Chemie GO!
©
N
IN
GENIE VA
4.2
LEER SCHRIFT
© VA N IN
IN
GENIE Chemie
©
VA N
GO!
4.2
Via www.diddit.be heb je toegang tot het onlineleerplatform bij GENIE. Activeer je account aan de hand van de onderstaande code en accepteer de gebruiksvoorwaarden. Kies je ervoor om je aan te melden met je Smartschool-account, controleer dan zeker dat je e-mailadres aan dat account gekoppeld is. Zo kunnen we je optimaal ondersteunen.
Chemie
4.2
!
VA N
GO!
IN
GENIE
LET OP: ACTIVEER DEZE LICENTIE PAS VANAF 1 SEPTEMBER; DE LICENTIEPERIODE START VANAF ACTIVATIE EN IS 365 DAGEN GELDIG.
Fotokopieerapparaten zijn algemeen verspreid en vele mensen maken er haast onnadenkend gebruik van voor allerlei doeleinden. Jammer genoeg ontstaan boeken niet met hetzelfde gemak als kopieën. Boeken samenstellen kost veel inzet, tijd en geld. De vergoeding van de auteurs en van iedereen die bij het maken en verhandelen van boeken betrokken is, komt voort uit de verkoop van die boeken. In België beschermt de auteurswet de rechten van deze mensen. Wanneer u van boeken of van gedeelten eruit zonder toestemming kopieën maakt, buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen, ontneemt u hen dus een stuk van die vergoeding. Daarom vragen auteurs en uitgevers u beschermde teksten niet zonder schriftelijke toestemming te kopiëren buiten de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen. Verdere informatie over kopieerrechten en de wetgeving met betrekking tot reproductie vindt u op www.reprobel.be. Ook voor het digitale lesmateriaal gelden deze voorwaarden. De licentie die toegang verleent tot dat materiaal is persoonlijk. Bij vermoeden van misbruik kan die gedeactiveerd worden. Meer informatie over de gebruiksvoorwaarden leest u op www.diddit.be. © Uitgeverij VAN IN, Wommelgem, 2022
De uitgever heeft ernaar gestreefd de relevante auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Wie desondanks meent zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.
©
Credits p. 32 Fast & Furious © Steve Lagreca / Shutterstock, p. 33 Archeologen © ANDREAS ARNOLD/DPA/AFP / Getty Images, p. 39 Destop © RVillalon / Shutterstock, p. 62 CaSO4.2H2O © molekuul.be / Alamy / Imageselect, p. 63 Baking Soda © DW labs Incorporated / Shutterstock, p. 111 Tankstation © DarSzach / Shutterstock, p. 145 Jupiler © defotoberg / Shutterstock, p. 150 Festival © Christian Bertrand / Shutterstock, p. 168 Voedingswaarden frisdrank © kiliweb per Open Food Facts / CC BY-SA 3.0, p. 172 Bier © Chones / Shutterstock, p. 181 Robert Boyle © Heinz-Dieter Falkenstein AGE / Imageselect, p. 181 Henri-Victor Regnault © Alamy / Imageselect, p. 181 Joseph Gay-Lussac © Neveshkin Nikolay / Shutterstock, p. 235 Jezushagedis Scott Linstead © Science Source/Imageselect
Eerste druk 2022 ISBN 978-94-641-7450-2 D/2022/0078/78 Art. 600384/01 NUR 126
Vormgeving en ontwerp cover: Shtick Tekeningen: Geert Verlinde, Tim Boers (Studio B) Zetwerk: Barbara Vermeersch
INHOUD THEMA 01: ANORGANISCHE STOFKLASSEN
` HOOFDSTUK 5: Zuurtegraad van een oplossing 1 12
VERKEN
13
` HOOFDSTUK 1: Verdere indeling van de materie
15
1
Organische en anorganische stoffen
15
2
Ionladingen van de elementen
18
3
Indeling en naamgeving van de anorganische stoffen
20
` HOOFDSTUK 2: De oxiden
26
Wat is een oxide?
26
2
De metaaloxiden
27
52
1.1 pH-indicatoren
54
1.2 pH-meter
54
Buffer
55
` HOOFDSTUK 6: De zouten
2.1 Metalen met slechts 1 mogelijke
ionlading
27
2.2 Metalen met meerdere mogelijke
ionladingen
28
3
De niet-metaaloxiden
30
4
Gebruik en toepassingen van oxiden
31
5
Reactiepatronen
34
5.1 Vorming metaaloxiden
34
5.2 Vorming niet-metaaloxiden
35
` HOOFDSTUK 3: De hydroxiden
36
1
Wat is een hydroxide?
2
Formule- en naamvorming
37
3
Gebruik en toepassingen van hydroxiden
39
4
Reactiepatroon
40
©
` HOOFDSTUK 4: De zuren
57
1
Wat is een zout?
57
2
Formule- en naamvorming
58
3
Waterstofzouten en hydraten
61
4
Gebruik en toepassingen van zouten
63
5
Reactiepatroon
65
THEMASYNTHESE
66
CHECKLIST
68
VA N
1
2
pH en zuurtegraad van een oplossing
IN
CHECK IN
52
PORTFOLIO CHECK IT OUT
69
AAN DE SLAG
70
OEFEN OP DIDDIT
THEMA 02: ORGANISCHE STOFKLASSEN
CHECK IN
82
VERKEN
83
` HOOFDSTUK 1: Organische chemie of koolstofchemie
84
36
41
1
Wat is een zuur?
41
2
Binaire zuren
42
3
Ternaire zuren
43
4
Gebruik en toepassingen van zuren
49
5
Reactiepatronen
51
1
Bindingsmogelijkheden van het koolstofatoom
85
2
Notatiemogelijkheden van een organische stof
88
2.1 De brutoformule
88
2.2 De uitgebreide en beknopte structuurformule
88
2.3 De skeletnotatie of zaagtandstructuur 90 3
De stofklassen
93
3
` HOOFDSTUK 2: Alkanen Formule en systematische naam
95
1.1 Onvertakte alkanen
95
CHECK IN
138
1.2 Vertakte alkanen
98
VERKEN
139
A
Vertakte alkanen met 1 zijketen
99
B Vertakte alkanen met meerdere zijketens 99 2
Fysische eigenschappen, voorkomen en toepassingen uit het dagelijks leven
103
2.1 Fysische eigenschappen
103
2.2 Voorkomen en toepassingen uit het dagelijks leven
107
A
Methaan
107
B
Ethaan
109
Propaan en n-butaan
109
C
n-octaan
111
` HOOFDSTUK 3: Alkenen 1
Formule en systematische naam
2
Voorkomen en toepassingen uit het dagelijks leven
112
112
117
2.1 Etheen
117
2.2 Propeen
118
Atoommassa
2
Molecuulmassa
142
3
Formulemassa
143
1
1
De mol als eenheid en de molaire massa
145
2
Omrekeningen gram/mol/aantal deeltjes
151
` HOOFDSTUK 3: Stoichiometrische vraagstukken 155 1
De molverhouding
155
2
Vraagstukken waarbij 1 stofhoeveelheid is gegeven
157
3
Vraagstukken waarbij 2 stofhoeveelheden
165
120
1
1.1 Methanol
120
2
Massaconcentratie
167
1.2 Ethanol
121
3
Molaire concentratie
169
Carbonzuren
124
4
Oplossingen verdunnen en indampen
173
2.1 Methaanzuur
125
5
2.2 Ethaanzuur
125
Oplossingen met verschillende concentraties aan opgeloste stof mengen
176
THEMASYNTHESE
127
CHECKLIST
129
PORTFOLIO CHECK IT OUT
AAN DE SLAG OEFEN OP DIDDIT
4
` HOOFDSTUK 4: Concentratie van een oplossing
160
Alcoholen
©
2
140
` HOOFDSTUK 2: De mol en het getal van Avogadro 145
zijn gegeven
` HOOFDSTUK 4: Enkele andere organische stofklassen en hun toepassingen 119
140
1
VA N
D
` HOOFDSTUK 1: Atoommassa, molecuulmassa, formulemassa
IN
1
95
THEMA 03: CHEMISCH REKENEN
Wat is een concentratie van een oplossing? 165
` HOOFDSTUK 5: Chemisch rekenen met gassen 1
178
Het molaire gasvolume onder normomstandigheden
178
130
2
De algemene ideale gaswet
181
131
3
Omzettingen
183
4
De gaswet bij constante molhoeveelheid
185
3
187
THEMASYNTHESE
190
CHECKLIST
192
PORTFOLIO CHECK IT OUT
193
AAN DE SLAG
194
OEFEN OP DIDDIT
4
Ionisatie van zuren en ammoniak
243
3.1 Ionisatie van zuren
245
3.2 Ionisatie van ammoniak
248
Verband tussen zuurtegraad en concentratie van protonen
248
THEMASYNTHESE
252
CHECKLIST
254
IN
` HOOFDSTUK 6: Dichtheid van zuivere stoffen en oplossingen
PORTFOLIO CHECK IT OUT
255
AAN DE SLAG
256
OEFEN OP DIDDIT
THEMA 04: POLARITEIT EN OPLOSBAARHEID
THEMA 05: REACTIESOORTEN
214
VERKEN
215
VA N
CHECK IN
` HOOFDSTUK 1: Polaire en apolaire bindingen en moleculen
216
CHECK IN
264
VERKEN
265
` HOOFDSTUK 1: Oplosbaarheid en mogelijke reacties
267
1
Het dipoolkarakter van water
216
2
De elektronegativiteit
218
1
Oplosbaarheid
267
2
Oplossingen mengen: mogelijke reacties
270
3
Polariteit van de binding
220
4
Polariteit van moleculen
222
` HOOFDSTUK 2: Intermoleculaire krachten Invloed van massa en polariteit op het kookpunt van een stof
228
2
Intermoleculaire krachten
230
2.1 De Londonkracht of Londondispersiekracht
230
2.2 Dipoolkracht
232
2.3 Waterstofbruggen
233
©
271
` HOOFDSTUK 3: Protonenoverdrachtsreacties
276
228
1
` HOOFDSTUK 3: Oplosbaarheid en geleidbaarheid van stoffen
` HOOFDSTUK 2: Ionuitwisselingsreacties
1
Zuur-base-neutralisatiereactie
2
Neutralisatie van een metaaloxide met een zuur
3
280
Neutralisatie van een niet-metaaloxide met een base
4
276
283
Protonenoverdracht met gasontwikkelingsreactie
286
236
1
Oplosbaarheid van ionverbindingen in polaire en apolaire oplosmiddelen
236
2
Oplosbaarheid van moleculaire verbindingen
240
5
289
1
Definitie oxidatie en reductie
289
2
Oxidatiegetallen
292
3
Bepalen van de oxidator en reductor
297
4
Redoxreacties opstellen
299
THEMASYNTHESE
303
CHECKLIST
305
PORTFOLIO CHECK IT OUT
306
AAN DE SLAG
307
OEFEN OP DIDDIT
VA N
LABO'S
IN
` HOOFDSTUK 4: Elektronenoverdrachtsreacties of redoxreacties
©
STEM-VAARDIGHEDEN (VADEMECUM)
6
STARTEN MET GENIE Opbouw van een thema CHECK IN
CHECK IN
Meten is weten?
In de CHECK IN maak je kennis
Goede mayonaise maken is niet gemakkelijk! Wil je het zelf eens proberen? Doe 4 eierdooiers in een maatbeker. Voeg er 1 eetlepel mosterd, 1 eetlepel azijn en een snuifje zout aan toe. Klop of mix dat door elkaar met de staafmixer.
met het onderwerp van het thema.
Voeg nu traag, beetje bij beetje, 4 dL olie toe tot het geheel een homogeen mengsel vormt. De zelfgemaakte mayonaise serveer je bijvoorbeeld bij frieten, smakelijk!
IN
1
In het kadertje onderaan vind
Om zelf mayonaise te maken, is het belangrijk om de juiste hoeveelheden van de ingrediënten af te meten: 4 eierdooiers, 1 eetlepel mosterd, een snuifje zout …
je een aantal vragen die je op
mosterd zout
VERKEN
het einde van het thema kunt
suiker
beantwoorden.
ei olie
Een hoeveelheid stof afmeten OPDRACHT 1
Hoe meten we een hoeveelheid stof of stofhoeveelheid? 1
Weeg 4 g keukenzout af met de balans. In welke eenheid lees je de stofhoeveelheid op de weegschaal af?
2
Meet 50 mL water af in een maatcilinder. In welke eenheid lees je het volume van een vloeistof af?
3
Breng de 50 mL water over in een erlenmeyer en los er de 4 g keukenzout in op. Kun je een eenheid bedenken om aan te duiden hoeveel keukenzout er opgelost is?
citroensap Eenheden zoals een ‘snuifje’ of een ‘eetlepel’ zullen we echter in de chemielessen niet gebruiken. In de keuken
Hoewel we een aantal gram van een vaste stof wel vrij
VERKEN
kun je nog spelen met de hoeveelheden van ingrediënten, in de chemie is dat niet zo. Reagentia moeten in zeer nauwkeurige hoeveelheden worden samengevoegd. Zonder dat je het goed beseft, heb je als een echte chemicus misschien al vaak over concentraties van oplossingen nagedacht, iets wat tijdens het experimenteren in een labo heel vaak gebeurt.
nauwkeurig kunnen meten, moeten we nog het verband proberen te leggen met het aantal deeltjes van die stof,
want de voorgetallen in een reactievergelijking leren ons enkel hoeveel deeltjes van het ene reagens reageren met hoeveel deeltjes van het andere reagens. Ook bij vloeistoffen is dat een probleem: 1 druppel water bevat
In de verkenfase zul je
? ` Hoe kun je te weten komen welke hoeveelheden van stoffen met elkaar reageren? ` En hoe ga je die stofhoeveelheden afwegen? De massa van atomen is immers veel te klein.
bijvoorbeeld al oneindig veel moleculen water. Hoewel we een volume water vrij exact kunnen afwegen, moeten we dat nog kunnen uitdrukken in het aantal moleculen water.
merken dat je al wat kennis
VA N
We zoeken het uit!
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
hebt over het onderwerp
CHECK IN
dat in het thema aan bod komt. Jouw voorkennis
wordt hier geactiveerd.
Om stoffen beter te doen reageren, werken we in de chemie vaak met oplossingen. Maar dan hebben we nog een probleem: de massa van de oplossing afwegen
hoge druk – laag volume
of het volume van de oplossing afmeten zal ons nooit leiden tot de hoeveelheid stof die daarin werd opgelost. Tenslotte zijn er de gasvormige stoffen. Ook hier kunnen we alweer een bepaald volume afmeten, maar hoeveel gasdeeltjes zijn dat dan? Bovendien is het volume van
lage druk – hoog volume
een bepaalde hoeveelheid gas afhankelijk van andere parameters zoals druk en temperatuur. We leren in dit thema voor elke stof, in eender welke aggregatietoestand, een verband te leggen tussen de stofhoeveelheid en de massa of het volume. Eenmaal we zover zijn, kunnen we precies berekenen welke stofhoeveelheden van de reagentia moeten worden samengevoegd om een reactie optimaal te laten verlopen, zonder dat er verspilling optreedt.
HOOFDSTUK 2
De mol en het getal van Avogadro
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
VERKEN
139
LEERDOELEN Je kunt al:
DE HOOFDSTUKKEN
6,02 · 1023 atomen in 12 gram koolstof
L de atoommassa, molecuulmassa en formulemassa berekenen, uitgedrukt in unit.
Je leert nu:
L uitleggen met voorbeelden wat een mol materie is met behulp van de constante van Avogadro;
L op basis van een gegeven formule, uit een gegeven massa de stofhoeveelheid in mol berekenen en omgekeerd;
De massa van een molecule of formule-eenheid is
onmeetbaar klein. Er moet dus worden overgegaan
Na het activeren van de voorkennis volgen een aantal hoofdstukken.
naar een veelvoud moleculen of formule-
eenheden, zodat we de massa wel kunnen afmeten met dagdagelijkse meetapparatuur. Geen enkel
meetinstrument is immers in staat om, met zo’n
L het verband tussen stofhoeveelheid en molaire massa toepassen.
Een thema bestaat uit meerdere hoofdstukken. Doorheen de hoofdstukken
precisie, zo’n kleine massa te meten. We moeten op een of andere manier naar de eenheid gram kunnen overstappen.
1
verwerf je de nodige kennis en vaardigheden om uiteindelijk een antwoord
De mol als eenheid en de molaire massa
te geven op de centrale vraag of het probleem uit de CHECK IN.
OPDRACHT 4
Vul kolom 3 van de tabel aan met het juiste aantal eenheden. Voorwerp
Verzamelnaam
Aantal deeltjes
een paar schoenen
een dozijn eieren
THEMASYNTHESE een bak bier CHEMISCH REKENEN KERNBEGRIPPEN
NOTITIES
KERNVRAGEN
©
138
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 2
kennisclip
Hoofdstuk 1: Atoommassa, molecuulmassa, formulemassa
145
gemiddelde relatieve atoommassa <Ar> = het
A (massagetal) =
gewogen gemiddelde van alle relatieve
Z (aantal protonen) + N (aantal neutronen)
atoommassa’s van de voorkomde isotopen
Grootheid
de relatieve massa van een molecule = de som van alle relatieve atoommassa's in de molecule
stofhoeveelheid (aantal deeltjes) stofhoeveelheid
molecuulmassa = de massa van een molecule
(aantal gram)
formulemassa = de massa van een formule-eenheid = de som van alle relatieve atoommassa's van de
stofhoeveelheid (aantal mol)
Symbool
Eenheid
N
deeltjes
m
g
n
mol
formule
CHECKLIST
stofhoeveelheid = uitdrukking voor de hoeveelheid JA
SYNTHESE EN CHECKLIST
— Ik kan het verband aantonen tussen de relatieve en absolute massa van
We vatten de kern van het thema voor je samen
— Ik kan stoichiometrische vraagstukken oplossen.
van een stof. Dat kan in aantal deeltjes, aantal gram
NOG OEFENEN
of aantal mol.
1 Begripskennis
Hoofdstuk 2: De mol en het getal van Avogadro
atomen.
constante van Avogadro = een grootheid
— Ik kan uitleggen met voorbeelden wat een mol materie is met behulp van de
symbool: NA
constante van Avogadro.
— Ik kan het verband tussen stofhoeveelheid en molaire massa toepassen.
eenheid:
2 Onderzoeksvaardigheden
Voordeel: 1 unit · NA= 1 g!
— Ik kan de verhoudingen en evenredigheden tussen massa’s, volumes en stofhoeveelheden gebruiken en molaire grootheden en concentraties beschrijven.
molaire massa = molecuulmassa of
— Ik kan het verband tussen stofhoeveelheid en massaconcentratie toepassen.
in de themasynthese. Vervolgens willen we graag
formulemassa, aangevuld met de eenheid
— Ik kan de molecuulmassa van een molecuulverbinding of de formulemassa van een ionverbinding uit de atoommassa’s berekenen.
— Ik kan op basis van een gegeven formule, uit een gegeven massa de
g mol
waarin de stoffen reageren
aan de hand van eenvoudige stoichiometrische berekeningen.
Hoofdstuk 3: Stoichiometrische vraagstukken vraagstukken met 1 gegeven stofhoeveelheid
Volg het stappenplan op p. 159.
op je taken en leert uit feedback. De checklist is
vraagstukken met 2 gegeven stofhoeveelheden
Extra stap in het stappenplan op p. 162:
een hulpmiddel om zelf zicht te krijgen of je de
— een oplossing = een hoeveelheid opgeloste stof in
Je kunt deze checklist ook op
deeltjes mol
zie schema op p. 154
molverhouding = de verhouding (in mol)
stofhoeveelheid in mol berekenen en omgekeerd.
— Ik kan het verband leggen tussen mol, molaire massa en molaire concentratie
dat je vorderingen maakt en dat je reflecteert
deeltjes mol
NA = de constante van Avogadro= 6,02 · 1023
invullen bij je Portfolio.
eerst beperkende reagens bepalen Hoofdstuk 4: Concentratie van een oplossing
een hoeveelheid oplosmiddel
leerdoelen al dan niet onder de knie hebt.
— concentratie = de verhouding opgeloste stof per
— massaconcentratie c =
m g ( ) V L
— molaire concentratie c =
n mol (eenheid: ) V L
zie schema op p. 172
hoeveelheid oplossing ten opzichte van het totale volume van de oplossing
190
192
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
THEMASYNTHESE
CHECKLIST
GENIE Chemie GO! 4.2
STARTEN MET GENIE
7
CHECK IT OUT
CHECK IT OUT
Meten is weten?
In CHECK IT OUT pas je de vergaarde kennis en vaardigheden
Bekijk de video waarin 4 g ijzerpoeder en 7 g zwavel worden samengevoegd om ijzer(II)sulfide te bereiden volgens de reactie Fe + S → FeS. Die specifieke hoeveelheden zijn niet zomaar gekozen. Ze worden voorheen perfect stoichiometrisch berekend, zodat er niets overblijft van de reagentia en alles wordt omgezet naar ijzer(II)sulfide. De stofhoeveelheden werden nauwkeurig
toe om terug te koppelen naar de vragen uit de CHECK IN.
uitgerekend. Vanaf nu ben je daartoe zelf ook in staat. Ga maar eens na of de gekozen massa’s
Demovideo: ijzer(II)sulfide
ijzer en zwavel correct waren.
Maar wat gebeurt er als we diezelfde proef opnieuw uitvoeren met andere stofhoeveelheden? Je leerkracht maakt in 3 verbrandingskroesjes volgende mengsels klaar om ijzer(II)sulfide te bereiden: — mengsel 1: 7 g ijzerpoeder en 4 g zwavel — mengsel 2: 7 g ijzerpoeder en 7 g zwavel
— mengsel 3: 10 g ijzerpoeder en 4 g zwavel
Je leerkracht mengt beide reagentia goed en plaatst een dekseltje op de verbrandingskroesjes. De leerkracht zet de kroesjes op een driepikkel boven de bunsenbrander en wacht tot de mengsels reageren tot ijzer(II)sulfide. Zal dat steeds even goed werken, denk je? Waarneming:
1
Merk je enig visueel verschil tussen de 3 bekomen producten ?
2
Wat kun je daaruit afleiden?
3
AAN DE SLAG
Noteer de correcte naam van de verbindingen en bereken hun molecuul- of formulemassa. a
In het onderdeel Aan de slag
c
e
2
IN 3
Bereken de molecuul- of formulemassa van de moleculen. Noteer de waarden op 1 decimaal nauwkeurig. a
van het thema maakt of
In de keuken kun je hoeveelheden meten of wegen om een gerecht te bereiden, maar voor een chemicus is een goede kennis van stoichiometrie onmisbaar. Zo kan die exact bepalen welke hoeveelheden van stoffen met elkaar reageren en hoe je de massa van atomen kunt berekenen.
CHECK IT OUT
Ag2S:
Twee van de ternaire zuren die je in thema 01 leerde kennen, hebben een massa van ongeveer 98 u. Over welke zuren gaat het?
de oefeningen op het einde
!
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
MgF2:
d Fe2O3:
Je leerkracht beslist of je
Is er een mengsel waarbij zowel alle zwavel als ijzer is weg gereageerd?
Besluit:
CaSO4:
b NaNO3:
kun je verder oefenen.
Na het afkoelen test je leerkracht bij de 3 kroesjes of het bekomen product wordt aangetrokken door een magneet. Wat kun je waarnemen?
4
AAN DE SLAG
1
c
H2:
d MgO:
doorheen de lessen.
193
O2:
b S8:
e f
g
4
SiCl4:
H2SO4:
Al(lO3)3:
Bereken de molecuul- of formulemassa van de onderstaande chemische stoffen. Noteer de waarden op 1 decimaal nauwkeurig. a
CaCO3:
b Sil4: c
Be(OH)2:
d Al2(HPO4)3:
` Per thema vind je op
adaptieve
5
Wat bevat het grootste aantal moleculen: 1 mol stikstofgas of 1 mol zuurstofgas?
6
Bevat een mol stikstofgas evenveel atomen als moleculen?
oefenreeksen om de leerstof verder in te oefenen.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
VA N
194
LABO Naam:
ONDERZOEK
klas:
AAN DE SLAG
LABO’S
nummer:
8
Metalen herkennen 1
Ga zelf op onderzoek! Op
Onderzoeksvraag
Op basis van welke eigenschappen kun je metalen van elkaar onderscheiden?
2
Hypothese
Ik denk dat …
3
Scan de QR-code om je te helpen bij de hypothese.
staan een aantal labo’s
om verder experimenten uit te voeren.
TIP
EIGENSCHAPPEN METALEN
Benodigdheden
!
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT
Check steeds goed de veiligheidsmaatregelen en gevaren van alle stoffen en materialen! Materiaal
Stoffen
magneet
ijzer (Fe)
maatbeker
lood (Pb)
bunsenbrander kroestang
magnesiumlint (Mg) koper (Cu) zink (Zn)
inox staal (legering van Fe) aluminium (Al)
H- en P-ZINNEN
2 onbekende metalen kraantjeswater
4
OPDRACHT 23
Werkwijze
1
Onderzoek welke metalen uit de lijst: a
b c
d e f
2
1
Schrijf de reactievergelijking voor de verbanding van koper tot koper(I)oxide.
2
Noteer de ladingen van de atomen voor en na de reactie:
zinken in een maatbeker met water; roest vertonen;
aangetrokken worden door een magneet; buigzaam zijn;
metaal
een bepaalde kleur hebben;
GEBRUIK BUNSENBRANDER
kroestang
snel ontvlammmen in de bunsenbrander.
Noteer je waarnemingen.
Cu
O
CuO
lading koper
bunsenbrander
Houd de stukjes metaal een voor een
lading zuurstof
in de vlam van de bunsenbrander. Noteer je waarnemingen.
LABO
597485_Genie CHEMIE KOV 3_1_LABOS.indd 245
ONDERZOEK 8
245
23/06/2021 12:57
Merk op dat zowel koper als zuurstof nu geladen ionen geworden zijn. Het koperion is na de reactie positief geladen en heeft dus elektronen afgestaan. Het oxide-ion is negatief geladen en heeft dus elektronen opgenomen. Er is dus een overdracht geweest van elektronen. We spreken daarom van een elektronenoverdrachtsreactie. Koperatomen werden dus omgezet in Cu2+-ionen door het afstaan van elektronen: ze werden geoxideerd. Oxidatie in haar elementaire betekenis
©
(opnemen van zuurstof) houdt dus eigenlijk de afgifte van elektronen in. Het deeltje dat de elektronen afstaat, noemen we de reductor. In deze reactie is kopermetaal de reductor: Cu –2 e- → Cu2+ Zuurstofatomen werden omgezet in oxide-ionen door de opname van elektronen: ze werden gereduceerd. Het deeltje dat de elektronen opneemt, noemen we de oxidator. In deze reactie is zuurstof de oxidator: O2 + 4 e- → 2 O2Oxidatie en reductie zullen steeds tegelijkertijd moeten plaatsvinden: als een element elektronen kwijt wil, dan moet er ook een element zijn dat
LEREN LEREN •
de elektronen wil ontvangen. Omdat de reductie en oxidatie altijd samen gebeuren, spreken we ook wel over redoxreacties. Bij de oxidatie van koper door zuurstofgas staat de reductor (Cu) de elektronen af aan de oxidator (O2). De afzonderlijke oxidatie en reductie
In de linkermarge naast de theorie is er plaats om zelf
noemen we halfreacties of deelreacties. Voor de verbranding van koper zijn dit:
notities te maken. Noteren tijdens de les helpt je om de
— oxidatie: Cu - 2 e- → Cu2+
— reductie: O2 + 4 e- → 2 O2-
leerstof actief te verwerken.
Bij een redoxreactie is het aantal elektronen dat wordt afgestaan tijdens de oxidatie, altijd gelijk aan het aantal elektronen dat wordt opgenomen tijdens de reductie. Bij de verbranding van koper staan 2 koperatomen in totaal 4 elektronen af aan de 2 zuurstofatomen van de zuurstofgasmolecule.
•
Op
waarin we alles voor jou nog eens op een rijtje zetten.
8
We kunnen het volledige proces voorstellen in een schema (zie afb. 150).
vind je per themasynthese een kennisclip
GENIE Chemie GO! 4.2
STARTEN MET GENIE
De twee halfreacties worden dan aangeduid door middel van twee pijlen.
290
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 4
2
Handig voor onderweg
In elk thema word je ondersteund met een aantal hulpmiddelen.
Kenniskader We zetten doorheen het thema de belangrijkste zaken op een rijtje in
!
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT
IN
deze rode kaders.
Met GENIE ga je zelf experimenteren en op onderzoek. Daarbij moet je natuurlijk een aantal veiligheidsvoorschriften respecteren. Die vind je terug in dit kader.
WEETJE
TIP
In de tipkaders vind je handige tips terug bij het
illustreert de leerstof met een extra voorbeeld.
uitvoeren van de onderzoeken of opdrachten.
VA N
Een weetjeskader geeft extra verduidelijking of
OPDRACHT 11
DOORDENKER
Nood aan meer uitdaging? Doorheen een thema zijn er verschillende doordenkers. Niet altijd even makkelijk om op te lossen, maar het proberen waard!
Bij het onlinelesmateriaal vind je een vademecum.
Dat vademecum ̒GENIE in STEM-vaardigheden ̓ omvat:
stappenplannen om een grafiek te maken, opstellingen correct te bouwen, metingen uit te voeren …;
•
stappenplannen om een goede onderzoeksvraag op te stellen, een hypothese te formuleren …;
•
een overzicht van gevarensymbolen en P- en H-zinnen;
•
een overzicht van grootheden en eenheden;
•
een overzicht van labomateriaal en labotechnieken;
•
…
©
•
GENIE Chemie GO! 4.2
STARTEN MET GENIE
9
GENIE EN DIDDIT Het onlineleerplatform bij GENIE Chemie GO! 4.2 Materiaal
IN
Hier vind je het lesmateriaal en de online-oefeningen. Gebruik de filters bovenaan, de indeling aan de linkerkant of de zoekfunctie om snel je materiaal te vinden.
