf zien en hun eigen waarde inschatten."
Voorbeeld 2: 'Wat betekent vriendschap in het tijdperk van digitale connecties?'
"In de hedendaagse digitale wereld is het idee van vriendschap sterk geëvolueerd. Vroeger betekende vriendschap face-to-face interacties, persoonlijke banden en gedeelde ervaringen. Tegenwoordig kan vriendschap echter ook online bestaan. Veel tieners hebben vrienden die ze nog nooit persoonlijk ontmoet hebben, maar met wie ze regelmatig communiceren via chatapps, sociale media en online games. Dat roept vragen op over de aard van die vriendschappen en hoe ze onze ideeën over wat het betekent om een vriend te zijn, beïnvloeden."
Verheldering:
Nu je je filosofische vraag gesteld en verhelderd hebt, is het tijd om je argumenten te formuleren. Argumenten vormen het hart van je filosofisch essay. Ze bevatten de redenen waarom je tot een antwoord komt op je filosofische vraag. Het is belangrijk om op te merken dat een goed filosofisch argument zowel helder als logisch moet zijn.
a Bestudeer het kader om te weten waarmee je rekening moet houden.
Sleutelprincipes bij het schrijven van argumenten:
• Duidelijkheid: Zorg ervoor dat je argumenten eenvoudig en gemakkelijk te begrijpen zijn. Vermijd onnodig complexe taal en zorg ervoor dat je punt duidelijk wordt gemaakt.
• Relevantie: Elk argument moet relevant zijn voor je filosofische vraag. Als een argument geen licht werpt op je vraag of je stelling, laat het dan weg.
• Ondersteuning: Ondersteun je argumenten met relevante feiten, voorbeelden, logica, of bestaande theorieën. Dat geeft je argumenten meer gewicht en maakt ze overtuigender. Bedenk dat de kracht van je argumenten niet alleen afhangt van de bewijzen die je aanhaalt, maar ook van hoe overtuigend je ze formuleert en presenteert.
b Schrijf een argument op dat relevant is om een antwoord te vinden op je vraag uit de inleiding.
Voorbeeld 1: 'Hoe beïnvloedt het gebruik van sociale media onze perceptie van zelfwaarde?’ "Sociale media creëren een omgeving waarin tieners voortdurend worden blootgesteld aan geïdealiseerde afbeeldingen van schoonheid en succes. Dat kan leiden tot onrealistische verwachtingen en normen, waardoor tieners zichzelf negatiever gaan zien."
Argument:
c Ondersteun het argument door gebruik te maken van feiten, voorbeelden, logica of filosofische theorieën.
Voorbeeld 1: 'Hoe beïnvloedt het gebruik van sociale media onze perceptie van zelfwaarde?’
Ondersteuning door feiten: “Uit een onderzoek uit 2017, gepubliceerd in het Journal of Youth Studies, blijkt dat van de 1 000 ondervraagde tieners, 80 % voelde dat sociale media een negatieve invloed hadden op hun zelfbeeld."
Ondersteuning door logica: “Tieners brengen immers een groot deel van hun tijd door op deze platformen, waar ze voortdurend geconfronteerd worden met beelden en berichten die bepaalde normen en verwachtingen opleggen. Het is onvermijdelijk dat deze constante blootstelling een impact heeft op hoe ze zichzelf zien."
5
Ondersteuning door bestaande theorie: "Volgens de sociale vergelijkingstheorie, een theorie die voor het eerst werd voorgesteld door de sociaal psycholoog Leon Festinger, vergelijken mensen zichzelf met anderen om hun eigen zelfwaarde te bepalen. In het geval van sociale media, worden tieners vaak blootgesteld aan geïdealiseerde beelden, waardoor ze zichzelf mogelijk negatiever gaan zien. Dat suggereert dat sociale media een significant effect kunnen hebben op het zelfbeeld van tieners."
Ondersteuning van argument:
Een krachtig filosofisch essay bevat niet alleen sterke argumenten voor de stelling die je inneemt, maar ook een overweging van tegenargumenten. Dat laat zien dat je de verschillende aspecten van het debat begrijpt en bereid bent om je eigen positie kritisch te onderzoeken.
a Bestudeer het kader om te weten waarmee je rekening moet houden.
Tegenargumenten:
• Een tegenargument is een standpunt dat tegengesteld is aan jouw standpunt. Het herkennen van tegenargumenten vereist dat je je verdiept in andere perspectieven. Je kunt bijvoorbeeld tegenargumenten vinden in teksten die je hebt gelezen, of ze zelf bedenken door te overwegen wat iemand die het niet eens is met jouw standpunt zou kunnen zeggen.
• Na het presenteren van het tegenargument moet je het weerleggen. Dat betekent dat je moet uitleggen waarom dat tegenargument niet overtuigend is of waarom jouw argument sterker is. Misschien is er een fout in de logica van het tegenargument of misschien zijn er bewijzen die het tegenargument weerleggen. Zorg ervoor dat je respectvol blijft tegenover andere standpunten. Het doel is niet om te bewijzen dat de ander ‘fout’ is, maar om je eigen denken te versterken en te verdiepen.
b Schrijf een mogelijk tegenargument voor het argument dat je noteerde in de vorige oefening. Let erop dat je geen drogredenen gebruikt.
Voorbeeld 1:
"Sociale media hebben niet noodzakelijk een negatieve impact op het zelfbeeld van tieners. Veel tieners gebruiken sociale media om zichzelf uit te drukken en hun identiteit te ontdekken, wat kan bijdragen aan hun zelfvertrouwen."
Tegenargument:
c Schrijf een weerlegging van het tegenargument.
©VANIN
Voorbeeld:
"Hoewel het waar is dat sommige tieners sociale media gebruiken om zichzelf uit te drukken, wijzen verschillende onderzoeken uit dat de overweldigende hoeveelheid geïdealiseerde beelden op sociale media over het algemeen een negatieve impact heeft op het zelfbeeld van tieners."
Weerlegging:
De conclusie is je kans om je gedachten te bundelen en je lezer met een duidelijk begrip van je argument en de implicaties ervan achter te laten. Een sterke conclusie versterkt je argument, geeft je essay een gevoel van volledigheid en kan de lezer laten nadenken over de implicaties van je ideeën.
a Bestudeer het kader om te weten waarmee je rekening moet houden.
De conclusie:
• Samenvatting van je argument:
Begin je conclusie met een bondige samenvatting van je belangrijkste argumenten. Dat herinnert de lezer aan de stappen die je hebt genomen om je punt te maken en maakt het gemakkelijker om de totale impact van je argument te begrijpen.
• Tegenargumenten:
Vermeld kort hoe je de tegenargumenten hebt weerlegd. Dat benadrukt de kracht van je argument en toont aan dat je zorgvuldig en grondig bent geweest in je analyse.
• Implicaties van je argument:
Leg uit wat de implicaties van je argument zijn. Wat betekent het als je gelijk hebt? Welke nieuwe inzichten of perspectieven biedt het? Dat helpt de lezer te begrijpen waarom je argument belangrijk en relevant is.
• Sluitende gedachte:
Sluit je essay af met een krachtige laatste gedachte of vraag die de lezer zal blijven achtervolgen. Dat kan een diepere betekenis of relevantie van je argument benadrukken, of een nieuw gebied voor verder onderzoek suggereren.
b Schrijf een conclusie gebaseerd op je antwoorden uit de vorige oefeningen.
Voorbeeld 1:
"In de loop van dit essay heb ik het vraagstuk van de impact van sociale media op het zelfbeeld van tieners onderzocht. Ik heb betoogd dat, hoewel sociale media kansen bieden voor zelfexpressie en verbinding, ze over het algemeen een negatieve invloed hebben op het zelfbeeld van tieners door de voortdurende blootstelling aan geïdealiseerde beelden. Ik heb tegenargumenten aangevoerd die beweren dat sociale media een positieve invloed kunnen hebben op het zelfbeeld, maar heb die weerlegd door te wijzen op talrijke studies die de negatieve effecten van sociale media op het zelfbeeld van tieners aantonen.
De implicaties van die argumenten zijn verreikend. Als we accepteren dat sociale media inderdaad een negatieve invloed hebben op het zelfbeeld van tieners, roept dat ernstige vragen op over hoe we die platforms gebruiken en reguleren. Moeten we meer doen om tieners te beschermen tegen de mogelijke schadelijke effecten van sociale media? Hoe kunnen we de positieve aspecten van deze technologie benadrukken zonder de negatieve effecten te negeren? Die vragen, en vele andere, verdienen verder onderzoek.“
Conclusie:
7
Citeren en verwijzen naar andere bronnen is een belangrijk onderdeel van het schrijven van een filosofisch essay. Niet alleen ondersteunt het je argumenten, maar het toont ook aan dat je de literatuur over je onderwerp grondig hebt onderzocht.
a Bestudeer de kaders om te weten waarmee je rekening moet houden.
Citeren en verwijzen naar bronnen:
©VANIN
Citeren en verwijzen naar bronnen doe je op twee manieren:
• Je verwijst rechtstreeks naar andere bronnen in je tekst (= in-tekst-referentie).
• Achteraan je essay voeg je een correct geformatteerde bronnenlijst toe waarin je elk boek vermeldt waarnaar je in je essay verwijst.
De APA-stijl (American Psychological Association) is een van de meest gebruikte stijlen om te verwijzen naar andere bronnen. Die citatiestijl wordt veel gebruikt in de sociale wetenschappen.
In-tekst-referenties:
Via in-tekst-referenties verwijs je rechtstreeks in je tekst naar bronnen die je hebt gebruikt of opgenomen. Binnen de APA-stijl zijn er drie mogelijkheden:
• Auteur in de zin: Als je de auteur in de zin noemt, plaats je alleen het jaar van publicatie tussen haakjes.
Bijvoorbeeld: Volgens Descartes (1998) …
• Auteur niet in de zin: Als je de auteur niet in de zin noemt, plaats je zowel de achternaam van de auteur als het jaar van publicatie tussen haakjes.
Bijvoorbeeld:
In Meditaties over de eerste filosofie (Descartes, 1998) wordt gesteld dat ...
• Bij directe citaten moet je ook het paginanummer opnemen.
Bijvoorbeeld: (Descartes, 1998, p. 32).
Bronnenlijst:
Een correct opgestelde bronnenlijst is een cruciaal onderdeel van elk essay. Het geeft de lezer de mogelijkheid om je gebruikte bronnen op te zoeken en te controleren. Dit zijn de basisrichtlijnen voor het opstellen van een bronnenlijst in APA-stijl voor boeken en websites:
• Boeken:
Achternaam, Initialen voornaam auteur. (Jaar van publicatie). Titel van het boek (editie indien van toepassing). Uitgever.
Bijvoorbeeld: Descartes, R. (1998). Meditaties over de eerste filosofie (2e ed.). Boom Uitgevers.
• Artikel op websites:
Auteur(s) of organisatie. (Jaar van publicatie of n.d. als geen datum beschikbaar is). Titel van de webpagina/artikel. Naam van de website. URL
Bijvoorbeeld: Meier, J. (2023, Januari 5). Filosofie in het moderne onderwijs. De Volkskrant. https://www. volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/filosofie-in-het-moderne-onderwijs
b Schrijf de correcte in-tekst-referentie en bronvermelding in APA-stijl voor onderstaande bronnen.
De gegeven bron is “In Defence of Animals" uitgegeven door Basil Blackwell en geschreven door Peter Singer in 1985.
In-tekst-referentie:
Bronvermelding:
De gegeven bron is "The Selfish Gene", geschreven door Richard Dawkins, uitgegeven door Oxford University Press in 1976.
In-tekst-referentie:
Bronvermelding:
De gegeven bron is "On Liberty", geschreven door John Stuart Mill, uitgegeven door John W. Parker in 1859.
In-tekst-referentie:
Bronvermelding:
De gegeven bron is "Beyond Good and Evil", geschreven door Friedrich Nietzsche, uitgegeven door Dover Publications in 1966 (origineel gepubliceerd in 1886).
In-tekst-referentie:
Bronvermelding:
De gegeven bron is "Meditations", geschreven door Marcus Aurelius, uitgegeven door Penguin Books in 2006 (origineel gepubliceerd in 180).
In-tekst-referentie:
Bronvermelding:
De gegeven bron is "The Stranger", geschreven door Albert Camus, uitgegeven door Vintage International in 1989 (origineel gepubliceerd in 1942).
In-tekst-referentie:
Bronvermelding:
c Lees eerst het fragment van Bas Haring. Schrijf daarna een argument voor een antwoord op de vraag: ‘Is het verantwoord om andere dieren op te eten?’ In dat argument maak je kenbaar of je het eens of oneens bent met het standpunt van Haring door het als ondersteuning te gebruiken of als argument dat je wil weerleggen. Je verwijst daarbij in correcte APA-stijl naar het onderstaande tekstfragment. Vul ook een correcte bronvermelding in.
Dit fragment komt uit “De vrolijke veganist: Over dieren, vlees, schuldgevoel en vrolijkheid”, geschreven door Bas Haring, uitgegeven door Nijgh & Van Ditmar in 2011.
"Het is een feit dat we geen vlees nodig hebben om te overleven. We kunnen uitstekend leven op een dieet van planten, fruit, noten en zaden. Het eten van vlees is dus niet noodzakelijk voor onze overleving. Daarnaast weten we dat de productie van vlees vaak gepaard gaat met ernstig dierenleed. Dieren worden opgesloten in kleine hokken, krijgen weinig of geen kans om hun natuurlijke gedrag te vertonen en worden uiteindelijk gedood, vaak op wrede wijze. We weten dat en toch blijven we vlees eten. Hier is een ethische vraag aan de orde: is het juist om dieren te laten lijden en te doden voor ons genot? Mijn antwoord is nee. Dat betekent dat we zouden moeten stoppen met het eten van vlees. Niet alleen voor de dieren, maar ook voor onszelf. Want het eten van vlees heeft ook negatieve gevolgen voor onze gezondheid en het milieu. Bovendien, als we kunnen leven zonder anderen schade te berokkenen, waarom zouden we dat dan niet doen?"
Argumentatie:
©VANIN
Bronvermelding:
8 Ga zelf op zoek naar een filosofisch essay op het internet.
a Ga na of het essay alle delen bevat.
Titel
Inleiding
Verheldering
Argumentatie
Conclusie
Bronvermelding
b Werden er goede argumenten gebruikt in het essay? Zijn er zaken die het essay niet behandelt, die jij wel zou behandelen?
Een filosofisch essay is een schriftelijk werk waarin de auteur een filosofische vraag onderzoekt en erover nadenkt. Het is een essay dat bedoeld is om complexe ideeën te onderzoeken en de schrijver de gelegenheid te geven zijn of haar begrip van filosofische concepten en theorieën te verdiepen. Een filosofisch essay vereist meer dan alleen maar het presenteren van feiten. Het vraagt om diep nadenken, kritische analyse en een goed gestructureerd argument.
Dit zijn de basisprincipes voor het schrijven van een filosofisch essay: Een filosofische vraag kiezen: Het beginpunt van elk filosofisch essay is de filosofische vraag. Die kan voortkomen uit je eigen nieuwsgierigheid, uit een tekst die je hebt gelezen, of uit alledaagse ervaringen. Belangrijk is dat je een vraag kiest die je zowel interessant als uitdagend vindt, en die je wilt onderzoeken en beantwoorden. Het kan nuttig zijn om verschillende vragen te overwegen en te bepalen welke de meest aantrekkelijke en haalbare is voor jou. Als je geïnteresseerd bent in ethiek, zou je een vraag kunnen kiezen zoals "Is het ethisch om dieren voor voedsel te gebruiken?".
De inleiding schrijven: De inleiding is je eerste kans om de aandacht van de lezer te trekken en te bepalen hoe de rest van je essay zal worden ontvangen. Het doel van de inleiding is om de lezer te laten weten waar je essay over gaat, welke vraag je gaat beantwoorden, en hoe je dat gaat doen. Wees duidelijk en bondig, presenteer je filosofische vraag, geef een kort overzicht van je argumenten en leg uit waarom je vraag belangrijk is. Dat alles moet gebeuren in een paar zinnen die de lezer aanmoedigen om verder te lezen.
Het onderwerp verhelderen: Na de inleiding is het belangrijk om je onderwerp verder te verhelderen. Dat kun je doen door achtergrondinformatie te geven, belangrijke termen en concepten te definiëren en je vraag te kaderen binnen een grotere filosofische context. Dat helpt de lezer om te begrijpen wat je precies gaat bespreken, en bereidt hen voor op de argumenten die je zult aandragen. Wees niet bang om grondig te zijn in deze sectie; het is beter om te veel informatie te geven dan te weinig.
Argumenten formuleren: Het hart van je filosofisch essay bestaat uit de argumenten die je aandraagt om je vraag te beantwoorden. Die argumenten kunnen gebaseerd zijn op logica, empirisch bewijs of filosofische theorieën. Het is belangrijk om je argumenten duidelijk en logisch te presenteren en ervoor te zorgen dat ze relevant zijn voor je filosofische vraag. Gebruik voorbeelden om je punten te verduidelijken en maak je argumenten zo sterk mogelijk.
Tegenargumenten overwegen: Een belangrijk onderdeel van een filosofisch essay is het overwegen van mogelijke tegenargumenten. Dat toont aan dat je je vraag grondig hebt doordacht en openstaat voor verschillende standpunten. Je moet die tegenargumenten niet alleen presenteren, maar ook proberen ze te weerleggen. Dat kun je doen door te wijzen op zwakke punten in het tegenargument of door aan te tonen dat je eigen argument sterker is.
De conclusie schrijven: Je essay sluit je af met een conclusie. Het is je kans om je argumenten samen te vatten, eventuele tegenargumenten te adresseren en de implicaties van je argumenten te bespreken. Een sterke conclusie geeft de lezer een duidelijk begrip van je argument en de gevolgen ervan. Het is ook een kans om de lezer te laten nadenken over de vragen en ideeën die je in je essay hebt gepresenteerd.
Bronnen: In heel je essay is het belangrijk om correct te verwijzen naar de bronnen die je hebt gebruikt. Dat doe je door in de tekst te citeren volgens de APA-stijl en een bronnenlijst op te maken op het einde van je essay. Zorg ervoor dat je alle nodige informatie opneemt om je lezer de mogelijkheid te geven je bronnen op te zoeken en te controleren. In je tekst zelf verwijs je via in-tekst-referenties naar de bronnen die je gebruikt of opneemt. Achteraan je essay voeg je een zorgvuldig opgestelde bronnenlijst toe, zodat de lezer in staat is de door jou geraadpleegde bronnen te traceren en te verifiëren. Zorg ervoor dat je alle boeken in de lijst opneemt, ook de werken die je als referentie hebt gebruikt.
Exit
Schrijf een filosofisch essay. Kies een onderwerp en een onderzoeksvraag die aansluiten bij je interesse. Vertrek van een filosofische vraag en zorg ervoor dat het essay een inleiding, een verheldering, een geldige en gezonde argumentatie, een tegenargumentatie en een conclusie bevat. Gebruik bronnen en verwijs ook op een correcte manier naar een boek of artikel dat aansluit bij het onderwerp.
Checklist filosofisch essay:
Titel
Inleiding
Verheldering
Argumentatie
Conclusie
Bronvermelding
HOOFDSTUK
DE COMPLEXITEIT VAN GELUK
E COMPLEXITEIT VAN GELUK
WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?
Geluk is een intrigerend en complex begrip dat door de eeuwen heen talloze filosofen, schrijvers en denkers heeft beziggehouden. Wat betekent het echt om gelukkig te zijn? En hoe beïnvloeden jouw levenskeuzes, ambities en maatschappelijke status jouw welzijn? In dit hoofdstuk duik je diep in de filosofische benaderingen van geluk en onderzoek je hoe verschillende denkers dat concept hebben geïnterpreteerd en geanalyseerd.
In het eerste deel verken je de visie op geluk van Arthur Schopenhauer, een filosoof die bekendstaat om zijn enigszins pessimistische kijk op het leven, maar wiens inzichten verrassend relevant blijven in de hedendaagse zoektocht naar betekenis.
Vervolgens duik je in de inzichten van Alain de Botton, die de nadruk legt op 'statusangst'. Je leert ook de theorie van Adam Smith over status. Hoe beïnvloedt jouw perceptie van status jouw gevoel van geluk in een tijdperk waar sociale media en constante vergelijking de norm zijn?
Tot slot richt je je op de relatie tussen werk en geluk met Stefaan Van Brabandt als gids. Wat zegt Van Brabandt over de rol van werk in welzijn en geluk in een wereld waar werk zo'n dominante rol speelt in identiteit en zelfwaarde?
WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?
Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.
Ik analyseer een filosofische tekst en haal er de belangrijkste ideeën uit.
Ik denk na over wat geluk is en kan zelf een beschrijving vormen.
Ik leg uit wat Arthur Schopenhauer bedoelt met negatief geluk.
Ik leg de drie fundamentele aspecten uit die volgens Schopenhauer het lot en geluk bepalen.
Ik formuleer een filosofische mening over liefde, status en geluk.
Ik filosofeer over de relatie tussen status en geluk en leg uit hoe dat volgens Alain de Botton tot statusangst in de maatschappij kan leiden.
Ik leg de theorie van Adam Smith over status uit.
Ik filosofeer over de balans tussen vrije tijd en werk en wat Stefaan Van Brabandt daarover zegt, en schrijf een essay over de verbinding ervan met status en geluk
BEGRIPPEN
geluk – liefde – negatief geluk – status – statusangst – verlangen – wensen – wil
Instap
Kruis drie zaken aan die volgens jou het meeste bijdragen aan je eigen geluk.
een goede gezondheid
zelfontwikkeling en leren
vrijwilligerswerk en het helpen van anderen
tijd voor hobby's en passies
vrienden en familie
financiële stabiliteit
spirituele of religieuze verbondenheid
een gevuld uitgaansleven
liefde en romantiek
reizen en nieuwe ervaringen
©VANIN
de tijd hebben om te gamen
een baan die je leuk vindt
het beleven van je geloof
een hoge status halen in de maatschappij
a Rangschik de zaken die je hebt aangeduid in een top drie. 1→ 2→ 3→
b Verwoord waarom je voor die rangschikking hebt gekozen.
c Vergelijk jouw top drie met die van je klasgenoten. Zijn er veel gelijkenissen of verschillen?
d Stel je nu voor dat niets van wat in je top drie staat tijdens je leven vervuld wordt. Betekent dat dan dat je een ongelukkig leven hebt? Waarom wel of niet?
2.1 He t geluk van Schopenhauer
Schopenhauer interpreteerde geluk als een illusie, verankerd in onze diepgewortelde wil om te leven. Zijn perceptie van geluk baadt in een pessimistische sfeer, met de nadruk op de herhalende cyclus van wensen en de vervulling ervan. Voor Schopenhauer is ieder geluksmoment enkel een vluchtige pauze van het lijden, een tijdelijke opklaring in de eindeloze zee van menselijk verlangen.
©VANIN
VIP
Arthur Schopenhauer werd geboren op 22 februari 1788 in Danzig (nu Gdańsk, Polen) en groeide op in een welgestelde familie. Zijn vader, Heinrich Floris Schopenhauer, was een succesvolle koopman en zijn moeder, Johanna Schopenhauer, een schrijfster. Na de vroege dood van zijn vader in 1805 verhuisde de familie naar Hamburg, Duitsland. Schopenhauers filosofische ideeën werden sterk beïnvloed door Plato, Immanuel Kant en de Oosterse filosofie, met name het boeddhisme. Zijn belangrijkste werk, Die Welt als Wille und Vorstellung (De wereld als wil en voorstelling), werd voor het eerst gepubliceerd in 1818. In dat werk stelt Schopenhauer dat de wereld wordt gedreven door een blinde en irrationele wil, die aan de basis ligt van alle lijden. Ondanks de diepte en originaliteit van zijn ideeën kreeg Schopenhauer tijdens zijn leven slechts beperkte erkenning. Dat veranderde echter in de latere jaren van zijn leven, toen zijn filosofie invloed begon uit te oefenen op vele denkers, kunstenaars en schrijvers, waaronder Friedrich Nietzsche, Richard Wagner en Leo Tolstoj.
Schopenhauer was bekend om zijn sombere kijk op het leven en zijn vaak misantropische houding. Desondanks legde zijn werk de basis voor vele latere filosofische stromingen, met name het existentialisme en het absurdisme. Hij leidde een teruggetrokken leven, waarbij hij veel tijd doorbracht met lezen en reflecteren. Schopenhauer was ook een dierenliefhebber en stond bekend om zijn afkeer van dierenmishandeling. Hij beschouwde dieren als medeleden van de natuur, die, net als mensen, worden gedreven door de wil om te leven. Arthur Schopenhauer overleed op 21 september 1860 in Frankfurt am Main, Duitsland, op 72-jarige leeftijd. Hoewel hij tijdens zijn leven niet de erkenning kreeg die hij verdiende, is zijn nalatenschap in de filosofie onmiskenbaar en zijn ideeën blijven tot op de dag van vandaag invloedrijk.
Belangrijke werken:
De wereld als wil en voorstelling
Bespiegelingen over levenswijsheid
De kunst om gelukkig te zijn
Citaat:
‘De mens kan doen wat hij wil, maar hij kan niet willen wat hij wil.’
Leeractiviteiten
1 Bekijk het fragment over geluk waarbij kleuters vertellen wat hun definitie van geluk is. Is er een definitie waarbij jij je kunt aansluiten? Waarom wel of niet?
2 Denk aan momenten waarop je je echt gelukkig voelde en probeer te beschrijven wat die momenten gemeen hadden.
a Op welke momenten in je leven voelde je je echt gelukkig?
b Wat hebben die momenten met elkaar gemeen?
c Wat is volgens jou de definitie van geluk?
d Bespreek klassikaal de definities van geluk.
e Vorm groepjes met leerlingen die dezelfde definitie van geluk hebben. Voer een discussie tussen de verschillende groepen.
3 Bekijk het fragment over geluk uit Het voordeel van de twijfel.
Wat maakt ons gelukkig volgens onderzoek? 1→
4 Vorm groepjes van vier. Bespreek hoe de samenleving geluk definieert door op zoek te gaan naar een voorbeeld. Denk aan reclamespots, sociale media, films, enzovoort.
a Wat zegt jullie voorbeeld over geluk?
b Hoe beïnvloeden die definities volgens jou je persoonlijke geluksgevoel?
©VANIN
c Zorgt het bevredigen van die wensen voor echt geluk of is het slechts een tijdelijke bevrediging? Onderbouw je mening met argumenten.