Lesmateriaal
Hier vind je het extra lesmateriaal bij GENIE Chemie GO! 4.2, zoals video’s, audio’s, pdf's, ontdekplaten …
Oefeningen
De leerstof kun je inoefenen op jouw niveau. Je kunt hier vrij oefenen.
VA N
• •
Opdrachten
Hier vind je de opdrachten terug die de leerkracht voor jou heeft klaargezet.
Evalueren
Hier kan de leerkracht toetsen voor jou klaarzetten.
Resultaten
Meer info over diddit vind je op www.vanin.diddit.be/nl/leerling.
Wil je weten hoever je al staat met oefenen, opdrachten en evaluaties? Hier vind je een helder overzicht van je resultaten.
Portfolio
Hier kun je je eigen vaardigheden en kennis inschatten. Je leerkracht geeft vervolgens feedback op jouw zelfevaluatie – zodat je weet waar je nog extra op kunt oefenen – en kan op basis daarvan ook opdrachten geven.
©
E-book
Het e-book is de digitale versie van het leerschrift. Je kunt erin noteren, aantekeningen maken, zelf materiaal toevoegen ...
In de uitgave bieden we bovenop het beeldmateriaal verschillende 3D-beelden aan. Denk maar aan een 3D-voorstelling van een deeltje glucose. Zo ervaar je wetenschappen op een heel nieuwe manier!
10
GENIE Chemie GO! 4.2
STARTEN MET GENIE
DOWNLOAD 3D-APP
©
VA N
IN
THEMA 01 ANORGANISCHE STOFKLASSEN
CHECK IN
Spreek jij chemisch? Eind 1997 werd door het ESEF (European Science and Environment Forum) een enquête gedaan in de straten van Londen. Aan toevallige voorbijgangers werd het volgende voorgelegd:
'De industrie maakt veelvuldig gebruik van diwaterstofmonoxide. Deze chemische stof wordt in grote hoeveelheden teruggevonden in rivieren en wordt aangetroffen in voedingsmiddelen.
— Ze is het hoofdbestanddeel van zure regen. — Ze draagt bij tot erosie.
— Ze verlaagt het remmend vermogen van een auto. De stof beïnvloedt ook de gezondheid van de mens:
IN
Ze heeft daarnaast een grote invloed op het milieu:
— In gastoestand kan ze ernstige brandwonden veroorzaken. — Ze kan overvloedig zweten en braken veroorzaken. — In de longen kan ze de dood veroorzaken.
VA N
— Ze wordt ook teruggevonden in kankercellen.'
1
Vind jij dat dat product aan een strikte reglementering zou moeten worden onderworpen of misschien zelfs
verboden zou moeten worden door de Europese Unie? En wat denken je klasgenoten? Jouw antwoord:
JA / NEE
©
Antwoord klasgenoten: aantal leerlingen JA:
2
aantal leerlingen NEE:
Wat denk je dat de meeste mensen van Londen geantwoord hebben? Ontdek het via de
QR-code!
bijlage: enquête
? ` Zit er een logica in de naamgeving van stoffen? ` Kan een chemicus over de taalgrenzen heen duidelijk maken over welke stof die het heeft? We zoeken het uit!
12
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
CHECK IN
VERKEN
Voorstelling van chemische stoffen OPDRACHT 1
Verbind elke omschrijving met het juiste begrip. ⦁
⦁
opgebouwd uit verschillende soorten moleculen
mengsel
⦁
⦁
opgebouwd uit 1 soort atomen
enkelvoudige stof
⦁
⦁
opgebouwd uit 1 soort moleculen/formule-eenheden
samengestelde stof
⦁
⦁
opgebouwd uit verschillende atoomsoorten
OPDRACHT 2
Bekijk de volgende voorstellingen.
IN
zuivere stof
Wat kun je uit deze voorstellingen afleiden?
— Dit is een voorstelling van een zuiver(e) stof / mengsel. — Het aantal atoomsoorten is:
VA N
— Het aantal moleculen is:
— Dit is een voorstelling van een enkelvoudige stof / samengestelde stof. — De chemische formule die bij deze voorstelling hoort is:
OPDRACHT 3
Noteer het gevraagde. a
het symbool van het metaal met het kleinste aantal elektronen uit periode 2:
b het symbool van het deeltje met 2 bezette schillen en 7 valentie-elektronen:
de formule van het ion dat gevormd wordt als magnesium de edelgasconfiguratie bereikt heeft:
©
c
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
VERKEN
13
OPDRACHT 4
Fris je kennis rond de elektronenconfiguratie op. Teken de elektronenconfiguratie van stikstof.
b Welke edelgasconfiguratie wil stikstof bereiken? c
IN
a
Op welke manier kan stikstof deze elektronenconfiguratie bekomen?
d Wat is de symbolische voorstelling van het deeltje dat dan gevormd wordt? OPDRACHT 5
VA N
Via welk bindingstype worden de volgende elementen aan elkaar gebonden? En welke formule wordt er gevormd? Vul de tabel aan.
Binding tussen:
Ca en O
N en H C en O
Al en Cl
OPDRACHT 6
Atoombinding of ionbinding?
atoombinding ionbinding
atoombinding ionbinding
atoombinding ionbinding
atoombinding ionbinding
Formule-eenheid of molecuulformule
©
Teken de structuurformule van de atoomverbindingen uit opdracht 5.
14
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
VERKEN
HOOFDSTUK 1
Verdere indeling van de materie LEERDOELEN Je kunt al:
L zuivere stoffen verder indelen in enkelvoudige en samengestelde stoffen; L ionvorming van metalen en niet-metalen noteren.
IN
L zuivere stoffen en mengsels van elkaar onderscheiden;
Vorig schooljaar lag de focus op de
enkelvoudige stoffen. We zijn gestart met
het onderzoeken van de materie. We hebben de materie ingedeeld in mengsels en zuivere
Je leert nu:
stoffen. De zuivere stoffen konden nog
L de samengestelde stoffen verder indelen in anorganische en organische samengestelde stoffen;
verder ingedeeld worden in samengestelde stoffen en enkelvoudige stoffen.
L de anorganische stoffen indelen in hun stofklasse;
Dit jaar gaan we dieper in op de
VA N
L formules opstellen aan de hand van de ionlading;
samengestelde stoffen. De samengestelde
L de algemene principes van naamgeving bij anorganische
stoffen kunnen nog verder ingedeeld
stoffen.
worden in anorganische en organische stoffen.
Organische en anorganische stoffen
©
1
Alle stoffen die afkomstig zijn van de levende natuur worden ingedeeld bij de organische stoffen. Vetten, eiwitten, suiker … behoren allemaal tot de organische stoffen. Maar ook alle aardolieproducten behoren tot de organische stoffen. Ze ontstaan uit afgestorven, kleine organismen die onder hoge druk en een hoge temperatuur in fossiele brandstoffen omgezet worden, zoals steenkool, aardolie of aardgas. Voorbeelden van organische stoffen zijn aardgas en eiwitten in vlees:
Afb. 1 Eiwitten in vlees zijn organische stoffen.
Afb. 2 Aardgas is een organische stof.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 1
15
WEETJE Vroeger ging men ervan uit dat organische stoffen niet in een laboratorium konden worden gemaakt. In 1828 werd dat idee ontkracht: toen werd ureum, een stof aanwezig in urine, gemaakt uit alleen maar anorganische stoffen. En er zijn zelfs een heleboel stoffen die, omwille van hun chemische structuur, tot de organische stoffen behoren, maar zelfs niet door levende organismen worden gemaakt. Dat zijn de kunststoffen.
Een andere, betere naam voor organische stoffen is koolstofverbindingen,
IN
want dat hebben al die stoffen gemeenschappelijk: ze bevatten allemaal het element koolstof. Maar de indeling ‘organische en anorganische stoffen’ is zodanig ingeburgerd dat die nog steeds wordt gebruikt.
Een andere naam voor anorganische stoffen is minerale verbindingen. Die
stoffen zijn afkomstig van de levenloze natuur. Denk maar aan bijvoorbeeld mineralen en gesteenten.
De onderstaande tabel geeft de eigenschappen van de anorganische en de
VA N
organische stoffen weer: Anorganische stoffen (minerale verbindingen)
afkomstig van de levenloze natuur
Organische stoffen (koolstofverbindingen)
afkomstig van de levende of afgestorven natuur
uitgebreide keuze uit atoomsoorten:
beperkte keuze uit atoomsoorten:
92 elementen van het PSE
steeds C, vaak H, maar vaak ook N, O, S of X (halogenen)
beperkt aantal atomen per
aantal atomen per molecule kan
verbinding
gaan van heel weinig (5) tot enorm veel (>100 000)
totale verzameling van verbindingen
totale verzameling van verbindingen
is beperkt
is zeer uitgebreid
atoombindingen, ionbindingen,
voornamelijk atoombindingen
metaalbindingen
©
Tabel 1 Eigenschappen van anorganische en organische stoffen
OPDRACHT 7
Omcirkel alle anorganische stoffen. a
e
16
NaOH
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
b
f
c
C5H12
HOOFDSTUK 1
g
d
CH3OH
h
NH3
Je vindt het misschien raar dat de groep van organische verbindingen veel uitgebreider is dan die van de anorganische verbindingen. Voor de organische verbindingen kun je maar gebruikmaken van een zeer beperkt aantal elementen, terwijl je voor de anorganische verbindingen gebruik kunt maken van ongeveer alle elementen uit het PSE. Je kunt dat gemakkelijk begrijpen als je aan legoblokjes denkt. Om de organische verbindingen te vormen, kun je kiezen uit ongeveer 10 kleuren. Om de anorganische verbindingen te maken, mag je gebruikmaken van 92 verschillende kleuren legoblokjes. Hoe komt het dan dat je veel meer verschillende bouwwerken kunt maken met slechts zo’n beperkt aantal kleuren van blokjes? Je kunt misschien maar kiezen uit 10 kleuren, maar je kunt wel heel veel blokjes in eenzelfde bouwwerk steken. Voor de anorganische verbindingen mag een bouwwerk (formule-eenheid of
IN
molecule) slechts uit een zeer beperkt aantal blokjes bestaan. Daarom is de groep van de anorganische verbindingen minder uitgebreid.
De indeling in organische en anorganische stoffen is niet altijd even
gemakkelijk. Zo zul je bijvoorbeeld CO2 waarschijnlijk bij de organische
verbindingen indelen. Het is namelijk afkomstig van de levende natuur –
we ademen het uit – en de formule bevat ook het element koolstof. Toch zul je ontdekken dat de stof tot de anorganische stoffen behoort. Naast
CO2 zijn er nog moleculen die, ook al bevatten ze het element koolstof, toch
niet tot de organische verbindingen behoren. We gaan later verder in op die
VA N
uitzonderingen. WEETJE
Het is niet omdat organische stoffen afkomstig zijn van levende organismen, dat er in een levend organisme geen anorganische stoffen aanwezig zijn. Zoals je kunt zien op afb. 3, bestaat het menselijk lichaam zelfs voor het
anorganische samenstelling 6%
grootste deel uit anorganische
organische samenstelling 24 %
stoffen: water is namelijk een
water 70%
anorganische stof.
©
Afb. 3 Ons lichaam bestaat voor 70 % uit water.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 1
17
Anorganische stoffen (minerale verbindingen) afkomstig van de levenloze natuur
Organische stoffen (koolstofverbindingen) afkomstig van de levende of afgestorven natuur
uitgebreide keuze uit atoomsoorten:
beperkte keuze uit atoomsoorten:
92 elementen van het PSE
steeds C, vaak H, maar vaak ook N, O, S of X (halogenen)
beperkt aantal atomen per
aantal atomen per molecule kan
verbinding
gaan van heel weinig (5) tot enorm veel (>100 000) totale verzameling verbindingen is
beperkt
zeer uitgebreid
IN
totale verzameling verbindingen is atoombindingen, ionbindingen, metaalbindingen
Ionladingen van de elementen
VA N
2
voornamelijk atoombindingen
Je leerde al dat de ionlading van een element af te leiden is uit de positie op het periodiek systeem. Alle elementen streven naar een edelgasconfiguratie en gaan daarom ofwel elektronen afstaan (positieve ionlading) of opnemen (negatieve ionlading). Je leerde dat: elementen uit groep Ia
alkalimetalen
ionlading 1+
elementen uit groep IIa
aardalkalimetalen
ionlading 2+
elementen uit groep IIIa
aardmetalen
ionlading 3+
elementen uit groep IVa
C-groep
ionlading 4+
elementen uit groep Va
N-groep
ionlading 3-
elementen uit groep VIa
O-groep
ionlading 2-
elementen uit groep VIIa
halogenen
ionlading 1-
©
Maar wat met de overgangselementen? Je leerde dat de overgangselementen ionlading 2+ hebben, maar hun naam zegt het zelf: die elementen durven al eens overgaan naar een andere lading. Bijvoorbeeld: — Koper zal voorkomen als Cu2+ en Cu+.
— IJzer komt dan weer voor als Fe2+ en Fe3+.
Voor die elementen zul je dus in de naam moeten verduidelijken over welk ion het gaat.
18
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 1
Er zijn ook een paar niet-overgangselementen met verschillende mogelijke ionladingen, elementen die dus afwijken van de kolomregel hierboven. Lood en tin zijn daarvan voorbeelden. Waarom dat sommige elementen in ‘afwijkende’ ionladingen voorkomen, leer je in de derde graad. We sommen de belangrijkste elementen die meerdere ionen vormen, waarbij je dus goed moet opletten bij de naamgeving van de stoffen, even op in een tabel: Element
Mogelijke ionlading
ijzer Fe
Fe , Fe
lood Pb
Pb4+, Pb2+
koper Cu
Cu2+, Cu+
tin Sn
Sn4+, Sn2+
TIP
3+
IN
zilver Ag
2+
Ag+
Ook zilver (Ag) wijkt als overgangselement af van de 2+ ionlading. Zilver vormt altijd een 1+ ion, maar omdat het element dus maar
1 mogelijke ionlading heeft, zorgt dat niet voor extra moeilijkheden
VA N
bij de naamgeving.
OPDRACHT 8
Vul de ionlading aan van de overeenkomstige elementen. Element
zuurstof
ijzer zink
fosfor
chloor zilver
magnesium koper
©
zwavel
Symbool met ionlading
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 1
19
3
Indeling en naamgeving van de anorganische stoffen
Je weet nu dat we stoffen kunnen indelen in anorganische stoffen (minerale verbindingen) en organische stoffen (koolstofverbindingen). In dit thema zul je ook leren hoe de moleculevorming en naamgeving gebeurt bij anorganische samengestelde stoffen. In thema 02 leer je alles over de organische stoffen. Verbindingen vertonen analoge chemische eigenschappen door de
IN
aanwezigheid van eenzelfde atoom of atoomgroep: de chemische functie
of functionele groep. Dat laat toe de verbindingen te ordenen in chemische verbindingsklassen of stofklassen. De anorganische samengestelde stoffen worden onderverdeeld in 4 stofklassen: de oxiden, de hydroxiden, de
zuren en de zouten. In de volgende tabel vind je de basisstructuur van elke stofklasse. Stofklasse functionele
Oxiden
O
Hydroxiden
OH
Zuren
H
VA N
groep
algemene
Zouten
geen functionele groep
MO of nMO
MOH
HZ
MZ
-oxide
-hydroxide
-ide
-ide
-aat
-aat
-iet
-iet
formule
uitgang naam
M = metaal, nM = niet-metaal, O = zuurstof, H = waterstof, Z = zuurrest (zie verder bij de zuren) = nM of nMO Tabel 2 Overzicht opbouw anorganische stofklassen
Opmerking:
Stoffen waarvan de formule bestaat uit slechts 2 elementen noemen we binaire stoffen. Stoffen die bestaan uit 3 elementen noemen we ternaire verbindingen. Zouten die het ammoniumion NH4+ bevatten,
worden zeer specifiek ook ammoniumzouten genoemd.
©
OPDRACHT 9
Deel de onderstaande stoffen aan de hand van hun formules in de juiste stofklasse in. Verklaar je antwoord door te verwijzen naar de algemene formule uit tabel 2. Cl2O3: AlCl3:
Mg(OH)2: HNO3: CaO: Al2(SO4)3:
20
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 1
Indien je een formule van een samengestelde stof krijgt, dan kun je op basis van de algemene formule uit de bovenstaande tabel de stof in de juiste stofklasse indelen. Het volgende schema kan je helpen om dat efficiënt aan te pakken: Bestaat de formule uit 2 elementen en eindigt het op 'O'? JA
NEE
Het is een oxide
Begint de formule met een metaal of NH4+ en eindigt het op 'OH'? NEE
IN
JA
Begint de formule met 'H'?
Het is een hydroxide
NEE
Het is een zuur
Het is een zout
VA N
JA
Eindigt de formule op 'O'? NEE
JA
Eindigt de formule op 'O'? NEE
JA
Het is een
Het is een
Het is een
Het is een
binair zuur
ternair zuur
binair zout
ternair zout
Schema 1 indeling van anorganische stoffen op basis van een gegeven formule
OPDRACHT 10
Vul aan met de juiste stofklasse voor de gegeven formules. Gebruik schema 1.
Formule
Al2O3
©
Zn(OH)2 P205 HCl
HNO3 CaS
Mg(NO3)2
Stofklasse
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 1
21
Wanneer we de naam van verschillende anorganische stoffen bekijken, valt het op dat we ze in 3 groepen kunnen indelen: Groep 1 Ionverbindingen waarbij het metaal slechts 1 mogelijke ionlading heeft De naam is zo beknopt mogelijk: de naam van het metaal (in deze voorbeelden respectievelijk natrium en aluminium) + de juiste uitgang afhankelijk van de stofklasse (in deze voorbeelden oxide). Na2O
natriumoxide aluminiumoxide
IN
Al2O3
Zowel natrium als aluminium hebben slechts 1 mogelijke ionlading in een samengestelde stof. Met behulp van de kennis van de
ionladingen en de neutraliteitsregel kun je gemakkelijk zelf de
formule opstellen, daarom bevat de naam alleen de essentiële onderdelen.
Groep 2 Ionverbindingen waarbij het metaal meerdere mogelijke ionladingen heeft
VA N
Er zijn 2 manieren om de naam weer te geven: — Voor de systematische naam noteer je het Griekse telwoord voor de index dat bij het eerste element staat. Vervolgens noteer je de naam van het eerste element. Daarna het Griekse telwoord
voor de index dat bij het laatste deel van de formule staat en tot slot de juiste uitgang.
— Voor de stocknotatie noteer je de naam van het metaal. Achter dat metaal schrijf je tussen haakjes de waarde van de lading (in Romeinse cijfers) en je eindigt met de juiste uitgang.
FeO
ijzermonoxide of ijzer(II)oxide
Fe2O3
diijzertrioxide of ijzer(III)oxide
Van ijzer bestaan er 2 mogelijke oxiden. Om verwarring te vermijden, moet er extra informatie in de naam aanwezig zijn: met de naam 'ijzeroxide' kun je niet weten of je de formule FeO
©
of Fe2O3 moet schrijven.
Groep 3 De atoomverbinding tussen niet-metalen Twee niet-metalen kunnen onderling verschillende verbindingen vormen. Voor de naam wordt ook hier de systematische naam gebruikt: je noteert het Griekse telwoord voor de index dat bij het eerste element staat. Vervolgens noteer je de naam van het eerste element, dan het Griekse telwoord voor de index dat bij het laatste deel van de formule staat, en tot slot de juiste uitgang.
22
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 1
CO
koolstofmonoxide
CO2
koolstofdioxide
Ook hier zijn er verschillende oxiden van koolstof mogelijk. Er is een zeer groot verschil tussen die 2 stoffen. Omdat het echt belangrijk is dat er geen twijfel bestaat, wordt het Griekse telwoord 'mono' vaak expliciet geschreven. Je hebt al het schema gezien waarmee je op basis van een gegeven formule de stof kunt indelen in de juiste stofklasse. Het volgende schema helpt je om op basis van een gegeven naam de stof in te delen in de juiste stofklasse:
IN
Eindigt de naam op 'hydroxide'? JA
NEE
Het is een hydroxide
Eindigt de naam op 'oxide'? JA
NEE
Het is een oxide
Eindigt de naam op 'zuur'
of begint de naam met 'waterstof'? NEE
VA N
JA Het is een zuur
Het is een zout
Eindigt de
Eindigt de naam
Eindigt de
Eindigt de naam
naam op -ide?
NIET op -ide?
naam op -ide?
NIET op -ide?
Het is een
Het is een
Het is een
Het is een
binair zuur
ternair zuur
binair zout
ternair zout
©
Schema 2 Indeling van anorganische stoffen op basis van een naam
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 1
23
OPDRACHT 11
Vul aan met de juiste stofklasse voor de gegeven stofnamen. Gebruik schema 2. Naam
Stofklasse
magnesiumoxide
calciumhydroxide
distikstofpentaoxide
waterstofbromide
waterstofsulfaat
natriumsulfide magnesiumnitraat
IN
dichloorheptaoxide
ammoniumhydroxide
waterstofsulfaat
koper(II)oxide
natriumoxide
calciumnitraat
ammoniumchloride
VA N
waterstofsulfide
waterstofnitriet
koolstofdioxide
OPDRACHT 12
DOORDENKER
Combineer de elementen. Gegeven elementen:
Ca
H
N
O
Welke elementen moet je combineren om een formule, die tot de volgende stofklasse behoort, te vormen? Zet ze ook in de juiste volgorde: niet-metaaloxide:
©
metaaloxide: hydroxide:
24
ternair zuur:
ternair zout:
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 1
OPDRACHT 13 ONDERZOEK
Onderzoek nu zelf hoe je anorganische stoffen kunt indelen op basis van analoge chemische eigenschappen. Ga naar
en voer het labo uit.
De functionele groep is een atoomgroep die bepaalt dat verbindingen analoge chemische eigenschappen vertonen. Op basis van die functionele 4 stofklassen:
oxiden: MO of nMO
IN
groep kunnen we anorganische samengestelde stoffen onderverdelen in
hydroxiden: MOH
zuren: HZ
zouten: MZ
Naamgeving van anorganische samengestelde stoffen:
— Voor metalen met slechts 1 mogelijke ionlading ga je als volgt te werk om
©
VA N
de naam te geven: •
naam van het metaal + juiste uitgang (oxide, hydroxide …) afhankelijk
van de stofklasse
— Voor metalen met meerdere mogelijke ionladingen heb je 2 opties om de naam te geven: •
systematische naam: je maakt gebruik van de Griekse voorvoegsels
om de indexen weer te geven:
Grieks telwoord + naam van het metaal + Grieks telwoord + juiste uitgang
•
stocknotatie: je noteert de ionlading van het eerste element tussen
haakjes achter de naam van dat element, maar zonder het plusteken: naam van het metaal (ionlading van het element zonder plusteken) + juiste uitgang
— Voor atoombindingen maak je altijd gebruik van de Griekse voorvoegsels: Grieks telwoord + naam van het eerste niet-metaal + Grieks telwoord + juiste uitgang
` Maak oefening 1 t/m 7 op p. 70-71.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 1
25
HOOFDSTUK 2
De oxiden
5
10,81 13 LEERDOELEN
12,01
14
Al-
26
31
L een formule opstellen met behulp van ionladingen; L de algemene formule van een oxide schrijven. Je leert nu: L de algemene formule van een oxide; L de oxiden verder indelen in metaaloxiden en
16
Ga gallium
69,72
niet-metaaloxiden;
33
32,07 34
Ge
ium
german
72,64
As
Se
arseen
74,92
seleen
78,96
Je hebt misschien al wel eens gehoord over
VA N
L de eigenschappen en toepassingen van oxiden;
32
L de formule van oxiden opstellen; L de naam van oxiden opstellen;
oxideren en ook vorig jaar maakte je al kennis met het gevarenlogo voor oxiderende stoffen. Wanneer ijzer roest, ontstaat er een oxide. De gevormde stof is een zeer brosse
L via welke chemische reactie je een oxide kunt vormen.
verbinding: het heeft andere eigenschappen dan het oorspronkelijke metaal.
1
Wat is een oxide?
Wanneer een element een binding aangaat met zuurstof, ontstaat er een oxide. Concreet kun je dat doen door een stof te verbranden. Oxiden zijn binaire verbindingen en zijn dus opgebouwd uit 2 atoomsoorten:
©
een metaal of niet-metaal enerzijds en zuurstof anderzijds, waarbij zuurstof
Cl2O3
Fe2O3 zilveroxide
koolstofmonoxide magnesiumoxide
N2O
SO
CO2
Li O
3 lithiumoxide 2
ijzeroxide CrO 3 looddioxide
CO
26
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
altijd als laatste wordt geschreven. We spreken respectievelijk dan ook over metaaloxiden en niet-metaaloxiden. Aangezien alle oxiden het element zuurstof gemeenschappelijk hebben, is zuurstof de functionele groep. De oxiden kunnen nog verder worden ingedeeld: — metaaloxiden MO
— niet-metaaloxiden nMO
De metaaloxiden zijn ionverbindingen aangezien ze opgebouwd zijn uit een metaal en een niet-metaal terwijl de niet-metaaloxiden atoombindingen zijn, want ze zijn opgebouwd uit 2 niet-metalen.
HOOFDSTUK 2
17
Cl-
chloor
zwavel
fosfor
30,97
19,00
S
P
Si
28,09
16,00
IN
basis van een gegeven naam of formule;
15
silicium
m aluminiu
L anorganische stoffen indelen in de juiste stofklasse ,9 op8
14,01
fluor
f zuursto
stikstof
koolstof
boor
F
O
N
C
B
Je kunt al:
7
6
9
8
35,45 35
Br
broom
79,90
10
Ne neon
20,18 2 18
De metaaloxiden
Ar
Zoals we in hoofdstuk 1 al hebben vermeld, moeten we bij de ionverbindingen, wat metaaloxiden zijn, een onderscheid maken tussen:
argon
39,95
— metalen met meerdere mogelijke ionladingen.
Kr
IN
2.1 Metalen met slechts 1 mogelijke ionlading
krypton
Die metalen kunnen slechts 1 oxide vormen. Van zodra je weet over welk
83,80
metaal het gaat, kun je gemakkelijk zelf door middel van de neutraliteitsregel of kruisregel de formule vormen. Het is dus niet nodig om het aantal ionen
van elke soort in de naam te vermelden. De naam bevat alleen de naam van het metaalion met als uitgang ‘oxide’.
VOORBEELD FORMULE EN NAAM VAN EEN METAAL MET 1 LADING De naam en formule van het oxide van natrium (Na)
VA N
1
— natrium: 1+
want in groep Ia
— zuurstof: 2-
want in groep VIa
Omwille van de neutraliteitsregel heb je 2 natriumionen nodig en
1 oxide-ion:
1+
TIP
Na
2- 1+
O
Na
Bij de kruisregel plaats
Of je gebruikt de kruisregel:
je de lading van het
— Natrium staat in groep Ia en heeft dus een ionlading van 1+.
eerste element als index bij het tweede element en omgekeerd.
©
36
— metalen met slechts 1 mogelijke ionlading;
— Zuurstof staat in groep VIa en heeft een ionlading van 2-.
— Je noteert de waarde van de ionlading van natrium bij zuurstof en omgekeerd.
Na
O
1+
2-
Hierdoor bekom je: Na2O1 → Na2O De waarde 1 mag je weglaten. Als je nog kunt vereenvoudigen, dan doe je dat ook. De formule-eenheid is dus Na2O en de naam natriumoxide.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 2
27
2
De formule van aluminiumoxide Uit de naam halen we al dat de formule Al en O bevat. Aluminium heeft slechts 1 mogelijke ionlading, daarom moeten we de neutraliteitsregel of kruisregel toepassen om de formule te vormen. — aluminium: 3+ — zuurstof: 2-
want groep IIIa want groep VIa Al
O
3+
2-
IN
Hierdoor bekom je als formule-eenheid voor aluminiumoxide: Al2O3. Je ziet dus dat je moet opletten wanneer de naam gegeven is voor metalen met slechts 1 mogelijke ionlading. Uit de naam
aluminiumoxide kun je namelijk niet gemakkelijk de formule Al2O3
afleiden. OPDRACHT 13
Oefen de formule en naam van een metaal met 1 ionlading.
Vorm de naam en formule-eenheid via de kruisregel van het oxide van magnesium.
VA N
1
2
Wat is de juiste formule van lithiumoxide?
©
2.2 Metalen met meerdere mogelijke ionladingen Hier zijn er meerdere oxiden mogelijk. Het is dus belangrijk dat er in de naam extra informatie wordt gegeven om te weten over welk oxide het juist gaat. Elke stof moet namelijk een unieke naam krijgen en bij elke naam hoort er slechts 1 stof: — Ofwel wordt er gebruik gemaakt van de stocknotatie waarbij de
ionlading van het metaal tussen haakjes achter de naam van het metaal wordt genoteerd met een Romeins cijfer. Dus: metaal + (ionlading) + oxide
— Ofwel wordt de systematische naam gebruikt: hierbij wordt het aantal
ionen van elke soort weergegeven met behulp van Griekse telwoorden. Dus: Grieks telwoord + metaal + Grieks telwoord + oxide
28
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 2
OPDRACHT 14
Oefen de formule en naam van metalen met meerdere mogelijke ionladingen. 1
Bepaal de formule van alle mogelijke oxiden van ijzer (Fe). +III
+II Kruisregel
Formule-eenheid
Stocknotatie Systematische naam
2
IN
Geef een correcte naam voor de volgende metaaloxiden, gebruik de stocknotatie waar nodig: Stofklasse
VA N
Naam Fe2O3
MgO CaO
Ag2O
Cu2O
Al2O3
3
Vorm de formule-eenheid via de kruisregel en geef de systematische naam van lood(II)oxide.
©
4
Wat is de stocknotatie van dikoperoxide? a
Vorm eerst de formule-eenheid:
b Bereken de ionlading van koper in deze stof:
c
Noteer de stocknotatie van deze stof: GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 2
29
3
De niet-metaaloxiden
Niet-metaaloxiden zijn atoombindingen die in veel verschillende verhoudingen kunnen binden. Je zult dus altijd een systematische naam krijgen met Griekse telwoorden die aangeven hoeveel keer je elk atoom moet nemen: Grieks telwoord + niet-metaal + Grieks telwoord + niet-metaal OPDRACHT 15
Formule
IN
Noteer de naam en formule van alle oxiden van chloor (Cl).
Systematische naam
dichlooroxide
dichloorpentaoxide
Cl2O3
Cl2O7
VA N
OPDRACHT 16
Geef een correcte naam voor de volgende niet-metaaloxiden. Vul de tabel aan.
Formule
Naam
CO2
CO
P2O5
N2O4
SO3
©
30
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 2
— Oxiden zijn binaire verbindingen: ze zijn opgebouwd uit een metaal of een niet-metaal en zuurstof. Er bestaan 2 soorten oxiden: •
metaaloxiden: MO
•
niet-metaaloxiden: nMO
— De functionele groep is zuurstof. — Metaaloxiden:
→ metalen met slechts 1 mogelijke ionlading: •
formule: lading opzoeken in het PSE + kruisregel toepassen
•
naam: metaal + oxide
→ metalen met meerdere mogelijke ionladingen: formule: meerdere mogelijkheden, er moet dus informatie over de ionlading gegeven worden
•
systematische naam = Grieks telwoord + metaal + Grieks telwoord + oxide
•
stocknotatie = metaal + (ionlading) + oxide
— Niet-metaaloxiden: •
formule: meerdere mogelijkheden, uit de systematische naam weet je over welk niet-metaaloxide het gaat.
•
altijd de systematische naam: Grieks telwoord + niet-metaal + Grieks telwoord + oxide
Gebruik en toepassingen van oxiden
VA N
4
IN
•
Je staat er waarschijnlijk niet altijd bij stil, maar je wordt omringd door oxiden. Scan de QR-code en ontdek de belangrijkste toepassingen van oxiden via de ontdekplaat.
Eén van de meest gekende oxiden is ongetwijfeld koolstofdioxide of koolzuurgas CO2. Het is een zeer belangrijk broeikasgas, dat ontstaat bij de volledige verbranding van fossiele brandstoffen. Verder wordt het ook
gebruikt in drank met prik. Je hebt thuis misschien een toestel om zelf spuitwater of limonade te maken. Dat is gevuld met koolstofdioxide onder hoge druk.
©
ontdekplaat: anorganische stofklassen
Afb. 4 Koolstofdioxide ontstaat bij heel wat verbrandingsprocessen.
Maar dat gas zit ook in sommige brandblusapparaten. Aangezien koolstofdioxide een hogere dichtheid heeft dan lucht, stijgt het gas niet en zorgt het ervoor dat er geen zuurstofgas meer aan het vuur kan waardoor het vuur dooft.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 2
31
Wanneer koolstofdioxide zodanig wordt afgekoeld dat het vast wordt, wordt het droogijs genoemd. Dat wordt vooral als koelmiddel gebruikt, maar ook als ‘showeffect’ bij optredens, bepaalde cocktails … Pas toch op met die stof. Zoals gezegd: koolstofdioxide heeft een hogere dichtheid dan lucht, dus bij heel grote hoeveelheden kun je sterven door zuurstofgebrek. Afb. 5 Koolstofdioxide als droogijs
Wanneer fossiele brandstoffen verbrand worden in zuurstofarme omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer een schoorsteen onvoldoende lucht en dus ook zuurstofgas doorlaat, ontstaat het zeer giftige koolstofmonoxide CO. Aangezien dat een kleurloos en geurloos gas is, wordt het vaak de stille sluipdoder genoemd. Spijtig genoeg sterven er in België nog jaarlijks veel
IN
mensen aan een CO-vergiftiging. Afb. 6 Een schoorsteen moet geregeld worden gereinigd.
Een ander gasvormig oxide dat je misschien kent, is distikstofoxide N2O of
lachgas. Die stof wordt onder andere gebruikt in slagroompatronen en om het vermogen van een motor op te drijven (denk maar aan de filmreeks ‘Fast and
VA N
Furious’).
Afb. 7 Slagroomspuit
Afb. 8 Nitrofles om het vermogen van wagens op te drijven
Afb. 9 Snelle auto’s in Fast and Furious
WEETJE
Vroeger werd lachgas als verdovingsmiddel gebruikt, maar de laatste jaren wordt het vooral misbruikt: het wordt nu als drug gebruikt en is zeer gevaarlijk. Daarom is de verkoop van lachgas sinds 5 maart 2021 verboden aan minderjarigen. Scan de QR-code en bekijk de ‘Rij ballonvrij’-campagne in Nederland over
video: rij ballonvrij
©
de gevaren van lachgas. .
Wanneer je kijkt naar de ingrediëntenlijst van voedingsstoffen, dan zie je vaak E-nummers staan. Zo verwijst E220 naar zwaveldioxide SO2. Het wordt
toegevoegd aan bijvoorbeeld rozijnen of gedroogde abrikozen. Gedroogde abrikozen
Ingrediënten: Abrikozen, antioxidant: zwaveldioxide (E220) Gemiddelde voedingswaarde Per 100 g 1 Portie (30 g) % GDA* (30 g) 1156 kJ
347 kJ
4%
273 kcal
82 kcal
4%
2,7 g
0,8 g
2%
Koolhydraten
61,1 g
18,3 g
7%
waarvan suikers
36,5 g 0,3 g
11,0 g 0,1 g
12 % <1 %
waarvan verzadigd vet
0,1 g
0,03 g
<1 %
Voedingsvezels
7,5 g
2,3 g
9%
<0,01 g
<0,01 g
<1 %
Energie Eiwitten
Vet
Natrium
Afb. 10 Zwaveldioxide in gedroogde abrikozen
32
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 2
Een vast metaaloxide dat spijtig genoeg heel gemakkelijk wordt gevormd, is diijzertrioxide of roest Fe2O3. Van zodra er lucht en water aan een niet-
beschermd ijzeren voorwerp kunnen, begint het ijzer te roesten. Het metaal verliest zijn eigenschappen zoals sterkte en plooibaarheid en de stof wordt zeer bros en verpulvert gemakkelijk. Afb. 11 Roest is een vast metaaloxide.
Calciumoxide of ongebluste kalk wordt vaak gebruikt als droogmiddel of zuiveringsmiddel omdat het graag water en/of koolstofdioxide opneemt.
IN
Beton zal sneller uitharden door er calciumoxide aan toe te voegen.
Afb. 12 Beton met calciumoxide hardt sneller uit.
WEETJE
In de stad Mainz in het westen van Duitsland hebben archeologen na jaren onderzoek het deksel gelicht van een 1 000 jaar oude sarcofaag. In de grafkist vonden ze de bijna volledig vergane
resten van een persoon aan, mogelijk een geestelijke uit de 11de
eeuw. De wetenschappers vermoedden dat de overledene allicht
VA N
met ongebluste kalk werd bedekt om het ontbindingsproces te versnellen.
Bron: Het Laatste Nieuws
Formule
TIP
©
Oefen je kennis van de oxiden met flashcards.
flashcards: oxiden
Systematische naam
Stocknotatie
Toepassing/ eigenschap
Triviale naam
CO2
koolstofdioxide
N2O
distikstofoxide
Fe2O3
diijzertrioxide
SO2
zwaveldioxide
bewaarmiddel
CO
koolstofmonoxide
ontstaat bij slechte
koolzuurgas
— brandblusapparaat
lachgas
anesthesie
ijzer(III) roest
— drank met prik
roesten van ijzer
oxide
verbranding en is zeer giftig CaO
calciumoxide
ongebluste kalk
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 2
33
5
Reactiepatronen
5.1 Vorming metaaloxiden OPDRACHT 17 DEMO
Je leerkracht onderzoekt welke stof er ontstaat bij de verbranding van een metaal. Werkwijze
IN
Je leerkracht neemt een stukje magnesiumlint vast met een tang en steekt het in brand. Vervolgens voegt je leerkracht er een beetje water met universeel-indicatoroplossing aan toe. Waarnemingen
VA N
Besluit
Het reactiepatroon geeft algemeen weer wat voor soort stoffen of stofklassen reageren en welke stoffen of stofklassen worden gevormd. Het bevat geen concrete stoffen op zuurstofgas, water … na. De coëfficiënten moeten dus niet worden aangepast.
— reactiepatroon:
metaal
+
zuurstofgas →
metaaloxide
(M)
+
(O2)
(MO)
→
De reactievergelijking bevat wel concrete stoffen en volgt het reactiepatroon.
©
Hierbij moeten natuurlijk de coëfficiënten in orde worden gebracht:
34
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
— reactievergelijking: 2 Mg
HOOFDSTUK 2
+
O2
→
2 MgO
5.2 Vorming niet-metaaloxiden OPDRACHT 18 DEMO
Je leerkracht onderzoekt welke stof er ontstaat bij de verbranding van een niet metaal. Werkwijze Je leerkracht neemt een oude glazen pot met plastieken deksel en steekt een verbrandingslepel door het deksel door de achterzijde van de verbrandingslepel even te verwarmen. Vervolgens wordt een bodempje water met universeel-indicatoroplossing toegevoegd in de glazen pot. Je leerkracht vult de verbrandingslepel met zwavel, steekt de zwavel aan en brengt de brandende zwavel
IN
boven het vloeistofoppervlak. De pot wordt gesloten. Waarnemingen
Besluit
VA N
©
— reactiepatroon:
niet-metaal
+
nM
+
— reactievergelijking: S8 +
zuurstofgas
→
niet-metaaloxide
O2
→
nMO
→
8 SO2
8 O2
Het reactiepatroon geeft algemeen weer wat voor soort stoffen of stofklassen reageren en welke stoffen of stofklassen worden gevormd. reactiepatroon vorming metaaloxiden: metalen
+
zuurstofgas
→
metaaloxiden
M
+
O2
→
MO
reactiepatroon vorming niet-metaaloxiden: niet-metalen
+
zuurstofgas
→
niet-metaaloxiden
nM
+
O2
→
nMO
` Maak oefening 8 t/m 15 op p. 71-72.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 2
35
HOOFDSTUK 3
De hydroxiden
LEERDOELEN Je kunt al: van een gegeven naam of formule; L een formule opstellen met behulp van ionladingen; L de naam en formule van oxiden opstellen. Je leert nu: L de algemene formule van een hydroxide schrijven; L de eigenschappen en toepassingen van hydroxiden;
IN
L anorganische stoffen indelen in de juiste stofklasse op basis
VA N
L de formule van hydroxiden opstellen; L de naam van hydroxiden opstellen;
In dit hoofdstuk gaan we dieper in op
L via welke chemische reactie je een hydroxide kunt vormen.
de hydroxiden. In hoofdstuk 1 heb je al kennisgemaakt met die stofklasse.
1
Wat is een hydroxide?
Een hydroxide is een verbinding van een metaal met 1 of meerdere hydroxidegroepen (OH--groepen). Het zijn dus allemaal ionverbindingen.
De functionele groep is het hydroxide-ion: OH-. De lading van het
hydroxide-ion is -I, aangezien zuurstof een lading van -II heeft en waterstof een lading van +I. De algemene formule van een hydroxide is dus MOH.
©
Er komt nooit een andere index dan 1 voor bij het metaal. In de plaats van een metaalion kan ook het ammoniumion (NH4+) gebonden worden.
WEETJE Ook al zijn hydroxiden ionverbindingen, toch is er ook een atoombinding aanwezig. De binding tussen het metaal en zuurstof is een binding tussen een metaal en een niet-metaal, en bijgevolg een ionbinding. Maar zuurstof is ook gebonden met waterstof. Dat zijn 2 niet-metalen en die vormen dus samen een atoombinding. Zuurstof en waterstof vormen samen een apart gecombineerd ion: het hydroxide- ion OH-.
36
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 3
2
Formule- en naamvorming
De formule- en naamvorming verloopt analoog aan die van de metaaloxiden. Voor hydroxiden met het ammoniumion of met een metaalion dat slechts 1 mogelijke ionlading heeft, lees je de lading af uit het PSE en vorm je de formule door de kruisregel toe te passen. De naamgeving is: metaal
OPDRACHT 19
Oefen de naam en formule van hydroxiden. 1
IN
(of ammonium) + hydroxide
Vorm de naam en de formule-eenheid via de kruisregel van het hydroxide van magnesium.
VA N
Vorm de naam en de formule-eenheid via de kruisregel van het hydroxide van ammonium.
©
2
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 3
37
3
Vul de volgende tabel voor de hydroxiden van koper aan. lading koperion 2+
lading koperion 1+ Kruisregel
Systematische naam
Stocknotatie 4
Wat is de stocknotatie van loodtetrahydroxide? — Vorm eerst de formule-eenheid:
— Bepaal de ionlading van lood in deze stof:
IN
Formule-eenheid
VA N
— Noteer de stocknotatie:
— Hydroxiden zijn ionverbindingen tussen een metaalion en het hydroxide-ion.
— Het hydroxide-ion is de functionele groep en heeft een ionlading van -I: OH-
— NH4+ = ammoniumion
©
— Indien het metaal slechts 1 mogelijke ionlading heeft:
38
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
•
formule: lading opzoeken in het PSE + kruisregel toepassen
•
naam: metaal (of ammonium) + hydroxide
— Wanneer het metaal meerdere mogelijke ionladingen heeft: •
formule: meerdere mogelijkheden, er moet dus informatie over de ionlading gegeven worden
•
systematische naam: metaal + Grieks telwoord + hydroxide
•
stocknotatie: metaal + (ionlading) + hydroxide
HOOFDSTUK 3
3
Gebruik en toepassingen van hydroxiden
In het dagelijks leven worden veel hydroxiden gebruikt bij het poetsen. Zo is natriumhydroxide of bijtende soda NaOH een zeer sterke ontstopper. Een oplossing van natriumhydroxide lost haren en zeepresten op. Doe bijvoorbeeld een aantal haren in een bekerglas. Voeg er een beetje vloeibare ontstopper aan toe. Laat de oplossing even staan. De haren lossen langzaamaan op: ze worden eerst dunner, worden dan afgebroken in kortere stukjes en lossen uiteindelijk op. Wanneer je die stof gebruikt, moet je extra
Afb. 13 In ontstopper zit natriumhydroxide.
IN
voorzichtig zijn. Het is namelijk een zeer corrosieve stof en ze kan dus brandwonden veroorzaken.
Een speciaal geval is ammoniak NH3. Wanneer je NH3 oplost in water,
ontstaat er ammoniumhydroxide NH4OH. In thema 04 gaan we dieper in op
dat oplosproces. Die oplossing wordt vooral gebruikt voor haar ontvettende eigenschappen om bijvoorbeeld ramen te poetsen. Als je de stof eenmaal
geroken hebt, zul je ze nooit meer vergeten. De stof staat bekend voor zijn
zeer indringende geur. Maar let op, het kan je slijmvliezen irriteren. Dezelfde
VA N
doordringende geur kun je in stallen ruiken. Ammoniak komt namelijk ook in
Afb. 14 Ammoniak werkt ontvettend.
mest voor.
Tijdens de labo’s zul je geregeld gebruikmaken van calciumhydroxide, gebluste kalk of kalkwater Ca(OH)2. Die oplossing kan gebruikt worden om koolstofdioxide aan te tonen!
OPDRACHT 20 DEMO
Je leerkracht onderzoekt wat er gebeurt wanneer je koolstofdioxide aan kalkwater toevoegt. Werkwijze
Je leerkracht maakt een oplossing van kalkwater door calciumoxide in water op te lossen. Die schenkt ongeveer 2 mL van die oplossing in een proefbuis en blaast voorzichtig met een rietje in de oplossing.
©
Waarnemingen
Besluit
Wanneer je kalkwater met koolstofdioxide mengt, ontstaat er een Je kunt kalkwater gebruiken om koolstofdioxide aan te tonen.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
.
HOOFDSTUK 3
39
Formule
flashcards: hydroxiden
Triviale naam gebluste kalk
Toepassing/eigenschap
Ca(OH)2
calciumhydroxide
indicator voor
NaOH
natriumhydroxide
bijtende soda
ontstopper
NH4OH
ammoniumhydroxide
ammonia
ontvetter
koolstofdioxide
Reactiepatroon
IN
4
Systematische naam
Bij het experiment met kalkwater hebben we zelf kalkwater gemaakt door calciumoxide in water op te lossen: — reactiepatroon:
metaaloxide +
water
→
hydroxide
MO
H2O
→
MOH
→
Ca(OH)2
+
+
H2O
VA N
— reactievergelijking: CaO OPDRACHT 21
Bij opdracht 17 hebben we vastgesteld dat er universeel-indicatoroplossing blauw-groen kleurt na toevoegen van magnesiumoxide. Welke pH komt met deze kleur overeen?
— reactiepatroon:
metaaloxide (MO) + water (H2O) → hydroxide (MOH) + H2O
— reactievergelijking: MgO
→ Mg(OH)2
Doordat er bij de reactie van een metaaloxide met water een hydroxide gevormd wordt, noemt men de metaaloxiden ook wel basevormende oxiden (zie ook hoofdstuk 5).
©
Reactiepatroon voor de vorming van hydroxiden:
40
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
metaaloxide
+
water
→
hydroxide
(MO) +
(H2O)
→
(MOH)
Metaaloxiden zijn basevormende oxiden. ` Maak oefening 16 t/m 25 op p. 73-74.
HOOFDSTUK 3
HOOFDSTUK 4
De zuren LEERDOELEN Je kunt al: L anorganische stoffen indelen in de juiste stofklasse op basis van een gegeven naam of formule;
IN
L een formule opstellen met behulp van ionladingen; L de naam en formule van oxiden en hydroxiden opstellen. Je leert nu:
Je hebt misschien al wel eens
iets zuurs gegeten: een schijfje
L de algemene formule van een zuur;
citroen of een zuur snoepje.
L de zuren verder indelen in binaire en ternaire zuren; L de eigenschappen en toepassingen van zuren; L de formule van binaire en ternaire zuren;
Tijdens de lessen chemie mag je natuurlijk niet proeven,
daarom hebben we tijdens het practicum andere manieren
geleerd om te bepalen of een
VA N
L de naam van binaire en ternaire zuren; L via welke chemische reactie je een binair en ternair zuur kunt vormen.
niet. In dit hoofdstuk gaan we verder in op die stofklasse.
Wat is een zuur?
©
1
stof tot de zuren behoort of
Een zuur is opgebouwd uit een waterstofatoom en een zuurrest. Het waterstofatoom is de functionele groep. De zuurrest kan een niet-metaal zijn of een niet-metaal en 1 of meerdere zuurstofatomen. De algemene formule van een zuur is HZ.
Aangezien alle zuren een vaste formule hebben, moet de index bij het waterstofatoom nooit vermeld worden in de naam. Afhankelijk van de samenstelling van de zuurrest, kunnen de zuren in 2 groepen ingedeeld worden: 1
Zuren waarbij de zuurrest alleen uit een niet-metaal bestaat, zijn de binaire zuren (ze bestaan uit 2 atoomsoorten). De algemene formule van een binair zuur is HnM.
2
Dat in tegenstelling tot de ternaire zuren, waarbij de zuurrest naast een niet-metaal ook nog zuurstof bevat. De algemene formule voor een ternair zuur is HnMO.
Zowel de binaire als de ternaire zuren zijn alleen opgebouwd uit niet-metalen. Het zijn dus allemaal atoombindingen. Zuren vormen dus steeds aparte moleculen. Aangezien de zuurrest heel belangrijk is voor zouten, zal er in het deel van de zuren al extra aandacht gespendeerd worden aan de zuurresten. GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 4
41
2
Binaire zuren
Een binair zuur is opgebouwd uit 2 atoomsoorten: het waterstofatoom en een niet-metaal. HZ of HnM is de algemene formule voor een binair zuur. De lading van waterstof is steeds +I en ook die van het niet-metaal kun je makkelijk terugvinden op het PSE. Op die manier kun je zeer gemakkelijk de
IN
formule van de binaire zuren afleiden. OPDRACHT 22
Bepaal de formule van het binaire zuur met zwavel.
VA N
De naam van de binaire zuren is als volgt: waterstof + verkorte Latijnse naam van het niet-metaal + uitgang ‘-ide’. Omdat de formule voor de zuren vastligt, wordt er nooit met Griekse telwoorden gewerkt. De zuurrest is heel belangrijk voor de vorming van zouten. Merk op dat de getalwaarde van de negatieve lading van de zuurrest steeds overeenstemt met het aantal waterstofatomen in de formule van het zuur. Voorbeeld: HCl -1 H+
→
Cl-
H2S -2 H+
→
S2-
De naam voor de zuurrest is volledig analoog aan de naam van het zuur zelf, alleen worden de waterstoffen niet meer vermeld, omdat die eraf gehaald zijn. De naam van de zuurrest wordt gevormd door de verkorte Latijnse naam van het niet-metaal + uitgang ‘-ide’.
De extra uitgang ‘-ion’ wijst erop dat het over een geladen deeltje gaat en dat het geen volledige verbinding is: er is nog een positief deel nodig om de
©
formule compleet te maken. Het is belangrijk om de zuurrest te kennen: Brutoformule
Systematische naam
Zuurrest
HF
waterstoffluoride
F
HCl
Naam zuurrest fluoride-ion
-
waterstofchloride
-
Cl
chloride-ion
HBr
waterstofbromide
Br-
bromide-ion
HI
waterstofjodide
I-
jodide-ion
H2S
waterstofsulfide
S
2-
sulfide-ion
Tabel 3 Binaire zuren en zuurresten
Van 1 binair zuur moet je ook de triviale naam kennen. De triviale naam van waterstofchloride is zoutzuur. 42
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 4
3
Ternaire zuren
De naam zegt het zelf: de ternaire zuren zijn opgebouwd uit 3 atoomsoorten. Naast waterstof en een niet-metaal is er ook altijd minstens 1 zuurstofatoom aanwezig: HnMO is de algemene formule voor een ternair zuur. Ook hier is de functionele groep het waterstofatoom. De ternaire zuren kun je indelen in de stamzuren, die het vaakst voorkomen,
IN
en de afgeleide zuren. Het aantal waterstof- en zuurstofatomen in de formule kun je niet afleiden uit
het PSE of uit de naam. Je moet de formule van de zuren dus zeer goed uit het hoofd leren!
De naam voor de stamzuren is analoog aan die van de binaire zuren, alleen is de uitgang niet -ide, maar -aat: waterstof + verkorte Latijnse naam + ‘-aat’. De meeste ternaire zuren hebben ook een triviale naam.
De zuurrest vorm je analoog aan die van de binaire zuren. Je haalt een of
©
VA N
meer waterstofionen uit de formule. Per waterstofion krijgt de zuurrest een lading van -1. In de naam laat je ‘waterstof’ weg, maar voeg je ‘ion’ toe om aan te geven dat het een geladen deeltje is.
Ook hier is het heel belangrijk om de zuurrest te kennen: die hebben we nog nodig om de zouten te vormen: Brutoformule
Systematische naam
Triviale naam
Zuurrest
Naam zuurrest
H2CO3
waterstofcarbonaat
koolzuur
CO32-
carbonaation
HNO3
waterstofnitraat
salpeterzuur
NO3-
nitraation
H3PO4
waterstoffosfaat
fosforzuur
34
PO
fosfaation
H2SO4
waterstofsulfaat
zwavelzuur
24
SO
sulfaation
HClO3
waterstofchloraat
chloorzuur
ClO3-
chloraation
HBrO3
waterstofbromaat
broomzuur
BrO3-
bromaation
HIO3
waterstofjodaat
joodzuur
IO3
jodaation
-
Tabel 4 Ternaire zuren en zuurresten
Van verschillende ternaire zuren bestaan er afgeleide zuren omdat ze meer of minder zuurstofatomen in de formule hebben in vergelijking met het stamzuur. De formule hiervan ziet er hetzelfde uit als die van de stamzuren, alleen verschilt het aantal zuurstofatomen. Als je de stamzuren goed kent, kun je de naam en de formule van alle andere afgeleide zuren opstellen:
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 4
43
Brutoformule +O -O -2 O
Systematische naam
Triviale naam
Zuurrest
Naam zuurrest
HClO4
waterstofperchloraat
perchloorzuur
ClO4-
perchloraation
HClO3
waterstofchloraat
chloorzuur
ClO3-
chloraation
HClO2
waterstofchloriet
chlorigzuur
ClO
chlorietion
HClO
waterstofhypochloriet hypochlorigzuur ClO
2 -
hypochlorietion
Afb. 5 Afgeleide namen van het standaardzuur
Wanneer het afgeleide zuur 1 zuurstofatoom meer bevat dan het stamzuur, dan wordt er ‘per’ toegevoegd aan de naam.
IN
Wanneer het afgeleide zuur 1 zuurstofatoom minder bevat dan het stamzuur, dan wordt de stamuitgang ‘-aat’ vervangen door ‘-iet’ (of ‘-ig’ in de triviale naam).
Wanneer het afgeleide zuur nog een zuurstofatoom minder bevat, dan wordt er ‘hypo’…’iet’ toegevoegd aan de naam.
Het totale overzicht van ternaire zuren ziet er dan als volgt uit:
Systematische naam
Triviale naam
©
VA N
Brutoformule
TIP
In de lewisstructuur wordt rond het symbool van het element de valentie-elektronen weergegeven.
Zuurrest
Naam zuurrest
H2CO3
waterstofcarbonaat
koolzuur
CO32-
carbonaation
HNO3
waterstofnitraat
salpeterzuur
NO3-
nitraation
HNO2
waterstofnitriet
salpeterigzuur
NO2-
nitrietion
H3PO4
waterstoffosfaat
fosforzuur
PO43-
fosfaation
H3PO3
waterstoffosfiet
fosforigzuur
PO33-
fosfietion
H3PO2
waterstofhypofosfiet
hypofosforigzuur PO23-
hypofosfietion
H2SO4
waterstofsulfaat
zwavelzuur
SO42-
sulfaation
H2SO3
waterstofsulfiet
zwaveligzuur
SO32-
sulfietion
HClO4
waterstofperchloraat
perchloorzuur
ClO4-
perchloraation
HClO3
waterstofchloraat
chloorzuur
ClO3
chloraation
HClO2
waterstofchloriet
chlorigzuur
ClO2-
chlorietion
HClO
waterstofhypochloriet hypochlorigzuur
ClO-
hypochlorietion
-
Tabel 6 Ternaire zuren en zuurresten
De afgeleide zuren van HBrO3 en HIO3 zijn volledig analoog aan die van HClO3. Je hebt vorig jaar geleerd om lewisstructuren te tekenen. Hoe ziet de lewisstructuur van ternaire zuren eruit? Om de structuurformule van ternaire zuren te tekenen, moeten we er rekening mee houden dat elk atoom in de molecule een edelgasconfiguratie bezit. Bij de ternaire zuren staat het kenmerkende niet-metaal altijd centraal. De zuurstofatomen zijn gebonden aan het kenmerkende niet-metaal en de waterstofatomen zijn gebonden aan een zuurstofatoom.
44
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 4
Je komt tot een goed resultaat door deze stappen te volgen: 1
Je schrijft telkens het centraal niet-metaal en daarrond het aantal zuurstofatomen uit in de formule. De waterstofatomen schrijf je vervolgens altijd bij een zuurstofatoom.
2
Je tekent het aantal elektronen bij elk element.
3
Je vormt vrije elektronenparen en atoombindingen zodat elk atoom de edelgasconfiguratie bekomt (8 elektronen dus, 2 in het geval van
IN
waterstof).
VOORBEELD H2CO3 EN HNO2 — koolzuur (H2CO3)
1
Het koolstofatoom wordt omgeven door 3 zuurstofatomen. 2
waterstofatomen worden getekend bij respectievelijk 2 verschillende zuurstofatomen.
2
O
Het koolstofatoom heeft
4 ongepaarde elektronen,
H
het zuurstofatoom 2 en
VA N
het waterstofatoom 1.
3
O
©
C
O
H
Koolstof moet dus 4 covalente bindingen aangaan, zuurstof 2 en waterstof 1. Aangezien bij koolzuur 2 zuurstofatomen gebonden zijn met koolstof én waterstof, blijven op het resterende O-atoom en op C 2 vrije
elektronen over. Die worden gebruikt om een dubbele binding te vormen.
H O C
Elk atoom heeft nu de edelgasconfiguratie.
O O
— salpeterigzuur (HNO2) 1
H
Stikstof wordt omgeven door 2 zuurstofatomen, 1 waterstofatoom
tekenen we naast een zuurstofatoom.
2
Het stikstofatoom heeft 3 ongepaarde elektronen, het zuurstofatoom 2 en het waterstofatoom 1.
H 3
O
N
O
N moet dus 3 covalente bindingen aangaan, zuurstof 2 en waterstof 1. Aangezien bij salpeterigzuur 2 zuurstofatomen gebonden zijn met koolstof én waterstof, blijven op het resterende O-atoom en op N 2 vrije elektronen over. Die worden gebruikt om een dubbele binding te vormen. Elk atoom heeft nu de edelgasconfiguratie.
O
N O
H
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 4
45
VOORBEELD H2SO4 EN H3PO4: DATIEVE (OF DONOR-ACCEPTOR) BINDING Opgelet! Wanneer je nu de lewisvoorstelling van zwavelzuur (H2SO4) of fosforzuur (H3PO4) tekent door elektronenparen te vormen en atoom-
bindingen, merk je dat er een probleem is om 4 zuurstofatomen aan het zwavelatoom (respectievelijk fosforatoom) en een waterstofatoom te binden. — H2SO4 : datieve binding
1
Zwavel wordt omgeven door 4 zuurstofatomen, 2 waterstofatomen
tekenen we naast een zuurstofatoom. Het zwavelatoom en de zuurstofatomen hebben 2 ongepaarde
IN
2
elektronen en het waterstofatoom 1. 3
Nadat de waterstofatomen met zuurstof binden, en die zuurstofatomen aan het centrale zwavelatoom worden gebonden, zijn er bij de
resterende 2 zuurstofatomen telkens 2 ongepaarde elektronen aanwezig om een binding mee te vormen, maar het zwavelatoom heeft al de
octetstructuur en heeft enkel nog elektronenparen ter beschikking.