5 Herinner je je nog een moment waarop je iets heel graag wilde, maar nadat je het uiteindelijk kreeg, het toch niet het verwachte geluk bracht?
6 Filosoof Arthur Schopenhauer heeft over het onderwerp van geluk in meerdere van zijn boeken geschreven. Bekijk het videofragment en lees de tekst van Arthur Schopenhauer uit ‘De wereld als wil en voorstelling’ Maak daarna de oefeningen.
a Identificeer de belangrijkste begrippen die Schopenhauer gebruikt om zijn visie op geluk uit te leggen. Zoek de betekenis van onderstaande woorden in de tekst op en noteer de definities.
geluk: wens/verlangen: bevrediging: negatief geluk:
b Schrijf op wat de relatie is tussen de belangrijke begrippen om tot een samenvatting van de tekst te komen.
©VANIN
c Waarom haalt Schopenhauer in zijn tekst Lucretius aan?
d Hoe zou je de ideeën van Schopenhauer kunnen toepassen om een alledaagse situatie vanuit een ander perspectief te bekijken?
e Herinner jij je een moment waarop je jezelf beter voelde door het leed van anderen? Kun je jezelf vinden in de uitspraak van Lucretius?
De wereld als wil en voorstelling – deel 1
Alle bevrediging of wat gewoonlijk geluk wordt genoemd, is in essentie louter negatief, en nooit ofte nimmer positief. Het is altijd de bevrediging van een bepaalde wens en geen oorspronkelijk geluksgevoel, dat zomaar aan komt waaien. Want de wens – dat wil zeggen het gemis – is de absolute voorwaarde van elk genot. Maar met de bevrediging komt er een einde aan de wens en dus ook aan het genot. Daarom kan de bevrediging of het geluksgevoel nooit méér zijn dan de bevrijding van een verdriet, van een gemis. Want daaronder valt niet alleen het reëel en openlijk lijden, maar ook de wens, die met zijn opdringerigheid onze rust verstoort, en zelfs de dodelijke verveling, die ons het bestaan tot een last maakt.
Nu is het echter razend moeilijk iets daadwerkelijk te bereiken of door te zetten: elk voornemen stuit op talloze moeilijkheden en inspanningen, en bij elke stap stapelen de hindernissen zich op. Wanneer ten slotte alle moeilijkheden zijn overwonnen en al onze voornemens gerealiseerd, kan de winst toch nooit meer inhouden dan dat we van een of
ander lijden of verlangen zijn verlost, en dat we ons dus weer net zo voelen als voordat die wens zich kenbaar maakte. Het enige wat ons altijd direct gegeven is, is het gemis, dat wil zeggen het verdriet. De bevrediging en het genot kunnen we daarentegen slechts indirect waarnemen, namelijk door middel van de herinnering aan het lijden en ontberen dat eraan voorafging en dat ophield toen het genot intrad.
Vandaar dat we de zegeningen die we daadwerkelijk bezitten niet goed tot ons door laten dringen en evenmin weten te waarderen; we denken simpelweg dat het zo hoort te zijn, omdat ze ons slechts op een negatieve manier gelukkig maken, namelijk door het lijden op afstand te houden. Pas wanneer we ze hebben verloren, worden we ons van hun waarde bewust, want het gemis, het ontberen en het lijden zijn positieve grootheden, die zich onmiddellijk kenbaar maken. Dat is ook de reden dat de herinnering aan doorstane nood, ziekte, gebrek ons blij maakt, want het is de enige manier waarop we van onze tegenwoordige zegeningen weten te genieten. Het valt trouwens niet te ontkennen dat vanuit het standpunt van het egoïsme – en dat is de vorm die de wil tot leven aanneemt – de aanblik of de beschrijving van andermans lijden ons op diezelfde manier bevrediging en genot schenken, zoals Lucretius in het begin van het tweede boek zo fraai en openhartig formuleert:
«Suave, mari magno, turbantibus aequora ventis, E terra magnum alterius spectare laborem: Non, quia vexari quemquam est jucunda voluptas; Sed, quibus ipse malis careas, quia cernere suave est.»
«’t Is zoet, als stormen woeden op de wijde zee, Vanaf het land te kijken naar ’t gevaar dat anderen dreigtNiet dat ooit iemands kwelling ons genot verschaft Maar zoet is ’t weten, welk een nood ons blijft bespaard.»
Toch zal verderop blijken dat dit soort vreugde – het gevolg van de langs deze weg verkregen kennis van ons eigen welbevinden – heel dicht in de buurt komt van de bron van de eigenlijke en positieve verdorvenheid.
Bron: A. Schopenhauer, De wereld als wil en voorstelling, Wereldbibliotheek, 2012.
7 Lees de tweede tekst van Arthur Schopenhauer uit De wereld als wil en voorstelling. Maak daarna de oefeningen.
a Identificeer de belangrijkste begrippen die Schopenhauer gebruikt. Zoek de betekenis van onderstaande woorden in de tekst op en noteer de definities.
wil:
©VANIN
kennen:
objecten van willen:
middelen:
©VANIN
opgewektheid:
b Schrijf op wat de relatie is tussen de belangrijke begrippen om tot een samenvatting van de tekst te komen.
c Stel je voor dat een persoon na jaren hard werken eindelijk een grote loterij wint. Zou die persoon volgens de filosofie van Schopenhauer werkelijk gelukkig zijn met zijn nieuwe rijkdom? Leg uit waarom wel of niet.
De wereld als wil en voorstelling – Deel 2
Vanaf de eerste verschijning van zijn bewustzijn ervaart de mens zichzelf als willend, en in de regel blijft zijn kennen onafgebroken betrokken op zijn wil. Hij probeert eerst de objecten van zijn willen volledig te leren kennen, en vervolgens de middelen om deze objecten te pakken te krijgen. Dan weet hij wat hem te doen staat, en naar andere kennis streeft hij in de regel niet. Hij is voortdurend druk in de weer; het besef dat hij altijd toewerkt naar het doel van zijn willen, houdt hem staande en actief; zijn denken richt zich enkel op de keuze van de middelen. Zo ziet het leven van vrijwel alle mensen eruit; ze willen, ze weten wat ze willen en ze streven ernaar, met genoeg succes om hen te behoeden voor vertwijfeling en met genoeg mislukkingen om hen te behoeden voor verveling en haar gevolgen.
Dat alles resulteert in een zekere opgewektheid, of op zijn minst in gelatenheid, waaraan rijkdom of armoede feitelijk niets afdoen. Want de rijke en de arme genieten niet van wat ze hebben, omdat dit, zoals we hebben aangetoond, slechts negatief werkt; waar ze in feite van genieten is wat ze door hun inspanningen hopen te bereiken. Ze blijven maar doorgaan, met dodelijke ernst en met gewichtige gezichten, net als kinderen die helemaal opgaan in hun spel.
Bron: A. Schopenhauer, De wereld als wil en voorstelling, Wereldbibliotheek, 2012.
8 Schopenhauer staat bekend om zijn filosofisch pessimisme. Hij geloofde dat het leven in wezen lijden is, veroorzaakt door de eindeloze cyclus van verlangen en onvervulde wensen. In de VRT-reeks Grote Vragen werd aan mensen uit verschillende levensbeschouwelijke hoeken een vraag voorgelegd. Bekijk de fragmenten waarin de vraag “Is een optimist gelukkiger dan een pessimist?” wordt gesteld.
a Wie is volgens dirigent en componist Savall het gelukkigst?
b Wat zegt filosoof Ignaas Devisch over optimisme?
c Wat zegt Devisch over pessimisme?
d Wie is volgens filosoof Johan Braeckman het gelukkigst?
e Zijn pessimisten volgens Braeckmans realistischer?
f Zou Schopenhauer aansluiting vinden bij Savall, Devisch of Braeckman? Waarom wel of niet?
g Ben jij eerder een optimist of een pessimist? Waarom?
h Vorm twee discussiegroepen waarbij de ene groep argumenten voorbereidt die stellen dat optimisme beter is, en de andere groep argumenten die stellen dat pessimisme beter is als levenshouding. Voer daarna een discussie.
©VANIN
9 Lees de tekst van Arthur Schopenhauer uit zijn boek Bespiegelingen over levenswijsheid waarin hij verder uitleg geeft over geluk aan de hand van een driedeling. Maak daarna de oefeningen.
a Hieronder vind je een lijst met uitspraken uit de tekst van Schopenhauer en een andere lijst met de interpretaties. Verbind de uitspraak met de interpretatie door de correcte letter bij de uitspraken te schrijven.
"Men moet niet de slaaf blijven van de mening en de dunk van anderen."
"Wat iemand is: dus de persoonlijkheid in de ruimste zin van het woord."
"De grote gevoeligheid voor de mening van anderen kan storend werken op het eigen geluk."
"Het is met de rijkdom net als met zeewater: hoe meer je ervan drinkt, hoe dorstiger je ervan wordt."
"Bij alles waarvan hij geniet, geniet hij toch in de allereerste plaats van zichzelf."
Dit benadrukt het belang van interne kwaliteiten zoals gezondheid, temperament en intelligentie in het bepalen van het welzijn van een persoon.
De nadruk ligt hier op materiële bezittingen en hoe die traditioneel gewaardeerd worden in de samenleving.
Dit gaat over de sociale waarde en status die anderen aan iemand toekennen, zoals eer en roem.
"Wat iemand heeft: dus eigendom en bezit in elke mogelijke betekenis."
"Een krenking van eerzucht kwetst vaak tot in de ziel."
"Wat iemand voorstelt: met deze term bedoelt men datgene wat iemand in de ogen van anderen voorstelt."
"De natuur is bestendig, niet de rijkdom."
"Alleen wat iemand in zijn diepste wezen is en wat hij aan zichzelf heeft, is direct van invloed op zijn geluk en zijn welzijn."
Deze uitspraak van Aristoteles onderstreept dat innerlijke kwaliteiten en natuurlijke aanleg stabieler en betrouwbaarder zijn dan financiële status.
Materiële verlangens zijn onverzadigbaar en leiden niet tot blijvende tevredenheid of geluk.
Sociale afwijzing of verlies van status kan diepe emotionele pijn veroorzaken, wat de impact van sociale perceptie op ons welzijn toont.
Dit illustreert dat persoonlijke voldoening en zelfgenot de kern vormen van genieten, meer dan externe factoren.
Deze zin raadt aan om onafhankelijk te blijven van externe goedkeuring en om zelfbevestiging en zelfwaardering te ontwikkelen. D E I J
Overmatige zorg voor hoe men door anderen gezien wordt, kan negatieve effecten hebben op iemands persoonlijke geluk.
Persoonlijke attributen en karakter zijn de belangrijkste factoren voor echt geluk, in tegenstelling tot externe omstandigheden.
©VANIN
b Plaats de zinnen in de juiste volgorde om een beknopte samenvatting van Schopenhauers visie te vormen.
Hij adviseert om de waarde die je aan de mening van anderen hecht, te beperken om zo je gemoedsrust en onafhankelijkheid te bewaren.
Hij stelt dat tevredenheid met wat men ‘heeft’, relatief en afhankelijk is van onze wensen in verhouding tot ons bezit, wat vaak leidt tot een onbevredigende dorst naar meer.
De mening van anderen over wat iemand ‘voorstelt’, wordt vaak overschat in zijn belang voor geluk, hoewel lof en krenking diep kunnen raken.
Schopenhauer argumenteert dat wat men ‘is’ – de combinatie van gezondheid, temperament en intellect – meer bijdraagt aan geluk dan bezittingen of aanzien.
c Kies één zin van Schopenhauer uit oefening a die je het interessantst vindt en leg je keuze uit. Bespreek daarna klassikaal.
d Kies een van onderstaande opdrachten en bespreek dat aspect van Schopenhauers filosofie.
1→ Schopenhauer stelt dat wat iemand heeft of verwerft in de buitenwereld slechts tijdelijke bevrediging biedt. Ben jij het eens met Schopenhauer? Is er iets in de buitenwereld, dat duurzaam geluk kan brengen volgens jou? Beargumenteer.
2→ Volgens Schopenhauer is wat iemand voorstelt (zijn reputatie of hoe anderen hem zien) slechts een oppervlakkige waardering die geen echte innerlijke waarde heeft. Ben jij het ermee eens? Beargumenteer.
3→ Volgens Schopenhauer hangt duurzaam geluk af van de aard en het karakter van het individu en niet van wat hij heeft of verwerft in de buitenwereld. Ben jij het ermee eens? Beargumenteer.
Gekozen oefening:
Bespiegelingen over levenswijsheid
Een fundamentele indeling
Aristoteles heeft de waarden van het menselijke leven in drie klassen verdeeld: de uiterlijke, die van de ziel en die van het lichaam. Terwijl ik nu hiervan niets dan de driedeling behoud, zeg ik dat datgene wat het lot van de stervelingen bepaalt is te herleiden tot drie fundamentele gegevenheden. Deze zijn:
1. Wat iemand is: dus de persoonlijkheid in de ruimste zin van het woord. Ze omvat derhalve gezondheid, kracht, schoonheid, temperament, zedelijk karakter en intelligentie (aangeboren zowel als verworven).
2. Wat iemand heeft: dus eigendom en bezit in elke mogelijke betekenis.
3. Wat iemand voorstelt: met deze term bedoelt men, zoals bekend, datgene wat iemand in de ogen van anderen voorstelt, dus eigenlijk het beeld dat anderen zich van hem vormen, met andere woorden hun oordeel over hem. Hieronder vallen eer, rang en roem.
Wat iemand is Dat het bovenstaande veel meer tot iemands geluk bijdraagt dan wat hij heeft of wat hij voorstelt, hebben we reeds in zijn algemeenheid gezien. Het komt er steeds op aan wat iemand is en wat hij dus in zichzelf heeft. Want zijn individualiteit begeleidt hem altijd en overal en door haar is alles wat hij beleeft gekleurd. Bij alles waarvan hij geniet, geniet hij toch in de allereerste plaats van zichzelf. Dit geldt reeds voor het lichamelijke genot en zoveel meer nog voor de geestelijke genietingen. Daarom is het Engelse ‘to enjoy oneself’ een zeer treffende uitdrukking, waarmee men bijvoorbeeld zegt ‘he enjoys himself at Paris’, men zegt dus niet ‘hij geniet van Parijs’, maar ‘hij geniet van zichzelf in Parijs’.
Is het nu echter slecht gesteld met de individualiteit, dan zijn alle genietingen als kostelijke wijnen in een met gal gespoelde mond. Daarom komt het er zowel in het goede als in het kwade (zware ongelukken daargelaten) minder op aan wat iemand in het leven ontmoet, of wat hem overkomt, dan de manier waarop hij het ondergaat, dus de aard en de intensiteit van zijn gevoeligheid in elk opzicht. Alleen wat iemand in zijn diepste wezen is en wat hij aan zichzelf heeft, kortom de persoonlijkheid en haar waarde, is direct van invloed op zijn geluk en zijn welzijn. Al het andere is slechts indirect van belang. Vandaar dat de werking van die andere factoren kan worden verijdeld, maar die van de persoonlijkheid niet. Vandaar ook dat juist de afgunst die op persoonlijke kwaliteiten gericht is, de onverzoenlijkste is, zoals ze ook met de meeste angstvalligheid verborgen wordt gehouden. Bovendien is alleen de
gesteldheid van het bewustzijn het blijvende en het constante; en terwijl de individualiteit voortdurend, aanhoudend, min of meer op elk willekeurig moment werkzaam is, werkt al het andere alleen bij tijd en wijle, bij gelegenheid, kortstondig en is bovendien ook nog eens zelf aan de spelingen van het lot onderhevig. Daarom zegt Aristoteles: ‘Want de natuur is bestendig, niet de rijkdom.’ Hierop berust het feit dat we een geheel en al van buitenaf op ons toegekomen onheil met meer kalmte dragen dan een onheil waaraan we zelf schuld hebben. Want het lot kan omslaan, maar de eigen constitutie niet. Vandaar dat dus de subjectieve waarden, zoals een nobel karakter, een goed stel hersens, een gelukkig temperament, een opgewekt gemoed en een welgeschapen, kerngezond lichaam, kort en goed mens sana in corpore sano voor ons geluk van primair belang zijn. Om die reden zouden wij aan hun begunstiging en instandhouding veel meer aandacht moeten schenken dan aan het bezit van materiële waarden en uiterlijk aanzien.
Wat iemand heeft
De grenzen van onze redelijke wensen op het gebied van het bezit te bepalen is buitengewoon lastig, zo niet onmogelijk. Want ieders tevredenheid in dit opzicht, berust niet op een absolute maar op een slechts relatieve standaard, namelijk op de verhouding tussen iemands eisen en zijn feitelijk bezit. Vandaar dat deze standaard, op zichzelf beschouwd, net zo weinig betekent als de teller van een breuk zonder de noemer. Als iemand niet op het idee komt om op bepaalde goederen zijn zinnen te zetten, dan zal hij ze ook nooit missen: hij zal ook zonder deze volstrekt tevreden zijn; terwijl een ander, die honderd keer zoveel bezit als hij, zich al ongelukkig voelt, wanneer hij iets, waarop hij meent recht te hebben, niet kan krijgen. Ieder heeft, ook in dit opzicht, een eigen horizon van wat voor hem mogelijkerwijze te bereiken valt: zover als deze reikt, reiken ook zijn eisen. Als hij er maar op kan vertrouwen dat een of ander binnen die horizon gelegen object voor hem te bereiken valt, voelt hij zich gelukkig; ongelukkig daarentegen wanneer onvoorziene omstandigheden het vooruitzicht daarop aan het wankelen brengen. Dat wat buiten dit gezichtsveld ligt, heeft helemaal geen effect op hem. Daarom laten de grote bezittingen van de rijkaard de arme koud en vindt anderzijds de rijkaard, wanneer het hem tegenzit, geen troost in het vele dat hij al bezit. Het is met de rijkdom net als met zeewater: hoe meer je ervan drinkt, hoe dorstiger je ervan wordt.
Wat iemand voorstelt
©VANIN
Het in de titel bedoelde, dat wil zeggen ons bestaan in de mening van anderen wordt tengevolge van een bijzondere zwakte in onze natuur doorgaans veel te hoog aangeslagen, terwijl er toch beslist niet veel denkwerk voor nodig zou zijn om ons te laten inzien dat het op zichzelf voor ons geluk onbelangrijk is. Het valt dan ook nauwelijks te verklaren waarom ieder mens zich telkens weer opnieuw verheugt als hij signalen opvangt van de hoge dunk die anderen van hem hebben en als zijn ijdelheid op een of andere manier gestreeld wordt. Met dezelfde onvermijdelijkheid waarmee een poes spint als ze geaaid wordt, tekent zich een hemelse gelukzaligheid af op het gezicht van de persoon die men prijst, waarbij zijn eigenwaan hem blind maakt voor de mogelijke onoprechtheid van die lof, al is deze nog zo tastbaar. Vaak vindt hij in de tekenen van bijval van anderen troost over reëel ongeluk of over het slechts druppelsgewijze vloeien van de twee hoofdbronnen van ons geluk die we tot nog toe besproken hebben. Aan de andere kant is het verbazingwekkend hoe elke krenking van zijn eerzucht, in welke zin, mate en samenhang dan ook, hoe elke geringschatting, achterstelling of miskenning hem zonder mankeren kwetst, en hem vaak tot in het diepst van zijn ziel treft.
Deze eigenschap mag dan weliswaar bij veel mensen – als surrogaat voor hun moraliteit – een gunstige invloed hebben op hun welgevoeglijk gedrag, in zoverre namelijk het eergevoel hierop berust. Op het eigen geluk van de mens, en dan met name op de
hiervoor zo belangrijke gemoedsrust en onafhankelijkheid, werkt zij eerder storend en nadelig dan bevorderlijk. Daarom is het, van ons standpunt uit bezien, raadzaam om er paal en perk aan te stellen en door middel van grondige overwegingen en een juiste taxatie van de afzonderlijke waarden, deze grote gevoeligheid voor de mening van anderen zoveel mogelijk in toom te houden, zowel waar het gevlei betreft als waar het om krenking gaat. Want beide zijn loten van dezelfde stam. Doet men dit niet, dan blijft men de slaaf van de mening en de dunk van anderen.
Bron: A. Schopenhauer, Bespiegelingen over levenswijsheid, Wereldbibliotheek, 2008.
©VANIN
10 Zoek online naar een artikel over een recent onderzoek of studie over geluk. Schrijf een kort essay waarin je Schopenhauers visie op geluk vergelijkt met de bevindingen uit het door jou gekozen onderzoek. Bespreek overeenkomsten, verschillen en eventuele verrassende inzichten.
Checklist filosofisch essay:
Titel
Inleiding
Verheldering
Argumentatie
Conclusie
Bronvermelding
Leertekst 1
Arthur Schopenhauer is beroemd vanwege zijn pessimistische filosofie, waarin hij stelt dat het leven voornamelijk bestaat uit lijden door een constante cyclus van verlangens en onbeantwoorde wensen
In zijn werk De wereld als wil en verbeelding verkent Schopenhauer het idee dat geluk niet zozeer een positieve staat is, maar eerder een afwezigheid van ontevredenheid die voortkomt uit het vervullen van onze verlangens. Hij stelt dat geluk niet meer is dan de afwezigheid van lijden en verlangen en kan worden gezien als ‘negatief geluk’. Elk verlangen dat in je opkomt, komt voort uit een gevoel van tekortkoming en als dat verlangen wordt vervuld, verdwijnen zowel het gevoel van tekort als het kortstondige geluk dat het vervullen ervan met zich meebrengt. Het pad naar vervulling is echter zelden eenvoudig, want elk streven wordt geconfronteerd met tal van uitdagingen en hindernissen. Het ironische is dat je vaak pas echt de waarde van iets beseft als het uit je leven is verdwenen.
Schopenhauer ziet de menselijke wil als een fundamentele kracht die je drijft in de eindeloze zoektocht naar kennis. Die zoektocht is echter geen zuivere drang naar verlichting of begrip op zich; het is een middel om een doel van het willen te bereiken, namelijk de bevrediging van je verlangens. Kennis is volgens die visie slechts waardevol voor zover het je in staat stelt om de objecten van je wil – je verlangens en behoeften – te verkrijgen en je welzijn te bevorderen.
Bespiegelingen over levenswijsheid
In een ander cruciaal werk, Bespiegelingen over levenswijsheid, ontleedt Schopenhauer de verschillende facetten van het menselijk bestaan die bijdragen aan het gevoel van geluk. Hij onderscheidt drie fundamentele gegevenheden: wat iemand is (persoonlijkheid), wat iemand heeft (bezit), en wat iemand voorstelt (reputatie).
Van die drie heeft het aspect ‘wat iemand is’ (gezondheid, intelligentie, morele karakter en temperament) het meest fundamentele effect op zijn welzijn. Een persoon met een vrolijke en optimistische aard zal bijvoorbeeld inherent meer tevredenheid ervaren, ongeacht externe omstandigheden.
©VANIN
Bij het overwegen van het aspect 'wat iemand heeft', gaat Schopenhauer dieper in op de relatie tussen materieel bezit en geluk. Hij geloofde dat bezittingen, hoewel ze tijdelijk comfort en plezier kunnen bieden, niet de sleutel zijn tot blijvend geluk. In plaats daarvan kunnen ze vaak een bron van zorg en onrust worden, omdat het verlangen naar meer nooit echt bevredigd wordt. In feite kan de voortdurende jacht op materiële goederen en rijkdom leiden tot een vicieuze cirkel van verlangen en teleurstelling. Schopenhauer moedigt aan om innerlijke tevredenheid en persoonlijke groei te zoeken in plaats van externe validatie door materieel bezit. Hij geloofde dat ware rijkdom niet ligt in wat je bezit, maar in hoe je de wereld ervaart en hoe je je verhoudt tot de intrinsieke waarde van het leven zelf.
Het laatste aspect, ‘wat iemand voorstelt’, is een tweesnijdend zwaard. Aan de ene kant kan positieve erkenning van anderen je zelfvertrouwen versterken en een gevoel van verbondenheid in sociale kringen bevorderen. Het gevoel dat je gewaardeerd en begrepen wordt door je medemensen, kan diepe vreugde en een gevoel van doelgerichtheid teweegbrengen. Aan de andere kant kan een overmatige focus op hoe anderen je waarnemen, leiden tot een fragiel zelfbeeld dat gemakkelijk kan wankelen bij de geringste kritiek of afwijzing. In plaats van authentiek te handelen volgens je eigen waarden en overtuigingen, kun je jezelf gaan aanpassen aan wat je denkt dat anderen van je verwachten. Dat kan leiden tot een verlies van identiteit en een gevoel van vervreemding van je ware zelf.
Schopenhauer benadrukte het belang van zelfbewustzijn: het vermogen om introspectief te zijn en je eigen gedachten, gevoelens en verlangens te begrijpen. Door echt te weten wie je bent en wat je wilt, kun je een innerlijke tevredenheid en stabiliteit vinden die niet gemakkelijk wordt geschokt door de wisselvalligheden van de publieke opinie. In plaats van te streven naar externe goedkeuring, moedigt Schopenhauer aan om je eigen pad te volgen, je eigen waarden te koesteren en de innerlijke kracht te vinden die voortkomt uit authentiek leven en zelfacceptatie.
In essentie geloofde Schopenhauer dat echt geluk voortvloeit uit een diep begrip van jezelf, je verlangens en de wereld om je heen. Het navigeren door de complexiteit van externe invloeden, zoals bezit en sociale perceptie, is secundair aan het koesteren van een authentiek en zelfverzekerd innerlijk zelf.
Status
Schopenhauer schetst een somber beeld van de menselijke conditie waarin het verlangen en streven naar meer je veroordeelt tot ontevredenheid. Voortbouwend op die gedachte ontleedt de hedendaagse filosoof Alain de Botton de gelaagdheid van menselijke ambities met een speciale focus op de verwevenheid van status en de diepe menselijke behoefte aan erkenning en waardering. Dit hoofdstuk onthult de inzichten van De Botton over hoe de zucht naar status de kiem vormt voor 'statusangst' en onderzoekt wat die dynamiek betekent voor je dagelijks leven en je streven naar geluk.