O
VA N
datieve binding
O
S
O
H
O
H
Om toch een zwavelzuurmolecule te kunnen vormen, nemen we aan dat
de 2 vrije elektronen op zuurstof samen een elektronenpaar vormen en dat het zwavelatoom zijn vrije elektronenparen zal delen met telkens 1 zuurstofatoom. Op die manier zal elk atoom in de molecule de octetstructuur bereiken.
O
O S O H
©
O
46
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
H
HOOFDSTUK 4
— H3PO4: datieve binding
1
Fosfor wordt omgeven door 4 zuurstofatomen, 3 waterstofatomen
tekenen we naast een zuurstofatoom.
2
Het fosforatoom heeft 3 ongepaarde elektronen, de zuurstofatomen hebben 2 ongepaarde elektronen en het waterstofatoom 1.
O datieve binding
O
P
O
H
IN
H
O
H
3
Opgelet! Er is opnieuw een probleem om 4 zuurstofatomen aan een fosforlatoom en een waterstofatoom te binden. Nadat de
waterstofatomen met zuurstof binden en die zuurstofatomen aan
©
VA N
het centrale fosforatoom worden gebonden, zijn er bij het resterend zuurstofatoom telkens 2 ongepaarde elektronen aanwezig om een binding mee te vormen, maar het fosforatoom heeft al de octetstructuur en heeft enkel nog elektronenparen ter beschikking.
O
H O P O H O
H
We nemen opnieuw aan dat de 2 vrije elektronen op zuurstof samen een elektronenpaar vormen en dat het fosforatoom zijn vrij elektronenpaar zal delen met 1 zuurstofatoom. Op die manier zal elk atoom in de molecule de octetstructuur bereiken.
Een binair zuur: — bestaat uit 2 atoomsoorten: het waterstofatoom en een niet-metaal. — De ionlading van het niet-metaal leidt je af uit het PSE.
— Om de naam te vormen, vermeld je eerst waterstof, dan de verkorte Latijnse naam van het niet-metaal en als uitgang -ide.
— De triviale naam van waterstofchloride is zoutzuur.
— Je kunt de zuurrest vormen door 1 of meerdere waterstofionen uit de formule van het zuur te verwijderen. Per waterstofion dat je verwijdert, krijgt de zuurrest een extra lading van 1-.
— De te kennen binaire zuren en zuurresten zijn:
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 4
47
Brutoformule
Systematische naam
Naam zuurrest
Zuurrest
HF
waterstoffluoride
F
HCl
fluoride-ion
-
waterstofchloride
-
Cl
chloride-ion
HBr
waterstofbromide
Br-
bromide-ion
HI
waterstofjodide
I-
jodide-ion
H2S
waterstofsulfide
S
sulfide-ion
2-
Een ternair zuur: — bevat, naast waterstof en een niet-metaal, ook altijd minstens
IN
1 zuurstofatoom.
— Om de naam van een stamzuur van de ternaire zuren te vormen,
vermeld je eerst waterstof, dan de verkorte Latijnse naam van het niet-metaal en als uitgang -aat.
— De te kennen stamzuren en hun zuurresten zijn: Brutoformule
Systematische naam
Triviale naam
Zuurrest
waterstofcarbonaat
koolzuur
CO32-
carbonaation
HNO3
waterstofnitraat
salpeterzuur
NO3-
nitraation
H3PO4
waterstoffosfaat
fosforzuur
PO43-
fosfaation
H2SO4
waterstofsulfaat
zwavelzuur
SO
sulfaation
HClO3
waterstofchloraat
HBrO3 HIO3
VA N
H2CO3
24
chloorzuur
ClO3
-
chloraation
waterstofbromaat
broomzuur
BrO3-
bromaation
waterstofjodaat
joodzuur
IO3-
jodaation
— De te kennen afgeleide zuren en hun zuurresten:
©
Brutoformule
48
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
Naam zuurrest
Systematische naam
Triviale naam
Zuurrest
Naam zuurrest
H2CO3
waterstofcarbonaat
koolzuur
CO32-
carbonaation
HNO3
waterstofnitraat
salpeterzuur
NO3-
nitraation
HNO2
waterstofnitriet
salpeterigzuur
NO2-
nitrietion
H3PO4
waterstoffosfaat
fosforzuur
PO43-
fosfaation
H3PO3
waterstoffosfiet
fosforigzuur
PO33-
fosfietion
H3PO2
waterstofhypofosfiet
hypofosforigzuur PO23-
hypofosfietion
H2SO4
waterstofsulfaat
zwavelzuur
SO42-
sulfaation
H2SO3
waterstofsulfiet
zwaveligzuur
SO32-
sulfietion
HClO4
waterstofperchloraat
perchloorzuur
ClO4-
perchloraation
HClO3
waterstofchloraat
chloorzuur
ClO3
chloraation
HClO2
waterstofchloriet
chlorigzuur
ClO2-
chlorietion
HClO
waterstofhypochloriet hypochlorigzuur
ClO-
hypochlorietion
HOOFDSTUK 4
-
4
Gebruik en toepassingen van zuren
Het zuur dat aanwezig is in je maag, is zoutzuur of HCl. Het helpt bij de vertering van voedingsstoffen. Zoutzuur is vrij corrosief. Dat kun je gewaarworden ontdekplaat: anorganische stofklassen
wanneer je regelmatig moet overgeven of wanneer de klep tussen je slokdarm en je maag niet meer goed werkt. Je maag is
gezonde gezonde maagmaag
beschermd tegen die zure brij, maar je
slokdarm kan er serieus door aangetast worden.
refluxreflux
IN
door onder andere een slijmvlieslaag
Afb. 15 Zoutzuur in de maag helpt bij de vertering. Relfux is een aandoening waarbij de zure maaginhoud terugvloeit in de slokdarm.
Bij vulkaanuitbarstingen komt waterstof-
sulfide of H2S vrij. Mogelijk heb je die zeer specifieke geur ook al waargenomen bij rotte eieren of stinkbommen.
©
VA N
Afb. 16 Giftige zoutzuurdampen en waterstofsulfidedampen
WEETJE
Bij de vulkaanuitbarsting op La Palma in 2021 werd de bevolking gewaarschuwd voor giftige zoutzuurdampen. Als lava met een temperatuur van 1 000 °C in contact komt met zout water, dan kunnen er giftige dampen ontstaan. De chemische reactie resulteert dan in een zoutzuurhoudende gaswolk. Dat fenomeen is gekend als ‘laze', een samentrekking tussen ‘lava' en ‘haze' (nevel). De giftige dampen kunnen ademhalings- en huidproblemen veroorzaken. Bron: De Standaard
Onder de ternaire zuren is koolzuur of
H2CO3 ongetwijfeld het zuur dat het meest
gekend is. Het is het zuur dat gevormd
wordt wanneer koolstofdioxide in water wordt opgelost.
Maar ook van zwavelzuur of H2SO4 heb je
waarschijnlijk al gehoord. Het is aanwezig
Afb. 17 In spuitwater zit koolzuur.
in een autobatterij, maar komt spijtig genoeg vooral in het nieuws omwille van zijn corrosieve eigenschappen. De krant bericht soms over mensen die verminkt werden door een zwavelzuuraanval. Het is een sterk hygroscopische stof. Dat wil zeggen dat zwavelzuur water heel hard aantrekt. Zo hard dat het al het vocht uit je cellen trekt met zware brandwonden tot gevolg.
Afb. 18 Zwavelzuur veroorzaakt ernstige brandwonden.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 4
49
TIP Bij het maken van oplossingen van geconcentreerd zuur start je met een bodempje water waaraan je de benodigde hoeveelheid zuur
water
toevoegt. Als je water aan geconcentreerd zuur toevoegt, kan er namelijk zoveel warmte vrijkomen
geconcentreerd
dat het spat! 'Water op zuur geeft vuur', zegt men weleens.
Afb. 19 Water op zuur geeft vuur.
WEETJE Wil je weten wat er gebeurt nadat je cola
Vandaag gebruiken we nog de oude benaming voor suiker: koolhydraten.
Wetenschappers dachten vroeger dat suiker was opgebouwd uit koolstof en 1 of meerdere moleculen water. Cola is de enige frisdrank die niet alleen koolzuur, maar ook fosforzuur of H3PO4 bevat.
VA N
gedronken hebt?
IN
GEN4_CHE_LB_KOV_T1_H4_Overgieten.ai
bijlage: lees het artikel
Afb. 20 4 foto’s van dezelfde wijsheidstand: linksboven in zijn oorspronkelijke staat, rechtsboven na onderdompeling in cola gedurende één dag, linksonder na een week en rechtsonder na een maand. Het fosforzuur in cola tast het tandemail aan en de kleurstoffen zorgen ervoor dat de wortel bruin wordt.
Formule
©
flashcards: zuren
50
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
Systematische naam
Toepassing
Triviale naam
H3PO4
waterstoffosfaat
fosforzuur
aanwezig in cola
H2CO3
waterstofcarbonaat
koolzuur
frisdrank
HCl
waterstofchloride
zoutzuur
maag
H2SO4
waterstofsulfaat
zwavelzuur
autobatterij
HOOFDSTUK 4
5
Reactiepatronen
Een binair zuur kun je vormen door een niet-metaal met waterstofgas te laten reageren. niet-metaal
+
waterstofgas
→ binair zuur
nM
+
→ HnM
— reactievergelijking: Cl2
+
H2
— reactiepatroon:
H2
→ 2 HCl
Ternaire zuren kun je vormen door een niet-metaaloxide met water te laten — reactiepatroon:
IN
reageren. Daarom noemen ze niet-metaaloxiden zuurvormende oxiden. niet-metaaloxide +
water
→ ternair zuur
nMO
H2O
→ HnMO
+
+
— reactievergelijking: CO2
OPDRACHT 23
H2O
→ H2CO3
VA N
Bij opdracht 18 hebben we vastgesteld dat er universeel-indicatoroplossing oranje-rood kleurt na toevoegen van de verbrandingsgassen van octazwavel. Welke pH komt met deze kleur overeen?
Reactiepatronen voor de vorming van zuren — niet-metaal nM
— niet-metaaloxide nMO
+
waterstofgas
→
binair zuur
+
H2
→
HnM
water
→
ternair zuur
H2O
→
HnMO
+ +
→ Niet-metaaloxiden zijn zuurvormende oxiden.
©
` Maak oefening 26 t/m 34 op p. 74-76.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 4
51
HOOFDSTUK 5
ZUUR
BASISCH
Zuurtegraad van een oplossing LEERDOELEN Je kunt al: L anorganische stoffen indelen in de juiste stofklasse op basis van een gegeven naam of formule;
IN
NEUTRAAL
L anorganische stoffen indelen op basis van de kleur van een indicator; L een formule opstellen met behulp van ionladingen;
L de naam en formule van oxiden en hydroxiden opstellen; L de naam geven, wanneer de formule van een zuur opgegeven is, en omgekeerd. L
VA N
Je leert nu:
L het begrip zuurtegraad en pH van een oplossing bespreken in voorbeelden;
L het verband leggen tussen zuur, basisch en neutraal en de pH of zuurtegraad van een oplossing;
We hebben in hoofdstuk 1 gebruikgemaakt
L de manier waarop je de pH of de zuurtegraad van een
van indicatoren om de anorganische
oplossing experimenteel kunt bepalen;
stoffen in te delen in hun stofklasse. In
L het nut van een bufferoplossing.
dit hoofdstuk gaan we verder in op die indicatoren.
pH en de zuurtegraad van een oplossing
©
1
banaan
azijn
ontdekplaat: pH
geconcentreerd zoutzuur
bleekmiddel
citroen zuiveringszout
meest zuur
Afb. 21 De pH-schaal
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
broccoli
zuiver water
tomaat
appel
52
ontstopper
bloed
maagzuur
HOOFDSTUK 5
zeep
natriumhydroxide
melk
minst zuur neutraal
minst basisch
meest basisch
De pH-schaal gaat van 0 tot 14. Hoe lager de pH, hoe zuurder een oplossing is. Een oplossing met een hoge pH noemen we een basische oplossing. De tegenhanger van zuur in de lessen chemie is dus niet zoet of zout, maar basisch! Een oplossing met een pH-waarde van 7 is een neutrale oplossing: de oplossing is dus niet zuur, maar ook niet basisch. Let op: de zuurtegraad en de pH zijn dus tegengesteld: hoe zuurder een oplossing is, hoe hoger de zuurtegraad, hoe lager de pH. Vroeger werd de zuurtegraad van een oplossing bepaald door de stof te proeven. Een oplossing met een lage pH proeft ook zuur en een oplossing zeepachtig.
IN
met een hoge pH proeft eerder
Afb. 22 Cola heeft een pH van 2,4. Een frisdrank met een pH van <4 kan eroderend werken op het tandglazuur.
OPDRACHT 24
Waarom is proeven niet geschikt om te bepalen of een stof zuur of basisch is?
VA N
Geef 2 argumenten. —
—
OPDRACHT 25 ONDERZOEK
Onderzoek nu zelf of een oplossing zuur, basisch of neutraal is. Ga naar
en voer het labo uit.
WEETJE
©
Lightfrisdranken zijn voor erosie van je tanden even slecht als gewone frisdranken, omdat ze evenveel zuur bevatten. Voor het ontstaan van gaatjes zijn ze wel minder schadelijk. Hoe zuur mag een frisdrank dan zijn? Al bij een pH-waarde minder dan 5,5 in de mondholte kan het tandglazuur oplossen. Hoe zuurder de drank, hoe erosiever voor het gebit. Een frisdrank met een pH van minder dan 4 kan eroderend werken op het tandglazuur.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 5
53
1.1 pH-indicatoren Een gemakkelijke manier om te bepalen of een oplossing zuur of basisch is, is met behulp van pH-indicatoren. Die stoffen komen vaak voor in de natuur en hebben een andere kleur afhankelijk van de zuurtegraad van de oplossing. Een pH-indicator die je gemakkelijk zelf kunt maken, is rodekoolsap. Hiervoor leg je een paar stukjes rodekool in kokend water of plet je ze met behulp van een stamper met een beetje water in een mortier. Het water zal heel snel blauwpaars kleuren. Wanneer je aan een oplossing van rodekoolsap een paar druppels citroensap (een zuur) toevoegt, verandert de kleur naar rood. Wanneer je aan een oplossing van rodekoolsap een paar druppels natriumhydroxide-oplossing (een base) toevoegt, verandert de kleur
IN
naar groengeel. De resultaten van experimenten met andere indicatoren vind je in de volgende tabel:
pH Indicator rodekoolsap methyloranje lakmoes
Kleur in basisch midden
rood
blauwpaars
groengeel
rood
geel
geel
rood
roodblauw
blauw
kleurloos
kleurloos
fuchsia
VA N
fenolftaleïne
Kleur in neutraal midden
Kleur in zuur midden
broomthymolblauw geel
groen
blauw
Maar ook in het dagelijks leven kom je dat effect tegen. Wanneer je rodekool maakt, wordt er vaak een scheutje azijn toegevoegd aan de paarse rodekool. Hierdoor krijgt het gerecht een mooie rode kleur. Maar ook een hortensia krijgt een andere kleur afhankelijk van de zuurtegraad van de grond. Zo is het perfect mogelijk dat een roze hortensia na een aantal jaren blauwe bloemen geeft wanneer de grond te zuur geworden is.
Afb. 23 Een hortensia verandert van kleur door de zuurtegraad van de grond.
Ook al zijn die indicatoren heel gemakkelijk te gebruiken, het nadeel is dat je soms geen onderscheid kunt maken tussen bijvoorbeeld 2 zure oplossingen: een oplossing met pH-waarde 1 en met pH-waarde 2 geeft eenzelfde kleur. Dat kun je vrij eenvoudig oplossen door een mengsel te maken van verschillende indicatoren. Zo kun je gebruikmaken van pH-strips om de zuurtegraad van een zwembad te controleren. Dat is filtreerpapier dat in een
©
Afb. 24 Met een universeel-indicatoroplossing kan de pH van een oplossing bepaald worden.
oplossing van universeel indicator is ondergedompeld. Je kunt de universeelindicatoroplossing ook gewoon als vloeistof gebruiken en de kleur van de bekomen oplossing vergelijken met een kleurenschaal.
1.2 pH-meter Voor sommige toepassingen (vooral in het labo) is het belangrijk om de pH-waarde heel exact te kennen. Je kunt dat gemakkelijk meten met een pH-meter. Je steekt dan een elektrode in de oplossing en kunt snel en nauwkeurig de pH-waarde aflezen. Een pH-meter moet wel regelmatig geijkt worden. Hiervoor gebruik je dan weer een bufferoplossing.
Afb. 25 Een pH-meter
54
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 5
2
Buffer
Je hebt misschien al over het woord buffer gehoord in een andere context. Zo spreekt men bij een voetbalmatch vaak over een buffervak in de tribune. Dat is een leeg vak om 2 rivaliserende groepen supporters uit elkaar te houden. Ook in economische termen wordt er soms over een buffer gesproken. In die context gaat het over een financieel reservepotje. In een chemische context spreken we over een buffer wanneer de pH van een oplossing binnen welbepaalde pH-grenzen blijft, ook al voegt men andere stoffen (een zuur,
IN
een base of water) toe. Bufferoplossingen zijn zeer belangrijk, omdat veel chemische, maar ook veel biologische processen beter opgaan bij een welbepaalde ideale pH-waarde. De meeste lensvloeistoffen
bevatten een buffer die ervoor zorgt dat de pH-waarde tussen 7,2 en 7,4 blijft. Bij die pH-waarde werkt de vloeistof namelijk het best. Om geen irritatie aan de ogen te
©
VA N
veroorzaken, mag de pH ook niet te veel afwijken van die van het
Afb. 26 Lensvloeistoffen hebben een buffer.
traanvocht. Daarom moet de
pH-waarde in ieder geval boven 6,6 blijven en onder 7,8.
Ook aan het water van een aquarium moet je een bufferoplossing toevoegen. Grote veranderingen in de zuurtegraad zijn namelijk slecht voor de vissen. In je lichaam zijn veel buffersystemen aanwezig, maar ook in de oceanen, de aarde … Wanneer je bijvoorbeeld een glas cola drinkt, is het niet de bedoeling dat de zuurtegraad van je bloed gaat veranderen. Daarom is een buffersysteem in je bloed noodzakelijk.
Afb. 27 Aan het water van een aquarium moet je een bufferoplossing toevoegen.
WEETJE De pH van het bloed bij gezonde personen ligt tussen 7,35 en 7,45. Zowel de longen als de nieren zijn betrokken bij het regelen van de zuurtegraad van het bloed. Bij mensen met hyperventilatie geraakt de pH-waarde van het bloed verstoord. Maar ook hevig braken of buikloop hebben een effect op de
menselijk bloed
zuurtegraad van je lichaam.
Door onder andere de verzuring van het milieu komen veel buffersystemen de laatste jaren steeds meer onder druk te staan. Het water van de oceanen wordt zuurder, waardoor bepaalde organismen het moeilijker krijgen om te overleven, koraalriffen beginnen op te lossen … GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 5
55
Buffers worden ook gebruikt om een pH-meter te ijken. Hiervoor gebruik je een bufferoplossing met een lage pH en een bufferoplossing met een hoge pH. Je meet de pH van beide oplossingen en met behulp van die 2 meetpunten wordt een ijkcurve opgesteld. Het is natuurlijk belangrijk om hiervoor een oplossing te gebruiken waarvan de pH niet verandert ook al worden er een aantal druppels water of iets anders aan toegevoegd (die nog eventueel
VA N
IN
aan de sonde van de pH-meter waren blijven hangen).
Afb. 28 pH-meter ijken door middel van bufferoplossingen
— Hoe zuurder een oplossing, hoe groter de zuurtegraad en hoe lager de pH-waarde.
— De pH-schaal gaat van 0 tot 14: •
Een oplossing met pH < 7 is een zure oplossing.
•
Een oplossing met pH = 7 is een neutrale oplossing.
•
Een oplossing met pH > 7 is een basische oplossing.
— Je kunt de pH bepalen met behulp van pH-indicatoren: dat zijn stoffen
die een andere kleur vertonen afhankelijk van de pH of de zuurtegraad van de oplossing.
— Een pH-meter is een digitale en zeer nauwkeurige manier om de pH van een oplossing te bepalen.
— Een buffer is een oplossing waarvan de pH amper verandert, zelfs na
©
het toevoegen van een kleine hoeveelheid zuur of hydroxide.
56
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
` Maak oefening 35 t/m 44 op p. 76-78.
HOOFDSTUK 5
HOOFDSTUK 6
De zouten
LEERDOELEN Je kunt al: van een gegeven naam of formule; L een formule opstellen met behulp van ionladingen;
IN
L anorganische stoffen indelen in de juiste stofklasse op basis
L de naam en formule van oxiden en hydroxiden opstellen;
L de naam geven, wanneer de formule van een zuur opgegeven is, en omgekeerd. Je leert nu: L de algemene formule van een zout;
Wanneer je in het dagelijks leven
L de eigenschappen en toepassingen van zouten;
praat over zout, bedoel je natuurlijk
VA N
L de zouten verder indelen in binaire en ternaire zouten;
L de naam van zouten opstellen;
keukenzout. Voor een chemicus is zout een volledige stofklasse. Er zijn dus
L via welke chemische reactie je een zout kunt vormen.
verschillende stoffen die tot de zouten behoren.
Wat is een zout?
Een zout is een ionverbinding die opgebouwd is uit een positief ion (metaalion of het ammoniumion) en een zuurrestion. De algemene formule van een zout is MZ. Afhankelijk van de zuurrest kun je de zouten verder indelen in binaire zouten MnM, ternaire zouten MnMO en ammoniumzouten (NH4 nM of NH4 nMO).
©
1
Afb. 29 Zouten zijn niet altijd witte, vaste stoffen, maar kunnen in verschillende kleuren voorkomen.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 6
57
2
Formule- en naamvorming
De algemene formule van een zout is MZ. Afhankelijk van de zuurrest heb je te maken met een binair of een ternair zout. Als de zuurrest alleen uit een niet-metaal bestaat, dan is het een binair zout: MnM. Bevat de zuurrest ook nog een of meerdere zuurstofatomen, dan is het een ternair zout: MnMO. Als het metaal vervangen is door het
IN
ammoniumion NH4+ spreken we specifiek over ammoniumzouten. Voor de vorming van de formule van de zouten heb je de formule van de zuurresten nodig (zie p. 43).
Net zoals bij de oxiden en de hydroxiden moet je ook hier een onderscheid maken tussen metalen met slechts 1 mogelijke lading en metalen met
meerdere mogelijke ladingen. De lading van de zuurrest ligt vast, aangezien die afgeleid is van de formule van het zuur.
VA N
OPDRACHT 26
Oefen de naam en formule van zouten. 1
Vorm de naam en formule-eenheid via de kruisregel van het zout tussen calcium en de jodide-zuurrest.
©
2
Is dit een voorbeeld van een binair of een ternair zout?
58
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 6
3
Vorm de naam en formule-eenheid via de kruisregel van het zout tussen aluminium en de sulfaat-zuurrest.
IN
VA N
4
Is dit een binair of een ternair zout?
Vorm de naam en formule-eenheid via de kruisregel van het zout tussen ammonium en de fosfaat-zuurrest. Dit is een (quaternair) ammoniumzout.
©
5
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 6
59
OPDRACHT 27
Vul aan. 1
Noteer de formule van alle zouten tussen ijzer en de sulfide-zuurrest.
lading ijzerion: 3+
lading ijzerion: 2+
Formule-eenheid
Stocknotatie
Systematische naam
VA N
→ Dit zijn allebei voorbeelden van
IN
Kruisregel
2
Wat is de formule-eenheid van lood(II)nitraat?
3
Wat is de stocknotatie van dikopercarbonaat? — Vorm eerst de formule-eenheid:
— Bepaal de ionlading van koper in deze stof:
©
— Noteer de stocknotatie:
60
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 6
3
Waterstofzouten en hydraten
Naast de indeling in binaire en ternaire zouten zijn er nog 2 speciale groepen van zouten: de waterstofzouten en de hydraten. Waterstofzouten zijn zouten waarbij er nog één of meerdere waterstofatomen in de zuurrest aanwezig zijn. We beperken ons tot de waterstofzouten met de HCO3--zuurrest. De lading voor die zuurrest is 1-, aangezien er één
IN
waterstofatoom onttrokken is aan H2CO3.
VOORBEELD WATERSTOFZOUT VAN NATRIUM EN WATERSTOFCARBONAAT Na: ionlading = 1+
want natrium staat in groep IA
De lading van de waterstofcarbonaat-zuurrest is 1-, want het is afkomstig van H2CO3.
HCO3
VA N
Na
1+
1-
→ De formule-eenheid is dan NaHCO3.
Aangezien er in de zuurrest nog een waterstofatoom staat, moet dat natuurlijk ook in de naam vermeld worden.
→ De naam is natriumwaterstofcarbonaat. Een andere triviale naam daarvoor is natriumbicarbonaat. Het wordt toegevoegd aan bakmeel als rijsmiddel.
Je hebt misschien al wel over hydrateren gehoord. Zo is het belangrijk om, zeker na het sporten, voldoende water te drinken zodat je lichaam voldoende gehydrateerd is. Maar ook je huid kun je hydrateren: er bestaan tal van hydraterende crèmes. Hydrateren wil zeggen 'vocht inbrengen' of water toevoegen.
©
Afb. 30 Structuur en uitzicht van CoCl2
En zo ook bij de zouten: een hydraat is een zout waar water in gevangen zit. Die zouten nemen water op in hun ionrooster. Dat water noemen we kristalwater. De algemene formule van een hydraat is dan ook MZ.nH2O.
De formule van het zout wordt gevormd zoals hierboven beschreven is. In de naam wordt aangegeven door het voorvoegsel dat voor hydraat staat hoeveel keer water voorkomt per formule-eenheid van het zout.
Afb. 31 Structuur en uitzicht van CoCl2 ∙ 6H2O
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 6
61
De formule van calciumsulfaatdihydraat is CaSO4 ∙ 2 H2O want er zijn 2 (di)
IN
watermoleculen (hydraat) aanwezig per formule-eenheid calciumsulfaat.
VA N
Afb. 32 Structuur en uitzicht van CaSO4.2H2O
— Zouten zijn ionverbindingen: opgebouwd uit een metaal
(of ammonium) en een zuurrest (die bestaat uit een niet-metaal al dan niet gecombineerd met 1 of meerdere zuurstofatomen)
— algemene formule: MZ — 3 soorten: •
binair zout (MnM): zuurrest bevat enkel een niet-metaal, de naam
•
ternair zout (MnMO): zuurrest bevat een niet-metaal en zuurstof,
•
ammoniumzouten
eindigt op -ide
de naam eindigt niet op -ide
— een metaal met slechts 1 mogelijke ionlading: •
formule: ionlading opzoeken in het PSE + kruisregel toepassen
•
naam: metaal (of ammonium)+ juiste zuurrest
— een metaal met meerdere mogelijke ionladingen:
©
•
62
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
formule: meerdere mogelijkheden, er moet dus informatie over de ionlading gegeven worden
•
systematische naam: Grieks telwoord + metaal + Grieks telwoord + zuurrest
•
stocknotatie: metaal + ionlading + zuurrest
— Waterstofzouten bevatten in hun zuurrest nog 1 of meerdere
waterstofatomen. We beperken ons tot zouten met HCO3- als zuurrest.
— Hydraten bevatten kristalwater in hun formule: MZ.nH2O.
HOOFDSTUK 6
4
Gebruik en toepassingen van zouten
Het bekendste zout is natuurlijk keukenzout of natriumchloride NaCl. Het wordt vooral als smaakmaker en bewaarmiddel gebruikt. In de winter wordt het ook gebruikt om op een glad wegdek te strooien. Het is niet aan te raden om Afb. 33 Natriumchloride is het bekendste zout.
strooizout in je eten te gebruiken. Er is namelijk een anti-klontermiddel aan
IN
ontdekplaat: anorganische stofklassen
toegevoegd.
Bij heel lage temperaturen (in Noorwegen, Zweden ...) wordt vaak calciumchloride CaCl2 als strooizout gebruikt.
©
VA N
Afb. 34 Strooizout bevat calciumchloride.
Van de ternaire zouten heb je ongetwijfeld calciumcarbonaat CaCO3 in huis. Marmer,
maar ook eierschalen en mosselschelpen, bestaan uit dat zout. Als je weet dat je een eischaal kunt oplossen met een zuur, dan besef je ongetwijfeld onmiddellijk waarom
Afb. 35 Eierschalen bestaan uit calciumcarbonaat.
het niet zo interessant is om een marmeren werkblad in de keuken te laten installeren. Ook al komen we zuren in een keuken meestal in een verdunde oplossing tegen zodat ze minder corrosief zijn.
Baksoda bevat zuiver natriumwaterstofcarbonaat NaHCO3 en wordt gebruikt
als rijsmiddel. Het is dus een waterstof-
zout. Wist je trouwens dat er een verschil is tussen bakpoeder en baksoda? Bakpoeder bevat naast natriumwater-
Afb. 36 In baksoda zit natriumwaterstofcarbonaat.
stofcarbonaat ook nog citroenzuur of wijnsteenzuur. Let bij het bakken zeer goed op dat je de juiste stof gebruikt. Verder kun je een aantal zouten in de badkamer tegenkomen. Wratten kun je verwijderen door ze te laten bevriezen, maar je kunt hier ook zilvernitraat AgNO3
voor gebruiken. En in tandpasta zit heel
vaak natriumfluoride NaF, dat zorgt voor Afb. 37 In de meeste tandpasta's zit natriumfluride.
sterker glazuur.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 6
63
De kans is ook groot dat je soda of badzout of natriumcarbonaat Na2CO3 in
huis hebt. Dat wordt vaak aan water toegevoegd als waterverzachter of
waterontharder. Verwar het zeker niet met baksoda of bijtende soda. Baksoda zijn we Afb. 38 Met natriumcarbonaat kun je water ontharden.
net tegengekomen: het is aanwezig in bakpoeder. En bijtende soda zijn we al tegengekomen bij de hydroxiden: dat is een ontstopper. Gips of calciumsulfaatpentahydraat
IN
CaSO4.5H2O is een gekend voorbeeld van een hydraat. Het wordt gebruikt om een breuk te spalken, maar je hebt er
misschien ook in je kinderjaren mee
geknutseld. Het hydraat is harder dan het oorspronkelijke zout. Ook cement is een
Afb. 39 Gips is een hydraat.
voorbeeld van een hydraat.