©VANIN
VIP
Alain de Botton is een vooraanstaande Zwitsers-Britse schrijver, filosoof en televisieproducent, geboren op 20 december 1969 in Zürich, Zwitserland. Vanaf jonge leeftijd toonde hij een diepe interesse in filosofie en literatuur, wat hem uiteindelijk leidde naar een studie geschiedenis aan de Universiteit van Cambridge en een master in de filosofie aan King's College London. Hij heeft zich in zijn carrière vooral gericht op het vertalen van complexe, filosofische ideeën naar begrijpelijke en praktische inzichten voor het moderne leven. Naast zijn schrijfwerk heeft De Botton ook diverse televisiedocumentaires geproduceerd die zijn filosofische benadering op een visuele manier verkennen. In 2008 richtte hij The School of Life op in Londen, een educatieve organisatie die praktische filosofie verspreidt en individuen helpt om een meer vervuld leven te leiden. De Botton blijft een invloedrijke stem in zowel de academische wereld als in de populaire cultuur en zijn werken blijven mensen wereldwijd inspireren.
Belangrijke werken:
De architectuur van het geluk
De kunst van het reizen
Hoe Proust je leven kan veranderen
Citaat:
‘Er is geen liefde waarin angst voor de dood niet speelt, geen vriendschap zonder jaloezie, geen compassie zonder medelijden met onszelf. Geluk betekent dat je beseft hoezeer je ongelukkig bent.’
Leeractiviteiten
1 Liefde is een van de meest universele en diepgaande emoties die mensen ervaren. Maar wat is liefde volgens jou?
2 Bekijk het fragment waarin Alain de Botton vertelt over liefde en relaties.
a Welke twee dingen willen we in een relatie volgens De Botton?
b Welke dingen zoek jij in een relatie? Kun je jezelf vinden in de uitleg van De Botton? Waarom wel of niet?
3 Bij romantische liefde denken mensen meestal aan een koppel bestaande uit twee personen. Bekijk het fragment over de relatie tussen Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir. Zou jij een niet-monogame relatie zien zitten? Waarom wel of niet?
4 Liefde zou volgens velen zin geven aan het leven. Maar betekent dat dan ook dat de liefde van anderen je gelukkig maakt? Bekijk de fragmenten uit de reeks Grote vragen en beantwoord de vragen.
a Wat zegt filosoof Johan Braeckman over deze vraag?
b Wat zegt zanger John Watts over deze vraag?
c Wat zou jouw antwoord zijn op deze vraag?
d Heeft liefde ook met status te maken volgens jou? Heeft iemand in een relatie of met veel vrienden een hogere status dan iemand die dat niet heeft?
5 Mensen hechten vaak grote waarde aan de meningen van anderen over hen. Daarom is status een belangrijk aspect in het sociale leven van velen. Sociale media hebben daar een nieuwe dimensie aan toegevoegd. Bekijk het fragment en beantwoord de vragen.
a Wat is er veranderd in het maken van foto’s nu tegenover vroeger?
b Waar maakt de Thaise regering zich zorgen over en waarom?
c Welke verontrustende melding kreeg de hulplijn voor jongeren?
d Herinner jij je een moment waarop je blij was dat een bepaalde persoon iets van je likete of dat je ontevreden was omdat die het niet deed?
e Op welke momenten maak jij een foto van jezelf?
f Plaats jij foto’s op sociale media? Waarom wel of niet?
6 Alain de Botton legt in zijn boek Statusangst uit hoe je verlangens een negatieve invloed hebben op je geluksgevoel. Bekijk het fragment, lees op pagina 63-64 de tekst van De Botton over status en zoek antwoorden op onderstaande vragen.
a Wat is een van de algemeen aanvaarde redenen waarom mensen streven naar een hoge status?
b Wat suggereert De Botton als de mogelijke ware reden achter het streven naar een hoge status, zodra basisbehoeften zoals voedsel en onderdak zijn vervuld?
c Hoe definieert De Botton liefde in relatie tot onze interacties met de wereld en anderen?
d Hoe worden personen met een hoge maatschappelijke positie en degenen zonder die positie vaak aangeduid?
e Waarom blijven sommige welvarende mensen meer geld verzamelen dan ze ooit zouden kunnen uitgeven?
©VANIN
f Ben jij het eens met de definitie van De Botton in relatie tot de wereld?
g Wat betekent het volgens jou om een ‘somebody’ of ‘iemand’ te zijn?
h Wat betekent het volgens jou om een ‘nobody’ te zijn?
i Zou jij ongelukkig zijn als anderen je een ‘nobody’ vinden?
j Zou jij gelukkig zijn als anderen je een ‘somebody’ vinden?
Een hoge status om liefde te verkrijgen
Er bestaan algemeen aanvaarde ideeën over de redenen waarom we uit zijn op een hoge status. Een daarvan is een verlangen naar geld, roem en invloed.
Misschien is het echter juister om ons streven samen te vatten met een woord dat in politieke theorieën zelden wordt gebruikt: liefde. Zodra voedsel en onderdak gewaarborgd zijn, heeft onze drang een geslaagde positie in de maatschappelijke rangorde te verwerven wellicht niet zozeer te maken met de mogelijkheid aldus materiële bezittingen te vergaren of macht uit te oefenen als wel met de hoeveelheid liefde die we dankzij een hoge status mogen verwachten. Misschien worden geld, roem en invloed eerder gewaardeerd als bewijzen van liefde – en middelen om liefde te verkrijgen – dan als een doel op zich.
Hoe kan een woord dat normaal gesproken alleen wordt gebruikt voor hetgeen we verlangen van een ouder of een geliefde van toepassing zijn op iets wat we verlangen van de wereld, op iets wat de wereld ons te bieden zou hebben? Wellicht kunnen we liefde, in onze betrekkingen met zowel familie en partners als de wereld, definiëren als een vorm van respect, als de ontvankelijkheid van de ene persoon voor het bestaan van de ander. Als ons liefde wordt betoond, hebben we het gevoel dat men zich om ons bekommert. Onze aanwezigheid wordt opgemerkt, onze naam geregistreerd, naar onze mening wordt geluisterd, voor onze tekortkomingen is begrip en in onze behoeften wordt voorzien. En we bloeien op bij zulke aandacht. Ook al zijn er verschillen tussen romantische liefde en de statusvariant – die laatste heeft geen seksuele dimensie, kan niet uitlopen op een huwelijk, en degenen die deze vorm van liefde bieden hebben meestal bijbedoelingen –, de beminde in de statuswereld zal zich, net als romantische geliefden, onder het toeziend oog van welwillende derden beschermd weten.
Een persoon die een belangrijke maatschappelijke positie bekleedt is ‘iemand’, en een persoon voor wie dat niet geldt een ‘nobody’ – onzinnige termen, want we zijn allemaal hoe dan ook individuen met een eigen identiteit en eenzelfde bestaansrecht. Maar dergelijke woorden geven accuraat weer hoe verschillend verschillende groepen behandeld worden. Zij
die geen status hebben blijven onopgemerkt, worden geschoffeerd, zien hun gevoeligheden weggehoond en hun identiteit genegeerd.
Het effect van een lage status moet niet alleen in materiële omstandigheden worden gezocht. De nadelige gevolgen zijn zelden alleen een kwestie van fysiek ongemak – in elk geval voor wie boven het bestaansminimum leeft. Minstens zo belangrijk is de manier waarop het gevoel van eigenwaarde door een lage status op de proef wordt gesteld. Ongemakken kun je langdurig en zonder morren verdragen zolang ze niet met vernederingen gepaard gaan, zoals blijkt uit het voorbeeld van sommige soldaten en ontdekkingsreizigers: zij doorstonden gewillig ontberingen die vele malen erger waren dan die van de armsten in hun samenleving, maar putten kracht uit het besef bij anderen in hoog aanzien te staan.
Zo beperken de voordelen van een hoge status zich meestal ook niet tot rijkdom. Het zou ons niet moeten verbazen dat vele reeds welvarende lieden meer geld blijven vergaren dan vijf generaties zouden kunnen uitgeven. Hun inspanningen zijn alleen merkwaardig als we achter het vergaren van een fortuin per se een materieel rationale willen zien. Ze zijn echter net zozeer uit op het respect dat men met het oppotten ervan kan verwachten als op het geld zelf. Weinigen onder ons zijn onverbiddelijke estheten of levensgenieters en toch hunkeren we bijna allemaal naar waardigheid; en als een toekomstige maatschappij liefde zou bieden als beloning voor het verzamelen van plastic schijfjes, zou het niet lang duren voordat die waardeloze voorwerpen eveneens een centrale rol speelden in onze diepste verlangens en angsten.
Bron: A. de Botton, Statusangst, Atlas Contact, 2004.
7 Alain de Botton stelt dat mensen vaak streven naar hoge status, en niet alleen voor materiële bezittingen zoals geld.
a Zoek op wie de drie rijkste mensen ter wereld zijn.
b Herken je in wat deze mensen doen het streven naar een hoge status zoals De Botton het beschrijft?
c Wat zou jij doen als je evenveel geld zou hebben als een van die personen?
d Wat zou er gebeuren volgens jou als plots iedereen op aarde een miljard euro zou krijgen? Welk effect zou dat hebben op het geluk en de status van mensen?
e De rijkste mensen ter wereld hebben meer geld dan nodig is om luxueus te leven voor de rest van hun leven. Wat drijft hen ertoe om toch nog steeds meer rijkdom te vergaren volgens jou?
f Zou geld op zich een drijfveer kunnen zijn voor mensen?
8
Lees de tweede tekst van Alain de Botton over het streven naar status waarin hij de theorie van morele gevoelens van socioloog en filosoof Adam Smith bespreekt. Zoek daarna antwoorden op onderstaande vragen.
a Waarom streven mensen naar rijkdom, macht en superioriteit volgens Adam Smith?
©VANIN
b Hoe voelt een rijk persoon zich over zijn rijkdom volgens Adam Smith?
c Hoe voelt een arm persoon zich volgens Adam Smith?
d Wat zijn de twee grote liefdesverhalen die elk volwassen leven bepalen volgens De Botton?
e Kun jij je vinden in de beschrijving van Adam Smith over rijkdom en armoede? Waarom wel of niet?
Een hoge status om liefde te verkrijgen II
Adam Smith, Theorie van de morele gevoelens (Edinburgh, 1759): ‘Wat is de zin van al het gezwoeg en geploeter van deze wereld? Wat is het doel van hebzucht en ambitie, van het najagen van rijkdom, macht en superioriteit? Willen we ermee in onze natuurlijke behoeften voorzien? Het loon van de eenvoudigste handarbeider volstaat daarvoor. Wat zijn dan de voordelen van dat grote streven in het menselijk bestaan dat we het verbeteren van onze positie noemen?
Opgemerkt te worden, aandacht te krijgen, met waardering, ontzag en goedkeuring te worden gadegeslagen, dat zijn alle voordelen die we ervan mogen verwachten. Een rijk man gaat prat op zijn rijkdom omdat hij daardoor vanzelfsprekend het oog van de wereld op zich gericht weet. Een arm man daarentegen schaamt zich voor zijn armoede, die hem immers onzichtbaar maakt voor de mensheid. Door het besef over het hoofd te worden gezien doven onherroepelijk de vurigste verlangens van de menselijke natuur. Een arm man komt en gaat ongezien, en is midden in een menigte in dezelfde duisternis gehuld als wanneer hij zich terugtrekt in zijn krot. Omgekeerd wordt een vooraanstaand en aanzienlijk man door de hele wereld opgemerkt. Iedereen ziet hem gaarne. Zijn daden gaan eenieder ter harte. Vrijwel geen woord, geen gebaar van hem wordt genegeerd.’
Men kan stellen dat elk volwassen leven wordt bepaald door twee grote liefdesverhalen. Het eerste – dat van onze zoektocht naar lichamelijke liefde – is welbekend en goed gedocumenteerd; met zijn verwikkelingen, die het hoofdbestanddeel vormen van onze muziek en literatuur, is het een geaccepteerd en gevierd fenomeen in onze samenleving. Het tweede – het verhaal van onze zoektocht naar de liefde van de wereld – is een geheimer en beschamender geschiedenis. Als ernaar wordt verwezen, is het meestal in sarcastische, spottende bewoordingen, alsof het iets betreft waar vooral afgunstige of onvolwaardige
lieden op uit zijn; verder wordt alleen het economische aspect van statusdrang geduid. Toch is dit tweede liefdesverhaal niet minder hartstochtelijk, niet minder gecompliceerd, belangrijk of universeel dan het eerste, en zijn de beproevingen die het met zich meebrengt niet minder pijnlijk. Ook in deze geschiedenis komt hartzeer voor, getuige de starende, gelaten blikken van al diegenen die door de wereld zijn afgedaan als nobody’s.
Bron: A. de Botton, Statusangst, Atlas Contact, 2004.
©VANIN
9 Volgens Alain de Botton is statusangst het voortdurende gevoel van onzekerheid over onze maatschappelijke waardering en hoe we worden waargenomen door anderen. Bekijk het fragment van De Botton over statusangst en beantwoord de vragen.
a Wat betekent het dat er een democratische geest heerst?
b Waarom kan die democratische geest tot tragedie leiden?
c Ervaar jij statusangst? Heb jij het gevoel dat je iets moet bereiken in je leven? Wat zou het volgens jou betekenen als je dat niet kunt bereiken?
d Het internet zorgt ervoor dat mensen over heel de wereld meer dan ooit met elkaar in verbinding zijn. Denk jij dat dat bijdraagt aan statusangst?
10 Veel mensen dromen ervan om bekend te zijn. Bekijk het fragment waarin De Botton een man, Blaze, interviewt die graag bekend wil zijn. Beantwoord daarna de vragen.
a Waarvoor wil Blaze bekend worden?
b In de volgende ontmoeting met Blaze deelt hij als Spongebob flyers uit. Wat wil hij niet accepteren?
c Herken jij statusangst bij Blaze?
d Droom jij ervan om bekend te worden? Zo ja, om welke reden zou je dan bekend willen zijn?
Volgens Alain de Botton streven mensen vaak naar een hoge status vanwege ideeën over geld, roem en invloed. Echter, na het vervullen van de basisbehoeften zoals voedsel en onderdak, kan dat streven meer te maken hebben met het verkrijgen van liefde en respect van anderen. Hoewel er een verschil is tussen romantische liefde en de liefde die men krijgt vanwege status, verlangen mensen naar erkenning en waardering. Een hoge maatschappelijke positie wordt vaak gezien als 'iemand zijn', terwijl het tegenovergestelde als 'nobody' wordt beschouwd, hoewel iedereen gelijke rechten en een identiteit heeft. De gevolgen van een lage status gaan verder dan alleen materiële omstandigheden; het kan ook iemands gevoel van eigenwaarde beïnvloeden.
Het belang van status is niet alleen beperkt tot rijkdom volgens De Botton; het gaat ook om respect en waardigheid. Veel welvarende mensen blijven meer geld verzamelen, niet alleen voor het geld zelf, maar ook voor het respect dat ze daarmee kunnen krijgen. De menselijke hunkering naar waardigheid is zo sterk dat als er een systeem zou zijn waarbij het verzamelen van waardeloze objecten met liefde wordt beloond, mensen die objecten zouden koesteren.
Alain de Botton haalt ook Adam Smith aan die in zijn "Theorie van de morele gevoelens" stelt dat het streven van de mens naar status en rijkdom niet alleen gaat over het bevredigen van basale behoeften. De ware voordelen van een hoge status zijn erkenning, waardering en aandacht van anderen. Rijke mensen worden opgemerkt en gewaardeerd vanwege hun rijkdom, terwijl arme mensen vaak over het hoofd worden gezien en zich onzichtbaar voelen.
De Botton concludeert dan ook dat elk volwassen leven wordt gekenmerkt door twee liefdesverhalen: de zoektocht naar romantische liefde en de zoektocht naar maatschappelijke waardering. Terwijl het eerste verhaal breed geaccepteerd en gevierd wordt, wordt het tweede vaak bespot en verkeerd begrepen. De drang naar maatschappelijke waardering is echter even intens en universeel als de drang naar romantische liefde, en het gebrek daaraan kan net zo pijnlijk zijn.
Volgens De Botton is statusangst het voortdurende gevoel van zorg en onzekerheid over je positie in een maatschappij waar mensen verteld wordt dat ze allemaal een kans hebben op een goed leven. Het is de angst om door je medemensen niet gewaardeerd, gerespecteerd of geaccepteerd te worden. De Botton stelt dat die angst voortkomt uit het besef dat onze waarde in de ogen van anderen vaak afhangt van externe factoren zoals rijkdom, succes en sociaal aanzien, in plaats van je inherente menselijke waarde. Statusangst kan leiden tot competitief gedrag, jaloezie en een constant gevoel van ontevredenheid met jezelf en je prestaties. Leertekst 2
Werk en geluk
In de zoektocht naar geluk zijn er talloze wegen die je kunt bewandelen. Een pad dat bijna iedereen in zijn of haar leven neemt, is het pad van werk. Maar hoe verhoudt werk zich tot je welbevinden en geluk? Is een goedbetaalde baan de sleutel tot een gelukkig leven? Of ligt de essentie ergens anders, misschien in de voldoening die je uit je werk halen?
©VANIN
Leeractiviteiten
1 Werken wordt gezien als een cruciaal aspect van het bestaan. Veel van je tijd zal worden besteed aan het uitoefenen van een beroep. Daarom koesteren velen de wens om uiteindelijk hun ideale baan te vinden.
a Wat zou jouw droomjob later zijn en waarom?
b Welke stappen heb je al ondernomen om naar die droomjob toe te werken? Wat houdt je tegen om die stappen te ondernemen?
c Wat zou je doen als het je niet lukt om die job uit te oefenen?
d Zou je gelukkiger zijn als je helemaal niet moest werken? Waarom wel of niet?
e Zou het goed zijn om te streven naar een samenleving waarin niemand meer moet werken? Waarom wel of niet?
f Bekijk de video waarin Rutger Bregman tijdens de jaarlijkse conferentie van het World Economic Forum in het Zwitserse Davos stelt dat er meer gepraat moet worden over hoeveel de allerrijksten bijdragen aan de samenleving. Zouden de allerrijksten meer moeten bijdragen aan de samenleving volgens jou?
2 Lees het citaat van Stefaan Van Brabandt.
“Talloze filosofen, psychologen en sociologen wijzen op deze blinde vlek in onze cultuur en politiek: net onze obsessie met groei en productiviteit is de oorzaak van de meeste psychische, sociale, morele, ecologische en zelfs economische ellende. Dat stress, burn-out, depressie en zelfmoord vandaag de dag zo vaak voorkomen, staat volgens hen niet los van die ziekmakende arbeidscultuur.”
a Ben jij het ermee eens dat mensen een obsessie hebben met groei en productiviteit? Waaraan merk je dat?
b Zou zo'n obsessie kunnen leiden tot de negatieve gevolgen die vermeld worden in het citaat volgens jou? Op welke manier?
3 Bekijk het fragment uit Het voordeel van de twijfel over werken.
a Vat in één zin samen wat Johan Braeckman zegt over groei.
©VANIN
b Vat in één zin samen wat Rutger Bregman zegt over groei.
c Op het einde zie je het volgende citaat verschijnen:
“We kopen dingen die we niet nodig hebben met geld dat we niet hebben om indruk te maken op mensen die we niet mogen.”
Denk je dat er waarheid in die uitspraak schuilt? Waarom wel of niet?
4 Lees de tekst waarin filosoof Stefaan Van Brabandt de complexe relatie tussen werk en welzijn in de moderne samenleving onderzoekt. en zoek antwoorden op de vragen.
a Welke twee uitersten in werkbeleving vind je terug volgens Van Brabandt?
b Op welke manier is de relatie tussen leven en werk volgens Stefaan Van Brabandt geëvolueerd van voor de industriële revolutie tot vandaag?
c Waardoor is de toename aan vrije tijd volgens jou gestopt? Zou er volgens jou een grens aan moeten zijn?
d Waarom schildert de maatschappij werklozen volgens jou af als luie, onbekwame passieve profiteurs? Ben jij het daarmee eens? Waarom wel of niet?
LEVEN OM TE WERKEN OF WERKEN OM TE LEVEN?
Veel mensen halen veel geluk en voldoening uit hun werk, bij sommigen is hun job zelfs de grootste passie in hun leven. En er zijn ook steeds meer initiatieven om arbeid zo te organiseren dat dit voor meer mensen het geval wordt. De Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid in Brussel onder leiding van Frank Van Massenhove is hiervan een goed voorbeeld: de werknemers bepalen zelf wanneer, waar en hoe ze werken. De slogan luidt er: “Work at Home. Home at Work.” Ambtenaren kunnen dus thuiswerken, regelen hun arbeidsuren grotendeels zelf, mogen hun leidinggevenden beoordelen en beschikken over een set normen die van de dienst een aangename en klantvriendelijke omgeving moeten maken. En om te voorkomen dat deze vorm van flexibel werken neerkomt op ‘nooit gedaan met werken’ is de regel dat je na 17.00 uur geen mails of sms’en hoeft te beantwoorden. Kortom, meer vertrouwen en autonomie en minder controle en afhankelijkheid.
Toch blijkt de realiteit voor de meeste mensen nog steeds minder positief te zijn: ze beschouwen hun werk als onbevredigend en hebben vaak geen band met het werk dat ze doen. En vooral hebben ze de indruk veel te hard te werken en snakken ze naar vrije tijd.
Daarnaast heb je het stijgende aantal mensen dat geen werk vindt of zijn werk verliest, zowat het ergste wat je kan overkomen in een cultuur waarin werk zo’n centrale plaats inneemt. Wie werk heeft is een ‘winner’, wie er geen heeft is een ‘loser’. Werklozen snakken naar werk, ze ervaren hun bestaan als arm en leeg, ze verliezen hun zelfrespect, hebben geen doel of structuur meer in hun leven, ze raken sociaal geïsoleerd en gestigmatiseerd, ze voelen zich overbodig, nutteloos, schuldig, depressief, opgejaagd, bang, onzeker... En dat mede door de maatschappelijke beeldvorming die hen afschildert als luie, onbekwame, passieve profiteurs.
Voor de industriële revolutie en de opkomst van het kapitalisme werkte je om te leven, je leefde niet om te werken. Op een ingenieuze manier is sindsdien het middel (werken) met het doel (het goede leven) verwisseld. Werken werd een doel op zich. De meeste mensen hebben de disciplinering en het opgelegde arbeidsethos geïnternaliseerd, waardoor ze de bestaande visie op werk als een natuurwet zijn gaan beschouwen.
Werken móét, het is onze plicht. En waarom? Omdat we meer groei, welvaart, winst moeten produceren. Waarom? Omdat we daar gelukkig van zullen worden. Het paradijs wordt – zoals in het christendom – uitgesteld, maar als we maar lang en hard genoeg werken, zullen we het ooit bereiken.
De stijgende werkloosheid, de toename van werkende armen, het verdwijnen van de middenklasse, de zorgwekkende stijging van psychische ziekten, het algehele onbehagen en ongenoegen, de diepgewortelde boosheid (die zich politiek vertaalt in antidemocratisch en populistisch stemgedrag), en de steeds grotere kloof tussen rijk en arm zijn allemaal symptomen van een samenleving die georganiseerd wordt op basis van een cluster van denkbeelden en overtuigingen die deze samenleving van binnenuit opvreten en uithollen.
Uiteraard zijn winstbejag en markteconomieën van alle tijden en van alle plaatsen. Net als de kritiek erop. En uiteraard dient de voorspelde totale ellende die het kapitalisme volgens Marx zou veroorzaken genuanceerd te worden: de toegenomen welvaart en vrijheid, de
opwaartse sociale mobiliteit, de groter wordende middenklasse zijn gecorreleerd aan zowel de sociale opstanden die bepaalde sociale verworvenheden hebben afgedwongen als aan het systeem zelf dat bevochten werd.
Het liberale vrijemarktdenken was een motor van vooruitgang en heeft ten minste ten dele bijgedragen aan enkele positieve sociale veranderingen in de twintigste eeuw. Maar vanaf de jaren 1980 is hieraan een einde gekomen: de toegenomen mechanisatie en productie leidden sindsdien niet meer tot een toename van vrije tijd. Integendeel, de arbeidsuren nemen sindsdien alleen maar toe. De mantra van productiviteit, efficiëntie en rendement is dominanter geworden en dat in alle levenssferen, ook daar waar hij niet thuishoort: in de zorg, in het onderwijs, in de politiek, in de media, en in de wereld van wetenschap, kunst en cultuur. In al die domeinen gelden steeds meer economische criteria als de enige en zaligmakende maatstaf.
Bron: Huberman & Minns (2007) and PWT 9.1 (2019), OurWorldInData.org/working-hours
Bron: S. Van Brabandt, Het voordeel van de twijfel, Epo, 2019.
5 Bekijk het interview met Jo Libeer, bestuurder van VOKA (Vlaams netwerk van ondernemingen), waarin hij zijn mening geeft over ‘minder werken’.
a Wat is zijn mening en welke argumenten haalt hij aan?
b Sluit jij je aan bij de mening van Libeer? Wat vind je van zijn argumenten?
Minder werken en meer vrije tijd. Is dat wat mensen willen? Van wat hangt het allemaal af? Lees onderstaande tekst van Stefaan Van Brabandt en schrijf daarna een samenvatting van niet meer dan drie zinnen waarin je die vragen beantwoordt.
©VANIN
WILLEN WE HET?
We betalen een erg hoge prijs voor al dat harde werken waar we zogezegd allemaal beter van worden: we vervuilen onze planeet, we verbruiken onze eindige energiebronnen, we hebben minder tijd voor onszelf en voor onze dierbaren. Niet toevallig zijn wellness en mindfulness vandaag zo populair: het duidt op een smachtend verlangen naar rust, traagheid, aandacht en stilte in een lawaaierige, drukke, rusteloze wereld. Uit onderzoek van de universiteit van Cambridge uit 2008 blijkt overtuigend dat mensen bereid zijn om koopkracht in te leveren in ruil voor meer vrije tijd. Want dat is de consequentie: je winst in tijd gaat gepaard met een verlies aan inkomen. “Bij het maximaliseren van welzijn spelen werken en consumeren (die het bbp doen groeien) een stuk kleinere rol dan ze nu doen”, zo concludeert het onderzoek. De meeste tijd willen mensen spenderen aan ‘intieme relaties’, ‘socializen’, ‘relaxen’ en ‘eten’. En ze zijn bereid daarvoor financieel in te leveren.
KUNNEN WE HET? EN WAT ZIJN DE VOORDELEN?
We willen het dus wel, maar kunnen we het ook? We beweren wel dat we gerust minder willen verdienen, maar in de realiteit spelen nu eenmaal ook veel onbewuste psychische en sociale factoren een belangrijke rol. Meer dan ons absolute inkomen speelt namelijk ons relatieve inkomen de beslissende rol. Minder verdienen hangt immers grotendeels af van hoe we het ervan afbrengen als we ons vergelijken met onze omgeving.
Als het publieke discours en de brede cultuur meer waarde toekennen aan tijd dan aan loon, en als het een breed gedragen ideaal wordt om minder te werken, te produceren en te consumeren en in ruil meer tijd, rust en ruimte voor het ‘goede leven’ te hebben, dan zou de individuele en collectieve omslag niet alleen een kwestie van willen zijn, maar ook realiteit kunnen worden. Nulgroei is in zo’n samenleving geen catastrofe, maar veeleer de norm. We moeten het met minder doen, maar we krijgen in ruil meer van wat we werkelijk belangrijk en waardevol vinden. We werken minder lang per dag en per week, het werk dat er is kan daardoor gelijkmatiger verdeeld worden over een groter aantal mensen (minder werkloosheid), en sommige mensen (afhankelijk van de sector waarin ze werken en de individuele gezondheid) zullen ook bereid zijn om in totaal meer levensjaren te werken. Door de betere verdeling werk-vrije tijd en de toename aan levenskwaliteit kan er ook een andere invulling en betekenis worden gegeven aan het pensioen.
Kortom, de voordelen zijn legio: beter voor het milieu (minder overproductie en overconsumptie, minder vervuiling en verspilling), minder werkloosheid, minder arbeidsongevallen door oververmoeidheid, en een oplossing voor de problemen die de vergrijzing met zich meebrengt.
Bron: S. Van Brabandt, Het voordeel van de twijfel, Epo, 2019.
7
Hoe zie jij zelf de relatie tussen werken, vrije tijd en geluk? Kies in groep een vraag uit de lijst om te bespreken. Vertel daarna klassikaal tot welke conclusies jullie komen.
a Is er een inherente waarde in werken, of is de waarde van werk voornamelijk gerelateerd aan het loon en de voordelen die het biedt?
b Hoe beïnvloedt de balans tussen werk en vrije tijd het algemene geluk van een individu?
c In hoeverre is het loon dat iemand verdient, een accurate reflectie van de waarde van hun werk?
d Is het mogelijk om een goed evenwicht te vinden tussen werken, voldoende loon verdienen en genoeg vrije tijd hebben? Zo ja, hoe?
e Hoe zouden veranderingen in werktijden of loonstructuren het algemeen welzijn en geluk van individuen kunnen beïnvloeden?
©VANIN
In de moderne samenleving is de balans tussen werk en vrije tijd een centraal thema dat door talloze filosofen, waaronder Stefaan Van Brabandt, wordt onderzocht. Volgens Van Brabandt is onze collectieve obsessie met groei en productiviteit de wortel van veel hedendaagse problemen, variërend van psychische aandoeningen zoals stress en burn-out tot grotere ecologische en economische kwesties.
Het idee ‘leven om te werken’ versus ‘werken om te leven’ is een vraag die veel mensen in de hedendaagse maatschappij bezighoudt. Velen vinden voldoening in hun werk en sommige moderne initiatieven proberen arbeid flexibeler en aangenamer te maken. Ze geven werknemers meer autonomie over hun werktijden en -plaatsen, waardoor een cultuur van vertrouwen en minder afhankelijkheid ontstaat. Desondanks ervaren veel mensen hun werk nog steeds als onbevredigend en overweldigend. De nadruk op werk in onze cultuur is zo sterk dat werkloosheid wordt gezien als een van de grootste tegenslagen, waarbij werklozen vaak worden gestigmatiseerd en als minderwaardig worden beschouwd.
Van Brabandt wijst op de omslag in onze perceptie van werk sinds de industriële revolutie. Voorheen was werken een middel om te leven, maar het is nu veranderd in een doel op zich Volgens Van Brabandt heeft dat geleid tot diepgewortelde maatschappelijke problemen en een algemeen gevoel van onbehagen.
Hoewel veel mensen dromen van meer vrije tijd in plaats van materiële welvaart, weerhouden psychologische en sociale barrières de meeste mensen ervan daadwerkelijk minder te werken of minder te verdienen. Je relatieve inkomen, ofwel hoe je jezelf vergelijkt met anderen, speelt daarbij een cruciale rol en niet zozeer je absoluut inkomen, hoeveel je verdient.
Volgens Van Brabandt moeten we als samenleving onze waarden heroverwegen en meer nadruk leggen op tijd en het 'goede leven' in plaats van louter economische groei. Dat zou kunnen leiden tot een samenleving waarin nulgroei de norm is, waarin werk gelijkmatiger wordt verdeeld, en waarin mensen een betere balans vinden tussen werk en vrije tijd. De voordelen van zo'n verschuiving zijn talrijk volgens Van Brabandt: van een gezonder milieu en minder werkloosheid tot een afname van arbeidsongevallen en een oplossing voor problemen gerelateerd aan vergrijzing.
Exit
Denk na over je eigen verlangens met betrekking tot werk en de rol van status in je leven. Denk je na het lezen van dit hoofdstuk anders over wat je droomjob is? Heeft je droomjob te maken met status en geluk of staat het er helemaal los van? En hoe zie je de relatie tussen je droomjob enerzijds en vrije tijd anderzijds? Maak hierover een korte presentatie die je aan de klas kunt voorstellen. Maak daarbij gebruik van de geziene leerstof uit elk van de drie delen.
HOOFDSTUK
©VANIN
WAARHEID EN KENNIS
D
WAARHEID EN KENNIS
WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?
In dit hoofdstuk ga je op ontdekkingsreis door de wereld van de kennisleer. Je verkent een aantal kernvragen die centraal staan in het begrip van de wereld om je heen. Je begint met een onderzoek naar het verschil tussen feit en mening. Daarbij leer je hoe je kunt onderscheiden wat objectief waar is en wat slechts een persoonlijke visie vertegenwoordigt. Je gaat ook kijken naar verschillende manieren waarop filosofen hebben geprobeerd te definiëren wanneer iets 'waar' is. Die waarheidstheorieën bieden verschillende perspectieven op hoe we kennis verwerken en begrijpen.
Vervolgens duik je de wereld van wetenschap en pseudowetenschap in. Je verkent de grenzen tussen wat als legitieme wetenschap wordt beschouwd en wat als pseudowetenschap wordt gezien. Dat gedeelte helpt je om kritisch na te denken over hoe je wetenschappelijke kennis verkrijgt en valideert.
Tot slot verken je de betekenis van woorden, met een focus op de theorie van Ferdinand de Saussure Je gaat filosoferen over hoe de betekenis van woorden onze communicatie en denkprocessen beïnvloedt. Dat geeft je inzicht in hoe taal werkt en hoe het je begrip van de wereld vormgeeft.
Dit hoofdstuk nodigt je uit om je analytische vaardigheden aan te scherpen en een kritische blik te werpen op verschillende aspecten van kennis, waarheid en betekenis.
WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?
Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.
Ik maak het onderscheid tussen meningen en feiten
Ik leg uit wat de correspondentie-, de coherentie-, de pragmatische en de conventietheorieën over waarheid zijn.
Ik leg uit wat de demarcatie is tussen wetenschap en pseudowetenschap aan de hand van hypothese, falsifieerbaarheid, fallibilisme en consistentie.
Ik maak het onderscheid tussen wetenschap en pseudowetenschap.
Ik reflecteer over de betekenis van woorden door erover te filosoferen.
Ik leg de taaltheorie van Ferdinand de Saussure uit.
BEGRIPPEN
©VANIN
betekenaar – betekende – coherentietheorie – consistentie – conventietheorie –correspondentietheorie – demarcatie – diachronisch – fallibilisme – falsifieerbaarheid – hypothese –langue – parole – pragmatische theorie – pseudowetenschap – synchronisch – wetenschap
Instap
Weet jij wat het eerste woord was dat je zei? Weet jij hoe je je thuistaal leerde? Hoe bouwde je die kennis volgens jou op?
Stel je voor dat je aan de voet van de boom der kennis staat. Je taak is om de boom te onderzoeken en te ontdekken welke soorten kennis hij bevat.
a Teken hieronder een boom en plaats alle vormen van kennis die je kunt bedenken op de boom. Denk daarbij ook aan welke soort kennis goed past op de wortels of op de takken van de boom.
b Vergelijk je boom met die van de andere leerlingen en bespreek de verschillen tussen de vormen van kennis. Is er kennis die waardevoller is dan andere? Gaan alle vormen van kennis over ‘waarheid’?
3.1 Waar en niet waar
Kennis is meer dan alleen feiten verzamelen. Het omvat hoe we de wereld begrijpen, interpreteren en erop reageren. In dit deel duik je in verschillende aspecten van kennis, zoals het verschil tussen een feit en een mening. In de zoektocht naar kennis stuit je op verschillende concepten en ideeën die je perceptie van de wereld vormgeven en van belang zijn als je wilt spreken over ‘waarheid’. Want wanneer is iets waar?
Leeractiviteiten
1 Wat is volgens jou het verschil tussen kennis en wijsheid?
2 Bekijk het fragment van Jean Paul Van Bendegem en beantwoord de vragen.
a Vat in enkele zinnen samen wat de visie van Van Bendegem is op kennis en wijsheid.
b Ben jij het eens met de visie van Van Bendegem over kennis en wijsheid? Beargumenteer.
3 Lees de uitspraken.
Uitspraak 1: Vlaamse films zijn spannender dan Amerikaanse films.
Uitspraak 2: Vlaanderen is een deel van België.
a Welke uitspraak is volgens jou waar en waarom?
b Wat is het verschil tussen de twee met betrekking tot kennis?
c Geef een ander voorbeeld van een feit en mening over hetzelfde onderwerp.
Feit:
Mening:
4 Zijn deze uitspraken feiten of meningen? Bespreek waarom.
a De aarde draait om de zon. feit/mening
b Chocolade-ijs is het lekkerste ijs. feit/mening
c De Mount Everest is de hoogste berg ter wereld. feit/mening
d Voetbal is de beste sport. feit/mening
5 Meningen worden soms uitgesproken als feiten. Dat maakt het moeilijker om ze te onderscheiden. Het is dus belangrijk om naar de bron te vragen waarop de uitspraak zich baseert.
Bijvoorbeeld: Meisjes zijn op 17-jarige leeftijd volwassener dan jongens.
a In welk geval zou dat een feit kunnen zijn?
b In welk geval zou dat een mening kunnen zijn?
6 Je kunt de waarheid van een stelling nagaan door te verklaren. Dat is een vorm van kennis die een uitleg of reden geeft voor een bepaald verschijnsel. Kies twee stellingen en schrijf een verklaring op basis van de gegeven informatie of je eigen kennis.
1→ Na een week van zware regenval zijn de straten van de stad overstroomd.
2→ Tijdens de wintermaanden zijn er meer gevallen van griep.
3→ In een donkere kamer groeien planten minder snel dan in een goed verlichte kamer.
4→ Veel studenten voelen zich tijdens de examenperiode gestrest.
5→ Pestgedrag is drastisch gestegen met de opkomst van sociale media.
Gekozen stelling 1:
©VANIN
Verklaring:
Gekozen stelling 2:
Verklaring:
7 Bekijk het fragment van Lieven Scheire. Schrijf een feit en een verklaring op die aan bod komen.
Verklaring:
Feit:
8 Lees de uitspraken en schrijf de juiste categorie onder elke uitspraak: verklaring, feit of mening.
a De zon komt op in het oosten en gaat onder in het westen.
b Ik denk dat regenachtige dagen perfect zijn voor het lezen van boeken.
c Ik heb mijn afspraak gemist omdat ik mijn wekker verkeerd zette.
9 Wanneer is iets waar en wanneer niet? In de filosofie zijn er verschillende antwoorden te vinden op die vraag. Een ervan is de correspondentietheorie over waarheid. Die stelt dat iets waar is als het overeenkomt met de realiteit.
a Lees de uitspraken en beslis of ze waar of niet waar zijn aan de hand van de correspondentietheorie.
1→ In Nederland is de officiële taal Nederlands.
2→ Een octopus heeft zes tentakels.
3→ Water kookt bij 100 graden Celsius op zeeniveau.
4→ Het is nu 18 november 1996.
b Neem een foto van iets in je omgeving. Vergelijk de foto met de werkelijkheid. Zijn er dingen die verschillen tussen de foto en de werkelijkheid? Is wat op de foto staat altijd waar?
c Zoek online een nieuwsartikel en onderzoek een bewering uit het artikel. Gebruik andere bronnen om te controleren of die bewering overeenkomt met de realiteit.
Welke bewering heb je gekozen?
Is die waar of niet waar?
Hoe weet je dat?
10
Een andere waarheidstheorie is de coherentietheorie. Die theorie stelt dat een uitspraak waar is als ze goed past binnen een groter systeem van geloofwaardige uitspraken.
a Hieronder staan enkele uitspraken. Bepaal de geloofwaardigheid ervan door ze in relatie met elkaar te beoordelen. Zijn er tegenstrijdigheden?
Overtuigingen:
1→ Alle zoogdieren ademen lucht.
2→ Walvissen zijn zoogdieren.
3→ Walvissen leven in het water.
4→ Vissen ademen onder water.
5→ Alle dieren die onder water leven, ademen onder water.
Overtuigingen:
1→ Alle planten hebben zonlicht nodig om te groeien.
2→ Sommige planten groeien in schaduwrijke omgevingen.
3→ Fotosynthese vereist zonlicht.
4→ Cactussen leven in woestijnen en hebben weinig water nodig.
5→ Alle organismen hebben veel water nodig om te overleven.
Overtuigingen:
1→ Het regent altijd als er wolken zijn.
2→ Niet alle wolken leiden tot regen.
3→ Mist bestaat uit kleine waterdruppels in de lucht.
4→ Mistige dagen zijn vaak bewolkt.
5→ Regen ontstaat uit de condensatie van water in wolken.
b Zet je detectivehoed op en pas de coherentietheorie toe om de daders te vinden.
1 De dode bibliothecaris
In de kleine, sfeervolle bibliotheek van het dorpje, waar de planken kreunen onder de last van eeuwenoude boeken, voltrok zich een tragedie die de lokale gemeenschap op zijn grondvesten deed schudden. Mevrouw Jansen, de bibliothecaris met een hart voor geschiedenis, werd dood aangetroffen bij de historische sectie, haar levenloze hand geklemd om een mysterieuze brief met een cryptisch citaat over geschiedenis.
©VANIN
Het was een stille avond, gekenmerkt door een hevige regenbui die de anders zo levendige bibliotheek in een oase van rust veranderde. Slechts enkele voetstappen verstoorden de stilte, zoals die van meneer De Vries, een vaste bezoeker. Hij vertelde later dat hij bij binnenkomst een harde knal hoorde, een geluid dat nu de echo van een onopgeloste moord is.
Te midden van de chaos lag een gebroken bril, een raadselachtig object dat niet toebehoorde aan mevrouw Jansen. Wie miste zijn bril op dat noodlottige moment? De moddersporen buiten vertelden ook een verhaal, al leidden ze niet direct naar de plaats delict.
Drie figuren werden het middelpunt van speculatie. Eerst was er de schoonmaker, die vaak zijn frustratie uitte over de rommel in de historische sectie. Zou zijn irritatie zijn omgeslagen in iets veel donkerders?
Dan was er de plaatselijke historicus, wiens intellectuele debatten met mevrouw Jansen vaak uitliepen op verhitte discussies. Had een van die discussies een fatale wending genomen? En ten slotte, de onbekende bezoeker, een schim in de avond, wiens aanwezigheid niemand kon verklaren.
Die tragedie, verstopt tussen de regels van geschiedenisboeken, bleef een mysterie. Elke aanwijzing leek een nieuw raadsel te openbaren, waardoor de waarheid net zo verborgen bleef als de verhalen in de oude boeken van de bibliotheek.
Het lot van mevrouw Jansen was nu een hoofdstuk in de geschiedenis van het dorpje, wachtend om ontrafeld te worden door iemand die de stukjes van de tragische puzzel kon samenbrengen.
Wie heeft de bibliothecaris volgens jou vermoord? Waarom denk je dat?
Het verdwenen erfstuk
In een statig oud herenhuis, waar de echo's van vervlogen tijden nog hoorbaar zijn in de weelderige gangen, speelde zich een raadselachtige gebeurtenis af. Een antieke broche, een erfstuk van onschatbare waarde en vol familiegeschiedenis, verdween spoorloos uit de studeerkamer, een kamer gevuld met de geheimen van generaties.
In het herenhuis, meestal een bastion van rust, bruiste het die dag van leven door een familiebijeenkomst, die onverwachts het toneel werd van een mysterie. De broche werd voor het laatst gezien in de studeerkamer, vlak bij de plek waar de familie samenkwam om herinneringen op te halen.
De eerste aanwijzing kwam in de vorm van modderige voetafdrukken, een stil getuigenis van een ongeziene aanwezigheid, die leidden van de studeerkamer naar de achterdeur. Het slot van de deur was beschadigd, wat wees op een mogelijke ontsnappingsroute.
Onder de genodigden bevond zich een neef, die beweerde een glinsterend object te hebben gezien in de jaszak van de tuinman, een nieuwe werknemer wiens recente activiteiten in de tuin hem dicht bij de plaats delict brachten. Zijn aanwezigheid in het gebied op het cruciale moment maakte hem een hoofdverdachte.
Maar er waren meer mogelijke daders. De huishoudster, met haar toegang tot elke kamer, herinnerde zich een gesprek waarin de tante vroeg over de beveiliging van de studeerkamer en specifiek naar de antieke broche. Die tante, bekend om haar jaloezie en interesse in het erfstuk, was echter aanwezig bij een familieactiviteit op het moment van de verdwijning. Of was dat slechts een sluw alibi?
En dan was er de verklaring van de tuinman zelf, die beweerde de tante in de studeerkamer te hebben gezien rond de tijd van de verdwijning. Was het een poging om de verdenking van zichzelf af te leiden, of een cruciaal stukje informatie dat licht wierp op de ware dader?
Het mysterie van de verdwenen broche werd een gespreksonderwerp dat de familie verdeelde, waarbij verdenkingen en geheimen langzaam naar de oppervlakte borrelden. Het herenhuis, met zijn fluisterende muren en verborgen hoekjes, hield zijn geheimen stevig vast, wachtend op degene die de puzzel kon ontcijferen en het verloren erfstuk kon terugbrengen naar zijn rechtmatige plaats.
Wie heeft het erfstuk volgens jou gestolen? Waarom denk je dat?
3 Een zeldzaam boek
In de stille straten van een oude stad, waar de geheimen van het verleden zich verstoppen achter elke hoek, vond een diefstal plaats die de lokale gemeenschap deed opschrikken. Een zeldzaam boek, meer dan alleen papier en inkt, een schat vol kennis en mysterie, werd gestolen uit een gesloten boekwinkel, een heiligdom voor literatuurliefhebbers.
Het tijdstip van de inbraak werd vastgesteld tussen 20 uur en 23 uur op de avond van 23 oktober. De stille getuige van de misdaad was een gebroken raam aan de achterkant van de winkel, een ingang voor de dief. Een buurman hoorde het geluid van brekend glas rond 1 uur, maar de donkere nacht verborg de dader.
Een ex-medewerker van de winkel, die met elk hoekje en gaatje bekend was, inclusief het kleine raam aan de achterkant, had onlangs een gespannen gesprek met de eigenaar over zijn ontslag. Zijn kennis en recente conflict maakten hem een hoofdverdachte en zijn gebrek aan een alibi versterkte de verdenking alleen maar.
Een andere figuur in dit mysterie was een verzamelaar van zeldzame boeken, die gekend stond om zijn obsessieve gedrag en diepe zakken. Hij had onlangs een recordbedrag van 70 000 euro betaald voor een uiterst zeldzaam boek, een vervolg op het boek dat gestolen was. Zijn financiële middelen en geweigerde poging om het zeldzame boek te kopen, wierpen een schaduw van verdenking op hem.
Dan was er nog de mysterieuze voorbijganger, die vaak laat in de nacht in de buurt van de winkel werd gezien. Door zijn verborgen interesse in literatuur en de ontdekking van een sleutel van de winkel in zijn zak kwam hij onverwacht op de radar van de onderzoekers.
De diefstal van het zeldzame boek uit de boekwinkel werd een intrigerend mysterie, een verhaal dat zich kon meten met de boeken die het verkocht. Elk van de verdachten had motieven en middelen, maar wie had de daad bij het woord gevoegd? De nacht hield zijn geheimen goed verborgen, net als de pagina's van het gestolen boek, wachtend om gelezen en begrepen te worden.
©VANIN
Wie heeft het boek volgens jou gestolen? Waarom denk je dat?
4 Het beschadigd kledingstuk
In de schitterende en meedogenloze wereld van de mode, waar elke steek en naad een verhaal vertelt, werd een exclusief kledingstuk het slachtoffer van sabotage tijdens een belangrijke modeshow. Het incident zorgde voor een schokgolf in de modegemeenschap en iedereen vroeg zich af wie verantwoordelijk was voor de misdaad.
Het drama ontvouwde zich net voordat de schijnwerpers aangingen en de modellen op de catwalk verschenen. Het kledingstuk, een meesterwerk van design en vakmanschap, was opzettelijk gescheurd. Een handeling die duidde op kwaadwilligheid en afgunst.
Toegang tot de kleedkamers, waar het misdrijf plaatsvond, was strikt beperkt tot modellen en enkele medewerkers, wat het aantal verdachten aanzienlijk verminderde. Onder hen bevond zich een model, bekend om haar rivaliteit met de drager van het beschadigde kledingstuk. Zou afgunst haar hebben aangezet tot het vernietigen van het glansmoment van haar concurrent? Dan was er de ontwerper van het kledingstuk, die onlangs zichtbaar onder druk stond en obsessief sprak over de 'perfectie' van de show. Zijn recente, onverwachte wijzigingen in het kledingstuk en andere items wekten vragen op over zijn mogelijke betrokkenheid.
Verder was er een ontevreden medewerker van de kleedkamer, die zich vreemd gedroeg op de dag van de show, boos om haar beperkte toegang. Haar frustratie en nabijheid tot de plaats delict maakten haar een mogelijke dader.
Interessant was de opmerking van het rivaliserende model over hoe de show "een verrassende wending" zou nemen. Was het een voorafschaduwing van de sabotage? De ontwerper zelf moest vlak voor de show een jurk aanpassen wegens een fout in de afmetingen, wat extra stress en chaos toevoegde aan een al gespannen situatie.
De sabotage van het kledingstuk tijdens de modeshow was een daad van jaloezie, wrok of misschien zelfs een roep om aandacht. Elk van de verdachten had een motief en de middelen, maar alleen een zorgvuldige ontrafeling van de gebeurtenissen zou onthullen wie de waarheid achter het gescheurde kledingstuk verborg.
Wie heeft het kledingstuk beschadigd? Waarom denk je dat?
De pragmatische theorie heeft nog een andere aanpak en stelt dat, als een idee of uitspraak ons helpt om doelen te bereiken of problemen op te lossen, het 'waar' zou kunnen zijn.
a Lees de uitspraken en beoordeel ze los van context. Zijn ze waar volgens jou? Is er iets vreemds aan de uitspraken?
1→ Een plastic zak is waterdicht en in combinatie met een doek dient het om een lek te dichten.
2→ Een fles champagne is een emmer om water te scheppen.
b Stel dat je in het midden van een meer in een lekkende boot zit. Je hebt een doek, een plastic zak en een geopende fles champagne. Hoe zou je die voorwerpen gebruiken om de situatie aan te pakken? Zijn de voorgaande uitspraken nu ‘meer waar’?
c Een wetenschappelijk onware theorie kan nog steeds nuttig zijn. De ondertussen weerlegde zwaartekrachttheorie van Isaac Newton is er een goed voorbeeld van.
1→ Zoek op wat zwaartekracht is volgens Newton.
2→ Wat is zwaartekracht volgens Einstein en hoe verschilt die van Newton?
3→ Hoewel Newtons zwaartekrachttheorie niet de volledige verklaring geeft voor alle zwaartekrachtverschijnselen, heeft het een enorm aantal belangrijke en praktische toepassingen. Zoek voorbeelden op.
4→ Is de theorie van Newton waar volgens de pragmatische theorie?
GOOD TO KNOW
©VANIN
Isaac Newton, geboren in 1643, was een van de meest invloedrijke wetenschappers aller tijden. Hij formuleerde de wetten van beweging en universele zwaartekracht, die eeuwenlang de hoeksteen vormden van de fysica. Interessant is dat Newton dat deed tijdens een periode van gedwongen afzondering vanwege de pestepidemie in 1665-1666. Naast zijn bijdragen aan de fysica en wiskunde, zoals de ontwikkeling van de calculus, hield Newton zich ook bezig met alchemie en theologische studies. Hij was ook een sleutelfiguur bij de Royal Mint, waar hij hielp bij het hervormen van de munt en het bestrijden van vervalsing. Ondanks zijn genialiteit was Newton bekend om zijn moeilijke persoonlijkheid en conflicten met andere wetenschappers, zoals zijn ruzie met filosoof Leibniz over de uitvinding van de calculus.
d Denk aan een alledaagse regel of uitspraak die in jouw leven geldt (bijvoorbeeld 'je moet je handen wassen voor het eten'). Bespreek waarom die regel als 'waar' of geldig wordt beschouwd in jouw omgeving.
Een laatste waarheidstheorie is de conventietheorie. Die zegt dat wat we als 'waar' beschouwen, afhangt van de afspraken en overtuigingen binnen een bepaalde groep of cultuur.
a Onderzoek een historisch voorbeeld waarbij een algemeen geaccepteerde 'waarheid' of norm in de loop van de tijd is veranderd. Bespreek hoe iets wat ooit als 'waar' werd beschouwd, door veranderende maatschappelijke afspraken niet meer ‘waar’ blijkt te zijn.
b Kies een woord dat in verschillende contexten een andere betekenis kan hebben. Bespreek hoe de betekenis in het dagelijks leven wordt geaccepteerd en hoe de betekenis van dat woord verandert afhankelijk van de context.
c In welke omstandigheden zijn deze uitspraken waar? Bedenk ook een voorbeeld waarin de uitspraak duidelijk onwaar is.
Als je met de bal buiten de lijn loopt, mag het andere team inwerpen.
Waar: Onwaar:
Rood licht betekent dat je moet stoppen.
Waar: Onwaar:
Het is belangrijk om je hand op te steken voordat je praat.
Waar: Onwaar:
Je moet een helm dragen.
Waar: Onwaar:
Je mag niet rennen.
Waar: Onwaar:
Lees onderstaande uitspraken en ga na of ze waar zijn volgens de correspondentie-, de coherentie-, de pragmatische en de conventietheorie over waarheid. correspondentie coherentie pragmatisch conventie
“Er zijn andere intelligente wezens in het universum.”