Maar ook de droogmiddelen die aan
bijvoorbeeld elektronica en lederwaren
VA N
toegevoegd worden, zijn zouten waarvan hydraten bestaan. Die zouten hebben net als doel om vocht uit de lucht op te nemen.
Afb. 40 Droogmiddelen zijn zouten.
Formule
Systematische naam
Toepassing/voorkomen
NaF
natriumfluoride
/
tandpasta
NaHCO3
natriumwaterstofcarbonaat
bakpoeder
rijsmiddel
AgNO3
zilvernitraat
/
wratten verwijderen
CaSO4.5H2O
calciumsulfaatpentahydraat
gips
breuken zetten
NaCl
natriumchloride
keukenzout
smaak, bewaarmiddel
CaCO3
calciumcarbonaat
krijt
marmer, eierschaal
Na2CO3
natriumcarbonaat
soda of badzout
water-verzachter
© 64
Triviale naam
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
flashcards: zouten
HOOFDSTUK 6
5
Reactiepatroon
— Reactiepatroon:
zuur
+
hydroxide
→
zout
+
water
HZ
+
MOH
→
MZ
+
+
NaOH
→
NaCl
+
H2O
— Reactievergelijking: HCl
H2O
OPDRACHT 28 DEMO
Werkwijze
IN
Je leerkracht onderzoekt welke stof er ontstaat bij de reactie van een zuur en een hydroxide.
Je leerkracht voegt 2 mL zoutzuur toe aan een proefbuis. Nadien voegt die enkele druppels universeel-
indicatoroplossing toe aan de oplossing en bepaalt de pH van de oplossing. Vervolgens voegt je leerkracht druppelsgewijs natriumhydroxideoplossing toe en bepaalt ook regelmatig de pH. Wanneer de pH 7 is
geworden, stopt je leerkracht met het toevoegen van natriumhydroxideoplossing. Vervolgens plaatst je
VA N
leerkracht het bekerglas op een draadnet en dampt die de oplossing uit. Waarnemingen
Besluit
©
Je kunt een zout vormen door een zuur met een hydroxide te laten reageren. Hierbij verandert de zuurtegraad of de pH. We noemen die reactie ook een neutralisatiereactie. reactiepatroon zout:
zuur (HZ) + hydroxide (MOH) → zout (MZ) + water (H2O)
` Maak oefening 45 t/m 51 op p. 78-79.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
HOOFDSTUK 6
65
THEMASYNTHESE
ANORGANISCHE STOFFEN KERNBEGRIPPEN
NOTITIES
kennisclip
HOOFDSTUK 1 Verdere indeling van de materie naamgeving
Metaal heeft 1 mogelijke ionlading: metaal + uitgang Metaal heeft meerdere mogelijke ionladingen: — stocknotatie: metaal + (ionlading) + uitgang
— systematische naam: Grieks telwoord + metaal + Grieks telwoord + uitgang
IN
Atoomverbindingen: Grieks telwoord + niet-metaal + Grieks telwoord + oxide
Schema 1: indeling van anorganische stoffen op basis van een gegeven formule, zie p. 21
Schema 2: indeling van anorganische stoffen op basis van een naam, zie p. 23 HOOFDSTUK 2 De oxiden oxiden
— MO (metaaloxide) of nMO (niet-metaaloxide) — Functionele groep: O2-
— M + O2
→
MO
→
nMO
VA N
— nM + O2
hydroxiden
HOOFDSTUK 3 De hydroxiden
— MOH
— Functionele groep: OH-
— MO + H2O
→
MOH
— MO = basevormend oxide
zuren
HOOFDSTUK 4 De zuren
— HnM (binair zuur) of HnMO (ternair zuur) — Functionele groep: H+
— H2 + nM
— nMO + H2O
→
HnM
→
HnMO
— nMO = zuurvormend oxide
HOOFDSTUK 5 Zuurtegraad van een oplossing
©
pH
zuurtegraad buffer
66
pH:
0-7
= zuur
7
= neutraal
7-14
= base
— Hoe lager de pH, hoe zuurder de oplossing
— Oplossing waarvan de pH niet of amper wijzigt, zelfs na toevoeging van een zuur,
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
base of water
THEMASYNTHESE
THEMASYNTHESE
HOOFDSTUK 6 De zouten zouten
— Algemeen: MZ of NH4Z
MnM (binair zout) of MnMO (ternair zout)
waterstofzout hydraat
— Wanneer in de zuurrest nog 1 of meerdere waterstofatomen aanwezig zijn.
— Wanneer er 1 of meerdere moleculen water in het kristalrooster van het zout vastgehecht zijn HZ
+
MOH
→
MZ
+
H2O
Tijdens de reactie verandert de pH. Die reactie wordt ook een neutralisatiereactie
baseneutralisatie
genoemd.
©
VA N
IN
zuur-
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
THEMASYNTHESE
67
CHECKLIST
JA
NOG OEFENEN
1 Begripskennis — Ik ken het begrip organische en anorganische stoffen.
— Ik ken de algemene formule van de oxiden, hydroxiden, zuren en zouten. — Ik ken de functionele groep van de oxiden, hydroxiden en zuren. — Ik ken de indeling in metaaloxiden en niet-metaaloxiden.
— Ik ken de indeling in binair en ternair bij zuren en zouten.
— Ik ken de verdere indeling in waterstofzouten en hydraten bij de zouten.
— Ik ken toepassingen van een aantal oxiden, hydroxiden, zuren en zouten.
zouten.
IN
— Ik ken reactiepatronen voor het vormen van oxiden, hydroxiden, zuren en — Ik kan de begrippen pH-schaal, zuur, basisch en neutraal uitleggen.
— Ik ken manieren om de pH van een oplossing te bepalen: pH-meter, pH-indicator.
— Ik ken het nut van een bufferoplossing.
2 Onderzoeksvaardigheden
— Ik kan stoffen indelen in organische en anorganische stoffen. — Ik kan formules vormen via ionladingen en de kruisregel.
VA N
— Ik kan stoffen indelen in de juiste stofklasse op basis van een gegeven naam of formule.
— Ik kan formules van oxiden, hydroxiden en zouten vormen.
— Omzettingen tussen naam en formule bij oxiden, hydroxiden, zuren en zouten.
— Bij ionverbindingen: omzettingen tussen stocknotatie en de naam met Griekse telwoorden.
— Ik kan het verband toelichten tussen de pH-schaal, de begrippen zuur – basisch – neutraal en de kleur van een pH-indicator.
— Ik kan reactiepatronen herkennen in concrete reactievergelijkingen. invullen bij je Portfolio.
©
` Je kunt deze checklist ook op
68
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
CHECKLIST
CHECK IT OUT
Spreek jij chemisch? 1
Bekijk deze oefening uit een Franstalig leerboek over anorganische stofklassen. Nom oxyde de sodium
Na2O
hémioxyde de chlore
Cl2O
hydroxide de sodium
NaOH
sulfure d’hydrogène
H2S
oxyde de magnésium
MgO
monoxyde de carbone
CO
hydroxide de magnésium
Mg (OH)2
fluorure d’hydrogène
HF
sulfite d’hydrogène
H2SO3
oxyde d’aluminium
Al2O3
a
IN
Formule
Welke kolom is het gemakkelijkst te begrijpen voor jou?
VA N
b Wat is de beste manier om over chemische stoffen te communiceren over alle taalgrenzen heen? Waarom?
Denk nu even terug aan de enquête uit de CHECK IN en beantwoord de vragen. a
Zou je nu nog hetzelfde antwoorden op deze enquête?
b Wat is de beste manier om over chemische stoffen te communiceren over alle taalgrenzen heen? Waarom?
©
2
!
Er zit heel wat logica vervat in de naamgeving van stoffen. Elke stof krijgt een universele, unieke naam en bij elke naam hoort een unieke, universele formule. Hoewel de naam van enkele atomen kan verschillen in andere talen, blijven de formules en symbolen overal hetzelfde. Een chemicus kan zich dus overal ter wereld duidelijk maken!
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
CHECK IT OUT
69
AAN DE SLAG
Zijn de volgende stoffen organisch of anorganisch? a
O H3C
b
CH3
N
H H
O
N
N
O
N
O
-
CH3
c
d
N+
O-
H H
3
e
haar
stenen
f
olijfolie
VA N
H C C O H
Al3+
IN
1
2
Behoren volgende formules tot de oxiden, hydroxiden, zuren of zouten? a
CO:
e
d KCl:
h
b H2CO3: c
3
f
g
KOH:
Al(OH)3: Na2O:
(NH4)3PO4:
Behoren de volgende stoffen tot de organische of anorganische stoffen?
CaCl2
H2O
©
citroenzuur:
kunststof PVC:
O
O
HO
OH
O
OH
C C C C C
vliegtuigbrandstof
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
OH
Organisch
Anorganisch
H H H H H Cl H Cl H Cl
70
HI:
AAN DE SLAG
4
Zijn de volgende stellingen over organische en anorganische stoffen juist of fout? Indien fout, verbeter alleen het onderlijnde deel. a
Maïsolie behoort tot de anorganische stoffen, want het is afkomstig van de dode natuur.
b De verzameling van de minerale verbindingen is zeer uitgebreid en bevat moleculen met een grote keuze uit atoomsoorten.
a
b
IN
Zijn de volgende voorstellingen zuivere stoffen of mengsels? c
d
VA N
5
6
Noteer de juiste stofklasse achter de volgende formules/namen. Wees zo specifiek mogelijk: bij oxiden maak je een onderscheid tussen metaal- en niet-metaaloxiden, bij zuren en zouten maak je een onderscheid tussen binair en ternair. a
AlPO4
b Na2O c
H2CO3
d Cl2O e
a
c
e
8
ijzer(II)oxide
b calciumhydroxide
d koper(I)hydroxide
zwavelzuur
salpeterigzuur
Verbind de formules met de juiste naam. KOH
⦁
⦁
chloorzuur
K2O
⦁
⦁
kaliumchloride
HClO3
⦁
⦁
kaliumoxide
HCl
⦁
⦁
waterstofchloride
KCl
⦁
⦁
kaliumhydroxide
©
7
Fe(OH)2
Zijn de volgende stoffen metaaloxiden (MO), niet-metaaloxiden (nMO) of behoren ze tot een andere stofklasse (/)? a
aluminiumhydroxide
b dibroomtrioxide c
waterstofcarbonaat
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
AAN DE SLAG
71
9
Vorm de formule van het oxide van de volgende elementen. Als een bepaald element meerdere mogelijke ionladingen heeft, schrijf je alle opties. a
aluminium
b cadmium
10
Noteer de juiste naam naast de formules van de vorige oefening.
11
Van volgende stoffen is ofwel de systematische naam, de stocknotatie of de formule gegeven. Schrijf telkens de andere naam/namen en/of formule. Indien er van een bepaalde stof geen stocknotatie bestaat, a
kaliumoxide
b lood(IV)oxide c
koolstofmonoxide
d koperoxide e
12
Br2O3
IN
leg je uit waarom niet.
Schrijf de juiste formule van alle oxiden die bij de ingrediënten hieronder vermeld worden.
VA N
magnesiumoxide; Vulstof: Hydroxypropylmethylcellulose (E464);
Bevochtigingsmiddel: Sorbitol; Antiklontermiddel: Magnesiumstearaat (E470b); Kleurstof: E171; Verdikkings-middel: Siliciumdioxide. 1 capsule bevat 450 mg MAGNESIUM ELEMENT (120% Referentie inname).
13
Behoren de volgende stoffen tot de metaaloxiden (MO) of de niet-metaaloxiden (nMO)? a
lachgas
b roest
14
ongebluste kalk
d koolzuurgas
Schrijf het reactiepatroon voor de vorming van: a
een niet-metaaloxide:
b een metaaloxide:
Hoort bij de volgende reacties reactiepatroon a of b (uit de vorige oefening)?
©
15
c
a
P4
+
5 O2
→
2 P2O5
b 4 Al
+
3 O2
→
2 Al2O3
c
+
O2
→
2 CO
2 C
d de reactie beschreven in volgende tekst: Alkalimetalen zijn zo zacht dat je ze met een mes kunt snijden. Natrium reageert zo snel
met zuurstofgas in de lucht dat het oppervlak al na enkele minuten dof wordt.
Afb. 41 Natrium: een zacht alkalimetaal
72
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
AAN DE SLAG
16
17
Vorm de formule van de hydroxiden van Cu.
Ook al heeft chloor een mogelijk ionlading van +VII en kun je door de kruisregel correct toe te passen de formule Cl(OH)7 bekomen, toch is dit geen juiste formule voor een hydroxide. Leg uit waarom niet.
18
Van de volgende stoffen is ofwel de systematische naam, de stocknotatie of de formule gegeven. Noteer telkens de andere naam/namen en/of formule. Als er van een bepaalde stof geen stocknotatie a
ijzer(III)hydroxide
b CuOH c
KOH
d aluminiumhydroxide
ammoniumhydroxide
VA N
e
IN
bestaat, leg je uit waarom niet.
19
Wat is de systematische naam van de volgende triviale namen? a
20
gebluste kalk
b ontstopper
Omcirkel alle basevormende oxiden. a
SO2
b NaOH
21
c
K2O
d CO2
Omcirkel alle basevormende oxiden. a
koolstofdioxide
©
b zwaveltrioxide
22
c
natriumoxide
d natriumhydroxide
Verklaar waarom Ca(OH)2 ook wel gebluste kalk genoemd wordt.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
AAN DE SLAG
73
Vul de tabel aan: Formule
Systematische naam
zinkhydroxide
looddihydroxide
24
ijzer(III)hydroxide
Vorm de naam en formule van alle hydroxiden van chroom: lading Cr: 2+ Formule-eenheid
Systematische naam
Stocknotatie
lading Cr: 3+
Omcirkel alle juiste formules van hydroxiden. a
c
Cl(OH)3
b CuOH
26
HI
b HIO3 c
d Fe(OH)3
HBrO
d HNO2
e
waterstofsulfide
b waterstofbromaat c
fosforzuur
©
d waterstofsulfiet
Noem 1 overeenkomst en 1 verschil tussen een binair en een ternair zuur.
74
H2S
Horen de volgende namen bij een binair (B) of bij een ternair (T) zuur? a
28
MgOH
Zijn de volgende formules binaire (B) of ternaire (T) zuren? a
27
lading Cr: 6+
VA N
25
Stocknotatie
IN
23
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
AAN DE SLAG
29
Welke formule hoort bij welke toepassing of eigenschap? 1 H3PO4
2 HCl
3 H2CO3
30
Vervolledig de volgende reactiepatronen. a
niet-metaaloxide + water →
b c
31
4 H2S
C aanwezig in de maag D aanwezig in cola
IN
A aanwezig in spuitwater B geur van rotte eieren
+ waterstofgas →
metaaloxide + water →
Welk reactiepatroon uit de vorige oefening hoort bij de volgende reacties: a of b? a
+
3 H2O
→
2 H3PO4
b I2
+
H2
→
2 HI
VA N
P2O5
c
de onderlijnde reactie in het volgende artikel:
Na oxidatie van zwaveldioxidegas
(uitstootgas van verbrandingsprocessen)
ontstaat SO3. Wanneer SO3 in de vochtige lucht komt, ontstaat zure regen.
©
d CaO
32
+
H2O
→
Ca(OH)2
Naast de 2 afgeleide zuren die we gezien hebben, bestaan er nog andere afgeleide zuren.
a
Beredeneer zelf wat de formule is van waterstoffosfiet.
b Noteer je redenering:
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
AAN DE SLAG
75
Vul de tabel aan. Formule
Systematische naam
H2SO4
waterstofnitriet
zoutzuur
34
Triviale naam
fosforzuur
Horen de stellingen, namen of formules bij binaire of ternaire zuren of bij beiden? Voor nieuwe namen/ formules, mag je ervan uitgaan dat ze juist zijn. Formule
IN
33
Binair zuur
hypofosforigzuur
H is de functionele groep
H3PO2 kan gevormd worden uit de reactie van
35
Beide
VA N
een niet-metaal met waterstofgas
Ternair zuur
Je voegt aan de volgende oplossingen lakmoes toe. Welke kleur kun je waarnemen? Maak gebruik van de tabel op p. 54. a
een oplossing met een pH-waarde 2
b een oplossing waarin HCl is opgelost c
een oplossing die groen kleurt in de aanwezigheid van rodekoolsap
d een oplossing waarin ongebluste kalk is opgelost
36
Bepaal bij elk van de volgende pH-waarden of de oplossing zuur, basisch of neutraal is. Noteer ook de juiste kleur na het toevoegen van de opgegeven indicator. a
7 + rodekoolsap
b 4 + lakmoes c
12 + fenolftaleïne
©
d 2 + broomthymolblauw
37
Welke kleur neem je waar als je de volgende stoffen aan een oplossing van lakmoes toevoegt? a
CO2
b Na2O c
NaCl
d Zoutzuur e
76
Bijtende soda
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
AAN DE SLAG
38
Zijn de volgende stellingen juist of fout? Indien fout, verbeter dan het onderlijnde deel. a
In de chemie is het tegengestelde van zuur zoet.
b Een oplossing met een pH-waarde 2 is zuurder dan een oplossing met een pH-waarde 3. c
39
Elke bufferoplossing vertoont een andere kleur afhankelijk van de zuurtegraad van de oplossing.
Waarom wordt er een bufferoplossing gebruikt om een pH-meter te ijken?
40
IN
Welke soort van chemische stof is aanwezig in deze lippenstift? a
De Essence ‘Kiss The Frog’-lippenbalsem belooft ‘magische, roze lippen’: na het aanbrengen van de balsem verandert de kleur van vreemd groen
naar prachtig roze. De lippenbalsem kan dus de functie overnemen van ...
VA N
b Beschrijf een proef waarmee je de kleur in zuur en in basisch midden van de lippenbalsem ‘Kiss The Frog’ kunt bepalen.
41
Is de pH van de volgende oplossingen groter, kleiner of gelijk aan 7? Omcirkel het juiste antwoord. a
een basische oplossing
pH < 7
pH = 7
pH > 7
b frisdrank met opgelost CO2
pH < 7
pH = 7
pH > 7
met broomthymolblauw
pH < 7
pH = 7
pH > 7
d een oplossing van MgO in water
pH < 7
pH = 7
pH > 7
pH < 7
pH = 7
pH > 7
met fenolftaleïne
pH < 7
pH = 7
pH > 7
g
pH < 7
pH = 7
pH > 7
een oplossing die geel kleurt
©
c
42
e
een oplossing van azijn in water
f
een oplossing die roze kleurt een oplossing keukenzout
Op een advertentie zie je het volgende staan: ‘stabiliseert de pH tot 8.3 in zeewater aquarium.’ Over welke stof gaat het? Wat is de functie ervan?
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
AAN DE SLAG
77
43
Omcirkel telkens het juiste antwoord. a
de meest zure oplossing:
rood met methyloranje / geel met methyloranje
b de oplossing met de hoogste pH:
fuchsia met fenolftaleïne / kleurloos met fenolftaleïne
c
blauwe kleur / rode kleur
KOH + lakmoes:
d blazen in een oplossing van broom thymolblauw: blauwe kleur / gele kleur
44
Je hebt 4 flessen met telkens een andere kleurloze, heldere oplossing in, namelijk NaOH, HCl, water of fenolftaleïne. Bedenk een experiment om te bepalen in welke fles fenolftaleïne zit. Je mag enkel de inhoud van deze flessen gebruiken.
IN
VA N
Noteer de naam en de formule van de gevraagde zouten.
©
45
a
kalium en sulfidezuurrest
b aluminium en carbonaatzuurrest alle zouten van ijzer en de ternaire stamzuurrest
met chloor
c
d ammonium en waterstofzuurrest van koolzuur
78
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
AAN DE SLAG
Noteer bij de volgende reactievergelijkingen het juiste reactiepatroon dat erbij hoort. a
47
48
I2
+
H2
→
b 2Ca +
O2
→
2HI
c
Ca(OH)2
+
2HI
2CaO →
CaI2
+
2H2O
d 2 NaOH
+
H2SO4
→
Na2SO4 +
2H2O
Welke stoffen moet je samenvoegen om via een neutralisatiereactie Al(NO3)3 te bekomen?
Vorm de formule van de volgende zouten: a
aluminium en de zuurrest van zoutzuur
b ijzer (+II) en de zuurrest van fosforzuur c
lithium en waterstofzuurrest van koolzuur
d koper(+I) en sulfide-zuurrest
49
IN
46
Wat is de naam voor FeSO3? Omcirkel de juiste naam.
VA N
ijzer(III)sulfiet ijzer(II)sulfiet ijzer(III)sulfide ijzer(II)sulfide
50
Welke karakteristieken horen bij CoCl2 . 6 H2O ? Formule
Juist
Het is een waterstofzout.
Het is een hydraat.
Van dat zout bestaat GEEN stocknotatie.
51
Het is een binair zout.
Fout
Horen de volgende toepassingen bij een binair of een ternair zout? a
smaakmaker
b aanwezig in eischalen
gips
©
c
d zorgt voor sterker glazuur e
bakpoeder
` Meer oefenen? Ga naar
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
AAN DE SLAG
79
Notities
VA N
IN
©
80
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 01
©
VA N
IN
THEMA 02 ORGANISCHE STOFKLASSEN
CHECK IN
Klein verschil, grote gevolgen Je bent nog geen 16 jaar (of net geworden), dus hopelijk ga je verstandig om met het gebruik van alcohol.
IN
Weet je welke chemische stof bedoeld wordt als men het heeft over de alcohol die aanwezig is in bier, wijn …? Tip: Het antwoord is niet ‘alcohol’, want voor een chemicus is de term ‘alcohol’ een stofklasse, zoals zuren en oxiden bij anorganische chemie.
We geven je 2 opties: methanol en ethanol. Welke stof is volgens jou het juiste antwoord? Omcirkel het antwoord: Ik denk dat de alcohol in onder andere bier methanol / ethanol is.
VA N
Tip: Misschien kunnen de veiligheidsvoorschriften, die bij deze stoffen horen, je helpen. Methanol
onder andere
Ethanol
onder andere
P: verwijderd houden van warmte
P: stof/nevel/damp niet inademen
P: verwijderd houden van warmte
©
Besluit: Je merkt dat 1 letter (‘m’) een wereld van verschil kan betekenen …
?
` Hoe kun je specifieke stofklassen van organische stoffen herkennen? ` Hoe vorm je de systematische naam en chemische formule van die stoffen? ` Wat zijn enkele eigenschappen en toepassingen van die organische stoffen? We zoeken het uit!
82
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
CHECK IN
VERKEN
Stoffen onderverdelen OPDRACHT 1
Wat is het verschil tussen anorganische en organische stoffen? In de volgende tabel vind je enkele eigenschappen van anorganische en organische stoffen. Omcirkel de juiste eigenschappen. Anorganische stoffen afgestorven natuur
— worden gevormd door combinaties van veel soorten elementen / vooral C- en H-atomen
— zijn combinaties uit een uitgebreide / beperkte keuze aan atoomsoorten
— één molecule bevat een beperkt aantal / heel veel atomen
afgestorven natuur
— worden gevormd door combinaties van veel soorten elementen / vooral C- en H-atomen
— combinaties uit een uitgebreide /
beperkte keuze aan atoomsoorten
— één molecule bevat een beperkt aantal / heel veel atomen
— de totale verzameling is minder / heel uitgebreid
VA N
— de totale verzameling is minder / heel uitgebreid
— bevinden zich in de levenloze / levende /
IN
— bevinden zich in de levenloze / levende /
Organische stoffen
OPDRACHT 2
De systematische naam van een anorganische stof bevat veel informatie over de stofklasse waartoe de stof behoort. We komen hetzelfde tegen bij de organische stoffen. In de tabel zijn enkele systematische namen van anorganische stoffen gegeven. a
Onderstreep telkens welk deel in de naam verwijst naar de stofklasse waartoe de stof behoort.
b Vermeld in de tweede kolom de stofklasse.
Verklaar tenslotte in de laatste kolom je keuze.
Anorganische stof
magnesiumoxide
aluminiumhydroxide
waterstofnitraat
©
c
calciumchloride
kaliumsulfaat
Stofklasse
Verklaring
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
VERKEN
83
HOOFDSTUK 1
Organische chemie of koolstofchemie LEERDOELEN
IN
Je kunt al: L organische stoffen onderscheiden van anorganische stoffen; L anorganische stoffen onderverdelen in oxiden, hydroxiden, zuren en zouten.
Je kent ondertussen het verschil tussen een anorganische
Je leert nu: L organische stoffen classificeren in alkanen, alkenen, alcoholen of carbonzuren op basis van een gegeven
gebruikt als synoniem voor organische stoffen. Zo spreekt
men ook over koolstofchemie in plaats van over organische chemie, omdat organische stoffen minstens 1 koolstofatoom
VA N
formule of naam;
en een organische stof. De term koolstofverbindingen wordt
bevatten. De binding(en) die dat atoom aangaat, bepaalt tot
L de structuurformule, brutoformule
welke stofklasse een organische stof behoort:
en skeletnotatie van een organische
stof herkennen, weergeven, in elkaar
—
Welk atoom is gebonden aan het koolstofatoom?
omzetten en interpreteren.
—
Hoeveel bindingen worden er gevormd tussen het koolstofatoom en het volgende atoom?
Bij de anorganische stoffen beschreven we 4 stofklassen: de oxiden, de hydroxiden, de zuren en de zouten. Omwille van de verscheidene bindingsmogelijkheden van het koolstofatoom, bestaan er meer dan 10 stofklassen in de organische chemie. Voordat we enkele van die stofklassen bespreken, bekijken we eerst de bindingsmogelijkheden van het koolstofatoom.
Bovendien ken je het begrip brutoformule al uit thema 01. In dit hoofdstuk bestuderen we hoe een organische stof
©
wordt voorgesteld. Naast de brutoformule worden organische stoffen ook nog op andere manieren voorgesteld.
84
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 1
1
Bindingsmogelijkheden van het koolstofatoom
Het koolstofatoom speelt een centrale rol binnen de organische chemie. Het atoom komt voor in elke verbinding en zal steeds omgeven worden door 1 of meerdere atomen, zoals H, O, N … OPDRACHT 3
1
IN
Vul aan.
Teken in de volgende tabel de lewisstructuur van een C-atoom en geef ook de elektronenconfiguratie weer. Atoom
Lewisstructuur
VA N
C
Elektronenconfiguratie
2
Hoeveel valentie-elektronen heeft het C-atoom?
3
Hoeveel atoombindingen moet een alleenstaand C-atoom aangaan om een edelgasconfiguratie te
4
verkrijgen?
5
Met hoeveel waterstofatomen moet een alleenstaand C-atoom een binding aangaan? Schrijf de brutoformule van de meest eenvoudige C-H-verbinding (H’s achteraan!)
Organische stoffen worden gekenmerkt door de aanwezigheid van minstens 1 koolstofatoom. Een koolstofatoom heeft 4 vrije valentie-elektronen en gaat 4 bindingen aan om de octetstructuur te bereiken. Bekijk enkele formules van organische stoffen: 2
H
H H H
H C H
H C C C H
6 elektronen
H
H H H
6 protonen
4
5
©
1
6 neutronen Afb. 42 Een koolstofatoom heeft 4 valentie-elektronen.
H H H C C O H H H
3
H H
C C
H
6
H H C C H
H
H C C H
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
O O H
HOOFDSTUK 1
85
Het valt op dat elk koolstofatoom 4 bindingen aangaat, maar dat wil niet zeggen dat het 4 bindingspartners nodig heeft! Zo zie je in de derde, vijfde en zesde voorstelling dat een atoom meerdere (dubbele of drievoudige) bindingen kan aangaan met een ander atoom waardoor er minder waterstofatomen nodig zijn om de edelgasconfiguratie te bereiken. Wanneer het koolstofatoom 4 bindingspartners heeft en dus 4 enkelvoudige bindingen, dan spreekt men van verzadigde verbindingen. Als het koolstofatoom een binding vormt met 2 of 3 andere atomen, dan zijn er meervoudige bindingen aanwezig (dubbele of drievoudige) en spreken we van
IN
onverzadigde verbindingen. Wanneer de C-atomen alleen binden met andere C-atomen en met H-atomen, dan noemen we de stoffen koolwaterstoffen. Ook hier wordt dan het
onderscheid gemaakt tussen verzadigde koolwaterstoffen en onverzadigde koolwaterstoffen.
OPDRACHT 4
Bekijk de onderstaande organische verbindingen.
VA N
Zijn deze verbindingen verzadigd of onverzadigd? Vul de tabel aan. Organische verbinding
H H
C C
H H
H H
H C C H H H
CH3 – CH2 – CH3
©
CH3 – CH2 – CH = CH – CH2 – CH3
86
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 1
Verzadigd (V) of onverzadigd (O)?
Zoals je weet, heeft het koolstofatoom 4 valentie-elektronen. Om de octetstructuur te bereiken, zal het atoom dus met nog 4 extra elektronen moeten binden. Dat kan op een aantal manieren: het koolstofatoom kan zich binden aan 4, 3 of 2 atomen. Binding met 4 atomen
Binding met 2 atomen
Binding met 3 atomen Koolstof kan de octetstructuur ook
Als het koolstofatoom slechts aan
aangaan met 4 atomen, die elk 1
bereiken door slechts aan 3 atomen
2 atomen bindt, dan kan het de
ongepaard elektron bezitten.
te binden. Omdat het C-atoom
octetstructuur bereiken door 2
Zowel waterstof als de halogenen
4 ongepaarde elektronen heeft,
dubbele bindingen aan te gaan of
zijn niet-metaalatomen met
moet het dan een dubbele binding
een enkelvoudige en een drievoudige
1 ongepaard elektron.
aangaan met 1 atoom.
binding aan te gaan.
We bekijken de molecule methaan
We bekijken de molecule etheen
We bekijken de molecule ethyn
(CH4):
(C2H4):
(C2H2):
— lewisstructuur:
— lewisstructuur:
H
H C H
IN
Koolstof kan een atoombinding
— lewisstructuur:
H H C C
H
H C C H
H H
De molecule heeft een lineaire
met waterstofatomen rondom zich
2 koolstofatomen. De bindingen van
structuur, wat betekent dat de
in de ruimte maximaal spreiden.
het koolstofatoom vormen nu een
bindingshoeken 180° bedragen.