“Je mag enkel op voorziene tijdstippen naar het toilet.”
“Wiskunde is een universele taal.”
“Het noorden is altijd naar boven gericht.”
“De Eiffeltoren staat in Parijs.”
“De mens bestaat uit materie die zich houdt aan voorspelbare fysische wetten. Dus de mens houdt zich ook aan voorspelbare fysische wetten.”
Leertekst 1
©VANIN
Een feit is een bewering die objectief waar of waarneembaar is, gebaseerd op concrete gegevens of bewijs. Het is een vaststaande realiteit die universeel geaccepteerd wordt en niet wordt beïnvloed door iemands persoonlijke gevoelens, interpretaties of overtuigingen.
Voorbeelden:
De aarde draait om de zon. Dat is een feit dat gebaseerd is op waarnemingen en wetenschappelijk bewijs.
Het jaar 2023 volgt chronologisch op het jaar 2022. Dat is een feit dat kan worden vastgesteld aan de hand van onze tijdsrekening en kalendersysteem.
Een mening is een subjectieve overtuiging of beoordeling, geworteld in persoonlijke ervaringen, waarden en culturele invloeden. Het is een perspectief dat kan variëren van persoon tot persoon, afhankelijk van hun unieke levenservaringen, achtergronden en individuele voorkeuren. In tegenstelling tot feitelijke informatie, die objectief en universeel is, kan een mening sterk worden beïnvloed door emoties, persoonlijke overtuigingen en sociale context, waardoor het voor elk individu uniek is.
Voorbeelden:
Ik vind chocolade-ijs lekkerder dan vanille-ijs.
Ik geloof dat honden betere huisdieren zijn dan katten.
Verklaren houdt in dat men dieper ingaat op een bepaald onderwerp door een reden of oorzaak voor een specifiek fenomeen of gebeurtenis te geven. Het is een proces waarbij men tracht een helder en begrijpelijk inzicht te geven in complexe situaties of vraagstukken. Dat gebeurt door het opsporen van een rationele uitleg of het identificeren van een logische relatie tussen verschillende stukken informatie.
Voorbeelden:
Natuurkunde: de beweging van de planeten in ons zonnestelsel verklaren door de zwaartekracht van de zon.
Correspondentietheorie: Stel je voor dat je zegt: "Het regent buiten." Volgens de correspondentietheorie is die uitspraak waar als het daadwerkelijk buiten regent. Deze theorie stelt dus dat een uitspraak waar is, als die overeenkomt met de werkelijkheid. Het is net alsof je een foto neemt van de realiteit. Als de foto exact laat zien hoe het er in het echt uitziet, dan is de uitspraak waar.
Coherentietheorie: Deze theorie gaat over hoe ideeën samenhangen. Stel je een gigantische puzzel voor, waarin elk stukje een idee of uitspraak is. Als alle stukjes naadloos in elkaar passen, dan is het 'waar'. Een uitspraak is dus waar als die goed past binnen een groter systeem van geloofwaardige uitspraken. Het gaat er niet om of iets overeenkomt met de werkelijke wereld, maar of het logisch past binnen wat we al geloven of weten.
Pragmatische theorie: Volgens deze theorie is iets 'waar' als het nuttig of praktisch is. Het gaat er niet per se om of iets overeenkomt met de realiteit of logisch past binnen een systeem, maar of het ons helpt om effectief te handelen. Als een idee of uitspraak ons helpt om doelen te bereiken of problemen op te lossen, dan zou die 'waar' kunnen zijn.
Conventietheorie: Deze theorie zegt dat wat je als 'waar' beschouwt, afhangt van de afspraken en overtuigingen binnen een bepaalde groep of cultuur. Het is een beetje zoals de regels van een spel: binnen een bepaald spel gelden specifieke regels als 'waar', maar buiten dat spel misschien niet. Dus, een uitspraak is waar als die overeenkomt met de conventies of de afgesproken regels binnen een gemeenschap.
3.2 Wetenschappelijke kennis
Echte wetenschap onderscheiden van pseudowetenschap is een essentiële vaardigheid in deze informatierijke wereld. In dit deel leer je over de rol van hypothesen in wetenschappelijk onderzoek en hoe het principe van falsificatie de basis vormt voor het begrip fallibilisme – het idee dat alle kennis feilbaar is. Ook verken je het interdisciplinaire karakter van de wetenschap, waarbij verschillende vakgebieden samenwerken om complexe vraagstukken te begrijpen.
©VANIN
Leeractiviteiten
1 Astrologie is een geloofssysteem dat stelt dat de posities en bewegingen van hemellichamen, zoals sterren en planeten, invloed hebben op menselijke gebeurtenissen en persoonlijkheden. Astrologen gebruiken horoscopen om die bewegingen en posities weer te geven en de invloed daarvan te interpreteren.
a Ga naar www.elle.com/nl/horoscoop en kijk wat de horoscoop zegt over jouw sterrenbeeld. Wat vind jij van je voorspelling?
b Bekijk het fragment waarin een discussie gevoerd wordt over astrologie. Worden er drogredenen gebruikt in de discussie? Is astrologie volgens jou een echte wetenschappelijke discipline? Waarom wel of niet?
c Wanneer is iets wetenschappelijk volgens jou?
d In Café Corsari legt illusionist Gili aan de hand van een experiment uit hoe horoscopen werken en waarom veel mensen erin geloven. Leg uit hoe hij dat doet.
c Bekijk het fragment over de Atlas of Creation. Dat boek noemt men pseudowetenschap. Weet je wat pseudowetenschap betekent?
2
Waar ligt de grens tussen wetenschap en pseudowetenschap? Bekijk het fragment en duid bij elke vraag het juiste antwoord aan.
a Hoe heet het probleem om de grens tussen pseudowetenschap en wetenschap te definiëren?
Het democratisch probleem.
Het pseudowetenschappelijk probleem.
Het demarcatieprobleem.
©VANIN
b Waarom is het moeilijk om die grens te vinden?
Er bestaan veel theoretische wetenschappen die niet eenvoudig te bewijzen zijn.
Het verschil tussen pseudowetenschap en wetenschap is verwaarloosbaar.
Men toont geen interesse in het vinden van de grens.
c Welke oplossing stelt Popper voor?
Een theorie moet verifieerbaar zijn of bewezen kunnen worden.
Een theorie moet falsifieerbaar zijn of weerlegd kunnen worden.
Een theorie kan nooit gezien worden als wetenschap.
d Waarom is de oplossing van Popper niet universeel toepasbaar?
Omdat Poppers oplossing alleen van toepassing is op natuurwetenschappelijke theorieën.
Omdat nieuwe kennis en technologie ervoor zorgen dat theorieën falsifieerbaar worden die vroeger niet falsifieerbaar waren.
Omdat Poppers theorie vereist dat alle wetenschappelijke experimenten in een laboratoriumomgeving worden uitgevoerd.
e Wat is het eerste kenmerk waaraan wetenschappers moeten voldoen?
Ze moeten openstaan voor kritiek en de mogelijkheid dat ze het fout hebben.
Ze moeten in staat zijn om hun theorieën te bewijzen met absolute zekerheid.
Ze moeten altijd werken binnen de grenzen van bestaande wetenschappelijke theorieën en nooit nieuwe ideeën introduceren.
f Wat is het tweede kenmerk waaraan wetenschappers moeten voldoen?
Wetenschappers moeten altijd onafhankelijk werken en mogen geen samenwerkingen aangaan met andere onderzoekers.
Er moet consistentie zijn want wetenschap is afhankelijk van een netwerk van gedeelde informatie in verschillende domeinen.
Ze moeten zich enkel baseren op intuïtie en persoonlijke overtuigingen bij het formuleren van hypothesen.
g Waarom voldoet de theorie van het creationisme niet aan het tweede kenmerk?
Het creationisme is een theorie die alleen ondersteund wordt door experimenten in fysica en chemie, zonder rekening te houden met andere wetenschappelijke disciplines.
Omdat het creationisme volledig gebaseerd is op wiskundige berekeningen en formules, zonder enige historische of biologische grondslag.
Het gaat in tegen het bewijsmateriaal dat in vele wetenschappelijke disciplines ontdekt is.
h Vat in eigen woorden het filmpje samen aan de hand van de vorige antwoorden.
3 Een eerste kenmerk van wetenschap is dus falsifieerbaarheid. Lees de tekst over Karl Popper en falsificatie. Beantwoord daarna de vragen.
Karl Popper – Zeker weten doe je ’t nooit
Wat een theorie wetenschappelijk maakt, is niet dat ze kan worden bewezen, maar dat ze aan de werkelijkheid kan worden getoetst en daardoor zou kunnen worden weerlegd. Een wetenschappelijke theorie is dus altijd een falsifieerbare theorie: ze moet door de ervaring weerlegd kunnen worden. Theorieën die niet te testen zijn (zoals de aanwezigheid van een engelbewaarder of dat God de wereld heeft geschapen) maken geen deel uit van de wetenschap. Dit betekent niet dat ze waardeloos zijn, maar wel dat ze niet onder de categorie theorie vallen waarmee de wetenschap werkt.
Dit falsifieerbaarheidscriterium houdt niet in dat we geen vertrouwen mogen stellen in theorieën die niet kunnen worden gefalsifieerd. Overtuigingen die tegen herhaalde testen en pogingen tot falsificatiebestand zijn gebleken, mogen betrouwbaar worden genoemd. Maar zelfs de beste theorieën herbergen de mogelijkheid dat nieuw bewijs zal aantonen dat ze onwaar zijn.
Kritiek op Poppers idee is niet uitgebleven. Sommige wetenschappers beweren dat hij hun manier van werken idealiseert en dat wetenschap er heel anders aan toegaat dan hij voorstelt. Niettemin wordt zijn falsifieerbaarheidsidee nog steeds gebruikt om onderscheid te maken tussen wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke beweringen en mag Popper misschien wel de belangrijkste wetenschapsfilosoof van de 20ste eeuw worden genoemd.
Overgenomen uit: Het grote filosofieboek, redactie Will Buckingham & Douglas Burnham, Noordboek 2023.
Karl Raimund Popper (1902-1994) was een Oostenrijks-Britse filosoof die bekend staat om zijn invloedrijke werk in de wetenschapsfilosofie. Hij werd geboren in Wenen in een welgestelde familie, en werd al vroeg blootgesteld aan intellectuele invloeden. Zo verdiepte hij zich in de uitgebreide bibliotheek van zijn vader.
Zijn proefschrift aan de Universiteit van Wenen vormde de basis voor zijn eerste boek, 'Logik der Forschung', waarin hij zijn beroemde criterium van falsifieerbaarheid introduceerde als demarcatie tussen wetenschap en pseudowetenschap. Popper stelde dat wetenschappelijke theorieën nooit definitief bewezen kunnen worden maar alleen falsifieerbaar zijn. Die theorie heeft hem een centrale plaats in de wetenschapsfilosofie bezorgd. Hij benadrukte in zijn werk steeds het belang van kritische toetsing en het voortdurend uitdagen van aannames.
Poppers academische carrière omvatte posities in Nieuw-Zeeland en het Verenigd Koninkrijk, waar hij tot aan zijn pensioen aan de London School of Economics werkte. Hij ontving talrijke onderscheidingen en erkenningen voor zijn werk, waaronder ridderordes en eredoctoraten. Karl Popper stierf in 1994, maar zijn theorieën zijn nog steeds voer voor filosofische discussies.
a Een hypothese is een voorlopige stelling die wordt opgesteld om een fenomeen te verklaren en die getest kan worden door verder onderzoek. Ga na of de hypothesen falsifieerbaar zijn of niet.
Planten groeien sneller als ze elke dag worden blootgesteld aan twee uur klassieke muziek.
Falsifieerbaar/niet falsifieerbaar
Elke keer als je niest, heeft iemand ergens ter wereld aan je gedacht.
Falsifieerbaar/niet falsifieerbaar
©VANIN
Regelmatige lichamelijke oefening vermindert symptomen van depressie bij adolescenten.
Falsifieerbaar/niet falsifieerbaar
Dromen zijn berichten van een parallel universum.
Falsifieerbaar/niet falsifieerbaar
Kleurvoorkeuren zijn een weerspiegeling van vorige levens.
Falsifieerbaar/niet falsifieerbaar
Na de dood stijgt je ziel op naar de hemel.
Falsifieerbaar/niet falsifieerbaar
Mensen die minstens acht uur per nacht slapen, presteren beter op geheugentests dan mensen die minder dan zes uur slapen.
Falsifieerbaar/niet falsifieerbaar
b Formuleer zelf een eenvoudige hypothese over een alledaags fenomeen dat getest kan worden.
c Ga na op welke manier je hypothese falsifieerbaar is.
d Formuleer nu een hypothese die niet falsifieerbaar is. Verklaar ook waarom.
e De falsificatietheorie van Popper stuitte ook op kritiek. Herinner je je nog welke kritiek zijn theorie in de vorige leeractiviteit kreeg?
4 Een tweede kenmerk van wetenschap is dat wetenschappelijke kennis feilbaar moet zijn en moet openstaan voor herziening. Dat kenmerk heet fallibilisme. Doorheen de geschiedenis zijn talloze wetenschappelijke theorieën verworpen of aangepast.
a Zoek op wat het geocentrisch model van het universum is.
b Waarom werd dat model uiteindelijk aangepast?
c Bekijk het fragment over frenologie. Ken je nog ‘wetenschappelijke’ theorieën uit de geschiedenis die ondertussen weerlegd of aangepast werden?
GOOD TO KNOW
De paradigmatheorie van Thomas Kuhn is een belangrijke theorie in de wetenschapsfilosofie en gaat over hoe wetenschappelijke kennis zich ontwikkelt. Beeld je in dat wetenschap een soort grote puzzel is. In plaats van stukjes zoeken wetenschappers feiten en theorieën die in elkaar passen om het beeld van de wereld te vormen. Een ‘paradigma’ is als het plaatje op de doos van de puzzel: het geeft wetenschappers een idee van hoe alles zou moeten passen. Een paradigmaverschuiving treedt op als wetenschappers te veel stukjes ontdekken die niet passen binnen de afbeelding op de doos. Men gaat dan op zoek naar een nieuwe afbeelding waarin alle stukjes wél passen. Die paradigmaverschuivingen zijn eigen aan wetenschap volgens Kuhn. Ken jij zo’n paradigmaverschuiving? Wat betekent die voor de wetenschap?
©VANIN
5 Het derde belangrijke kenmerk van wetenschap is consistentie. Consistentie betekent dat wetenschappelijke theorieën en hypotheses moeten passen bij bestaande kennis en empirische gegevens. Lees de theorieën en noteer welke inconsistent zijn met elkaar en waarom.
Theorie A - Klimaatverandering:
"De zon heeft een cyclus van toenemende en afnemende zonneactiviteit die elke elf jaar plaatsvindt. Die cyclus is de primaire oorzaak van klimaatverandering op aarde."
Theorie B - Oceanografie:
"De stijgende CO2-niveaus in de atmosfeer, voornamelijk veroorzaakt door menselijke activiteiten, leiden tot verzuring van de oceanen en beïnvloeden het wereldwijde klimaat."
Theorie C - Astronomie:
"Observaties tonen aan dat de zonneactiviteit de afgelopen decennia relatief constant is gebleven, zonder significante pieken of dalen."
Theorie D - Ecologie:
"De recente veranderingen in migratiepatronen van verschillende diersoorten zijn voornamelijk het gevolg van natuurlijke klimaatcycli, niet van menselijke activiteit."
6
Hieronder vind je een lijst met zes theorieën. Zoek online informatie en bepaal bij elke theorie of het een wetenschappelijke of een pseudowetenschappelijke theorie betreft. Verklaar je keuze.
a quantummechanica wetenschap/pseudowetenschap
©VANIN
b astrologie wetenschap/pseudowetenschap
c de evolutietheorie van Darwin wetenschap/pseudowetenschap
d numerologie wetenschap/pseudowetenschap
e de relativiteitstheorie van Einstein wetenschap/pseudowetenschap
Leertekst 2
Demarcatie is het fundamentele proces dat onderscheid maakt tussen wetenschappelijke en pseudowetenschappelijke theorieën. Pseudowetenschap wordt vaak gekenmerkt door het ontbreken van bewijs, het presenteren van niet-falsifieerbare claims en een gebrek aan zelfcorrectie. Ze profileert zich als wetenschap zonder aan de eisen ervan te voldoen. Voorbeelden van pseudowetenschap zijn astrologie en homeopathie, die vaak steunen op overtuigingen of anekdotische bewijzen, maar niet op herhaalbare, objectieve tests.
Aan de andere kant van het spectrum staat de wetenschap, die bekend staat om haar methodologische aanpak. Wetenschappers beginnen met het formuleren van een hypothese. Dat is een voorlopige stelling die wordt opgesteld om een fenomeen te verklaren, zoals de hypothese dat bepaalde chemicaliën kanker kunnen veroorzaken. Die hypothese wordt vervolgens getest met experimenten en observaties. Als de resultaten consistent zijn met de hypothese, wordt die ondersteund. Zo niet, dan wordt ze aangepast of verworpen.
Voorbeelden van hypotheses:
Planten groeien sneller in een kamer met meer zonlicht dan in een kamer met minder zonlicht.
Leerlingen die zich tijdens de les niet gedragen, worden meer berispt door de leerkracht dan leerlingen die dat niet doen.
Karl Popper bracht een nieuw element in de wetenschapsfilosofie met zijn idee van falsifieerbaarheid. Een theorie wordt als wetenschappelijk beschouwd als er een manier is om die te weerleggen door observatie of een experiment. Dat criterium helpt bij het onderscheiden van wetenschap van pseudowetenschap. Poppers theorie kent echter uitdagingen omdat voortschrijdende technologieën en nieuwe kennis soms theorieën, die eerder als nietfalsifieerbaar werden beschouwd, zoals bepaalde aspecten van de kwantummechanica, toch falsifieerbaar maken.
Om de grenzen van wetenschap te verduidelijken, is het nuttig om naast falsificatie nog twee andere belangrijke kenmerken van wetenschap te benadrukken. Het tweede kenmerk is fallibilisme: de erkenning dat alle wetenschappelijke kennis feilbaar en vatbaar voor herziening is. Een historisch voorbeeld is de overgang van het geocentrische naar het heliocentrische model van het zonnestelsel, waarbij vroegere overtuigingen werden verworpen ten gunste van nieuwe bewijzen.
Een derde kenmerk is consistentie. Dat gebeurt wanneer een wetenschappelijke theorie die ontwikkeld werd binnen de ene discipline, consistent blijkt te zijn met of ondersteund wordt door de bevindingen of theorieën uit een andere discipline. Het toont aan hoe verschillende aspecten van de wereld met elkaar verbonden zijn, zelfs als ze op het eerste gezicht heel verschillend lijken. Een klassiek voorbeeld is hoe de biologie en de chemie samenkomen in de biochemie. De theorieën over biologische processen in levende organismen vinden aansluiting bij chemische principes. Dat heeft geleid tot een dieper begrip van hoe leven op moleculair niveau functioneert.
Taal en betekenis
Een belangrijk deel van kennis is betekenis. In dit deel verken je hoe woorden hun betekenis krijgen en hoe die betekenissen je communicatie en gedachten beïnvloeden. De taaltheorie van Ferdinand de Saussure biedt een uniek perspectief op de interactie tussen taal en kennis en hoe je uitspraken verband houden met de werkelijkheid.
©VANIN
VIP – FERDINAND DE SAUSSURE
Ferdinand de Saussure werd geboren op 26 november 1857 in Genève, Zwitserland, in een welvarende familie met een lange academische traditie. Hij studeerde aan de Universiteit van Genève, waar hij een sterke interesse ontwikkelde in taalkunde en filologie. Hij studeerde af met een proefschrift over de Indo-Europese klankverschuivingen, wat het begin markeerde van zijn academische carrière in de taalkunde.
In de loop van zijn carrière doceerde De Saussure aan verschillende Europese universiteiten, waaronder de Universiteit van Genève, de Universiteit van Parijs en de Universiteit van Leipzig. Hij stond bekend om zijn diepgaande studies naar de structuur van taal en de aard van betekenis.
Een van de meest invloedrijke bijdragen van De Saussure aan de taalkunde was zijn werk Cours de linguistique générale (Cursus in de Algemene Taalkunde), dat postuum werd gepubliceerd in 1916. In dat werk presenteerde hij zijn theorie van de structurele taalkunde, die de nadruk legde op de studie van taal als een systeem van tekens en de relaties tussen die tekens.
Ferdinand de Saussure stierf op 22 februari 1913 in Genève op de leeftijd van 55 jaar, maar zijn ideeën en methodologieën hebben een blijvende invloed gehad op de taalkunde en de bredere wetenschappelijke gemeenschap. Zijn werk heeft geleid tot de ontwikkeling van de structurele taalkunde en semiotiek als belangrijke takken van studie en heeft bijgedragen aan een dieper begrip van de aard van taal en betekenis.
Citaat:
‘Taal is een systeem van tekens waarvan de betekenis ontstaat uit hun onderlinge relaties, en het begrijpen van taal vereist een analyse van die structurele relaties.’
1 Bekijk de video.
a Wat is volgens jou het vreemdste woord? Van welk woord begrijp je niet goed waarom het net die vreemde naam heeft?
b Als je een woord zou kunnen hernoemen, welk woord zou dat zijn en waarom?
2 Kies in groep een van de stellingen en bereid een sketch voor waarin je een ‘wat als’-scenario uitbeeldt.
• Wat als niemand nog de namen van objecten kende?
• Wat als we voetbewegingen in plaats van handbewegingen maakten tijdens het praten?
• Wat als taal nooit uitgevonden was?
• Wat als iedereen enkel zijn eigen unieke taal sprak?
a Zeggen die ‘wat als’-scenario's iets over taal?
b Denk je dat taal een invloed heeft op je denken? Waarom wel of niet?
c Kun je denken zonder taal?
3 Een taalkundige bezoekt voor het eerst een recent ontdekte inheemse stam om hun taal en cultuur te bestuderen. Tijdens een tocht met enkele jagers van de stam verschijnt er plotseling een konijn. Een van de inheemsen wijst ernaar en roept: "Akali!" De taalkundige, denkend aan een duidelijke vertaalmogelijkheid, schrijft in zijn notitieboekje: 'Akali betekent konijn'. Zou dat zeker de juiste vertaling zijn? Waarom wel of niet?
4 Waarom hebben objecten net die bepaalde namen? Denk in groep na over de betekenis van woorden.
a Waarom zou een stoel een stoel heten?
b Welke soorten woorden zijn er?
c Hoe komt men op benamingen? Is er een relatie met het object?
5
Lees de tekst over woorden en hun betekenissen van Thomas Nagel op pagina 101-102. Zoek in de tekst antwoorden op de vragen.
a Wat is het verschil tussen woorden die een directe gelijkenis vertonen met hun betekenis (zoals 'knal' of 'fluisteren') en de meeste andere woorden?
©VANIN
b Geef een voorbeeld van een woord dat alleen betekenis heeft in de context van een zin of een grotere uitspraak. Waarom is dat woord op zichzelf niet betekenisvol?
c Bespreek hoe de betekenis van een woord zoals 'tabak' zich uitstrekt voorbij individuele, persoonlijke ervaringen. Hoe wordt de collectieve betekenis van dat woord gevormd en begrepen?
d De tekst stelt dat taal ons in staat stelt om dingen te begrijpen en te verzinnen die misschien niet bestaan. Kun je dat uitleggen door een voorbeeld te bedenken?
De betekenis van woorden
Hoe kan een woord – een geluid of een stel tekens op papier – iets betekenen? Er zijn woorden, zoals ‘knal’ of ‘fluisteren’, waarvan de klank een beetje lijkt op datgene waarnaar ze verwijzen, maar meestal is er geen overeenkomst tussen een naam en het ding waarvan het de naam is. Het verband moet in algemene zin van een volkomen andere aard zijn. Er zijn veel soorten woorden: sommige benoemen mensen of dingen, sommige eigenschappen of activiteiten, andere verwijzen naar verbanden tussen dingen of gebeurtenissen, weer andere benoemen getallen, plaatsen of tijdstippen, en sommige zoals ‘ene’ en ‘of’, hebben alleen betekenis omdat ze bijdragen aan de betekenis van de uitgebreidere uitspraken of vragen waarin ze voorkomen. Misschien functioneren bijna alle woorden wel zo: hun betekenis is in feite iets wat ze bijdragen aan de betekenis van zinnen of uitspraken. Woorden worden vooral gebruikt om te spreken en te schrijven, niet puur als etiketten.
Niettemin kunnen we ons afvragen hoe een woord betekenis krijgt. Sommige woorden kunnen via andere woorden worden gedefinieerd: zo betekent ‘vierkant’ als zelfstandig naamwoord ‘vierbenige, gelijkzijdige, gelijkhoekige vlakke figuur’. En de meeste termen in deze definitie kunnen zelf ook weer worden gedefinieerd. Maar definities kunnen niet voor alle woorden de betekenisbasis vormen, anders blijf je in een cirkel ronddraaien. Uiteindelijk moet je op een aantal woorden uitkomen die rechtstreeks betekenis hebben.
Neem het woord ‘tabak’, dat misschien een eenvoudig voorbeeld lijkt. Het verwijst naar een plant waarvan de meeste mensen de Latijnse naam niet kennen en waarvan het blad wordt gebruikt voor het maken van sigaren en sigaretten. Iedereen heeft wel eens tabak gezien of geroken, toch verwijst het woord in de praktijk niet alleen naar de voorbeelden die je ooit hebt gezien of op dit moment voor je hebt, maar naar alle voorbeelden ervan, of je nu wel of niet van hun bestaan weet. Je hebt het woord misschien aan de hand van een paar voorbeelden geleerd, maar je kunt het niet begrijpen als je denkt dat het alleen maar de naam is van die voorbeelden.
Woorden worden vaak simpelweg gebruikt als hulpmiddelen en gereedschap in het sociale verkeer. Op een bord in een busstation zie je het figuurtje met de rok en een pijl en dan weet je dat daar het damestoilet is. Is taal niet grotendeels alleen maar een stelsel van dit soort tekens en reacties?
Voor een deel is dat misschien zo, en wellicht leren we op die wijze woorden gebruiken: ‘papa’, ‘mama’, ‘nee’, ‘alles op’. Maar daarbij blijft het niet, en het is niet duidelijk hoe simpele uitwisselingen die met een paar woorden mogelijk zijn, ons kunnen helpen te begrijpen hoe taal wordt gebruikt om de wereld ver buiten onze eigen omgeving juist of onjuist te beschrijven. Het is waarschijnlijker dat we van het gebruik van taal voor veelomvattende doeleinden juist iets kunnen leren over wat er gebeurt wanneer we taal op kleinere schaal gebruiken.