Hierdoor ontstaat een 3D-molecule,
trigonale structuur: de bindingen
een tetraëder met hoeken tussen de
liggen in een vlak met onderlinge
C-H-bindingen die 109° bedragen.
bindingshoeken van 120°.
— ruimtelijke structuur:
— ruimtelijke structuur:
VA N
Het koolstofatoom zal de 4 bindingen Er is een dubbele binding tussen de
H
C H H
©
H
H H
C C
H
— ruimtelijke structuur:
H
H C C H
In een organische stof zal het koolstofatoom altijd 4 atoombindingen aangaan met andere atomen. Dat kunnen andere koolstofatomen zijn, maar evengoed atomen van andere elementen (H, Cl, O …). Een koolstofatoom heeft dus altijd 4 bindingen, maar niet noodzakelijk 4 bindingspartners. Organische verbindingen die alleen bestaan uit C-atomen en H-atomen, worden ook wel koolwaterstoffen genoemd. — Verzadigde koolstofverbindingen zijn organische stoffen waarbij elk koolstofatoom steeds 4 bindingspartners heeft. — Onverzadigde koolstofverbindingen zijn organische stoffen waarbij
sommige koolstofatomen 2 of 3 verschillende bindingspartners hebben.
` Maak oefening 1 op p. 131.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 1
87
2
Notatiemogelijkheden van een organische stof
Een organische stof bestaat dus uit koolstofatomen, die steeds 4 bindingen aangaan. Vaak ontstaat er een binding met een waterstofatoom. Organische stoffen worden op meerdere manieren weergegeven.
2.1 Brutoformule
IN
Eén manier ken je al uit thema 01: de brutoformule. De brutoformule van een organische stof geeft de aanwezige elementen weer en het aantal van elk
element met een index. De index 1 wordt niet genoteerd. In de organische chemie worden de elementen bovendien als volgt gerangschikt: eerst C
(koolstof), dan H (waterstof) en ten slotte de overige elementen alfabetisch. VOORBEELD BRUTOFORMULE CH4 C2H6
C2H4 C3H8O
VA N
2.2 De uitgebreide en beknopte structuurformule Over de manier waarop de atomen met elkaar verbonden zijn, krijg je geen informatie in de brutoformule. Hiervoor werken we met de structuurformule. In die formule wordt het aantal atomen van elke soort weergegeven. Ze worden rond elk koolstofatoom apart geordend, waardoor de bindingen tussen de koolstofatomen zichtbaar zijn. De structuurformule is dus een tweedimensionale weergave van de structuur van een molecule waarbij de bindingen worden weergegeven tussen de verschillende koolstofatomen. De bindingen met waterstof worden, na een goede beheersing van het schrijven van een structuurformule, vaak weggelaten. We spreken dan van de beknopte structuurformule. Wanneer de C-H-bindingen wel nog worden getoond,
©
spreekt men over een uitgebreide structuurformule.
88
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 1
VOORBEELD STRUCTUURFORMULE Uitgebreide structuurformule
Brutoformule
Beknopte structuurformule
H H C H
CH4
CH4
H H H H C C H
C2H6
CH3 – CH3
H H C2H4
H
IN
H H
C C
CH2 = CH2
H
H H H
C3H8O
H C C C O H
CH3 – CH2 – CH2 – OH
H H H
Merk op dat in het laatste voorbeeld het lijkt alsof het zuurstofatoom
VA N
gebonden is aan 1 van de 2 waterstofatomen rond het koolstofatoom, maar het is gebonden aan het koolstofatoom zelf.
OPDRACHT 5
Vul de volgende koolstofverbindingen met waterstofatomen aan, zodat elk C-atoom 4 bindingen aangaat. Je noteert op die manier zowel de structuurformule als de brutoformule van de verbindingen. Aantal gebonden C-atomen
Structuurformule van de verbinding
Brutoformule van de verbinding
C–C–C
CH3 – CH2 – CH3
C3H8
C–C–C–C–C–C–C
C–C–C–C
C=C C–C–C C
©
C–C–C–C=C–C
TIP Wanneer er in een structuurformule een atoomgroep, bijvoorbeeld CH2, vaak voorkomt, dan kan het als volgt verkort worden weergegeven:
CH3 - CH2 - CH2 - CH2 - CH2 - CH2 - CH3
→
CH3 - (CH2)5 - CH3
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 1
89
WEETJE Isomerie De brutoformule kan, in tegenstelling tot bij een anorganische stof, niet altijd 1 op 1 gelinkt worden aan een organische stof. Ze wordt daarom ook minder gebruikt om een organische stof weer te geven. Zo kunnen er vanuit de brutoformule C4H10 2 verschillende organische
stoffen worden gevormd, zoals te zien is in de onderstaande (beknopte) structuurformules: CH3 - CH2 - CH2 - CH3
CH3 - CH - CH3 CH3
IN
Omdat beide organische stoffen opgebouwd zijn uit dezelfde atomen en ook van elk eenzelfde aantal bevatten, worden de 2 stoffen
isomeren van elkaar genoemd. Ze verschillen echter in fysische en
chemische eigenschappen (bv. kooktemperatuur en reactiviteit). De
isomere eigenschap ligt mee aan de basis van de grote hoeveelheid
moleculen binnen de koolstofchemie. In de 3de graad komen we hier zeker op terug.
VA N
2.3 De skeletnotatie of zaagtandstructuur Bij de organische stoffen maakt men ten slotte ook nog gebruik van een derde notatie de skeletnotatie of zaagtandstructuur. De skeletnotatie toont enkel het skelet van een organische molecule, die heeft 2 onderdelen: — de atoombinding(en) tussen de koolstofatomen; — de atoombinding(en) tussen de koolstofatomen en andere (niet-waterstof) atomen.
OPDRACHT 6
Vul de skeletnotatie aan. Brutoformule
©
C4H10
90
Uitgebreide structuurformule
CH3 – CH2 – CH2 – CH3
C3H6
CH2 = CH – CH3
C2H6O
CH3 – CH2 – OH
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 1
Skeletnotatie
OPDRACHT 7
Vul de tabel aan. Je krijgt steeds 1 notatiemogelijkheid en vult de andere voorstellingen aan. Brutoformule
Skeletnotatie
Uitgebreide structuurformule
CH3 – (CH2)5 – CH3
VA N
IN
CH3 – CH2 – CH = CH – CH2 – CH3
WEETJE
Skeletnotaties worden vooral gebruikt om grote organische moleculen voor te stellen. Denk bijvoorbeeld aan koolstofverbindingen uit het dagelijks leven, zoals fructose en glucose. Die suikers heb je misschien in de lessen biologie al gezien onder de vorm van hun skeletnotatie:
CH2OH
CH2OH
O
OH CH OH 2
OH
OH
OH
©
OH
Afb. 43 De skeletnotatie van fructose
O
OH OH
Afb. 44 De skeletnotatie van glucose
Fructose en glucose zijn trouwens ook isomeren van elkaar. Ze hebben beiden dezelfde brutoformule (C6H12O6) maar een specifieke structuurformule of skeletnotatie.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 1
91
Een organische stof kan op verschillende manieren voorgesteld worden: Uitgebreide structuurformule
Brutoformule
Beknopte structuurformule
Skeletnotatie of zaagtandstructuur
= een lineaire weergave
= een tweedimensionale
= een tweedimensionale
van de aanwezige
weergave van de
weergave van de structuur weergave van de
elementen, met een
structuur van een
van een molecule
structuur van een
index die het aantal per
molecule waarbij alle
waarbij de bindingen
molecule, waarbij alle
element weergeeft.
bindingen worden
worden weergegeven
bindingen worden
Volgorde: C – H – andere
weergegeven.
= een tweedimensionale
weergegeven, maar de
koolstofatomen.
C- en H-atomen
volgorde
De C-H-bindingen worden (gebonden aan de
IN
tussen de verschillende
elementen in alfabetische
niet weergegeven.
C-atomen) niet meer genoteerd worden.
H H H
bv. C3H8
H C C C H H H H
CH2
CH3
CH3
CH2
OH
CH
C
H H H C C O H
VA N
C2H6O
CH3
H H
C3H4
H
H C C C H H
©
` Maak oefening 2 en 3 p. 131.
92
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 1
CH3
OH
3
De stofklassen
Bij de anorganische stoffen hebben we 4 stofklassen beschreven. Door de verschillende bindingsmogelijkheden van het koolstofatoom bestaan er meer dan 10 stofklassen in de organische chemie. Elk van die stofklassen wordt gekenmerkt door een specifieke binding of een functionele groep. Die functionele groep is een kenmerkende groep van atomen.
IN
Dit schooljaar zullen we 4 stofklassen bespreken: alkanen, alkenen, alcoholen en carbonzuren.
OPDRACHT 8
Zie jij overeenkomsten? 1
Bekijk enkele structuurformules, skeletnotaties en namen van die 4 stofklassen: 1
2
ethaanzuur
3
methanol
VA N
methaan
CH3 – COOH
CH4
4
ethaanzuur
5
CH3COOH
6
n-butaan
CH3 – CH2 – CH2 – CH3
CH3OH methaanzuur HCOOH
O
H3C C
7
OH
propaan
8
H H
CH3 – CH2 – CH3
H C C C H
10
ethanol
9
propeen
11
CH3 – CH2 – OH
n-hexaan
H H
n-octaan
H H H H H H H H
H C C C C C C C C H H H H H H H H H
12
etheen CH2 = CH2
OH
Probeer, eventueel in overleg met je buur, alle voorbeelden in 4 groepen onder te brengen.
©
2
Welke kenmerken ga je hiervoor gebruiken?
3
Kijk nu naar de indeling van enkele andere werkgroepjes en vul jouw indeling verder aan.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 1
93
Zo komen we tot de volgende onderverdeling in 4 stofklassen: 1
→ enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen
alkaan
alleen maar C- en H-atomen aanwezig
= verzadigde koolwaterstof
2
→ dubbele binding tussen 1 paar C-atomen
alkeen
alleen maar C- en H-atomen aanwezig
= onverzadigde koolwaterstof
3
→ enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen
alcohol
4
IN
hydroxylfunctie (-OH-groep) in de molecule
→ enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen
carbonzuur
→ carboxylfunctie (-COOH-groep) in de molecule
TIP
Opgelet! Verwar de hydroxylfunctie niet met hydroxide. Het gaat allebei wel over de OH-groep, maar bij hydroxiden is er een ion gebonden via ionbinding. Bij de hydroxylfunctie zal de OH-groep via atoombinding
VA N
aan de koolstof vastzitten.
Stofklasse
alkanen
alkenen
alcoholen
Systematische naam
-aan
-een -ol
carbonzuren -zuur
Skeletnotatie of zaagtandstructuur
-
alleen C/H-atomen
-
alleen maar enkelvoudige bindingen
-
alleen C/H-atomen
-
dubbele binding aanwezig
-
C/H/O-atomen
-
OH als functionele groep aanwezig
-
C/H/O-atomen
-
COOH als functionele groep aanwezig
©
` Maak oefening 4 t/m 6 op p. 132.
Dit schooljaar beperken we ons tot die 4 stofklassen. In de volgende hoofdstukken bespreken we dan ook telkens 1 van die stofklassen. De kennis die je dit jaar verzamelt, vormt de basis voor het volgende jaar waarin je meer stofklassen zult leren en waarin je binnen 1 stofklasse het aantal stoffen uitgebreider zult bespreken.
94
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 1
HOOFDSTUK 2
Alkanen
LEERDOELEN
L enkelvoudige stoffen en anorganische samengestelde stoffen voorstellen m.b.v. de brutoformule; L de naam formuleren van anorganische stoffen als je de brutoformule krijgt;
IN
Je kunt al:
L de brutoformule noteren van anorganische stoffen als je de systematische naam of stocknotatie krijgt; L het belang, voorkomen en toepassingen van anorganische stoffen bespreken.
Een eerste stofklasse die we uitgebreider bekijken, zijn de alkanen. Die
moleculen bevatten alleen koolstof- en waterstofatomen. We geven ze daarom
dan ook vaak de naam koolwaterstoffen. Tussen de koolstofatomen komt telkens maar één binding voor; we spreken van een
VA N
Je leert nu:
L de naam van een alkaan formuleren op basis van een gegeven structuurformule of skeletnotatie en omgekeerd;
enkelvoudige atoombinding. Hierdoor heeft elk koolstofatoom een maximaal aantal waterstofatomen en kunnen er geen extra
L enkele toepassingen van alkanen uit het dagelijks leven en de industrie bespreken.
atomen opgenomen worden in de molecule. We noemen alkanen daarom ook verzadigde koolwaterstofverbindingen.
Stofklasse
alkanen
‘C-C’
Formule en systematische naam
©
1
Typisch kenmerk
enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen
Centraal in de molecule staat de koolstofketen, de stam van de molecule. De lengte van de stam bepaalt de naam van de molecule. We bespreken eerst de onvertakte alkanen: er komen geen zijketens voor in de moleculen.
1.1 Onvertakte alkanen Hoe wordt de systematische naam van een specifiek alkaan juist gevormd? — De stam ‘alk-‘ verwijst naar het specifieke aantal C-atomen in de molecule. — Het achtervoegsel ‘-aan’ verwijst naar de het feit dat er alleen maar enkelvoudige bindingen tussen alle C-atomen bestaan.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 2
95
TIP De eerste 3 alkanen
Het is dus belangrijk dat je de stammen goed kent, want ze vormen de basis voor het grote aantal moleculen dat je de volgende jaren zult leren kennen. Aantal C-atomen
Stam
Aantal C-atomen
Stam
1
meth-
6
hex-
2
eth-
7
hept-
3
prop-
8
oct-
Om de namen van die
4
but-
9
non-
moleculen te onthouden,
5
pent-
10
dec-
onthoud je misschien met het ezelsbruggetje ‘MEP’. Vanaf het vijfde alkaan herken je de Griekse telwoorden.
bestaat er ook een eerste letters van de alkanen keren terug
Vanaf 4 koolstofatomen kan met dezelfde bouwstenen ook een vertakt alkaan
IN
geheugensteuntje. De
gevormd worden, bv. C4H10:
in de volgende zin: ‘Mama en papa bakken pannenkoeken, heel heerlijk of niet dan?’
CH3 – CH2 – CH2 – CH3
CH3 – CH – CH3
CH3
Vanaf butaan wordt de alkaannaam daarom ook als een verzamelnaam
gezien. Wanneer men het specifiek over de niet-vertakte molecule heeft, dan WEETJE
CH3 – CH2 – CH2 – CH3 wordt dan n-butaan, omdat het onvertakt is.
VA N
De ‘n’ in de naam voor
plaatst men ‘n-’ voor de naam. De systematische naam van
de onvertakte alkanen staat voor ‘normal’, maar je kunt het misschien beter onthouden als ‘niet-vertakt’.
VOORBEELD SYSTEMATISCHE NAAM ONVERTAKTE ALKANEN
We formuleren de systematische naam van enkele (onvertakte) alkanen vanuit de gegeven structuurformule of skeletnotatie. 1
CH4
— stam = 1 koolstofatoom: METH
— Het C-atoom heeft 4 bindingspartners en is dus verzadigd: achtervoegsel AAN.
De systematische naam van dat molecule is methaan.
2
CH3 - CH2 - CH2 - CH2 - CH3
— stam = 5 koolstofatomen: PENT
— Elk C-atoom heeft 4 bindingspartners en is dus verzadigd: achtervoegsel AAN.
— Het is een onvertakt alkaan met meer dan 4 C-atomen, dus met ‘n’
©
voor de naam. De systematische naam van dat molecule is n-pentaan. 3 — stam = 8 koolstofatomen: OCT — Elk C-atoom heeft 4 bindingspartners en is dus verzadigd: achtervoegsel AAN. — Het is een onvertakt alkaan met > 4 C-atomen, dus met ‘n’ voor de naam. De systematische naam van dat molecule is n-octaan.
96
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 2
OPDRACHT 9
Formuleer nu zelf de systematische naam vanuit de gegeven structuurformule of skeletnotatie. Voorstelling
Systematische naam
CH3 – CH2 – CH2 – CH3
IN
Hoe worden de brutoformule, structuurformule of skeletnotatie van een specifiek (onvertakt) alkaan gevormd?
Bij het opstellen van de structuurformule van een onvertakt alkaan overloop je best het volgende stappenplan:
VA N
Stap 1: Schrijf het aantal C-atomen.
Stap 2: Plaats een enkelvoudige binding tussen de C-atomen.
Stap 3: Vul de formule aan met H-atomen totdat elk C-atoom 4 bindingen heeft.
OPDRACHT 10 VOORBEELDOEFENING
Vorm de structuurformule en skeletnotatie van n-heptaan. Stap 1: Schrijf het aantal C-atomen.
Stam = HEPT dat wil zeggen 7 C-atomen + afkorting ‘n’ wil zeggen een onvertakt alkaan. C
C
C
C
C
C
C
Stap 2: Plaats tussen alle koolstofatomen een enkelvoudige binding.
©
C–C–C–C–C–C–C Stap 3: Vul de formule aan met H-atomen, tot elk C-atoom 4 bindingspartners heeft. Uitgebreide structuurformule:
Beknopte structuurformule: Brutoformule:
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 2
97
OPDRACHT 11
IN
Skeletnotatie:
Stel nu zelf de brutoformule, structuurformule en skeletnotatie op van de onderstaande onvertakte alkanen. Systematische naam n-nonaan
Brutoformule
Skeletnotatie
VA N
propaan
Structuurformule
Uit de bovenstaande voorbeeldoefening blijkt dat in de brutoformule van een alkaan het aantal waterstofatomen steeds gelijk is aan tweemaal het aantal koolstofatomen plus 2. Dat leidt tot de volgende algemene brutoformule voor de alkanen:
CnH2n+2
(met n = natuurlijk getal)
1.2 Vertakte alkanen
De 10 alkanen die we al gezien hebben, zijn maar een deel van de beschikbare alkanen. Er zijn alkanen die meer dan 10 koolstofatomen bezitten en bovendien zijn er vertakkingen mogelijk. Omdat er enorm veel mogelijke
©
combinaties zijn, zijn er internationaal duidelijke afspraken gemaakt over de naamgeving van die vertakte alkanen. Zijketengroepen verkrijgen we door bij een alkaan 1 H-atoom weg te nemen. De namen ervan worden gevormd door aan de stamnaam het achtervoegsel -yl toe te voegen. Voorbeeld: – CH2 – CH2 – CH3 → propyl-zijketen
98
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 2
A Vertakte alkanen met 1 zijketen De namen van die moleculen worden gevormd als volgt: Stap 1: Zoek de langste, niet-vertakte koolstofketen (hoofdketen) en tel het aantal koolstofatomen in die keten. Stap 2: Gebruik de overeenstemmende stamnaam met de uitgang -aan. Stap 3: Voor de zijketen gebruik je de gepaste zijketennaam als voorvoegsel. Stap 4: Indien nodig schrijf je voor die zijketennaam een plaatsnummer gevolgd door een koppelteken (-). De nummering van de hoofdketen gebeurt op zo’n manier dat het plaatsnummer zo klein mogelijk is. 2 6
3 5
4
5
6
7
IN
Voorbeeld: 1 7
4
3
2
1
De langste niet-vertakte C-keten = 7 C-atomen → HEPTAAN De zijketen bestaat uit 1 C-atoom → METHYL
De nummering van de zijketen op de hoofdketen moet zo laag mogelijk zijn → 2. De systematische naam van de molecule is 2-methylheptaan.
B Vertakte alkanen met meerdere zijketens
Zijn er meerdere identieke zijketens, dan wordt de zijketennaam als
©
VA N
voorvoegsel geplaatst, voorafgegaan door telvoorvoegsels di-, tri-, tetra- ... Indien nodig schrijf je zoveel plaatsnummers als er zijketens zijn. Tussen 2 opeenvolgende plaatsnummers wordt een komma geschreven. De nummering van de hoofdketen is het kleinst mogelijke getal. Je bekomt dat getal door de plaatsnummers van klein naar groot achter elkaar te schrijven. Zijn er verschillende zijketens, dan worden de zijketennamen als voorvoegsels geplaatst in alfabetische volgorde, voorafgegaan door hun plaatsnummers. De nummering van de hoofdketen is het kleinst mogelijke getal. Je bekomt dat getal door de plaatsnummers van klein naar groot achter elkaar te schrijven. Met andere woorden: De hoofdketen wordt zodanig genummerd dat de eerste zijketen een zo klein mogelijk plaatsnummer krijgt. Bij gelijkheid kijk je naar de volgende zijketen. De zijketen die alfabetisch eerst gerangschikt staat, krijgt, indien mogelijk, het kleinste plaatsnummer. Het alfabetisch rangschikken van de zijketens gebeurt enkel op basis van de zijketennaam. Met de telvoorvoegsels wordt geen rekening gehouden. Voorbeeld:
— De langste niet-vertakte C-keten = 10 C-atomen → DECAAN — Er zijn 3 zijketens: •
2 zijketens bestaande uit 1 C-atoom → DIMETHYL
•
1 zijketen bestaande uit 2 C-atomen → ETHYL
— De zijketens worden alfabetisch gerangschikt en de nummering is zo laag mogelijk → 5-ethyl-2,3-dimethyl. — De systematische naam van de molecule is 5-ethyl-2,3-dimethyl-decaan.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 2
99
Hoe worden nu de brutoformule, structuurformule of skeletnotatie van een specifiek vertakt alkaan gevormd? Bij het opstellen van de structuurformule van een vertakt alkaan overloop je het volgende stappenplan:
Stap 1: Schrijf het aantal C-atomen op dat je afleidt uit de stamnaam.
IN
Stap 2: Plaats de zijketens op de juiste plaats.
Stap 3: Plaats een enkelvoudige binding tussen de C-atomen.
Stap 4: Vul de formule aan met H-atomen totdat elk C-atoom
VA N
4 bindingen heeft.
OPDRACHT 12 VOORBEELDOEFENING
Stel de brutoformule, structuurformule en skeletnotatie van enkele vertakte alkanen op.
— 3-methylhexaan
©
100
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 2
— 3 ethyl-3-methyl-heptaan
IN
VA N
OPDRACHT 13
Stel nu zelf de, structuurformule, skeletnotatie en brutoformule op van de onderstaande vertakte alkanen. Systematische naam
©
2,3,4-trimethylpentaan
5-ethyl-2-methylheptaan
Structuurformule
Skeletnotatie
Brutoformule
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 2
101
ORGANISCHE STOFFEN ALKANEN
onvertakt
vertakt
Formulevorming
Naamgeving
Formulevorming
stam = aantal
— brutoformule:
stam = aantal
zie stappenplan
C-atomen
op p. 100
C-atomen + achtervoegsel ‘aan’
CnH2n+2
— structuurformule:
— vanaf 4 C-atomen met
zie stappenplan op p. 97
IN
Naamgeving
langste keten +
achtervoegsel ‘aan’ — zijketens: - yl
— positienummer zijketens: zo
symbool ‘n’
laag mogelijk
vooraan
— volgorde
VA N
zijketens in naam:
©
alfabetisch
102
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 2
2
Fysische eigenschappen, voorkomen en toepassingen uit het dagelijks leven
2.1 Fysische eigenschappen
Paraffine, het hoofdbestanddeel van kaarsen, is een mengsel van n-alkanen met 17 tot 57 koolstofatomen.
Alkanen komen in groot aantal voor in de natuur. Wanneer we de kook- en smelttemperatuur bekijken op de onderstaande grafiek, wordt duidelijk dat korte alkanen zoals methaan (CH4), ethaan (CH3 - CH3), propaan (CH3 - CH2 -
CH3) en butaan (CH3 - CH2 - CH2 - CH3) gasvormig zijn bij kamertemperatuur. Naarmate de molecule langer wordt, stijgt het kookpunt van het alkaan. Alkanen met 5 tot 16 C-atomen zijn vloeibaar bij kamertemperatuur en
IN
WEETJE
alkanen met 17 of meer C-atomen zijn vast bij kamertemperatuur. De laatste
VA N
noemen we de hogere alkanen of paraffinen.
©
Afb. 45 Kook- en smelttemperatuur van alkanen
Alkanen zijn goed brandbaar. Methaan (aardgas) wordt als brandstof gebruikt voor het verwarmen van onze huizen en het koken van eten op een gasvuur. Lagere alkanen zijn bovendien licht ontvlambaar. Daarom moet je thuis altijd goed controleren of je de gasaansluiting van je gasfornuis goed hebt afgesloten wanneer je klaar bent met koken.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 2
103
OPDRACHT 14 DEMO
Zijn alkanen licht ontvlambaar? watje met pentaan
Werkwijze Je leerkracht bevochtigt een propje watten met
emmer met water en vochtige handdoek
n-pentaan. Een gehalveerde plastic staaf wordt onder een hoek van 45° opgesteld met behulp van een statief. Het andere uiteinde rust op tafel in de
gehalveerde plastic buis
buurt van een theelichtje of brandende kaars.
IN
kaarsje
Waarnemingen a
Wat neem je waar?
GEN4_CHE_KOV_LB_T2_H2_pentaan.ai
b Hoe kun je dat verklaren?
VA N
!
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT
Juiste blusmethode
— Neem het natte doek met 2 handen vast aan de bovenste hoekpunten (de handpalmen naar boven).
— Draai de handen zodat het blusdoek de handen en onderarmen bedekt.
— Benader het vuur met gestrekte armen en
demovideo: juiste blusmethode
het blusdoek voor je.
— Plaats het blusdoek over de brand, beginnende met de onderkant van het blusdoek.
— Zorg ervoor dat het blusdoek de vuurhaard volledig bedekt. Laat het blusdoek liggen want de brandstof kan opnieuw ontvlammen.
GEN4_CHE_KOV_LB_T2_H2_methaan.ai
WEETJE
©
Een stof is licht ontvlambaar als ze met een vlam of klein vonkje gaat branden bij kamertemperatuur in de aanwezigheid van lucht. Let op: ontvlambaarheid mag je niet verwarren met brandbaarheid van een stof. Een stof kan goed brandbaar zijn, maar toch slecht ontvlambaar.
104
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 2
De wereldindustrie steunt voor haar energievoorziening grotendeels op
TIP
alkaanmengsels, zoals petroleum en aardgas. Die grondstoffen vormen ook
Scan de QR-code en ontdek waar fossiele koolstofbronnen precies vandaan komen.
de basis van de petrochemie, waaruit allerlei producten ontstaan die niet meer uit het moderne leven zijn weg te denken. Vorig jaar leerde je al dat ruwe aardolie in fracties wordt gescheiden door gefractioneerde destillatie. gasfractie
dalende dichtheid en kookpunt
chemicaliën 70 °C
IN
bijlage: koolstofbronnen
petroleum voor auto’s 120 °C
oplopende dichtheid en kookpunt ruwe olie
kerosine voor vliegtuigen paraffine voor verlichting en verwarming 170 °C diesel 270 °C
VA N
smeerolie, glansen boenproducten
brandstof voor schepen, industrie en centrale verwarming 600 °C
asfaltfractie voor wegen
Afb. 46 Gefractioneerde destillatie van ruwe aardolie.
OPDRACHT 15 DEMO
Welke fracties die we verkrijgen door een gefractioneerde destillatie van ruwe aardolie, zijn het best ontvlambaar? Werkwijze
Je leerkracht giet 4 fracties in een porseleinen kroesje en onderzoekt hun brandbaarheid.
©
benzine
pertroleum
kerosine
brandstof voor centrale verwarming
Waarneming
Omcikel het juiste antwoord
— De benzinefractie brandt met een grote / kleine vlam.
— De andere fracties branden met een grotere / kleinere vlam. Besluit
Wat kun je besluiten?
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 2
105
WEETJE Kraken van langere alkanen Je leerde dat de kortere alkanen vlugger ontvlammen en dus goed bruikbaar zijn als brandstof. Petrochemici proberen langere ketens dan ook te splitsen in meerdere kortere ketens. Dat heet het kraken van alkanen. Om dat resultaat te bereiken, worden de langere alkaanketens verhit in een omgeving zonder zuurstofgas, waardoor er kortere brokstukken ontstaan: kortere alkanen, maar ook alkenen.
H H H H H H H H H H H H H H H H C C C C C C C C C C C C C C C H T H H
C C
H
H
H
H
H C C C H
H H
H
H C C H H H
IN
H H H H H H H H H H H H H H H H H H H H H H H
H C C C C C C C C H H H H H H H H H
VA N
Afb. 47 Kraken van C15H32. Let op de dubbele bindingen die hierbij worden gevormd.
Alkanen zijn verzadigd: elk koolstofatoom bindt al 4 andere atomen aan zich en kan dus geen extra bindingen meer aangaan. Een of meerdere waterstofatomen kunnen wel vervangen worden door een ander atoom of een atoomgroep. Dat atoom of die atoomgroep noemen we een substituent en de reactie is een substitutiereactie.
Het waterstofatoom kan bijvoorbeeld vervangen worden door een halogeenatoom (behorend tot groep VIIa van het periodiek systeem: fluor, chloor, jood of broom). Alkanen reageren met dihalogenen in aanwezigheid van ultraviolet licht. Er kunnen verschillende H-atomen vervangen worden en er zullen dus ook meerdere reactieproducten ontstaan. De chlorering van pentaan levert het volgende:
H H H H H
©
Cl C C C C C H + H Cl H H H H H
1-chloorpentaan
H H H H H H C C C C C H H H H H H
Cl Cl
H H H H H H C C C C C H + H Cl H Cl H H H
2-chloorpentaan
H H H H H H C C C C C H + H Cl H H Cl H H
3-chloorpentaan Afb. 48 Pentaan vormt onder invloef van uv-licht o.a. 1-chloorpentaan, 2-chloorpentaan of 3-chloorpentaan.
106
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 2
Na substitutie ontstaan zogenaamde halogeenalkanen. Die moleculen hebben veel nuttige toepassingen. Subsitutiereactie
Toepassing halogeenalkaan
CH4 + Cl2 → CH3Cl + HCl
CH3Cl (chloormethaan) is een koelmiddel (freon).