Een uitspraak als ‘er staat zout op tafel’ betekent hetzelfde of ze nu tijdens de lunch wordt gedaan, of als deel van de beschrijving van een in ruimte en tijd ver verwijderde situatie of als een hypothetische beschrijving van een denkbeeldig geval. Ze betekent hetzelfde of ze nu waar of onwaar is, en of de spreker al dan niet weet of ze waar of onwaar is. Wat er ook aan de hand is in het feitelijke geval, de uitspraak moet universeel genoeg zijn om ook als verklaring te kunnen dienen voor deze, volkomen verschillende gevallen waarin ze hetzelfde betekent.
Een belangrijk punt is dat taal een sociaal verschijnsel is. Taal wordt niet door iedereen in z’n eentje en alleen voor zichzelf bedacht. Wanneer we als kind een taal leren, worden we ingevoerd in een bestaand systeem waarin miljoenen mensen al eeuwen dezelfde woorden gebruiken om met elkaar te spreken. Mijn gebruik van het woord ‘tabak’ heeft niet louter op zichzelf betekenis, maar juist als onderdeel van het wijder verbreide en al bestaand gebruik van het woord in de spreektaal. (Zelfs als ik een geheimtaal zou spreken waarin ik met het woord ‘blibbel’ tabak bedoel, zou ik dat doen door het voor mezelf te definiëren met het gewone woord ‘tabak’.)
We zijn nietige, eindige schepsels, maar betekenis stelt ons in staat om met klanken of tekens op papier de hele wereld en veel dingen erin te begrijpen, en zelfs om dingen te verzinnen die niet bestaan en misschien ook nooit zullen bestaan. Het probleem is te verklaren hoe dit mogelijk is: hoe kan iets wat we zeggen of schrijven – inclusief alle woorden in dit boek – iets betekenen?
Bron: Nagel, T. (2015). Wat betekent het allemaal. Bijleveld.
6 Betekenen is het overbrengen van een definitie of boodschap door middel van woorden, tekens of handelingen. Hieronder vind je een lijst met woorden. Schrijf naast elk woord wat het volgens jou betekent. Bespreek klassikaal of er veel verschil is tussen jouw betekenis en die van andere leerlingen.
a bank:
b krokant:
©VANIN
c muis:
d cool:
e das:
f loper:
g respect:
7 Lees de tekst over taalfilosoof Ferdinand de Saussure op pagina 105. Zoek in de tekst antwoorden op de vragen.
a Wat bedoelt De Saussure met het onderscheid tussen 'parole' en 'langue' in zijn theorie over taal?
b Hieronder staan verschillende voorbeelden die gerelateerd zijn aan taal. Kruis bij elk voorbeeld de juiste kolom aan.
VOORBEELD
Een gesprek tussen twee vrienden over hun weekend
De manier waarop een dichter woorden speels gebruikt in een gedicht
De standaarduitspraak van woorden in het BBC-Engels
De algemene grammaticaregels van het Nederlands
Een persoonlijke stijl van tekstberichten sturen
De betekenis van verkeersborden en -symbolen
PAROLELANGUE
c Hoe beschrijft De Saussure de relatie tussen de betekenaar en het betekende in een taalteken?
d Hieronder staan verschillende voorbeelden die gerelateerd zijn aan taal. Kruis bij elk voorbeeld de juiste kolom aan.
VOORBEELD BETEKENAAR BETEKENDE
De gedachte aan een grote, groene boom
Het woord 'boom' geschreven op papier
Het geluid van het uitspreken van 'water'
Het concept van vloeibaarheid en dorstlessing
Een verkeersbord met een stopteken
Het idee om te stoppen bij een kruising
e Waarom stelt De Saussure dat de relatie tussen een woord en zijn betekenis willekeurig is?
f Wat zijn de twee gezichtspunten om naar taal te kijken volgens De Saussure? Leg ze uit.
g Hieronder staan verschillende voorbeelden van taalverschijnselen. Kruis bij elk voorbeeld de juiste kolom aan.
VOORBEELD SYNCHRONISCH DIACHRONISCH
Het gebruik van slang door jongeren vandaag
De evolutie van de Nederlandse taal sinds de middeleeuwen
De structuur van een zin in hedendaags Engels
Veranderingen in de spelling van het Nederlands over de afgelopen 100 jaar
Het gebruik van emoji's in moderne digitale communicatie
Hoe Latijnse woorden zijn veranderd in moderne Romaanse talen
h Is ‘linguïstiek’ volgens De Saussure synchronisch of diachronisch?
Taalfilosofie – De Saussure
Het is altijd wat onbillijk om langdurige ontwikkelingen in het denken te karakteriseren aan de hand van een paar individuen. De zin: ‘de natuurkunde van de 20ste eeuw wordt gedomineerd door Planck en Einstein’ geeft een sterk vereenvoudigd beeld van de realiteit. Beide onderzoekers bouwden voort op het werk van voorgangers, en collega’s leverden aanzienlijke bijdragen aan de kwantum- en relativiteitstheorie. Maar geheel onjuist is de zin nu ook weer niet. Dezelfde combinatie van onbillijkheid en waarheid ontstaat als we de revolutie in de taalwetenschap aan het begin van de eeuw (ongeveer gelijktijdig dus met Planck en Einstein), ophangen aan één man, en zelfs aan één boek van hem, dat hij niet eens zelf geschreven had, namelijk ‘Leer van de algemene taalwetenschap’ van Ferdinand de Saussure.
Wat is taal? De Saussure: We moeten een onderscheid maken tussen parole, het unieke taalgebruik van ieder individu, en langue, het uit tekens en regels bestaande systeem dat ieder individu in zich draagt, maar dat als geheel alleen bestaat in de totaliteit van alle deelnemers aan een taalgemeenschap. De langue vormt de norm voor de woordenschat en de grammatica.
Voorts heeft ieder taalteken een dubbel karakter: de betekenaar en het betekende zijn erin versmolten. De verbinding van beide berust niet op enige natuurlijke analogie, maar op conventie, zij is willekeurig of toevallig. Dat men hetzelfde object in het Duits ‘Baum’ en in het Frans ‘arbre’ noemt, is enkel en alleen een kwestie van gewoonte, van traditie. De inhoud en de functie van taaltekens zijn dus louter negatief bepaald: alleen in verhouding met andere tekens, door hun plaats in het systeem, krijgen ze hun waarden.
De taalwetenschap kan het systeem vanuit twee geheel verschillende gezichtspunten bestuderen. Ten eerste, als een gegeven situatie (synchronisch), dus in een dwarsdoorsnede van de tijd. En ten tweede, in zijn historische ontwikkeling (diachronisch). In het laatste geval treden de veranderingen in de taal mettertijd op (bijvoorbeeld verandering van klank of betekenis). Zo ontstaan er twee soorten taalwetenschap: de historisch-vergelijkende en de wetenschap die De Saussure ‘linguïstiek’ noemde en die zich sindsdien heeft ontwikkeld. De linguïstiek beschouwt taal als een systeem van relatieve waarden, die zich volgens bepaalde regels, ongeveer zoals schaakstukken, in een zwevend evenwicht tot elkaar verhouden.
Bron: Störig, H.J. (2014). Geschiedenis van de filosofie. Spectrum.
8 Elk jaar wordt taal weer verrijkt met nieuwe woorden. Maak groepen van vier.
a Bedenk een nieuw, fictief woord dat in geen enkele taal bestaat.
b Ken een betekenis toe aan jullie nieuw woord.
c Bedenk een korte sketch waarin jullie het nieuwe woord gebruiken. Het is aan de andere groepen om de betekenis te achterhalen.
Betekenen wordt beschouwd als het overbrengen van een definitie of boodschap door middel van woorden, tekens of handelingen. Woorden kunnen variëren van directe gelijkenissen met hun betekenis, zoals onomatopeeën 'knal' of 'fluisteren', tot woorden waar geen directe overeenkomst is tussen de naam en het ding. Meestal is de betekenis van een woord afhankelijk van zijn context binnen zinnen of uitspraken. Woorden functioneren niet alleen als etiketten, maar dragen bij aan een grotere betekenis in communicatie.
©VANIN
Sommige woorden krijgen betekenis via definities, maar niet alle woorden kunnen zo worden verklaard zonder in een cirkelredenering te vervallen. Uiteindelijk zijn er basiswoorden die directe betekenis hebben. Woorden als 'tabak' verwijzen naar een bredere collectieve ervaring en kennis, niet alleen naar persoonlijke ervaringen. Taal dient niet alleen als communicatiemiddel maar ook als gereedschap in sociale interacties.
Taal is een collectief fenomeen: we leren als kinderen taal binnen een bestaand systeem waarin woorden door miljoenen mensen worden gebruikt. De betekenis van woorden ligt dus niet alleen in individueel gebruik, maar ook in het bredere, gevestigde gebruik binnen de spreektaal.
De bijdrage van Ferdinand de Saussure (1857 – 1913) aan de taalfilosofie is fundamenteel in het begrijpen van hoe taal functioneert in de maatschappij en individueel. Hij maakte een cruciaal onderscheid tussen 'parole', wat verwijst naar het individuele, daadwerkelijke taalgebruik van een persoon, en 'langue', het onderliggende gemeenschappelijke systeem van tekens en regels dat gedeeld wordt binnen een taalgemeenschap. Ter illustratie: de manier waarop iemand een verhaal vertelt ('parole') is persoonlijk en uniek, terwijl de woorden en grammaticale regels die hij gebruikt ('langue') deel zijn van een groter, gedeeld taalsysteem.
Verder legt De Saussure uit dat elk taalteken een dubbel karakter heeft: de 'betekenaar', de fysieke vorm van het woord of teken (zoals de geschreven letters van het woord 'boom'), en het 'betekende', de betekenis of het concept dat het woord vertegenwoordigt (het mentale beeld van een boom). Die verbinding tussen betekenaar en betekende is willekeurig en gebaseerd op sociale conventies. In verschillende talen kan hetzelfde object verschillende namen hebben, zoals 'water' in het Engels en 'agua' in het Spaans, wat aantoont dat de koppeling tussen vorm en betekenis conventioneel is.
De Saussure introduceert ook twee benaderingen voor het bestuderen van taal: synchronisch en diachronisch. Een synchronische benadering bekijkt taal als een statisch systeem op een specifiek moment. Het is alsof je een foto maakt van de taal zoals die nu is, zonder aandacht voor hoe die daar gekomen is. Bijvoorbeeld het analyseren van hedendaags Nederlands zoals het nu gesproken en geschreven wordt. Daarentegen focust de diachronische benadering zich op de historische ontwikkeling van taal, zoals de evolutie van het Oudnederlands naar het hedendaagse Nederlands. Die historische benadering helpt om te begrijpen hoe en waarom talen veranderen doorheen de tijd.
Exit
Is taal een objectieve ware weergave van de werkelijkheid, of is het inherent subjectief en interpretatief? Lees de citaten en schrijf een kort filosofisch essay waarin je die vraag behandelt. Maak gebruik van de leerstof die je in dit hoofdstuk hebt gezien.
“Taal speelt een enorm belangrijke rol in onze interactie met andere mensen en met de wereld ... Is het woord ‘kat’ betekenisvol vanwege waar het naar verwijst – namelijk die harige, miauwende beestjes die velen van ons als huisdieren hebben? Is de betekenis van ‘kat’ gewoon die dieren zelf? Verder, bepaalt de wereld wat onze concepten moeten zijn? Proberen we met taal simpelweg de verschillende soorten objecten, eigenschappen en relaties die bestaan te spiegelen, of staat de wereld ‘open’ voor verschillende manieren van conceptualiseren?"Wittgenstein
"Als taal niet correct is, dan is wat gezegd wordt niet wat bedoeld is. Als wat gezegd wordt, niet is wat bedoeld is, dan blijft wat gedaan moet worden, ongedaan.” - Confucius
“De werkelijkheid wordt gecreëerd door de geest, we kunnen onze werkelijkheid veranderen door onze geest te veranderen." - Plato
Dat suggereert dat onze perceptie van de werkelijkheid, die nauw verbonden is met taal, subjectief is en veranderd kan worden door onze geest te veranderen.
Checklist filosofisch essay:
Titel
Inleiding
Verheldering
Argumentatie
Conclusie
Bronvermelding
Notities ©VANIN
IEDEREEN (AB)NORMAAL
I
EDEREEN (AB)NORMAAL
WAAROVER GAAT DIT HOOFDSTUK?
©VANIN
Stel dat je door een winkelstraat loopt waar iedereen, als door een onzichtbare afspraak, exact dezelfde kleding draagt. Een zee van identieke outfits om je heen. Het zou ongetwijfeld een vreemd en onwerkelijk tafereel zijn, iets dat niet normaal is. Maar wie bepaalt eigenlijk wat ‘normaal’ is in onze maatschappij? Is het idee van ‘normaal’ iets dat natuurlijk tot ons komt of is het een constructie die door de samenleving wordt gevormd en in stand wordt gehouden? En nog belangrijker, betekent het feit dat iets als normaal wordt beschouwd, automatisch dat het ook goed of wenselijk is?
In dit hoofdstuk ontdek je dat 'normaal' en 'abnormaal' niet altijd zijn wat ze lijken. Soms worden die labels willekeurig toegekend, gebaseerd op tradities of de mening van de meerderheid, zonder echte logica of reden. Je leert ook het verschil tussen normatieve uitspraken (wat zou moeten zijn) en descriptieve uitspraken (wat is).
Je leert Michel Foucault kennen, een filosoof die bekendstaat om zijn provocerende ideeën en gedurfde vraagstellingen. Foucaults filosofie nodigt uit tot diep nadenken over je eigen percepties van 'normaal'. Hij onderzoekt thema's als macht, waanzin, en hoe die concepten je dagelijks leven diepgaand beïnvloeden. Wat beschouwen mensen als waanzin en wie bepaalt dat? In hoeverre beheersen de onuitgesproken 'normen' van de samenleving je denken en gedrag? Je krijgt ook de gelegenheid om na te denken over de verschillende onderwijsvormen die je tegenkomt op school en hoe die jouw manier van denken en leren vormgeven en beïnvloeden.
Ten slotte maak je kennis met filosoof Francis Bacon, die het concept van de 'idolen' introduceerde. Dat staat voor valse noties of vooroordelen die onze waarneming van de wereld vervormen. Je zult onderzoeken hoe die 'idolen' je vermogen om de wereld objectief te zien, beïnvloeden.
WAT LEER IK IN DIT HOOFDSTUK?
Vink aan wat je in de loop van dit hoofdstuk hebt geleerd.
Ik onderscheid descriptieve en normatieve uitspraken.
Ik schrijf een essay vertrekkende vanuit ‘is-ought’.
Ik leg de filosofie van Michael Foucault over de invloed van biomacht op de normen in een maatschappij uit.
Ik onderscheid expliciete en impliciete vooroordelen.
Ik vergelijk verschillende opvattingen over vooroordelen binnen de filosofie.
Ik leg uit wat de valkuilen van het denken zijn volgens de idolenleer van Francis Bacon.
BEGRIPPEN
biomacht – descriptief – expliciete vooroordelen – idolen van de menselijke geest – impliciete vooroordelen – is-ought – normatief – waanzin
Instap
Imago is de manier waarop je jezelf ziet en hoe anderen je zien. Dat komt niet noodzakelijk overeen met de werkelijkheid. Het zijn labels die vaak worden toegeschreven aan bepaalde mensen omwille van interesses, kledingstijl en gedrag.
Bekijk het fragment over imago’s. Denk na over welke imago’s er allemaal zijn op je school. Schrijf er zoveel mogelijk op.
©VANIN
Schrijf op een kaartje welk imago jij denkt te hebben op je school en bespreek de vragen.
a Komt jouw imago overeen met wat de leerlingen van je denken?
b Welke oordelen liggen aan de basis ervan?
c Zijn er imago’s die je onterecht vindt?
d Worden sommige imago’s als normaler dan andere gezien? Licht toe.
4.1 Doe eens normaal
Heb je je ooit afgevraagd wat 'normaal' eigenlijk betekent en hoe het verschilt van 'abnormaal'? Dit deel laat je nadenken over de betekenis en perceptie van die termen. Je gaat ook een cruciale stap verder door het verschil te onderzoeken tussen descriptieve uitspraken (hoe dingen zijn) en normatieve uitspraken (hoe dingen zouden moeten zijn).
Leeractiviteiten
©VANIN
1 “Doe eens normaal!” Misschien heeft iemand dat al eens tegen je gezegd. Wanneer wordt deze uitspraak gebruikt? En wat bedoelt men ermee?
2 Welke van onderstaande voorbeelden beschouw jij als normaal en welke als abnormaal?
VOORBEELD
a Iemand die constant in het openbaar met zichzelf praat
b Iemand die obsessief-compulsieve handelingen uitvoert, zoals herhaaldelijk lichtschakelaars aan- en uitzetten
c Iemand die onzichtbare vrienden heeft en met ze communiceert
d Iemand die in geesten gelooft
e Een man die openlijk zijn gevoelens toont
f Een vrouw die een topfunctie nastreeft
g Iemand die door hetzelfde geslacht aangetrokken is
h Iemand die stelt dat buitenaardse wezens bestaan
i Iemand met tatoeages
NORMAALABNORMAAL
VOORBEELD
j Iemand die een plantaardig dieet volgt
k Iemand die stelt dat vrije wil niet bestaat
l Iemand die dyslexie heeft
m Iemand die geen smartphone heeft
n Iemand die geen kinderen wil
o Iemand die in God of in goden gelooft
3 Bespreek leeractiviteit 2 met de klas. Waarom beschouw je sommige voorbeelden als normaal en andere als abnormaal? En is dat voor iedereen hetzelfde?
4 Teken een persoon met wat volgens jou normale kledij is. Teken daarna een persoon met volgens jou abnormale kledij om in het openbaar te dragen.
a Vergelijk je tekening met die van je buur. Zijn er grote verschillen? Vergelijk met de andere leerlingen van de klas. Zijn er nog andere verschillen?
b Wat bepaalt volgens jou wat bepaalde kleding normaal of abnormaal maakt?
c Hoe zou je kunnen veranderen wat als normale of abnormale kleding wordt beschouwd?
5 Het begrip van wat normaal is, kan sterk verschillen en heeft een sterke invloed op wat jij als normaal beschouwt.
a Wanneer is iets normaal volgens jou? Noteer welke betekenis jij toekent aan dat woord. Bespreek daarna met je medeleerlingen welke gelijkenissen en verschillen er zijn.
b Wanneer is iets volgens jou abnormaal? Noteer welke betekenis jij toekent aan dat woord. Bespreek daarna met je medeleerlingen welke gelijkenissen en verschillen er zijn.
c Heb jij ooit iets niet gedaan uit schrik dat mensen je abnormaal zouden vinden?
6 Je kunt ‘normaal’ op verschillende manieren definiëren. Descriptieve uitspraken beschrijven hoe iets is. Ze zijn feitelijk en objectief. Normatieve uitspraken daarentegen geven aan hoe iets zou moeten zijn. Ze zijn gebaseerd op waarden of normen.
a Wat zou een descriptieve definitie van ‘normaal’ zijn?
b Wat zou een normatieve definitie van ‘normaal’ zijn?
c Zijn deze uitspraken descriptief of normatief?
DESCRIPTIEFNORMATIEF
1→ De meeste mensen vinden liegen verkeerd.
2→ Roken moet worden ontmoedigd omdat het longkanker veroorzaakt.
3→ In Nederland regent het gemiddeld 217 dagen per jaar.
©VANIN
4→ Een auto kan op benzine of elektriciteit rijden.
5→ Roken wordt best ontmoedigd omdat het longkanker veroorzaakt.
6→ Ik heb liever dat het minder regent in België.
7→ Mensen moeten niet liegen.
8→ In de 20e eeuw hebben veel landen democratieën opgericht.
9→ Historisch gezien zijn oorlogen vaak om territoriale conflicten begonnen.
10→ Mensen zouden met elektrische auto's moeten rijden om luchtvervuiling te verminderen.
11→ Landen moeten democratieën zijn omdat dat de meest rechtvaardige regeringsvorm is.
12→ Ik ben van mening dat bedrijven zorg moeten dragen voor het geluk van hun werknemers om de productiviteit te verhogen.
13→ Volgens mij is een vreedzame manier de beste manier om territoriale conflichten op te lossen.
14→ Statistieken tonen aan dat gelukkige werknemers productiever zijn.
d Kijk terug naar leeractiviteit 2 en 4. Bespreek of je bij jouw oordeel vooral vertrok vanuit de descriptieve of de normatieve definitie. Kun je de voorbeelden ook vanuit de andere definitie bekijken? Wat zijn de verschillen?
7 Het is niet omdat iets gebruikelijk is, dat het ook wenselijk is, of omgekeerd. In de filosofie noemt men dat ‘is-ought’. Dat wordt zichtbaar in het verschil tussen de descriptieve en normatieve definitie van normaal.
a Wat is volgens jou gebruikelijk maar niet wenselijk?
b Wat is volgens jou niet gebruikelijk maar wel wenselijk?
c Kijk terug naar leeractiviteit 2. Herken je daarin voor jou een ‘is-ought’?
Een ‘is-ought’-probleem kan ook dienen als een vertrekpunt voor een essay. Lees de twee essays en maak de oefeningen.
Het dragen van schooluniformen
Op sommige scholen wordt het dragen van schooluniformen beschouwd als de norm.
Elke dag trekken leerlingen dezelfde kleding aan: een donkerblauwe blazer, een witte blouse of overhemd en een grijze broek of rok. Die uniformiteit wordt gezien als een manier om gelijkheid te bevorderen en afleiding in de klas te verminderen. Maar is dat werkelijk de beste benadering?
Ik daag deze norm uit en beargumenteer dat het dragen van een schooluniform een beperking vormt op onze individuele expressie en creativiteit. Kleding is een vorm van zelfexpressie en kan een belangrijk onderdeel zijn van de ontwikkeling van een tiener. Het stelt leerlingen in staat om hun persoonlijkheid, stemmingen en creatieve voorkeuren uit te drukken. Door leerlingen te dwingen allemaal hetzelfde te dragen ontneemt de school de leerlingen een kans om te leren over persoonlijke stijl en zelfexpressie.
Bovendien kan het argument van gelijkheid ook op een andere manier bekeken worden. Hoewel uniformen oppervlakkige verschillen in kledingkeuzes elimineren, verbergen ze niet de dieper liggende sociale en economische verschillen tussen studenten. In sommige gevallen kan het benadrukken van uniformiteit die verschillen zelfs versterken, omdat het de aandacht vestigt op andere manieren waarop studenten zich van elkaar onderscheiden, zoals dure accessoires. Ik pleit niet voor een totale afschaffing van kledingregels op scholen. Echter, een beleid dat ruimte biedt voor individuele keuzes binnen bepaalde richtlijnen, zou een betere balans kunnen bieden. Dat zou studenten de mogelijkheid geven om zichzelf uit te drukken, terwijl het toch een ordelijke en toegankelijke omgeving op school behoudt. Kortom, hoewel het dragen van schooluniformen op sommige scholen als normaal wordt beschouwd, geloof ik dat het tijd is om die norm opnieuw te overwegen. Door meer flexibiliteit in kledingkeuze toe te staan bevordert een school haar respect voor de individuele expressie van de leerlingen.
a Noteer de ‘is’ van het essay.
©VANIN
b Noteer de ‘ought’ van het essay.
c Hoe denk jij over schooluniformen? Welke voor- of tegenargumenten kun je aanbrengen?
Stilzitten in de klas
In de meeste middelbare scholen is het een vast onderdeel van de dag: leerlingen die urenlang stilzitten in de klas. Die gewoonte, hoewel diepgeworteld in het onderwijssysteem, roept vragen op over de effectiviteit en de invloed op de gezondheid. Dit essay onderzoekt de gevolgen van langdurig stilzitten in de klas en waarom een verandering wenselijk kan zijn.
De huidige situatie op scholen is dat leerlingen het grootste deel van hun schooldag zittend doorbrengen. Die gewoonte kan leiden tot fysieke ongemakken zoals rugpijn en verminderde circulatie, maar ook tot een afname in concentratie en betrokkenheid bij de les. De vraag rijst of die praktijk wel in het beste belang is van de leerlingen.
Er zijn verschillende redenen om het voortdurend stilzitten in de klas in twijfel te trekken. Ten eerste heeft onderzoek aangetoond dat regelmatige lichamelijke activiteit, zelfs in kleine hoeveelheden, kan bijdragen aan betere gezondheid en verhoogde concentratie (Reed, 2021). Ten tweede kan het introduceren van korte bewegingspauzes of actievere lesmethoden de leerervaring verrijken, waardoor leerlingen meer betrokken en gemotiveerd blijven. Ten slotte ondersteunt het aanmoedigen van beweging de algehele ontwikkeling van leerlingen, inclusief hun fysieke welzijn en mentale gezondheid. Indien scholen de gezondheid en de leerervaring belangrijk vinden, lijkt het dus logisch om het onderwijs actiever aan te pakken.
Hoewel langdurig stilzitten in de klas een geaccepteerde norm is, laat dit essay zien dat het niet noodzakelijkerwijs de optimale aanpak is. Door het bevorderen van beweging en het verminderen van continue zitperiodes, kunnen we bijdragen aan een gezondere en dynamischere leeromgeving. Het aanpassen van deze gewoonte is niet alleen gunstig voor de fysieke gezondheid van leerlingen, maar kan ook hun academische prestaties en welzijn verbeteren. Daarom is het belangrijk om de traditionele benadering van 'stilzitten en leren' te heroverwegen en te streven naar een meer actieve onderwijservaring.
Bronnenlijst: Reed, P. (2021, 15 december). Physical activity is good for the mind and the body. Office of Disease Prevention and Health Promotion. https://health.gov/news/202112/physical-activity-good-mind-and-body
d Noteer de ‘is’ van het essay.
e Noteer de ‘ought’ van het essay.
f Hoe denk jij over meer bewegen in de lessen? Welke voor- of tegenargumenten kun je aanbrengen?
g Schrijf een kort filosofisch essay over een onderwerp dat als normaal of abnormaal wordt beschouwd op jouw school, maar waarvan jij vindt dat het niet zou moeten zijn of omgekeerd.
Checklist essay ‘is-ought’:
Titel
Inleiding
• Beschrijf wat gebruikelijk is en stel het in vraag.
• Of beschrijf wat niet gebruikelijk is, en stel het in vraag.
Verheldering
• Wat is de huidige situatie? Wat moet er veranderen?