CH3Cl + Cl2 → CH2Cl2 + HCl
CH2Cl2 (dichloormethaan) is een afbijtmiddel.
CH3Cl2 + Cl2 → CHCl3 + HCl
CHCl3 (trichloormethaan) ken je als chloroform.
CHCl3 + Cl2 → CCl4 + HCl
CCl4 (tretrachloormethaan) wordt vaak
vlekkenwater genoemd, ook al heeft die
watje met pentaan
IN
ontvlekker niets met water te maken.
emmer met water en vochtige handdoek
gehalveerde plastic buis
VA N
Afb. 49 Freon kaarsje wordt gebruikt in koelkasten, terwijl chloroform vroeger als verdovend middel diende bij operaties.
GEN4_CHE_KOV_LB_T2_H2_pentaan.ai
2.2 Voorkomen en toepassingen uit het dagelijks leven A Methaan
3D
Methaan is het voornaamste bestanddeel van aardgas en wordt soms aangetroffen samen met aardolie en andere fossiele brandstoffen. Methaangas ontstaat wanneer bacteriën onder anaerobe omstandigheden (= omgeving zonder
©
ontdekplaat: organische stofklassen
zuurstofgas) afgestorven organismen afbreken. Omdat anaerobe omstandigheden vooral in moerasbodems voorkomen, wordt methaan vaak
Afb. 50 Een molecule methaan GEN4_CHE_KOV_LB_T2_H2_methaan.ai
moerasgas genoemd. Het gas ontstaat ook bij de
verwerking van o.a. tuinafval. Door die gassen over generatoren te sturen, wordt elektrische energie opgewekt. Methaan wordt daarom ook vaak een biogas genoemd. Veel gezinnen gebruiken aardgas als brandstof voor het verwarmen van hun woning. Gasleidingen komen dan ook overal in Vlaanderen voor. Methaan is echter geur- en kleurloos. Om een gaslek tijdig op te merken, voegen gasleveranciers daarom sterk geurende organische stoffen toe. De verbrandingsreactie van methaan verloopt dan als volgt (bij volledige verbranding): CH4 + 2 O2 → CO2 + 2 H2O
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 2
107
OPDRACHT 16 DEMO
Wat ontstaat er bij de verbranding van een alkaan? Werkwijze Je leerkracht houdt gedurende 20 seconden een omgekeerde erlenmeyer boven de blauwe vlam van een bunsenbrander. Die bunsenbrander is aangesloten op aardgas (methaan/ethaan). Je leerkracht giet enkele mL van de Ca(OH)2-oplossing in de erlenmeyer en schud even. Die herhaalt de proef met een brandende aansteker (propaan- of n-butaangas). Ten slotte herhaalt je leerkracht de proef met
20’
schud
IN
een brandende kaars.
doe de waarnemingen Afb. 51 Omgekeerde erlenmeyer boven bunsenbrander
VA N
Waarneming Wat neem je waar? 20’
schud
a
20’
doe de waarnemingen
schud
doe de waarnemingen
Besluit
Geef de verbrandingsreactie van methaangas: — uitgangsproducten:
— gevormde producten: CO2 en H2O — reactievergelijking:
b De vertroebelde Ca(OH)2-oplossing wijst op de vorming van calciumcarbonaat of CaCO3. Vul aan de hand van dat gegeven de volgende reactie verder aan.
©
Ca(OH)2 +
c
→ CaCO3 + H2O
De vertroebelde Ca(OH)2-oplossing wijst dus op de vorming van een alkaan.
108
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 2
tijdens de verbranding van
WEETJE De grootste methaanvoorraad bevindt zich echter nog in de aarde. Belangrijke methaanrijke moerasgebieden zijn te vinden in het hoge noorden van Europa, Siberië en Amerika. In die gebieden
Afb. 52 Moerasgebieden bevatten methaan.
is de bodem permanent bevroren:
op enige diepte bevindt zich ijs. Dat heet permafrost. Alleen de bovenste decimeters van de bodem ontdooien elke zomer. Omdat het water niet weg kan zakken door het ijs in de bodem, wordt het vooral in
IN
vlakke gebieden nat met veel moerasvorming tot gevolg. Er wordt nu gevreesd dat de temperatuurstijging op aarde zal zorgen voor het
ontdooien van de permafrost. Dat zou kunnen leiden tot het vrijkomen van grote hoeveelheden methaan, en een verdere toename van het broeikaseffect.
B Ethaan
Aardgas bevat naast methaan ook
VA N
3D
nog andere koolwaterstoffen. De 2de belangrijkste organische fractie is ethaan, hoewel het beduidend minder in aardgas voorkomt dan methaan. Aangezien ook ethaan als brandstof wordt gebruikt, schrijven we ook hiervoor de verbrandingsreactie:
Afb. 53 Een molecule ethaan
2 C2H6 + 7 O2 → 4 CO2 + 6 H2O
Ethaan is een belangrijke grondstof voor de productie van andere organische stoffen zoals etheen, ethanol en ethaanzuur.
C Propaan en n-butaan
3D
©
3D
Afb. 54 Een molecule propaan
Afb. 55 Een molecule n-butaan
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 2
109
Propaan en n-butaan zijn gasvormige alkanen, die gebruikt worden om bijvoorbeeld huizen te verwarmen of om fornuizen aan te steken in de keuken. De gassen worden als vloeistoffen onder druk in de handel gebracht onder de benamingen propagas en butagas. Beide
Afb. 56 Propaantank
gassen worden in een school ook vaak gebruik als mobiele opstelling bij het
IN
gebruik van een bunsenbrander. Ook voor propaan en n-butaan schrijven we een (volledige) verbrandingsreactie: C3H8 + 5 O2 → 3 CO2 + 4 H2O
2 C4H10 + 13 O2 → 8 CO2 + 10 H2O OPDRACHT 17 DEMO
VA N
Wat gebeurt er als je propaan of n-butaan verbrandt? Werkwijze
Je leerkracht vult een bekerglas met water en voegt afwasmiddel toe. Door middel van een lepel wordt voor een goede schuimvorming gezorgd. Die leidt met behulp van een slang gedurende enkele seconden gas in de oplossing en schept met natte handen een klein beetje schuim van de zeepoplossing. Je leerkracht steekt vervolgens het schuim in brand met behulp van lucifers. Waarnemingen
Wat neem je waar?
Besluit
Omcirkel het juiste antwoord en vul aan.
— Het propaan en n-butaan uit de gasleiding ontbranden goed / ontbranden slecht.
©
— Dat bevestigt dat ze kunnen worden gebruikt als
.
Als je houdt van kamperen, heb je zeker al eens gekookt op een gasvuurtje. De bekende blauwe bussen zijn gevuld met butaan. Het gas staat onder verhoogde druk, waardoor het vloeibaar is. Wanneer zo’n bus wordt opengedraaid, ontsnapt eerst het n-butaangas dat zich boven de vloeistof bevindt. Vervolgens verdampt een gedeelte van het vloeibare n-butaan. Die omzetting kan pas voldoende snel gebeuren als de temperatuur van het samengeperste n-butaan hoger ligt dan het kookpunt: -0,5 °C. Om die reden is butaan niet bruikbaar bij vriesweer. Bergbeklimmers en wintersporters gebruiken daarom propaan als campinggas. Het kookpunt van propaan is
Afb. 57 Koken met butaangas
110
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
-42 °C en dat geeft dus geen problemen bij lage temperaturen.
HOOFDSTUK 2
D n-octaan Benzine bevat ongeveer 300 verschillende koolstofverbindingen, waarvan de meeste alkanen zijn, onder andere octaan. Octaan is een ideale brandstof voor verbrandingsmotoren: hoe hoger het octaangehalte, hoe beter. De verbrandingsreactie noteren we als volgt: 2 C8H18 + 25 O2 → 16 CO2 + 18 H2O WEETJE Octaangehalte versus octaangetal aan de benzinepomp
IN
Er is een verschil tussen
het octaangehalte en het
octaangetal. Het octaangehalte
duidt op de hoeveelheid octaan in benzine. Het octaangetal is
een maat voor de klopvastheid
van de brandstof (de mate waarin die brandstof in een brandstof-
luchtmengsel kan worden samengeperst zonder tot zelfontbranding te komen). De cijfers 95 of 98 die je op de benzinepomp aantreft, geven
©
VA N
het octaangetal weer.
Toepassing
n-alkaan
methaan
— brandstof om woningen te verwarmen
ethaan
— brandstof om woningen te verwarmen — grondstof voor productie etheen, ethanol, ethaanzuur ...
propaan
— brandstof om woningen te verwarmen — in gasflessen voor campingvuurtjes en kookfornuis
n-butaan
— brandstof om woningen te verwarmen — in gasflessen voor campingvuurtjes en kookfornuis
De 4 kleinste n-alkanen komen voor in ruwe aardolie, zijn gasvormig bij kamertemperatuur en licht ontvlambaar. Methaan vind je daarnaast ook in aardgas en in permafrost. n-pentaan tot n-decaan zijn ook terug te vinden in ruwe aardolie, maar zijn vloeibaar bij kamertemperatuur. n-octaan wordt gebruikt als brandstof voor benzinemotoren. ` Maak oefening 7 t/m 12 op p. 132-134.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 2
111
HOOFDSTUK 3
Alkenen
LEERDOELEN Je kunt al: L enkelvoudige stoffen, anorganische samengestelde L de naam formuleren van anorganische stoffen en alkanen als je de brutoformule krijgt; L het belang, voorkomen en toepassingen van anorganische stoffen en alkanen bespreken.
IN
stoffen en alkanen voorstellen m.b.v. de brutoformule;
Een tweede stofklasse die we bespreken, zijn de alkenen. Die moleculen bevatten meestal
Je leert nu: L de naam van een alkeen geven aan de hand van een gegeven structuurformule of skeletnotatie en
ook alleen koolstof- en waterstofatomen, net zoals de alkanen. Niet elke koolstof is gebonden aan 4 andere atomen. Er
omgekeerd;
komen dus dubbele bindingen voor tussen de koolstofatomen. We noemen
VA N
L enkele toepassingen van alkenen uit het dagelijks
alkenen daarom ook wel onverzadigde
leven en de industrie bespreken.
koolwaterstofverbindingen.
Stofklasse
Typisch kenmerk
alkanen
enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen
‘C - C’
alkenen
dubbele binding tussen een paar C-atomen
‘C = C’
1
Formule en systematische naam
Zoals bij de alkanen bevat de systematische naam van een alkeen alle
©
informatie die nodig is om een formule te noteren: alkeen →
→
aantal C-atomen (stam) dubbele binding tussen een paar C-atomen
De kleinste alkenen zijn: Systematische naam etheen propeen
Structuurformule
C2H4
CH2 = CH-CH3
C3H6
CH3-CH = CH2
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 3
Brutoformule
CH2 = CH2 of
112
Skeletnotatie
We stellen vast dat: — de algemene brutoformule van alkenen is: CnH2n
(n = natuurlijk getal)
— propeen op 2 manieren kan worden voorgesteld. De 2 voorstellingen zijn aan elkaar gelijk. De dubbele binding staat bij beide voorstellingen op plaats 1. Ze zijn elkaars spiegelbeeld en door de voorstelling 180° te draaien, kun je opmerken dat het om dezelfde molecule gaat. Maar wat bedoelen we eigenlijk met plaats 1? De plaats van de dubbele binding wordt bepaald door het nummer van het koolstofatoom waar de
IN
dubbele binding start. Het nummer kan worden bepaald via 2 leesrichtingen: — van links naar rechts:
1
2
3
— van rechts naar links:
CH2 = CH - CH3
CH2 = CH - CH3
3
2
1
We spreken af dat de plaats van de dubbele binding wordt weergegeven
met het laagste cijfer, hier is dat dus 1 (links rechts). Dat zogenaamde positiecijfer wordt in de systematische naam geplaatst vlak voor het
©
VA N
achtervoegsel waarnaar het verwijst. Hier is dat de plaats van de dubbele binding. Op basis van de leesrichting wordt de naam dus: prop-1-een
Wanneer we die afspraak toepassen op de tweede voorstelling van propeen, bekomen we:
— van links naar rechts
1
2
3
CH3 – CH = CH2
— van rechts naar links
CH3 – CH = CH2 3
2
1
Ook hier is het positiecijfer gelijk aan 1 (rechts links) en wordt de naam opnieuw:
prop-1-een Wanneer langs de 2 leesrichtingen hetzelfde positiecijfer verschijnt, moet het cijfer niet weergegeven worden in de systematische naam. De naam propeen is voldoende voor dat alkeen. Vanaf 4 koolstofatomen is een positiecijfer wel verplicht. We bekijken het alkeen met 5 C-atomen. We kunnen 4 structuurformules opstellen en plaatsen op elke formule de positiecijfers in de 2 leesrichtingen. Met behulp van de regel van het laagste cijfer bepaal je de mogelijke systematische namen:
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 3
113
1
2
3
4
5
— structuurformule 1: CH2 = CH - CH2 - CH2 - CH3 5
4
3
2
1
1
2
3
4
5
— structuurformule 2: CH3 – CH = CH - CH2 - CH3 5
4
3
2
2
3
4
5
1
— structuurformule 3: CH3 - CH2 – CH = CH - CH3 4
3
2
1
(pent-4-een)
pent-2-een (pent-3-een)
(pent-3-een) pent-2-een
IN
5
pent-1-een
1
2
3
4
5
— structuurformule 4: CH3 - CH2 - CH2 – CH = CH2 5
4
3
2
1
(pent-4-een) pent-1-een
Je krijgt 2 verschillende namen: pent-1-een en pent-2-een. De systematische
naam penteen is dus niet eenduidig. Pent-1-een en pent-2-een hebben andere chemische en fysische eigenschappen. Je bent dus verplicht het positiecijfer
VA N
te vermelden zodat je naar de juiste organische stof verwijst.
Opmerking:
We komen tot 2 belangrijke regels over het plaatsen van een positiecijfer: 1
Indien er verschillende nummeringen voor de plaats van de dubbele bindingen mogelijk zijn, moet die plaats in de naam aangeduid worden met een positiecijfer.
2
Een positiecijfer is zo laag mogelijk.
Bij het opstellen van de structuurformule van een alkeen overloop je het volgende stappenplan:
©
Stap 1: Schrijf het aantal C-atomen op.
Stap 2: Plaats op de aangegeven positie een dubbele binding tussen de twee C-atomen.
Stap 3: Plaats een enkelvoudige binding tussen de andere C-atomen.
Stap 4: Vul de formule aan met H-atomen totdat elk C-atoom 4 bindingen heeft.
114
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 3
WEETJE Plaatsisomeren Isomeren zijn moleculen met dezelfde brutoformule, maar een andere structuurformule. In het geval van plaatsisomeren zit het verschil in de plaats van bv. de dubbele binding (zoals het geval was in het voorbeeld hierboven: pent-2-een versus pent-1-een). Een ander voorbeeld van plaatsisomeren is but-1-een versus but-2-een. Ze hebben dezelfde brutoformule (C4H8), maar een andere structuur-
H H
IN
formule omdat de dubbele binding zich op een andere plaats bevindt:
H H H
H H H H
C C C C H
H C C C C H
H H
CH2 = CH - CH2 - CH3 Afb. 58 But-1-een
H
H
CH3 - CH = CH - CH3 Afb. 59 But-2-een
VA N
OPDRACHT 18 VOORBEELDOEFENING
Stel de brutoformule, structuurformule en skeletnotatie van hex-3-een op.
©
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 3
115
OPDRACHT 19
Stel nu zelf de structuurformule, skeletnotatie en brutoformule op van de onderstaande alkenen. Systematische naam
Structuurformule
Skeletnotatie
Brutoformule
hept-3-een
IN
pent-2-een
ORGANISCHE STOFFEN
ALKENEN
VA N
ALKANEN
onvertakt
vertakt
naamgeving:
formulevorming:
stam = aantal C-atomen
zie stappenplan
langste keten mét
p. 114
dubbele binding in de keten + positiecijfer dubbele binding +
©
achtervoegsel ‘een’
116
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 3
2
Voorkomen en toepassingen uit het dagelijks leven
Met alkenen zijn, naast verbrandingsreacties, ook polymerisatiereacties mogelijk omwille van hun onverzadigd karakter. Polymerisatie is het aaneenschakelen van verschillende onverzadigde bouwsteentjes (de monomeren) tot een lange molecule (het polymeer). Door kleine variaties in de monomeren ontstaan andere polymeren met andere nuttige toepassingen.
IN
In bepaalde omstandigheden is het mogelijk de dubbele binding van
het alkeen te breken, zodat 2 ongepaarde elektronen ontstaan en een enkelvoudige binding overblijft. Elk koolstofatoom waarop zich een
ongepaard elektron bevindt, zal hierna een binding aangaan met een ander atoom of atoomgroep. Na dat proces is de koolwaterstof verzadigd. We noemen dat proces een additiereactie.
2.1 Etheen
Etheen vormt de basisgrondstof voor het polymeer polyetheen of PE. Tijdens de synthese worden de verschillende etheenmoleculen aan elkaar gehecht.
VA N
3D
We noemen etheen daarom het monomeer van polyetheen. Polyetheen, ook gekend onder de oudere naam poylethyleen, kent verschillende toepassingen, o.a. in het huishouden als afdekfolie en verpakkingsmateriaal (huisvuilzakken, plastic flesjes, vershoudfolie) of in de industrie bijvoorbeeld mantels van elektrische kabels of gas-, drinkwater- en rioolwaterleidingen.
Afb. 60 Een molecule etheen.
In de natuur speelt etheen een volledig andere rol. Het is namelijk een hormoon in planten en de aanwezigheid ervan stimuleert stofwisselingsprocessen zodat vruchten beginnen te rijpen. Importeurs voeren vaak onrijp fruit in en laten het bij aankomst versneld rijpen door blootstelling aan etheengas.
©
Afb. 61 Bananen rijpen snellen door etheengas.
Etheen kan ook additiereacties ondergaan. Zo wordt etheen door de reactie met een halogenide omgezet naar bv. 1,2-dichloorethaan of 1,2-dibroomethaan.
H H
C C
H H
+
Cl Cl
H Cl Cl C C H H H 1,2-dichloorethaan
H H
C C
H H
H Br +
Br Br
Br C C H H H 1,2-dibroomethaan
Afb. 62 Additie van een dihalogeen aan etheen. De plaatsing van de halogeenatomen boven, onder of opzij in de vlakke tekening is willekeurig.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 3
117
De reactie tussen water en etheen zorgt voor de vorming van ethanol, het bekende drinkalcohol.
H
C C
H
H H
+
H H H C C O H
H2O
H H
ethanol
Afb. 63 Additie van water aan etheen.
2.2 Propeen
IN
3D
Afb. 64 Een molecule propeen.
Afb. 65 Flesdopjes zijn gemaakt van propeen.
Propeen is de basisgrondstof voor de kunststof polypropeen (PP). Die
kunststof wordt gebruikt bij de productie van yoghurtpotjes, flesdoppen en
tuinmeubels. Overheden zetten sterk in op de recyclage van die kunststoffen. Gerecycleerd PP kent bijvoorbeeld toepassingen in bloembakken en
VA N
auto-onderdelen.
De verschillende kunststoffen kun je op een verpakking herkennen op basis van een Europese code:
ANDERE
Afb. 66 Europese codes voor kunststoffen.
ORGANISCHE STOFFEN
©
ALKANEN
ALKENEN
bestaan
bestaan enkel uit
enkel uit C-en
C-en H-atomen;
H-atomen
bevat een dubbele
ALCOHOLEN
binding goed brandbaar
onvertakt
vertakt
Etheen CH22 = CH2
— grondstof voor de kunststof
polyetheen (PE)
— plantenhormoon 118
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
CARBONZUREN
HOOFDSTUK 3
Propeen CH3 - CH = CH2
— grondstof voor de kunststof
polypropeen (PP)
HOOFDSTUK 4
LEERDOELEN Je kunt al: L enkelvoudige stoffen, anorganische samengestelde stoffen, alkanen en alkenen voorstellen m.b.v. de brutoformule;
IN
Enkele andere organische stofklassen en hun toepassingen
L de naam formuleren van anorganische stoffen, alkanen en alkenen als je de brutoformule krijgt; L het belang, voorkomen en toepassingen van
VA N
In dit laatste hoofdstuk bespreken we kort
anorganische stoffen, alkanen en alkenen bespreken.
twee andere stofklassen: de alcoholen en
Je leert nu:
de carbonzuren. Alkanen waar een H-atoom vervangen wordt door een OH-groep noemt
L de naam van methanol en ethanol geven o.b.v. een
men alcoholen. De functionele groep voor
gegeven structuurformule of skeletnotatie en omgekeerd;
de alcoholen is dus de OH-groep.
L de naam van methaanzuur en ethaanzuur geven o.b.v.
De carbonzuren bevatten zoals alcoholen
een gegeven structuurformule of skeletnotatie en
ook C-, H- en O-atomen. Een alkaanzuur
omgekeerd;
bevat echter twee O-atomen en heeft als functionele groep de carboxylgroep
L enkele toepassingen van etheen, propeen, methanol, ethanol, methaanzuur en ethaanzuur in het dagelijks
(COOH-groep), die zich steeds in het molecule
leven en de industrie.
eindstandig (= achteraan in de molecule) bevindt.
Stofklasse
Typisch kenmerk
enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen
‘C - C’
alkenen
dubbele binding tussen een paar C-atomen
‘C = C’
alcoholen
H-atoom vervangen door -OH groep
‘- OH’
carbonzuren
C-atoom gebonden aan een O-atoom en een OH-groep.
‘- COOH’
©
alkanen
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 4
119
1
Alcoholen
De organische stofklasse 'alcoholen' wordt gekenmerkt door een specifieke functie of functionele groep, namelijk de hydroxylfunctie, of de OH-groep. De hydroxylfunctie in een alcohol neemt de plaats in van een waterstofatoom in een alkaan en is ook enkelvoudig gebonden aan dat koolstofatoom. Alcoholen bezitten dus, zoals de hydroxiden uit thema 01, een OH-groep in
IN
de brutoformule. Maar ze zijn, ondanks de aanwezigheid van de OH-groep, geen hydroxiden. De OH-groep is covalent gebonden aan het niet-metaal
koolstof. In een hydroxide ontstaat een ionbinding tussen de OH-groep en het metaalion.
Hoe wordt de systematische naam van een specifiek alcohol nu gevormd? Voor de naamgeving van de alcoholen blijven de basisafspraken van de alkanen behouden:
— De stam verwijst naar het aantal koolstofatomen.
VA N
— Het achtervoegsel ‘aan’ (verkort 'an') verwijst naar de aanwezigheid van uitsluitend enkelvoudige bindingen tussen de koolstofatomen.
— In de naam wordt de functionele groep (de hydroxylfunctie) aangegeven door het achtervoegsel ‘-ol’.
Dit jaar onthouden we de 2 alcoholen met de kortste structuur: Systematische naam
Structuurformule
methanol
CH3 – OH
ethanol
CH3 – CH2 – OH
1.1 Methanol
3D
Methanol is een kleurloze, zeer giftige vloeistof (kookpunt 65 °C). Het kent
©
verschillende toepassingen.
Afb. 67 Een molecule methanol.
Je vindt het in de handel vooral als methylalcohol, (brand)spiritus of brandalcohol. Waarschijnlijk ken je methanol nog het best als brandstof voor de sfeervolle fonduestelletjes tijdens de kerstperiode. Sommige mensen gebruiken methanol om hun barbecue aan te steken, maar dat is geen goed idee. Methanol is heel licht ontvlambaar en brandt met een bijna kleurloze vlam.
Afb. 68 Methanol als brandstof in een fonduestel.
120
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 4
Er wordt momenteel heel wat wetenschappelijk onderzoek gedaan naar meer ecologische brandstoffen. Fijn stof maar vooral de CO2-uitstoot zorgt voor
milieuproblemen en klimaatverandering. De wetenschap focust zich daarbij op het gebruik van nieuwe technologie (brandstofcellen), maar ook op nieuwe
Afb. 69 Methanol als ecologische brandstof voor auto’s
brandstoffen. Door bijvoorbeeld het gebruik van methanol als brandstof in auto’s kan de CO2-uitstoot gehalveerd worden. Methanol wordt door middel van een ingenieus motorsysteem gesplitst in koolstof, waterstofgas en
zuurstofgas. Via brandstofcellen wordt er vervolgens energie geleverd voor de aandrijving van de wagen. Je leert alles over brandstofcellen in de derde
IN
graad.
Methanol is heel goed oplosbaar in water en is een oplosmiddel voor organische stoffen, zoals lijmen, verven en vetten.
Afb. 70 Methanol als oplosmiddel voor verf
In de industrie wordt methanol gebruikt als grondstof voor het maken van
VA N
oplosmiddelen, kunststoffen (bv. bakeliet), kleurstoffen en geneesmiddelen.
Afb. 71 Methanol als grondstof voor het maken van geneesmiddelen
3D
1.2 Ethanol
Ethanol is een kleurloze vloeistof (kookpunt 78 °C), die zich in alle verhoudingen mengt met water.
Afb. 72 Een molecule ethanol
Wat men in de omgangstaal met ‘alcohol’ bedoelt, is bijna altijd ethanol. Daarom duiden we het vaak aan met de naam ‘gewone alcohol’. Het is één van
©
de oudst bekende stoffen.
Afb. 73 Ethanol is een synoniem voor alcohol.
Het bekendste bereidingsproces van ethanol wordt gebruikt bij de productie van alcoholische dranken, zoals bier. Via een ingewikkeld proces wordt glucose vrijgemaakt uit granen, vooral uit gerst. Gistcellen gebruiken die glucose als voedingsbron en breken het (in de afwezigheid van zuurstofgas) af
Afb. 74 Ethanol ontstaat bij de productie van bier.
tot ethanol en koolstofdioxide: C6H12O6 glucose
→
2 C2H5OH
+
2 CO2 ↑
→
ethanol
+
koolstofdioxide
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 4
121
WEETJE Het alcoholgebruik bij jongeren is de laatste jaren sterk toegenomen. Vooral het bingedrinken (meer dan 5 alcoholconsumpties op korte tijd voor mannen en 4 voor vrouwen) komt meer en Afb. 75 Jongere is bewusteloos door alcoholgebruik.
meer voor. Jongeren spreken vooral over ‘comazuipen’.
Alcohol wordt nog steeds sociaal aanvaard als genotsmiddel. Er bestaat
IN
echter een onmiskenbare relatie tussen alcoholgebruik en het aantal
verkeersdoden. Ook alcoholisme komt meer en meer voor en dat in alle lagen van de bevolking.
Ons bloed neemt heel snel
ethanol op en verspreidt het
vervolgens over de weefsels, dus
ook de hersenen. De concentratie aan alcohol in de uitgeademde lucht is evenredig met het
VA N
alcoholgehalte in het bloed. Een eenvoudige ademtest volstaat
Afb. 76 Alcoholcontrole bij bestuurders
dan ook voor een snelle controle. Een rechter kan een alcoholslot laten plaatsen in de auto van een chauffeur die regelmatig werd betrapt op dronken rijden. Pas wanneer een alcoholtest negatief is, kan de chauffeur zijn auto starten.
Ethanol wordt ook gebruikt als ontsmettingsmiddel. Volgens de aanbevelingen van de WHO (Wereldgezondheids-organisatie) moeten desinfecterende hydroalcoholische oplossingen, bedoeld voor gebruik in de gezondheidszorg, ten minste 70 % ethanol bevatten om doeltreffend te zijn tegen bacteriën en bepaalde virussen.
Afb. 77 Ethanol als ontsmettingsmiddel
Onder de naam biobrandstof wordt ethanol ook steeds meer gebruikt als energiebron voor wagens. Soms wordt in auto’s ook een mengsel
©
van verschillende brandstoffen gebruikt, bv. 60 % ethanol, 33 % methanol en 7 % benzine.
Afb. 78 Ethanol als brandstof
Ethanol wordt ook ingezet als oplosmiddel, bijvoorbeeld in cosmetica en parfums.
Afb. 79 Ethanol als oplosmiddel voor cosmetica en parfum
122
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 4
WEETJE Hoe leid je uit een formule de systematische naam af van alcoholen? CH3 - OH
— stam = 1 C-atoom → METH — allemaal enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen → (A)AN — aanwezigheid hydroxylgroep → OL De systematische naam van de molecule is methanol.
— stam = 2 C-atomen → ETH
IN
CH3 - CH2 - OH
— allemaal enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen → (A)AN — aanwezigheid hydroxylgroep → OL De systematische naam van de molecule is ethanol.
In de structuurformule wordt de hydroxylfunctie meestal apart weergegeven. CH3 - CH2 - OH
VA N
In de skeletnotatie worden de binding met de functionele groep én de OH-groep zelf volledig weergeven.
OH
Correcte formule? Opmerking 1:
We bekijken de structuurformule van ethanol: CH3 - CH2 - OH
Hierbij valt op dat het waterstofatoom apart wordt weergegeven bij het zuurstofatoom waar het een binding mee aangaat. CH3 - CH3O wordt dus niet toegepast als structuurformule om duidelijk de functionele groep te
benadrukken, omdat het simpelweg niet juist is. De structuurformule geeft weer welke atomen aan elkaar
gebonden zijn; CH3 - CH3O zou betekenen dat aan het linkse C-atoom 3 H-atomen gebonden zijn en 1 C-atoom en aan de rechtse C een C-atoom, 3 H-atomen én een O-atoom, wat uiteraard niet kan. Opmerking 2:
De binding tussen het koolstofatoom en de hydroxylfunctie moet niet worden weergegeven. De onderstaande voorstelling van ethanol is dus ook correct:
©
CH3 - CH2OH Opmerking 3:
De molecule ethanol moet natuurlijk wel juist gelezen worden: de hydroxylfunctie is gebonden aan het tweede C-atoom (en dus niet aan de H-atomen). Een andere mogelijke weergave is dan ook: CH3 - CH2 |
OH Schrijf zeker niet deze foute structuur: CH2 - OH - CH3
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 4
123
2
Carbonzuren
De organische stofklasse 'carbonzuren' wordt gekenmerkt door een specifieke functie of functionele groep, namelijk de carboxylfunctie of de COOH-groep:
C
O O H
IN
Carbonzuren bezitten dus, zoals de hydroxiden uit thema 01, een OH-groep in
de brutoformule. Maar ze zijn, ondanks de aanwezigheid van de OH-groep, geen hydroxiden of alcoholen. De OH-groep is namelijk covalent gebonden aan een koolstofatoom dat ook nog een dubbel gebonden zuurstofatoom heeft.