Argumentatie
• Waarom zou het moeten veranderen?
Conclusie
Bronvermelding
©VANIN
Wanneer je nadenkt over wat 'normaal' en 'abnormaal' is, speelt de definitie die je gebruikt een cruciale rol. 'Normaal' kun je op twee manieren interpreteren: descriptief en normatief
Descriptieve uitspraken zijn feitelijke observaties. Ze beschrijven hoe de wereld is, gebaseerd op feiten en empirische gegevens. Als je bijvoorbeeld zegt: "Het regent buiten", dan beschrijf je een feitelijke toestand zonder enig waardeoordeel. Dergelijke uitspraken zijn objectief en vrij van persoonlijke meningen of normen.
Aan de andere kant heb je normatieve uitspraken. Die gaan over hoe de wereld volgens iemand zou moeten zijn. Ze bevatten waarden, normen en ethische overwegingen. Bijvoorbeeld, de uitspraak "mensen zouden meer moeten fietsen om het milieu te sparen" weerspiegelt een waardeoordeel. Die uitspraken zijn subjectief en gebaseerd op persoonlijke of maatschappelijke overtuigingen over wat goed, juist of wenselijk is.
Het onderscheid tussen die twee soorten definities kan leiden tot interessante filosofische discussies, vooral als het gaat om het 'is-ought'-probleem. Dat probleem ontstaat wanneer er een verschil is tussen hoe dingen zijn (descriptief) en hoe dingen volgens iemand zouden moeten zijn (normatief). Het is belangrijk om dat onderscheid in gedachten te houden bij het analyseren van maatschappelijke kwesties of ethische dilemma's.
Bijvoorbeeld, in een situatie waar roken in openbare ruimtes gebruikelijk is (descriptief normaal), kun je je afvragen of dat ook wenselijk is (normatief). Het 'is-ought'-probleem benadrukt dat iets dat een gangbare praktijk is (het 'is'), niet automatisch zo zou moeten zijn (het 'ought').
Die tweestrijd nodigt uit tot kritisch denken en het evalueren van je aannames en waarden. Door het analyseren van verschillende situaties vanuit zowel een descriptief als een normatief perspectief, kun je een dieper begrip ontwikkelen van complexe sociale en ethische kwesties. Het stelt je in staat om niet alleen te kijken naar wat is, maar ook te reflecteren op wat zou moeten zijn.
4.2 Biomacht
Filosoof Michel Foucault onderzocht hoe de ideeën over wat als 'normaal' of 'abnormaal' wordt beschouwd door de eeuwen heen zijn gevormd en veranderden door sociale krachten en machtsstructuren. Zijn werk onthult dat wat wij als 'waanzin' bestempelen vaak meer te maken heeft met sociale en culturele normen dan met objectieve medische criteria. Foucault stelde dat de manier waarop we waanzin begrijpen, onlosmakelijk verbonden is met de manier waarop macht binnen de samenleving wordt uitgeoefend.
©VANIN
VIP – MICHEL FOUCAULT
Michel Foucault, een van de meest invloedrijke en controversiële denkers van de 20e eeuw, werd geboren op 15 oktober 1926 in Poitiers, Frankrijk. Zijn vader was een vooraanstaand chirurg, wat een medische carrière voor Michel leek te voorspellen, maar hij koos uiteindelijk een ander pad. Foucault excelleerde op school, hoewel hij te kampen had met persoonlijke problemen en psychologische uitdagingen. Hij studeerde psychologie en filosofie aan de prestigieuze École Normale Supérieure in Parijs, waar hij werd blootgesteld aan verschillende invloedrijke figuren en bewegingen in de Franse intellectuele kringen, waaronder het existentialisme en het marxisme.
Na zijn studie werkte Foucault op verschillende academische posities in heel Frankrijk en in het buitenland, waaronder Zweden, Polen en Duitsland. Tijdens die periode ontwikkelde hij zijn kritische en filosofische benaderingen, die hij zou uitwerken in zijn latere werken.
Foucault, openlijk homoseksueel in een tijd dat dat nog veel maatschappelijke weerstand opriep, was ook politiek actief. Hij sprak zich uit over verschillende sociale kwesties, waaronder het gevangenissysteem en de rechten van homoseksuelen.
Zijn benadering van filosofie daagde traditionele ideeën over macht, kennis, en de rol van de sociale instituties uit. Zijn nadruk op de relatie tussen macht en kennis, en hoe die wordt gebruikt om sociale controle uit te oefenen, heeft blijvende invloed in verschillende academische velden, waaronder filosofie, sociologie, geschiedenis en literaire kritiek.
Foucault overleed op 25 juni 1984 in Parijs op 57-jarige leeftijd. Zijn dood werd aanvankelijk toegeschreven aan een neurologische aandoening, maar later werd bekend dat hij was overleden aan de gevolgen van AIDS, wat hem een van de eerste prominente Franse publieke figuren maakte die aan die ziekte overleden. Zijn werk blijft invloedrijk en is een steunpilaar in veel academische disciplines.
Belangrijke werken:
Geschiedenis van de waanzin Discipline, Toezicht en Straf Geschiedenis van de seksualiteit
Citaat:
"Kennis is geen voor de mens gunstige macht waarvan hij zich heeft meester gemaakt; het is een macht waarin de mens, als individu, verstrikt is geraakt."
Leeractiviteiten
1 Stel je voor dat mensen tegen je zeggen dat jij gek of waanzinnig bent.
a Wat zou dat betekenen?
b Op welke manier is iemand die gek of waanzinnig is anders?
c Wat is een duidelijk voorbeeld volgens jou van gek of waanzinnig gedrag?
2 Waanzin en macht zijn volgens de Franse filosoof Michel Foucault onlosmakelijk met elkaar verbonden. Bekijk het videofragment en beantwoord de vragen.
a Wat was het centrale thema in het vroege werk van Foucault? liefde macht waanzin
b In wat voor een gezin groeide Foucault op? een rijk gezin een arm gezin een gezin zonder vader
c Welke filosoof opende de ogen van Foucault?
Jean-Paul Sartre Friedrich Nietzsche René Descartes
d Welke nieuwe rol nam Foucault op? die van een analytische filosoof die van een rationalistische filosoof die van een historische filosoof
e Waarom hadden de waanzinnigen het vóór de 17e eeuw volgens Foucault beter?
f Wat veranderde er in de 17e eeuw aan de visie op waanzin?
g Waarom noemt Foucault de professionele dokters ‘sinister’?
h Waarom is de moderne regerende macht volgens Foucault niet humaner?
3 Als geschiedenisfilosoof merkt Foucault op dat ‘waanzin’ doorheen de geschiedenis verschillende invullingen had. Lees de tekst op p. 122-124 en beantwoord de vragen.
a Hoe illustreert Foucault de relatie tussen wetenschap en maatschappij met behulp van de geneeskunde?
©VANIN
b Hoe en waarom verandert volgens Foucault de perceptie van waanzin van de renaissance tot de periode van het cartesiaanse rationalisme?
c Wat betekent de 'uitsluiting door insluiting' in de context van Foucaults visie op psychiatrie rond 1800?
d Hoe verandert volgens De geboorte van de kliniek de benadering van ziekte in de geneeskunde rond 1800?
e Wat impliceert Foucault met de 'moderniteit van de positieve eindigheid' in relatie tot zijn analyse van de geneeskunde?
Geneeskunde als modelwetenschap
Hét voorbeeld van een systeem dat zich als wetenschap of als wetenschappelijk verantwoord handelen presenteert, is voor Foucault de geneeskunde. Wetenschappelijk onderzoek en theorie, heelkunde en zorg, klinische ervaring en kritische observatie, normatieve beoordeling uitgedrukt in de tegenstellingen gezond-ziek en leven-dood: ze gaan in de geneeskunde hand in hand. Bovendien is de geneeskunde de praktische, toegepaste wetenschap bij uitstek: het is de enige wetenschap waarvan iedereen overtuigd is dat zij maatschappelijk nut heeft en persoonlijk heilzaam is. Geneeskunde staat bij Foucault model voor de menswetenschappen. Zij vormt het onderwerp van zijn eerste twee boeken. In al zijn latere werk duikt zij steeds op als het voorbeeld van een wetenschappelijke praktijk die tegelijk een maatschappelijke en machtsinstitutie is, die maatschappelijke, culturele en persoonlijke ervaringen vormgeeft en voor iedereen als praktische gids werkt bij het vormgeven van het eigen leven.
De geschiedenis van de waanzin
De geschiedenis van de waanzin volgt de zojuist besproken periodisering. Het boek begint met een hoofdstuk over de gekken en narren in de renaissance. Zij werden toen zelden als zieken gezien en behandeld, maar eerder als lastige komedianten beschouwd die de serieuze mens de spiegel van zijn eigen verborgen zotheid voorhouden. Het is de tijd waarin de geleerde humanist Erasmus een Lof der Zotheid kan schrijven en waar Het narrenschip een boot beschrijft vol gekken en zotten die als een soort reizend circus door Europa vaart.
Honderd jaar later heerst het cartesiaanse rationalisme. Het beeld van de gek is dan totaal anders. Foucault betoogt dat de gekken de enigen zijn die in Descartes’ beroemde twijfelexperiment echt worden buitengesloten. Zij zijn het voorbeeld van de ‘onrede’. Terwijl onze bedrieglijke zintuigen, de droom of zelfs de idee van een kwaadaardige God – die binnen Descartes’ twijfel ook de revue passeren – binnen het domein van de rede en het denken blijven, vallen de gekken erbuiten. Onredelijken vallen niet alleen buiten de rede, maar moeten daar ook buiten blijven, omdat anders de rede aangetast wordt. Zuivering van de rede of het verstand is sindsdien een populaire bezigheid van filosofen en wetenschappers. Wat de rede nu is en moet zijn – voor Descartes en het rationalisme gegrond in de zekerheid van het zelf en de wiskunde – wordt vanaf dat moment mee bepaald door het uitsluiten van het negatieve andere van de rede.
Zo introduceert Foucault het motief van het negatieve andere dat niet in buurt van het eigene van het denken of de rede mag komen. Uitsluiting van de waanzin als onrede is ook terug te vinden in de publieke opinie, in de manier waarop de mensen de waanzin ervaren en als gevolg daarvan over zichzelf gaan denken. Deze uitsluiting vindt haar maatschappelijke pendant in de grote opsluiting die in dezelfde periode overal in Europa plaatsvindt. Gekken, zwervers, godloochenaars en allerlei ander uitschot worden in speciale publieke gebouwen – de hospitalen – bij elkaar gebracht en opgesloten. Daarvoor geeft Foucault een aantal sociaaleconomische redenen, maar de belangrijkste reden is ideologisch-moreel: het is de onredelijkheid van deze mensen. De geneeskunde neemt dit idee van onrede op in haar rubricering van de geestesstoornissen en gebruikt het als richtlijn bij de behandeling van de gekken. De arts krijgt de bevoegdheid om over de internering van de gekken te beslissen.
Rond 1800 kantelt dit beeld opnieuw. Waanzinnigen worden nu begrepen als geesteszieken, die bevrijd moeten worden van hun ziekte, van hun eigen mentale opsluiting en ook van de fysieke opsluiting in een hospitaal (waar ze vaak geketend in kooien vastzitten). Waanzin wordt in de rationele en klinische medische kennis gezien als pathologie en afwijking. De gekken worden
voorwerp van therapie. Via training en oefening worden zij geacht langzaamaan weer aan het normale vrije leven te kunnen gaan deelnemen.
De gangbare geschiedenis van de psychiatrie presenteert deze wending naar de geneeskunde graag als een overwinning van het wetenschappelijke weten op het bijgeloof. Men ziet waanzin niet langer als bezetenheid of hekserij, maar als een behandelbare aandoening. Volgens Foucault is deze medische psychiatrie echter niet redelijker dan het medische denken en handelen in de klassieke periode. De in de hospitalen opgesloten gekken zijn rond 1800 dan wel bevrijd van hun ketenen, maar de waanzin wordt opnieuw opgesloten in een systeem dat hem uitsluit, dat van ziekte en genezing. De winst dat de gek niet meer per se onredelijk of buiten zinnen is maar geestesziek, gaat ten koste van de ervaring en het spreken van de waanzin zelf. Die wordt gereduceerd en geobjectiveerd tot een ziekteproces – Foucault spreekt hier consequent van ‘tot zwijgen brengen’– en wordt zo het object van de psychopathologie waarover alleen de arts of psycholoog met verstand van zaken kan spreken. Het gaat kortom om een nieuwe manier van uitsluiting door insluiting. Alleen in extreme kunstvormen, in het gestoorde genie en later in de psychoanalyse als het altijd verdraaide spreken van het onbewuste, kan de waanzin zelf nog verschijnen.
De geschiedenis van de waanzin is een van de eerste wetenschapsgeschiedenissen van de psychiatrie waarin gebroken wordt met het verlichtingsidee van wetenschap als vooruitgang. Foucault gaat zelfs nog verder. Volgens hem is de rationaliteit van wetenschappen als de psychiatrie zelf een vorm van waanzin. Zij kunnen alleen maar werken door de echte waarheid van hun kennis- en behandelingsobjecten buiten te sluiten. Daarmee ondergraaft Foucault principieel de filosofische claims van die wetenschappen op waarheid. Ook het idee van vooruitgang in het weten blijkt onhoudbaar. Zijn schets van de geschiedenis van de waanzin laat bovendien concreet zien dat de rationaliteit van de uitsluiting in de ene periode niet beter of slechter werkt dan die van de andere periode.
De geboorte van de kliniek
Het meest zuivere voorbeeld van Foucaults werkwijze als wetenschapshistoricus is De geboorte van de kliniek. Dit boek gaat uitsluitend over veranderingen in het medische denken rond 1800. Het is de tijd waarin de arts-filosofen – die bekendstaan onder de naam ‘de Ideologen’ – in het nieuwe napoleontische Frankrijk de geneeskunde en gezondheidszorg als staatsapparaat op poten zetten. Foucault laat zien dat de geneeskunde een systeem is van politieke opvattingen over gezondheid en gezondheidszorg, medisch onderwijs, de inrichting van hospitalen, wetenschappelijke medische kennis en kunde en fysiologisch-anatomische kennis. De behandeling van patiënten komt in dit werk amper aan de orde, omdat de klinieken in kwestie nog niet echt op behandeling gerichte ziekenhuizen zijn. Het gaat om instellingen die aan het transformeren zijn van verzamelplaatsen of musea van allerlei ziektes tot werkplaatsen of laboratoria die de ziektes als verschillen in het lichaam zelf onderzoeken.
©VANIN
Volgens de ondertitel van het boek – Een archeologie van de medische blik – draait deze transformatie om een verandering in het waarnemen en de waarneembaarheid van de ziekte. De nadruk van het medisch onderzoek verschuift van de symptomen van een zieke naar de tekens die in de weefsels van het lichaam zichtbaar kunnen worden gemaakt in anatomisch onderzoek. Dit onderzoek haalt zijn kennis niet uit de directe bestudering van het levende organisme – zoals de levenswetenschappers tot dan toe deden –, maar uit het dode, opgesneden lichaam. In dat lichaam kun je de pathologische veranderingen van organen en weefsels direct zien. Zo komt men tot ‘ware kennis’ van het leven en de ziekteverschijnselen. In de plaats van de objectivering van een zieke tot een ziektegeval treedt de objectivering van de ziekte tot een fysiologisch proces in de weefsels van het lichaam.
Het filosofische punt van het boek is de omslag die hier plaatsvindt – Foucault noemt het de epistemologische reorganisatie. In plaats van een splitsing tussen ziek en gezond, dood en leven, komt nu een direct – zij het negatief – verband van het pathologische met het normale, van de dood met het leven. Marie François Xavier Bichat (de arts die de anatomische autopsie introduceert) definieert het leven als ‘het geheel van functies dat weerstand biedt tegen de afwezigheid van leven’. De dood is niet meer het absolute einde van het leven, maar een verhelderend gezichtspunt van waaruit het levende en het afwijkende begrepen worden. Ook de exclusieve tegenstelling tussen gezond en ziek wordt omgebouwd tot een gradueel verschil tussen normaal en pathologisch. Volgens het bekende boek Le normal et le pathologique (1943) van Foucaults leermeester Canguilhem is de moderne wetenschappelijke geneeskunde op deze tegenstelling gebaseerd. Je kunt De geboorte van de kliniek beschouwen als een aanvullende historische studie van de fase die vooraf ging aan de vestiging van de moderne geneeskunde.
De insluiting van de dood in het leven kondigt volgens Foucault de moderne filosofie van de positieve eindigheid aan. In De woorden en de dingen gaat deze een centrale rol spelen. De eindigheid van de mens is niet langer een negatief kenmerk, maar wordt de positief-negatieve grondslag van al onze kennis en ervaring. Het kennen en ervaren van het eigen leven als een permanente confrontatie met de aanwezige dood wordt het uitgangspunt van waaruit mensen zichzelf tot object van positieve wetenschappelijke kennis en van persoonlijke ervaring gaan maken: ‘Toen de dood epistemologisch in de medische ervaring werd opgenomen, kon de ziekte zich van het tegennatuurlijke losmaken en incorporeren in het levende lichaam van de individuen’.
Het thema van het pathologische of abnormale als iets wat wel tegengesteld is aan het normale, maar er tegelijk het beginsel van is, zal een rode draad worden in Foucaults politieke analyse van de moderne macht als de macht van de norm, normalisering en normering. Ten slotte legt De geboorte van de kliniek ook de kiem voor wat Foucault later biomacht en medicalisering van de samenleving zal gaan noemen.
Karsken, M. (2012). Foucault. Boom.
4 Wat is macht? Bekijk het interview met Foucault en beantwoord de vragen.
a Hoe omschrijft Foucault macht?
©VANIN
b Wat is de relatie tussen macht en regeren?
c Hoe omschrijft Foucault macht en regeren in de middeleeuwen?
Bron:d Wat veranderde er in de moderne tijd?
e Ben jij het eens met de visie van Foucault op macht?
5 Wat als normaal of abnormaal beschouwd wordt, lijkt niet het resultaat te zijn van één individu maar is het resultaat van veel factoren die Foucault omschrijft als ‘biomacht’.
a De overheid gebruikt biomacht om het gedrag van mensen te beïnvloeden. Een voorbeeld is het bestraffen van bepaalde uitspraken. Geef nog vier andere voorbeelden van biomacht.
1→ 2→ 3→ 4→
b Bekijk de video uit De Afspraak waarin hoogleraar psychologie Paul Verhaege vertelt over normaliteit. Op welke manier herken je in zijn uitleg de filosofie van Foucault?
c Wat vind jij van de invloed van de overheid op wat als normaal of abnormaal wordt beschouwd? Gaat de overheid volgens jou te ver? Of mag de inmenging nog groter zijn? Bereid een argumentatie voor waarin je die vragen beantwoordt. Voer daarna een discussie op basis van je argumentatie.
6 Biomacht gaat dus over de manieren waarop de staat of andere autoriteiten het leven van individuen en groepen beheren en reguleren. Onderwijs kan daar ook onder vallen. De meningen over de ideale onderwijsvormen lopen dan ook sterk uiteen. Bekijk de fragmenten en beantwoord de vragen.
Video 1:
a Hoe sta jij tegenover thuisonderwijs? Zou het iets voor jou zijn?
b Wat zijn de voor- en nadelen?
c Is het een manier om biomacht te ontspringen?
Video 2:
d Wat zegt filosoof Jean-Jacques Rousseau over opvoeding?
e Ben jij het eens met de visie van Rousseau?
Video 3:
f Zou Peter de Roover, op het moment van de video fractieleider van de Kamer van volksvertegenwoordigers, het eens zijn met Rousseau? Waarom wel of niet?
g Ben jij het eens met de visie van De Roover?
Video 4:
h Ben jij het eens met Axl Peleman of eerder met zijn vrouw Wen Pauwels? Is Latijn als richting volgens jou nog een goede keuze?
i Zijn er richtingen in het middelbaar die beter zijn dan andere?
j Wat zou jij antwoorden als iemand aan jou vraagt of jij een normale opvoeding hebt?
k Wat zou een abnormale opvoeding zijn volgens jou? Waarom?
l Wat zou een bepaalde opvoeding ‘goed’ of ‘slecht’ maken?
m Wat zou jij doen als je het onderwijs zou mogen hervormen?
7
Leerkrachten bepalen wat afwijkend gedrag is door klasregels op te leggen. Dat staat in het teken van orde tijdens de lessen. Maar mag een leerkracht ook zijn ideeën delen die niet behoren tot de leerstof?
Bespreek de voorbeelden.
a De leerkracht vraagt dat de leerlingen voor het begin van de les goedemorgen terugzeggen.
b Tijdens een les maatschappijleer geeft de leerkracht expliciet aan op welke politieke partij hij of zij stemt en motiveert waarom die partij de beste keuzes maakt voor het land.
c In een les geschiedenis bespreekt de leerkracht de rol van religie in historische conflicten en uit daarbij zijn of haar persoonlijke geloofsovertuiging, waarbij aangegeven wordt dat die overtuiging superieur is aan andere.
d Bij een les over milieuwetenschap spreekt de leerkracht sterk voor specifieke milieuactiegroepen en moedigt de leerlingen aan om zich ook bij die groepen aan te sluiten.
e Tijdens een les geschiedenis merkt een leerkracht op dat er in zijn klas leerlingen zitten met extremistische politieke opvattingen. Als reactie geeft hij een les over politiek en probeert hij de leerlingen met extremistische opvattingen meer nuance bij te brengen in de hoop dat ze wat afstappen van de extreme vormen.
f Tijdens een toezicht merkt een leerkracht op dat een leerling buitengesloten wordt door zijn klasgenoten en helemaal alleen zit. Nadien vraagt de leerkracht aan de leerlingen tijdens een les om meer inclusief te zijn zodat niemand zich buitengesloten voelt.
8 Op welke manier oefent jouw school biomacht uit? Geef bij elk thema een voorbeeld.
Gedrag:
©VANIN
Voeding:
Sport:
Kleding:
Leertekst 2
Foucault stelde dat de concepten van 'normaal' en 'abnormaal' geen universele, tijdloze categorieën zijn. In plaats daarvan zijn ze afhankelijk van de specifieke historische en culturele context. Wat in een bepaald tijdperk of in een zekere cultuur als normaal wordt beschouwd, kan in een andere als abnormaal worden gezien.
©VANIN
Foucault heeft uitgebreid geschreven over het concept van waanzin, vooral in zijn boek Geschiedenis van de Waanzin in de Zeventiende en Achttiende Eeuw. Dat werk, dat in 1961 gepubliceerd werd, is een diepgaande verkenning van hoe waanzin werd begrepen en behandeld in Europa tijdens de klassieke periode. In dat boek schrijft hij dat in de zeventiende en achttiende eeuw waanzin niet alleen werd gezien als een medische of psychologische aandoening, maar ook als een sociale en culturele constructie. In plaats van te kijken naar waanzin als een individuele psychische aandoening, analyseert Foucault hoe de samenleving en culturele normen bepalen wat als 'normaal' en wat als 'waanzinnig' wordt beschouwd.
Een belangrijk aspect in Foucaults analyse is het idee van de 'uitsluiting' of internering van waanzin. Hij betoogt dat de samenleving waanzinnige individuen vaak isoleert of marginaliseert, waardoor ze een 'andere' worden die buiten de normale sociale orde staat. Dat wordt duidelijk in de geschiedenis van instellingen zoals het gekkenhuis, waar waanzinnige individuen werden opgesloten en vaak aan wrede en onmenselijke behandelingen werden onderworpen.
Foucault zag de bepaling van wat normaal en abnormaal is als een uiting van macht. In zijn theorie over biomacht stelde hij dat in de moderne tijd machtsstructuren, zoals ziekenhuizen, scholen, en gevangenissen, functioneren om normen af te dwingen en afwijkend gedrag te corrigeren. Die instellingen categoriseren mensen en gedragingen en dragen zo bij aan het idee van wat normaal en abnormaal is. Biomacht is dus een vorm van macht die zich richt op het beheren van mensen als biologische wezens.
4.3 Verborgen vooroordelen
In dit deel verken je de complexe wereld van vooroordelen, een onzichtbare kracht die ons denken en handelen diepgaand beïnvloedt. Je leert oordelen van vooroordelen te onderscheiden en ook wat het verschil is tussen een expliciet en een impliciet vooroordeel. Daarna bekijk je verschillende filosofische visies daarop. Tot slot schijnt Francis Bacons theorie over de 'idolen' een licht op de verborgen bronnen van misvattingen in de menselijke geest.
©VANIN
VIP – FRANCIS BACON
Francis Bacon, geboren op 22 januari 1561 in Londen, was een veelzijdige
Engelse renaissancefiguur die zijn stempel drukte als filosoof, staatsman, wetenschapper, jurist, en schrijver. Opgegroeid in een invloedrijke familie, genoot Bacon al vroeg toegang tot de hoven van koningin Elizabeth I en later koning Jacobus I, wat zijn politieke en intellectuele loopbaan sterk beïnvloedde.
Zijn opgang in de hoogste rangen van de Engelse regering weerspiegelde zijn scherpe intellect en politieke behendigheid. Echter, zijn carrière werd overschaduwd door beschuldigingen van corruptie, wat uiteindelijk leidde tot zijn val en gevangenschap, een smet op zijn anders glansrijke loopbaan. Naast zijn wetenschappelijke en politieke inspanningen was Bacon ook een begaafd schrijver. Zijn essays zijn beroemd om hun helderheid, beknopte stijl en diepgaande inzichten in de menselijke natuur. Zijn utopische roman Nieuw Atlantis biedt een visie op een samenleving gebaseerd op wetenschappelijke kennis en ontdekking.
Francis Bacon overleed op 9 april 1626, maar zijn nalatenschap leeft voort. Zijn werk heeft niet alleen een blijvende impact gehad op de wetenschappelijke methode en filosofie, maar heeft ook bijgedragen aan de vorming van het moderne westerse denken.
Belangrijke werken:
Aforismen over de natuurwetenschap, de logica en de vooruitgang
Nieuw Atlantis Novum Organum
Citaat: "Kennis is macht."
Leeractiviteiten
1 We oordelen allemaal, elke dag. Van de kleren die iemand draagt tot de manier waarop iemand praat, je geest is voortdurend bezig met het evalueren en labelen van de wereld om je heen. Maar is er een verschil tussen een oordeel en een vooroordeel?
a Wat is het verschil tussen een oordeel en een vooroordeel?
Oordeel:
Vooroordeel:
b Bekijk het fragment over de campagne over vooroordelen. Welke vooroordelen ken je zoal? Ben jij het eens met Liesbeth Homans dat iedereen vooroordelen heeft?
c Als alle mensen vooroordelen hebben, dan zit er evolutionair gezien vaak een overlevingsmechanisme achter. Hoe kan een vooroordeel ooit voordelig geweest zijn?
d Noteer gedurende een schoolweek elke dag een situatie waarbij je een vooroordeel velt over iemand (bijvoorbeeld een medeleerling, een leraar, een persoon in het openbaar vervoer). Denk ook na en verwoord waarom je dat vooroordeel velde.
Dag 1:
Dag 2:
Dag 3:
Dag 4:
Dag 5:
b Vooroordelen die je bewust hebt zijn expliciete vooroordelen. Maar vaak baseren mensen hun oordelen op diepgewortelde overtuigingen en stereotypen die ze door de jaren heen hebben opgepikt. Dat zijn impliciete vooroordelen waar ze zich niet van bewust zijn. Waren er vooroordelen die je pas opmerkte nu je er een aantal dagen echt op lette maar waarvan je je eerder onbewust was?
2 Lees deze scenario’s waarin impliciete vooroordelen een rol kunnen spelen. Bespreek in groep bij elk scenario:
• hoe impliciete vooroordelen een rol kunnen spelen in het scenario;
• welke invloed dat kan hebben op de betrokken personen;
• wat er aan de basis van het vooroordeel kan liggen.
Deel daarna je bevindingen met de klas.
a Een bedrijf interviewt kandidaten voor een managementfunctie. De finalisten zijn een man en een vrouw met vergelijkbare kwalificaties, maar tijdens het gesprek vraagt de interviewer de vrouw of ze van plan is om binnenkort een gezin te stichten.
b Een leraar laat leerlingen zelf hun teams kiezen voor een groepsproject. Enkele leerlingen van een bepaalde etniciteit worden steeds als laatste gekozen.
c Een populair tv-programma wordt bekritiseerd vanwege het ontbreken van diversiteit in de cast. De producers verdedigen zich door te zeggen dat ze "de beste acteurs voor de rollen hebben gekozen".
d Tijdens de selectie voor een schoolvoetbalteam merkt een leerling op dat de coach de neiging heeft om spelers van een Afrikaanse achtergrond vaker te selecteren, hoewel andere spelers vergelijkbare vaardigheden tonen.
e In een stad worden mensen van bepaalde etnische groepen vaker gestopt en gecontroleerd door de politie dan anderen.
f In een groot bedrijf worden de leiderschapsposities voornamelijk bezet door personen van een mannelijk geslacht.
g Op de terugweg van een fuif wandelt een jongedame langs een omweg omdat er op de kortste weg een groep jongeren rondhangt op straat.
3 Lees de filosofische visies over vooroordelen op p. 133 en beantwoord de vragen.
a Welke uitspraak is van welke filosoof?
1→ “Het ware is het geheel. Maar het geheel is slechts het wezen dat zich door zijn ontwikkeling voltooit.”
2→ “Verlichting is de bevrijding van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft. Onmondigheid is het onvermogen om zijn verstand te gebruiken.”
3→ “De grenzen van mijn taal betekenen de grenzen van mijn wereld.”
b Bij welke filosoof sluiten onderstaande voorbeelden het best aan?
1→ Een film die kritiek krijgt omdat alle karakters stereotypische rollen vervullen, wat de kijkers onbewust beïnvloedt.
2→ Een gemeenschap waarin mensen bepaalde kledingstijlen afkeuren, omdat dat al generaties lang zo is.
3→ Een persoon die weigert stereotypen te volgen en zelfstandig nadenkt over sociale kwesties.
c Zoek voor de drie filosofen zelf nog een ander voorbeeld.
Kant:
Hegel:
Wittgenstein:
Immanuel Kant – Vooroordelen als Beperkingen van de Verlichting: Kant geloofde dat de Verlichting een periode was waarin mensen hun 'zelf-opgelegde onvolwassenheid' moesten overwinnen. Vooroordelen, in Kants optiek, zijn een vorm van die onvolwassenheid. Ze weerhouden ons ervan onze eigen rede te gebruiken. Iemand die stereotypen over een bepaalde groep klakkeloos accepteert zonder kritisch na te denken, blijft in een staat van onwetendheid. Kant zou aanbevelen dat we onze eigen intellectuele autonomie gebruiken om vooroordelen te overwinnen, door vragen te stellen, zelf na te denken, en niet blindelings tradities of autoriteiten te volgen.
©VANIN
G.W.F. Hegel – Vooroordelen en Historische Context: Hegel zag vooroordelen als ingebed in de historische en culturele context van een individu. Voor hem was het begrijpen van de 'Geist', of de geest van een tijdperk, cruciaal om vooroordelen te begrijpen. Een voorbeeld zou zijn hoe 19e-eeuwse Europese koloniale houdingen weerspiegeld werden in de toenmalige vooroordelen tegen niet-Europese culturen. Die vooroordelen waren niet alleen persoonlijke meningen, maar reflecteerden de bredere culturele en historische attitudes van die tijd. Hegels benadering suggereert dat het overwinnen van vooroordelen vereist dat we onze eigen historische en culturele positie begrijpen en overstijgen.
Ludwig Wittgenstein – Vooroordelen en Taalspellen: Wittgenstein argumenteerde dat vooroordelen deel uitmaken van de 'taalspellen' die we spelen, een concept dat hij gebruikte om de manier te beschrijven waarop onze taal en het gebruik ervan verbonden zijn met onze levensvormen. Als iemand bijvoorbeeld opgroeit in een gemeenschap waar bepaalde stereotypen over genderrollen gangbaar zijn, dan worden die vooroordelen een natuurlijk onderdeel van hun taalgebruik en denken. Die vooroordelen zijn diep ingebed in de manier waarop leden van die gemeenschap communiceren en elkaar begrijpen. Verandering vereist volgens Wittgenstein een verandering in het taalspel zelf.
4 Bekijk het fragment over Moshin en accenten.
a Wat vind jij van het West-Vlaams accent?
b Zijn er nog accenten waar vooroordelen over bestaan? Vind jij die terecht?
c Wat zou Wittgenstein daarover zeggen?
©VANIN
d Wat zou jij denken als je beste vriend plots enkel nog algemeen Nederlands tegen je zou praten?
5 Francis Bacon bracht verschillende vooroordelen onder in wat hij ‘idolen van de menselijke geest’ noemt. Lees de tekst over Francis Bacon op p. 135-136.
a Wat is het probleem van vooroordelen volgens Bacon?
b Markeer deze belangrijke concepten in de tekst. Maak daarna een samenvatting van de tekst door de concepten uit te leggen en te verbinden met elkaar:
schone lei
idolen van de menselijke geest idolen van de stamidolen van de grot
Het vooroordeel als bron van dwaling: Francis Bacon
Francis Bacon formuleert zijn pleidooi tegen het vooroordeel door het beeld op te roepen van de ‘schone lei’ als ideaal van kennis, dat sindsdien een bekende metafoor is voor het abstraherende oordeel. Hij schrijft dat de mensen gemakkelijker de ‘diepere waarheden’ van de natuur zouden ontdekken als hun ‘begrijpen onbevooroordeeld was, een schone lei’. ‘Aangezien de geest van de mensen op allerlei wonderlijke wijzen is bezet, zodat ze geen egaal, gepolijst oppervlak hebben om de ware stralen van de dingen op te vangen, is het wezenlijk dat we beseffen dat we ook hiervoor een remedie vinden.’ Een echte natuurwetenschapper, vervolgt hij, is iemand ‘wiens geestelijke vermogens door niets worden gehinderd, wiens geest is gereinigd van vooroordelen, en die zich zo opnieuw richt op de ervaring en de afzonderlijke dingen’.
Bacons ideaal van de ‘schone lei’ is debet geweest aan de uitbreiding van het wantrouwen tegen het vooroordeel tot domeinen die ver van de natuurwetenschappen verwijderd zijn. Eén voorbeeld hebben we al genoemd: de rechtspraak. Bacons idee dat vooroordeel de geest vertroebelt en ertoe leidt dat hij de feiten of ‘afzonderlijke dingen’ verkeerd begrijpt, is het motief voor het hedendaagse streven in de rechtszaal naar jury’s zonder enige achtergrondkennis van de zaak; waarvan de leden dus een geest als een ‘schone lei’ hebben. Rechters en juristen nemen vaak aan dat juryleden met zo’n geest het best in staat zijn om kennis te nemen van de feiten en ze te beoordelen. Een bevooroordeeld jurylid daarentegen is eerder geneigd om de feiten verkeerd te interpreteren; net zoals een bevooroordeeld natuurfilosoof, aldus Bacon, niet goed in staat is om natuurlijke verschijnselen te interpreteren.
Bacon maakt duidelijk wat hij bedoelt met ‘vooroordeel’ in zijn bespreking van de ‘idolen’ van de menselijke geest: de uiteenlopende invloeden die het intellect bezoedelen. Alle idolen hebben gemeen dat ze ons oordeel beïnvloeden. Een ‘zekere onderzoeksmethode’ kan dit euvel verhelpen. Bacon houdt staande dat de verwijdering van deze idolen de eerste stap is naar het verwerven van zekere kennis
De meest algemene idolen noemt Bacon de ‘idolen van de stam’. Ze wijzen op onze neiging om over het universum te geloven wat we graag als waarheid willen aannemen; onze neiging om ons te laten beïnvloeden door onze wil en verlangens. Het menselijke begrijpen, schrijft Bacon, ‘bestaat niet uit droog licht, maar is onderworpen aan de invloed van de wil en de emoties, wat leidt tot een mengsel van fantasie en kennis; de mensen geven er de voorkeur aan te geloven wat ze graag als waar willen zien’, en hebben de neiging om ‘verstandige ideeën’ te verwerpen, omdat die ‘hun verwachtingen beperken’. Volgens Bacon zijn hoop en verlangen uitsluitend subjectieve gemoedsstemmingen. Er correspondeert niets mee in de natuur zoals die werkelijk is. Teneinde ‘de diepere waarheden van de natuur te vatten’, aldus Bacon, ‘moeten we onze neiging intomen om te geloven dat de natuur een betekenisvolle orde belichaamt, of ernaar streeft bepaalde doeleinden te verwerkelijken’. Hij verwerpt zulke denkbeelden als zijnde ‘bijgeloof’ of ‘hersenschimmige kennis’; een projectie van menselijke aangelegenheden op de naakte feiten van de wereld.
Een bekend voorbeeld van onze fundamentele neiging om te geloven wat we graag ‘als waar aannemen’ dat Bacon aanvoert, is onze neiging om te vertrouwen op onze zintuigen,
en dan in het bijzonder op ons gezichtsvermogen. Hij klaagt dat het menselijke denken ‘in feite stopt bij het zien, zodat we weinig of geen aandacht hebben voor de dingen die we niet kunnen zien’. Het denken ‘stopt bij het zien’ omdat zichtbare dingen een zekere macht over ons hebben. We zien ze als fraai, lelijk, bedreigend, inspirerend enzovoort. Het belang dat we stellen in de zichtbare wereld doet ons geloven dat die wereld werkelijk is en niet illusoir. Onze gerichtheid dwingt ons te vertrouwen op wat we zien, zelfs als onze rede twijfelt.
©VANIN
Als illustratie van die neiging kunnen we denken aan het verzet tegen de theorie dat de zon het middelpunt vormt van ons planetenstelsel, ondanks de overtuigende aanwijzingen dat die juist is. Het was uiteindelijk niet de theorie van Copernicus die de mensen ervan overtuigde dat de aarde rond de zon draait, maar het feit dat Galilei de theorie met een telescoop bevestigde. Galilei ontdekte door middel van zijn telescoop dat er manen rond Jupiter draaien. Hannah Arendt merkt op dat de telescoop de mensen in staat stelde daadwerkelijk te aanschouwen wat eerst alleen speculaties van theoretici waren. Bacon bekritiseerde onze neiging om uit te gaan van de waarheid van wat de zintuigen ons voorschotelen, en stelde daar de noodzaak tegenover om te abstraheren van de dingen zoals ze verschijnen. Voor Bacon was ‘verschijning’ het product van ons eigen subjectieve waarnemingsvermogen, dat geen aanwijzingen geeft voor de ‘diepere waarheid’ van de natuur. Om die waarheid te vinden moeten we ons naïeve vertrouwen in de zintuigen corrigeren door middel van het abstraherende wetenschappelijke redeneren.
Bacon werkt zijn leer over idolen nader uit door zich te richten op de concrete bronnen van de algemene typen menselijke vooroordelen. Volgens Bacon zijn het de ‘idolen van de grot’ die vorm geven aan onze, naar hij meent, misleidende verlangens en emoties. Iedereen, zegt hij, ‘heeft een soort eigen grot of hol, waarin het licht van de natuur gefragmenteerd en verminkt doordringt’. Met ‘grot’ bedoelt Bacon de bijzondere leefomstandigheden van een persoon, die vooral het resultaat zijn van zijn ‘opvoeding en het gezelschap waarin hij verkeert, van de boeken die hij leest en het gezag van degenen die hij respecteert en bewondert’. De term ‘grot’ suggereert dat Bacon onze leefomstandigheden beschouwt als een belemmering voor het juiste begrip.
Bacons afwijzing van de invloeden van gewoonte en opvoeding is net zo krachtig als zijn erkenning van hun macht en invloed. Hij nam dan ook aan dat het voor velen heel moeilijk zou zijn om de grot te verlaten. Dat zou met name vereisen dat men alle oordelen buiten werking stelt die berusten op de leerstelsels van hoog geachte leraren, met inbegrip van alom geprezen filosofen als Aristoteles en Plato. De waarheid van hun leer, als die al bestond, moest worden bevestigd door de juiste methode van abstraherende reflectie.
Bacon wijst één aspect van de grot aan dat moeilijk te vermijden valt, maar dat we noodzakelijk moeten overstijgen, en dat is de zuigende werking van de algemene opinie en de gewone spreektaal. Voor zover dezelfde woorden, zegt hij, op verschillende manieren door verschillende mensen worden gebruikt, ‘doen ze het begrijpen geweld aan, verwarren ze alles en brengen de mensen tot talloze lege disputen en verzinsels’. Hij stelt dat als taal het denken moet bijstaan in plaats van het te verwarren, de betekenis van elk woord stap voor stap moet worden gereconstrueerd, en wel zo dat iedereen dezelfde dingen met dezelfde woorden benoemt.
Bron: Sandel, A. (2015). Ruimte voor vooroordelen. Ten Have.
Bacon identificeert ‘idolen’ of valse notities die onze waarneming vertekenen. In de tekst uit leeractiviteit 5 werden reeds de idolen van de grot en de idolen van de stam vermeld. Daarnaast onderscheidt Bacon ook nog de idolen van de markt en de idolen van het theater.
Gebruik het kader om de juiste vorm van idolen te noteren bij de voorbeelden.
Francis Bacon introduceerde het concept van de 'idolen' in zijn werk om de systematische fouten in denken te beschrijven die mensen verhinderen de waarheid te begrijpen. Die idolen zijn verdeeld in vier categorieën: de idolen van de stam, de idolen van de grot, de idolen van de markt en de idolen van het theater.
Idolen van de stam zijn aangeboren neigingen en fouten die voortkomen uit de menselijke natuur zelf. Ze zijn gebaseerd op de neiging om meer orde en regelmaat in de natuur te zien dan er werkelijk is.
Idolen van de grot zijn de persoonlijke vooroordelen van een individu, die voortkomen uit iemands persoonlijke ervaringen, opvoeding en emotionele neigingen.
Idolen van de markt hebben betrekking op de fouten die ontstaan door het gebruik van taal en communicatie. Woorden kunnen vaak misleidend zijn en de manier waarop je over dingen denkt vertekenen.
Idolen van het theater verwijzen naar de foutieve denksystemen of filosofieën die de menselijke geest misleiden. Ze zijn als toneelstukken die de werkelijkheid vervormen.
b c
Een wetenschapper negeert bewijs dat zijn theorie weerlegt omdat hij sterk gelooft in zijn eigen ideeën.
Een jurylid laat zijn oordeel beïnvloeden door zijn persoonlijke ervaringen met een soortgelijke situatie.
Een filosoof houdt vast aan de ideeën van Plato, zelfs als moderne theorieën die tegenspreken.
Mensen geloven dat een ramp een straf van de goden is.
e f
Een onderzoeker interpreteert gegevens verkeerd door complex en ambigu taalgebruik.
Als iemand gelooft dat zwarte katten ongeluk brengen, kunnen ze geneigd zijn elk onfortuinlijk toeval na het zien van een zwarte kat als bevestiging van die overtuiging te beschouwen.
Het volgen van een wetenschappelijke methode die eeuwen oud is zonder die in vraag te stellen. g h i
Een rechter wordt beïnvloed door de overtuigende retoriek van een advocaat, in plaats van door de feiten.
De aanname dat wat we met onze eigen ogen zien, altijd de waarheid is.
7
Duid in het kortverhaal de juiste idolen aan door ze te onderlijnen in de passende kleur.
Idolen van de grot - rood
Idolen van de stam - groen
Idolen van de markt - blauw
Idolen van het theater – zwart
In een klein, afgelegen dorpje, genesteld tussen glooiende heuvels en oude legendes, leefde een jongeman, genaamd Timo. Het dorp, stevig verankerd in tradities, hield vast aan allerlei bijgeloof. Zo mocht niemand het noordelijke bos betreden na zonsondergang. Iedereen groeide op met deze regel en hield zich er zonder vragen aan. Maar Timo, die van nature kritisch was, twijfelde aan de reden van die regel. Echter, elke keer als hij probeerde zijn twijfels te uiten, werd hij geconfronteerd met een muur van onbegrip en vage, angstaanjagende verhalen die door de dorpsoudsten werden herhaald: de mensen die het toch waagden om nog maar in de buurt te komen van het bos, kregen allemaal erg veel ongeluk in het leven. Telkens er iets slechts met iemand gebeurde, zou het daardoor veroorzaakt zijn.
Op een dag kwam Lara, een reiziger uit een verre stad, aan in het dorp. Zij sprak over wetenschap en rationaliteit, een schril contrast met de mythen en legendes van het dorp. Timo vond die nieuwe ideeën fascinerend, maar toen hij ze probeerde te delen met zijn dorpsgenoten, merkte hij dat hun taalgebruik vol zat met metaforen en uitdrukkingen die wetenschappelijke concepten vertekenden en misinterpreteerden. Dat leidde tot verwarring en wantrouwen, waarbij de dorpsoudsten beweerden dat Lara's ideeën gevaarlijk en ontwrichtend waren voor de dorpsharmonie.
De situatie escaleerde toen het dorp getroffen werd door een mysterieuze ziekte. De dorpelingen, vasthoudend aan hun bijgelovige interpretaties, gaven de 'kwade geesten' van het bos de schuld en baden tot hun goden om de ziekte te overwinnen. Ze zagen Lara's aanwezigheid als een slecht voorteken. Timo stond voor een moeilijke keuze: moest hij de diepgewortelde, maar misleidende overtuigingen van zijn gemeenschap volgen, of zich openstellen voor nieuwe, logische verklaringen?
8 Keer terug naar de vooroordelen die jij hebt opgeschreven bij leeractiviteit 1d. Vallen die onder een van de idolen van Bacon? Zo ja, welke?
9 Confirmation bias is de neiging van mensen om op zoek te gaan naar bevestiging van wat men reeds denkt en niet te kijken naar wat het kan weerleggen.
a Onder welke idolen van Bacon valt confirmation bias?
b Heb jij je al eens laten vangen door confirmation bias?
Een oordeel is een mening of beslissing die wordt gevormd na het overwegen van feiten en informatie. Het is gebaseerd op bewijs en redenering. Een vooroordeel is een mening die je hebt zonder echt na te denken of te weten hoe het zit. Het is vaak een negatieve gedachte over een groep mensen, die meer gebaseerd is op vaste ideeën dan op echte feiten. Expliciete vooroordelen zijn de overtuigingen en attitudes die je bewust hebt over andere groepen of individuen. Die vooroordelen zijn duidelijk en je kunt ze gemakkelijk herkennen.
Aan de andere kant bevinden zich de impliciete vooroordelen. Dat zijn onbewuste aannames of stereotypen die je gedrag beïnvloeden, vaak zonder dat je je daarvan bewust bent. Die vooroordelen zijn subtiel en vormen zich door culturele invloeden en persoonlijke ervaringen.
In de filosofie van Immanuel Kant worden vooroordelen gezien als beperkingen van de Verlichting, die de menselijke rede hinderen. Hij stelt dat mensen hun 'zelf opgelegde onvolwassenheid' moeten overwinnen door kritisch na te denken en niet blindelings tradities of autoriteiten te volgen. G.W.F. Hegel benadert vooroordelen vanuit een historische en culturele context, waarbij hij stelt dat vooroordelen reflecties zijn van de bredere culturele en historische attitudes van een tijdperk. Ludwig Wittgenstein ziet vooroordelen als onderdeel van 'taalspellen', diep ingebed in onze taal en levensvormen, en stelt dat verandering in vooroordelen een verandering in die taalspellen vereist.
De idolen van de menselijke geest van Francis Bacon zijn concepten die hij introduceerde in zijn werk Novum Organum om verschillende soorten fouten in menselijke waarneming en redenering te beschrijven, zoals vooroordelen. Hij onderscheidt vier categorieën van idolen, die verantwoordelijk zijn voor de denkfouten die mensen vormen:
Idolen van de stam zijn inherent aan de menselijke natuur en de beperkingen van onze zintuigen. Ze leiden tot algemene misvattingen en foutieve aannames over de wereld.
Confirmation bias is hier een duidelijk voorbeeld van, waarbij men enkel kijkt naar bevestiging en niet naar weerlegging.
Elk van deze idolen vertegenwoordigt volgens Bacon een barrière voor ware kennis en begrip. Het herkennen en overwinnen van deze idolen is essentieel voor objectieve waarneming en wetenschappelijk denken. Leertekst 3
Idolen van de grot zijn individueel en ontstaan door persoonlijke ervaringen, opvoeding en emoties. Ze leiden tot vooroordelen en een vertekende kijk op de werkelijkheid.
Idolen van de markt komen voort uit de beperkingen en ambiguïteiten van taal. Ze veroorzaken miscommunicatie en misverstanden, omdat woorden niet altijd de werkelijke betekenis van dingen weergeven.
Idolen van het theater zijn de foutieve systemen van filosofie en misleidende theorieën die door tradities en culturen worden overgedragen. Ze vormen dogmatische overtuigingen die niet gebaseerd zijn op voldoende bewijs.
Exit
Gebruik de informatie uit dit hoofdstuk om vanuit de standpunten van verschillende filosofen een antwoord te bieden op deze stelling.
Stelling: Iedereen heeft vooroordelen en daar is elke persoon volledig zelf verantwoordelijk voor.
Foucault:
Francis Bacon:
EXTRA – Filosofisch onderzoeksessay
1 Doorheen de jaren heb je een heleboel verschillende filosofen leren kennen. Hieronder vind je een overzicht van een aantal filosofen die aan bod kwamen in Agora.
Heraclitus Parmenides
©VANIN
Socrates Plato
Aristoteles Confucius Augustinus
Thomas Hobbes
John Locke
René Descartes
Jean-Jacques Rousseau
Arthur SchopenhauerJohn Stuart Mill
Karl Popper
Francis Bacon
Thomas van Aquino
Baruch Spinoza Gottfried Leibniz
Immanuel Kant Jeremy Bentham
Karl Marx Friedrich Nietzsche
Simone de BeauvoirHannah Arendt
Michel Foucault
Thomas Nagel Judith Butler
Rutger Bregman
Martin Heidegger
Martha NussbaumFrancis Fukuyama
Peter Singer Alain De Botton
a Kies uit het lijstje een filosoof die je interessant vindt, of kies nog een andere filosoof in overleg met je leerkracht.
Gekozen filosoof:
b Ga op zoek naar informatie over je gekozen filosoof en kies een aspect uit zijn of haar filosofie om te bespreken.
Onderwerp:
c Zoek informatie en schets de historische en culturele context van de filosoof en de tijd.
©VANIN
d Noteer de begrippen die nodig zijn om de filosofie van de gekozen filosoof te begrijpen.
e Formuleer een kritische vraag over de filosoof en zijn of haar ideeën.
f Zoek hedendaagse kwesties of persoonlijke ervaringen die gelinkt kunnen worden aan de filosofie van de gekozen denker.
g Bereid een korte presentatie voor waarin je de antwoorden op de vorige vragen voorstelt en die als aanzet dient voor je filosofisch essay. Je klasgenoten formuleren feedback en geven extra ideeën. Bedenk ook een stelling die gebruikt kan worden om in de klas een filosofisch gesprek of discussie over je onderwerp te starten.
Stelling:
h Schrijf een filosofisch essay op basis van je antwoorden op de voorgaande vragen en de verkregen feedback op je presentatie.
Checklist filosofisch essay:
Titel
Inleiding
Verheldering
• voorstelling gekozen filosoof en situering;
• uitleg begrippen van de filosoof;
• verbinding van de filosofie met de moderne wereld.
Argumentatie
Conclusie
Bronvermelding
i Wissel je filosofisch essay uit met een andere leerling en geef je medeleerling feedback. Hieronder staan enkele vragen die je daarbij helpen.
Feedback:
• Structuur: Heeft het essay een heldere structuur, en zijn de ideeën logisch en begrijpelijk geordend?
• Begrip: Begrijpt de leerling het filosofisch onderwerp goed en legt zij/hij de belangrijkste concepten en theorieën duidelijk en nauwkeurig uit?
• Argumentatie: Is de argumentatie logisch en overtuigend? Onderbouwt de leerling haar/zijn standpunten met duidelijke redenen en relevante voorbeelden?
• Kritisch denken: Toont de leerling kritisch denkvermogen door verschillende perspectieven te overwegen en worden bronnen correct en effectief gebruikt ter ondersteuning van de argumenten?
• Persoonlijke reflectie: Ben jij het eens met de conclusie? Waarom wel of niet?
Opgelet: zorg voor constructieve feedback:
• Benoem niet alleen dingen die je minder goed vindt, maar ook dingen die je juist wel goed vindt.
• Wees specifiek: onderbouw je feedback met informatie of alternatieve suggesties.
• Geef alleen feedback op het werk, niet op de persoon.
j Ga met de gekregen feedback aan de slag om je filosofisch essay te vervolledigen. Als je feedback of tegenargumenten krijgt bij je argumentatie is, kun je die gebruiken om een tegenargumentatie te schrijven.