Hoe wordt de systematische naam van een specifiek carbonzuur gevormd? Voor de naamgeving van de carbonzuren blijven de basisafspraken van de alkanen behouden:
— De stam verwijst naar het aantal koolstofatomen.
VA N
— Het achtervoegsel ‘aan’ verwijst naar de aanwezigheid van uitsluitend enkelvoudige bindingen tussen de koolstofatomen.
— In de naam wordt de functionele groep (de carboxylfunctie) aangegeven door het achtervoegsel ‘zuur’.
— Er wordt geen positiecijfer genoteerd, omdat we de nummering van de keten starten aan de kant van de carboxylfunctie.
Dit jaar onthouden we de 2 kleinste carbonzuren:
Systematische naam
Structuurformule
Triviale naam
Zuurrest
Naam zuurrest
methaanzuur
HCOOH
mierenzuur
HCOO-
formiaation
ethaanzuur
CH3 – COOH
azijnzuur
CH3COO-
acetaation
WEETJE
Hoe leid je uit een formule de systematische naam af van carbonzuren? H - COOH — stam = 1 C-atoom → METH
©
— allemaal enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen → (A)AN — aanwezigheid carboxylgroep → ZUUR
De systematische naam van die molecule is methaanzuur. Methaanzuur wordt triviaal ook mierenzuur genoemd. Wanneer mierenzuur een H+ van de carboxylgroep heeft
afgestaan, dan ontstaat de zuurrest HCOO-. Dat wordt het formiaation genoemd. CH3 - COOH
— stam = 2 C-atomen → ETH — allemaal enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen → (A)AN — aanwezigheid carboxylgroep → ZUUR De systematische naam van die molecule is ethaanzuur. Ethaanzuur wordt triviaal ook azijnzuur genoemd. Wanneer azijnzuur een H+ van de carboxylgroep heeft afgestaan, dan ontstaat de zuurrest CH3COO-. Dat wordt het acetaation genoemd.
Merk op dat het koolstofatoom uit de carboxylfunctie wordt meegeteld in de stamnaam. 124
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 4
2.1 Methaanzuur 3D
Afb. 80 Een molecule methaanzuur.
Afb. 81 Een mier spuit methaanzuur of mierenzuur.
IN
Methaanzuur is een kleurloze vloeistof met een prikkelende geur die de huid kan aantasten. Misschien denk je dat je methaanzuur niet kent, maar je bent zeker weleens gebeten door een mier. De irriterende jeuk die je dan voelt, wordt veroorzaakt door de chemische stof die het insect op je huid spuit: methaanzuur. Daarom spreken we ook van mierenzuur. Mierenzuur komt ook voor in de haren van de brandnetel en is verantwoordelijk voor het
brandende gevoel als je huid met die plant in
©
VA N
contact komt. Afb. 82 In de haren van de brandnetel zit mierenzuur.
WEETJE
In het verleden onttrokken leerlooiers mierenzuur aan mierennesten; men meende toen dat het de urine van mieren was om de huiden te bewerken. Naast mieren gebruiken nog andere insecten, zoals bijen en wespen, mierenzuur om zich te verdedigen.
2.2 Ethaanzuur 3D
Net als methaanzuur is ethaanzuur een kleurloze vloeistof met een prikkelende geur. Door de langere koolstofketen heeft het een iets hoger kookpunt dan methaanzuur. De triviale naam is azijnzuur. Zuiver ethaanzuur wordt ook ijsazijn
Afb. 83 Een molecule ethaanzuur
genoemd. Het stolt bij 17 °C en heeft dan het uitzicht van ijs. Keukenazijn is een verdunde oplossing (5-8 %) van ethaanzuur. Het wordt o.a. gebruikt om mayonaise en vinaigrettes te maken. In de Oosterse keuken wordt vaak gebruikgemaakt van rijstazijn van
Afb. 84 In keukenazijn zit een verdunde oplossing van ethaanzuur
gefermenteerde rijst.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
HOOFDSTUK 4
125
Azijn wordt ook vaak gebruikt als conserveermiddel voor voedingswaren. Op de verpakking vind je het terug onder de code als bewaarmiddel: E260. Enkele voedingswaren worden zelfs bewaard in
ontdekplaat: organische stofklassen
Afb. 85 Augurken worden bewaard in een azijnzuuroplossing.
een volledige azijnzuuroplossing: augurken, haring, olijven, uien. De kenmerkende zure smaak herken je zeker.
IN
OPDRACHT 20 ONDERZOEK
Onderzoek de pH-waarden van organische en anorganische stoffen. Voer het labo uit. Je vindt het op
VA N
ORGANISCHE STOFFEN
ALKANEN
ALKENEN
ALCOHOLEN
CARBONZUREN
bestaan enkel uit
bestaan enkel uit C-en
bestaan uit C,H,O-atomen;
bestaan uit C,H,O-atomen;
C-en H-atomen
H-atomen; bevat een
bevat een -OH-groep
bevat een -COOH-groep
— Methanol
H – COOH
dubbele binding
vertakt
onvertakt
— Etheen
CH2 = CH2 •
•
grondstof voor
• oplosmiddel
polyetheen (PE)
• grondstof voor
plantenhormoon
CH3 – CH = CH2
• grondstof voor de kunststof
©
• brandstof (spiritus)
de kunststof
— Propeen
polypropeen (PP)
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
oplosmiddelen, kunststoffen …
• ecologische
brandstof (auto)
— Ethanol
CH3 – CH2 – OH
• drankalcohol • ontsmettingsmiddel • oplosmiddel • brandstof
— Methaanzuur
• triviale naam: mierenzuur • zuur bij verdediging insecten • plantenextract (netels) • gebruikt bij het looien van leer • HCOO- zuurrest: formiaation
— Ethaanzuur
CH3 – COOH
• triviale naam: azijnzuur • conserveermiddel • CH3COO- zuurrest acetaation
` Maak oefening 13 t/m 19 op p. 134-136.
126
CH3 – OH
HOOFDSTUK 4
THEMASYNTHESE
ORGANISCHE STOFKLASSEN — bindingsmogelijkheden C-atoom: 4 bindingen, niet noodzakelijk 4 bindingspartners
kennisclip
— soorten formules: brutoformule, (beknopte) structuurformule, skeletnotatie — telwoorden stam naamgeving (indicatie voor het aantal C-atomen): 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 meth-eth-prop-but-pent-hex-hept-oct-non-dec ALKANEN Vertakt
Onvertakt
— bestaan enkel uit C- en H-atomen
— enkelvoudige bindingen
— enkelvoudige bindingen
methaan
IN
— bestaan enkel uit C- en H-atomen
ethaan
— brandstof om woningen te verwarmen
— naamgeving en formulevorming onvertakte alkanen: •
ALK = stam (aantal C-atomen)
•
AAN (= alleen maar enkelvoudige bindingen tussen de C-atomen) n-alkaan
— naamgeving en formulevorming vertakte alkanen: •
X = positiecijfer zijketen
•
alkyl = naam zijketen
•
alkaan = naam alkaan
Toepassing
— brandstof om woningen te verwarmen
VA N
— grondstof voor productie etheen, ethanol, ethaanzuur …
propaan
— brandstof om woningen te verwarmen — in gasflessen voor campingvuurtjes en kookfornuis
n-butaan
— brandstof om woningen te verwarmen — in gasflessen voor campingvuurtjes en kookfornuis
De 4 kleinste n-alkanen komen voor in ruwe aardolie, zijn gasvormig bij kamertemperatuur en licht ontvlambaar. Methaan vind je daarnaast ook in aardgas en in de permafrost.
n-pentaan tot n-decaan zijn ook terug te vinden in ruwe aardolie, maar zijn vloeibaar bij kamertemperatuur.
©
n-octaan wordt gebruikt als brandstof voor benzinemotoren.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
THEMASYNTHESE
127
THEMASYNTHESE
ALKENEN
ALCOHOLEN
CARBONZUREN
Kenmerken — bestaan enkel uit C- en H-atomen
— bestaan uit C-, H- en O-atomen
— bestaan uit C-, H- en O-atomen
— bevat een dubbele binding
— bevat een -OH-groep
— bevat een -COOH-groep
— bestaan enkel uit C-en H-atomen — bevat een dubbele binding •
ALK = stam (aantal C-atomen)
•
X = positiecijfer dubbele binding = zo laag mogelijk
•
EEN = aanwezigheid dubbele binding tussen 2 C-atomen
IN
— naam en formulevorming:
Eigenschappen, voorkomen en toepassingen uit het dagelijks leven Etheen
Methanol
CH2 = CH2
CH3 - OH
— grondstof voor de kunststof
— brandstof (spiritus)
polyetheen (PE)
— grondstof voor oplosmiddelen,
H - COOH
— triviale naam: mierenzuur
— zuur bij verdediging insecten — plantenextract (netels)
VA N
— plantenhormoon
— oplosmiddel
Methaanzuur
kunststoffen …
— ecologische brandstof (auto)
van leer
Propeen
Ethanol
CH3 - CH = CH2
CH3 - CH2 - OH
CH3 - COOH
— grondstof voor de kunststof
— drankalcohol
— triviale naam: azijnzuur
polypropeen (PP)
— ontsmettingsmiddel — oplosmiddel
©
— brandstof
128
— wordt gebruikt bij het looien
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
THEMASYNTHESE
Ethaanzuur
— conserveermiddel
CHECKLIST
JA
NOG OEFENEN
1 Begripskennis — Ik kan verzadigde en onverzadigde koolstofverbindingen definiëren en van elkaar onderscheiden.
— Ik ken het begrip koolwaterstoffen.
— Ik kan de brutoformule van een organische stof geven op basis van naam, structuurformule of skeletnotatie.
— Ik kan de beknopte en uitgebreide structuurformule van een organische stof geven op basis van een naam of skeletnotatie. basis van een naam of structuurformule.
IN
— Ik kan de skeletnotatie of zaagtandstructuur van een organische stof geven op
— Ik kan organische stoffen indelen als alkanen, alkenen, alcoholen of carbonzuren. — Ik kan de hydroxylfunctie en carboxylfunctie als functionele groepen herkennen. — Ik ken eigenschappen, voorkomen en toepassingen van alkanen.
— Ik kan de structuurformule of skeletnotatie van etheen, propeen, methanol, ethanol, methaanzuur en ethaanzuur geven vanuit de systematische naam.
— Ik kan de systematische naam van etheen, propeen, methanol, ethanol,
methaanzuur en ethaanzuur geven vanuit de skeletnotatie of structuurformule.
— Ik ken eigenschappen, voorkomen en toepassingen van etheen, propeen,
VA N
methanol, ethanol, methaanzuur en ethaanzuur.
2 Onderzoeksvaardigheden
— Ik kan organische stoffen classificeren als alkanen, alkenen, alcoholen of carbonzuren op basis van een gegeven formule.
— Ik kan organische stoffen classificeren als alkanen, alkenen, alcoholen of carbonzuren op basis van een naam.
— Ik kan van de laagste 10 n-alkanen de naam vormen als de formule gegeven is. — Ik kan van de laagste 10 n-alkanen de formule vormen als de naam gegeven is. — Ik kan van vertakte alkanen de systematische naam vormen als de formule
gegeven is.
— Ik kan van vertakte alkanen de formule vormen als de naam gegeven is. — Ik kan van alkenen de naam vormen als de formule gegeven is. — Ik kan van alkenen de formule vormen als de naam gegeven is. invullen bij je Portfolio.
©
` Je kunt de checklist ook op
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
CHECKLIST
129
CHECK IT OUT
Klein verschil, grote gevolgen. 1
In de CHECK IN stelden we de vraag of de alcohol die je drinkt, ethanol of methanol is. Weet je ondertussen het antwoord? a
Welke stof zit in alcoholische drank?
c
En wat is er identiek bij beide stoffen?
IN
b Wat is precies het verschil tussen methanol en ethanol?
d Schrijf hieronder de structuurformule van beide stoffen: Stof methanol
VA N
ethanol
Structuurformule
e
Je weet nu welke systematische naam bij alcoholische drank hoort. Kun je ook een toepassing geven van de
andere stof?
2
Scan de QR-code en bekijk de video over brandend geld.
a
Welke stoffen werden gebruikt om het geld in te dompelen?
b Werkt de proef ook met andere stoffen denk je? Leg uit.
video: brandend geld
©
!
Bij het vormen van de naam en de formule van organische stoffen komt heel wat logica kijken. Net zoals bij de anorganische stofklassen krijgt elke stof een unieke, universele naam en formule. Hoewel de naam kan verschillen in andere talen, blijven de formule of symbolen overal ter wereld gelijk. Daarnaast heeft elke stof (en stofklasse) zijn eigen toepassingen en eigenschappen. Zo wordt bijvoorbeeld methaan gebruikt als brandstof, terwijl methaanzuur voorkomt in de haren van de brandnetel wat zorgt voor jeuk.
130
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
CHECK IT OUT
AAN DE SLAG
1
Lees de volgende stellingen. Vermeld of ze juist (J) of fout (F) zijn. Verbeter de onderlijnde tekst indien fout. a
In een organische verbinding heeft elk koolstofatoom vier bindingspartners.
b Bij een organische stof wordt tussen een C- en H-atoom steeds een enkelvoudige binding gevormd.
c
CH2 – CH2 – CH2 – CH2 is een juiste weergave van een organische verbinding met alleen enkelvoudig gebonden C- en H-atomen.
IN
d CH2 = CH – CH2 – CH3 is een juiste weergave van een organische verbinding met enkel C- en H-atomen en één dubbele binding.
2
Noteer de brutoformule en skeletnotatie van de onderstaande stoffen. Structuurformule van de verbinding
VA N
Brutoformule van de verbinding
a
CH3 – CH2 – CH3
b CH3 – (CH2)4 – CH3 c
CH3 – CH2 – CH2OH
d CH2 = CH – CH2 – CH3 e
CH3 – CH2 – CH2 – CH = CH – CH3
Geef de brutoformule, structuurformule en/of skeletnotatie van de onderstaande stoffen. Vraag a werd al ingevuld als voorbeeld.
Brutoformule van de verbinding
©
3
Skeletnotatie van de verbinding
a
C5H12
Structuurformule van de verbinding CH3 – CH2 – CH2 – CH2 – CH3
b
d
CH3 – COOH
c
Skeletnotatie van de verbinding
CH3 – CH2 – CH = CH – (CH2)3 – CH3
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
AAN DE SLAG
131
4
Binnen de organische verbindingen komen de stofklassen alkanen en alkenen voor. Waarin verschillen die 2 stofklassen van elkaar?
5
Plaats de onderstaande koolstofverbindingen in de juiste stofklasse (alkaan, alkeen, alcohol of carbonzuur).
a
hexaan
b c
CH2 = CH – CH2 – CH3
O
d
OH e
mierenzuur
f
Stofklasse
IN
Koolstofverbinding (systematische naam, structuurformule of skeletnotatie)
VA N
H H
H C C O H
H H
g
6
methanol
Plaats de volgende stoffen in de juiste kolom en vermeld elke keer de stofklasse waartoe de stof behoort: CO2 – CH3OH – NaOH – NH4OH – C3H8 – H2CO3 – Al(OH)3
Anorganische stoffen
Stoffen
Stofklasse
Stoffen
©
132
Stofklasse
CO 2
7
Organische stoffen
Beoordeel de stellingen. Vermeld of ze juist (J) of fout (F) zijn.
Een organische stof bestaat alleen uit C- en H-atomen.
Een organische stof bevat alleen atoombindingen.
Een organische stof bevat minstens één C-atoom.
Een organische stof bevat alleen enkelvoudige bindingen.
Een organische stof behoort tot de levenloze materie.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
AAN DE SLAG
Geef de systematische naam, structuurformule, skeletnotatie en/of brutoformule van de gegeven alkanen. Systematische naam a
propaan
Skeletnotatie
Brutoformule
CH3 – (CH2)3 – CH3
e
n-butaan
f
b c
d
g
CH3 – CH3
CH3 – (CH2)6 – CH3
h
CH3 – (CH2)8 – CH3
heeft geen skeletnotatie
Koppel de juiste alkanen aan de juiste toepassing(en) of het juiste voorkomen. 1 etheen
•
• a komt voor in de permafrost van Siberië
2 propaan
•
• b grondstof voor kunststoffen
3 methaan
•
• c campinggas
VA N
9
Structuurformule
IN
8
Geef de aggregatietoestand van de gegeven alkanen bij 21 °C en -10 °C. In de grafiek zie je de smelt- en kookpunten van n-alkanen in functie van het aantal koolstofatomen in de keten. a
octaan
b propaan c
butaan
©
10
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
AAN DE SLAG
133
11
Methaan wordt gebruikt als brandstof. Uit het derde jaar weten we dat verbranden eigenlijk het reageren met zuurstofgas is. Schrijf nu zelf de verbrandingsreactie.
12
Schrijf de verbrandingsreactie van octaan. Wat heeft autorijden met het versterkt broeikaseffect te maken?
13
Vul de volgende tabel aan. Systematische naam
IN
Structuurformule
CH4
ethaan
CH3 – CH2 – CH3
n-butaan
CH3 – (CH2)3 – CH3
VA N
n-hexaan
CH3 – (CH2)5 – CH3
n-octaan
CH3 – (CH2)7 – CH3
n-decaan
CH3OH
ethanol
HCOOH
ethaanzuur
Schrijf hieronder de reactievergelijkingen van de volgende verbrandingsreacties.
©
14
n-butaan methanol
134
Volledige verbranding
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
AAN DE SLAG
15
Vul de tabel met toepassingen van organische stoffen verder aan. Organische stof Structuurformule
CH3OH
CH4
16
methaanzuur
n-butaan
IN
CH3COOH
Toepassing
Systematische naam
Geef de systematische naam, structuurformule en/of brutoformule van de onderstaande alkenen. Systematische naam a
but-2-een
CH2 = CH – CH3
Brutoformule
VA N
b
Structuurformule
c
d dec-5-een e
pent-1-een
f
g
h hex-2-een
CH3 – CH2 – CH = CH – (CH2)3 – CH3
C2H4
Is prop-2-een een correcte naam?
©
17
CH3 – (CH2)4 – CH = CH2
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
AAN DE SLAG
135
18
Schrijf de juiste naam bij de gegeven structuurformules. Structuurformule
Naam
H H C H H H H H H H H H H C H
H H H C H H H H H H H C C C C C C H H H H H H H
Zoek uit welke 3 alkanen de brutoformule C5H12 hebben.
VA N
19
IN
H C C C C C H
Structuurformule
Naam
©
` Meer oefenen? Ga naar
136
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 02
THEMA 03
CHEMISCH REKENEN mosterd
IN
zout
suiker
ei
©
VA N
olie
citroensap
CHECK IN
Meten is weten? Goede mayonaise maken is niet gemakkelijk! Wil je het zelf eens proberen? Doe 4 eierdooiers in een maatbeker. Voeg er 1 eetlepel mosterd, 1 eetlepel azijn en een snuifje zout aan toe. Klop of mix dat door elkaar met de staafmixer. Voeg nu traag, beetje bij beetje, 4 dL olie toe tot het geheel een homogeen mengsel vormt. De zelfgemaakte mayonaise
IN
serveer je bijvoorbeeld bij frieten, smakelijk!
Om zelf mayonaise te maken, is het belangrijk om de juiste hoeveelheden van de ingrediënten af te meten: 4 eierdooiers, 1 eetlepel mosterd, een snuifje zout …
mosterd
VA N
zout
suiker
ei
olie
citroensap
Eenheden zoals een ‘snuifje’ of een ‘eetlepel’ zullen we echter in de chemielessen niet gebruiken. In de keuken
©
kun je nog spelen met de hoeveelheden van ingrediënten, in de chemie is dat niet zo. Reagentia moeten in zeer nauwkeurige hoeveelheden worden samengevoegd. Zonder dat je het goed beseft, heb je als een echte chemicus misschien al vaak over concentraties van oplossingen nagedacht, iets wat tijdens het experimenteren in een labo heel vaak gebeurt.
?
` Hoe kun je te weten komen welke hoeveelheden van stoffen met elkaar reageren? ` En hoe ga je die stofhoeveelheden afwegen? De massa van atomen is immers veel te klein. We zoeken het uit!
138
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
CHECK IN
VERKEN
Een hoeveelheid stof afmeten OPDRACHT 1
Hoe meten we een hoeveelheid stof of stofhoeveelheid? 1
Weeg 4 g keukenzout af met de balans. In welke eenheid lees je de stofhoeveelheid op de weegschaal af?
Meet 50 mL water af in een maatcilinder. In welke eenheid lees je het volume van een vloeistof af?
3
IN
2
Breng de 50 mL water over in een erlenmeyer en los er de 4 g keukenzout in op. Kun je een eenheid bedenken om aan te duiden hoeveel keukenzout er opgelost is?
Hoewel we een aantal gram van een vaste stof wel vrij nauwkeurig kunnen meten, moeten we nog het verband proberen te leggen met het aantal deeltjes van die stof,
VA N
want de voorgetallen in een reactievergelijking leren ons enkel hoeveel deeltjes van het ene reagens reageren
met hoeveel deeltjes van het andere reagens. Ook bij
vloeistoffen is dat een probleem: 1 druppel water bevat bijvoorbeeld al oneindig veel moleculen water. Hoewel
we een volume water vrij exact kunnen afwegen, moeten we dat nog kunnen uitdrukken in het aantal moleculen water.
Om stoffen beter te doen reageren, werken we in de chemie vaak met oplossingen. Maar dan hebben we
nog een probleem: de massa van de oplossing afwegen of het volume van de oplossing afmeten zal ons nooit
hoge druk – laag volume
leiden tot de hoeveelheid stof die daarin werd opgelost.
Tenslotte zijn er de gasvormige stoffen. Ook hier kunnen we alweer een bepaald volume afmeten, maar hoeveel gasdeeltjes zijn dat dan? Bovendien is het volume van
lage druk – hoog volume
©
een bepaalde hoeveelheid gas afhankelijk van andere parameters zoals druk en temperatuur. We leren in dit thema voor elke stof, in eender welke aggregatietoestand, een verband te leggen tussen de stofhoeveelheid en de massa of het volume. Eenmaal we zover zijn, kunnen we precies berekenen welke stofhoeveelheden van de reagentia moeten worden samengevoegd om een reactie optimaal te laten verlopen, zonder dat er verspilling optreedt.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
VERKEN
139
HOOFDSTUK 1
Atoommassa, molecuulmassa, formulemassa LEERDOELEN
L de massa van een atoom berekenen uit de hoeveelheid protonen (Z) en neutronen (N), uitgedrukt in unit.
IN
Je kunt al:
Het atoom is het kleinste deeltje dat nog alle
Je leert nu:
eigenschappen van het element bezit. Niet-metalen
L het verband aantonen tussen de relatieve en
binden via atoombinding tot moleculen, tot zuren
absolute massa van atomen;
en niet-metaaloxiden bijvoorbeeld. Metalen en
L de molecuulmassa van een molecuulverbinding
niet-metalen binden onderling via een ionbinding. De metaaloxiden, de hydroxiden en de zouten
de atoommassa’s berekenen.
binden op die manier, zoals je in thema 01 al hebt
VA N
of de formulemassa van een ionverbinding uit
geleerd.
1
Atoommassa
Je weet al dat het gecombineerde atoommodel van Bohr-Rutherford een atoom beschrijft met een kern, bestaande uit neutronen en protonen, en schillen met elektronen rond die kern. — Atomen van hetzelfde element hebben altijd hetzelfde aantal
elektronenschillen
3D elektronen
protonen en elektronen, maar
kunnen een verschillend aantal
©
neutronen bevatten.
— De relatieve atoommassa Ar van een element is de verhouding
tussen de absolute atoommassa en de eenheidsmassa (u).
protonen en neutronen Afb. 86 Het schillenmodel van Bohr-Rutherford.
Een proton heeft een massa van 1,6726231 · 10-27 kg, net iets minder dan de massa van een neutron. De massa van een elektron is verwaarloosbaar klein: slechts
1 van de massa van een proton. Om het rekenen wat te 2 000
vereenvoudigen, werd de unit (u) als eenheid gedefinieerd:
140
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 1
— De unit is de standaard om massa aan te duiden op atomair of moleculair niveau. Het werd gedefinieerd als 1 de van de massa van het 12C-isotoop 12 en bedraagt 1,66 · 10−27 kg. — Bij benadering kunnen we de unit gelijkstellen aan de massa van een proton of aan die van een neutron.
Vorig jaar leerde je al dat het volstaat om de massa van het aantal protonen en neutronen van een atoom samen te tellen om het massagetal te berekenen: — De massa van het atoom (massagetal A) is de som van het aantal proto-
IN
nen (Z) en van het aantal neutronen (N).
X
A Z
A (massagetal) = Z (aantal protonen) + N (aantal neutronen)
VOORBEELD ABSOLUTE ATOOMMASSA BEREKENEN
We berekenen de absolute atoommassa, uitgedrukt in unit, van een magnesiumatoom met 12 neutronen: 24
Mg heeft 12 protonen (Z) en dus 12 (A-Z) neutronen. De massa is dus:
©
VA N
A = Z + N = 24 u
Omgerekend naar kg is dat dan: Aa(Mg) = 24 u · 1,66 · 10−27 kg = 4 · 10-26 kg u
Zo’n kleine massa is onmeetbaar voor om het even welk instrument. Daar moeten we een oplossing voor vinden.
Bovendien kunnen atomen van hetzelfde chemische element, dus met hetzelfde aantal protonen, een verschillend aantal neutronen in de kern hebben. Zo zullen niet alle magnesiumatomen 12 neutronen in de kern hebben. We spreken in dat geval over isotopen. Als er meerdere isotopen bestaan van eenzelfde element, dan kunnen we de atoommassa van een element niet zomaar gelijkstellen aan die van 1 bepaalde isotoop. We moeten de atoommassa van een element dan bepalen door rekening te houden met het procentueel voorkomen van elke isotoop. We spreken dan over de gemiddelde relatieve atoommassa. We ronden in berekeningen de gemiddelde relatieve atoommassa <Ar> steeds af op 1 cijfer na de komma.
De gemiddelde relatieve
atoomnummer (Z)
atoommassa is het ‘gewogen gemiddelde’ van alle relatieve atoommassa’s van de voorkomende isotopen. In het PSE wordt bij elk element <Ar> vermeld.
elektronegatieve waarde (EN) 12
symbool naam
1,2
Mg magnesium
24,31
gemiddelde relatieve atoommassa (<Ar>)
Afb. 87 De gemiddelde relatieve atoommassa van magnesium.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 1
141
2
Molecuulmassa
Je weet nu hoe de massa van een atoom wordt berekend, maar hoe bereken je de massa van een molecule die uit verschillende soorten atomen bestaat? Vergelijk het met een zak snoepjes: om de totale massa van de snoepjes te berekenen zul je de massa van elk soort snoepje moeten kennen en het aantal snoepjes per soort.
IN
Ook moleculen bestaan uit een welbepaalde combinatie van meerdere atomen. Die atomen kunnen tot verschillende elementen behoren.
Om de gemiddelde massa van een molecule of de molecuulmassa te
berekenen, volstaat het de som te nemen van de gemiddelde atoommassa's van alle atomen in de molecule.
VOORBEELD MOLECUULMASSA BEREKENEN De molecuulmassa van 1 molecule zwavelzuur (H2SO4) bestaat uit:
VA N
— 2 waterstofatomen; — 1 zwavelatoom;
— 4 zuurstofatomen.
Afb. 88 Zwavelzuur
m(H2SO4) = (2 · 1,0 u) + (1 · 32,1 u) + (4 · 16,0 u) = 98,1 u
Uitgedrukt in kg is dat: m = 98 · 1 u · 1,66 · 10−27
kg = 1,63 · 10-25 kg u
OPDRACHT 2
Bereken de massa van 1 molecule salpeterzuur (HNO3). Gegeven: HNO3
Gevraagd: m(HNO3) Oplossing:
©
Afb. 89 Salpeterzuur
142
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 1
3
Formulemassa
In een verbinding opgebouwd uit metalen en niet-metalen worden de gevormde ionen samengehouden door een ionbinding. Die stof noemen we een ionverbinding. Voor ionverbindingen kunnen we dezelfde methode toepassen, alleen gebruiken we nu de formule-eenheid: de steeds wederkerende eenheid uit het ionrooster.
IN
Zouten vormen bijvoorbeeld geen aparte moleculen. We spreken hier dan
ook beter over de formule-eenheidsmassa of kortweg de formulemassa. Die
wordt bepaald door de som van de gemiddelde massa’s van de ionen die we
uit die formule-eenheid nemen. De berekening van de formulemassa verloopt analoog aan die van de molecuulmassa. We maken geen onderscheid tussen de massa van een ion en een atoom. Het verschil tussen beide is namelijk maar een aantal elektronen meer of minder, en elektronen hebben een verwaarloosbare massa.
VA N
VOORBEELD FORMULE-EENHEID NATRIUMSULFAAT (Na2SO4) m(Na2SO4) = (2 · 23,0 u) + (1 · 32,1 u) + (4 · 16,0 u) = 142,1 u
Uitgedrukt in kg is dat: m = 142,1 u · 1,66 · 10−27
kg = 2,36 · 10-25 kg u
Afb. 90 Natriumsulfaat
OPDRACHT 3
Bereken de massa van 1 formule-eenheid magnesiumcarbonaat (MgCO3) in unit en in kilogram. Gegeven: MgCO3
Gevraagd: m(MgCO3) met eenheid u en kg
Oplossing:
©
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 1
143
— massagetal (A) = som van het aantal protonen en neutronen
— gemiddelde relatieve atoommassa (<Ar>) = gewogen gemiddelde van de atoommassa's van de voorkomende isotopen
— molecuulmassa = som van de atoommassa's van de samenstellende atomen
— formulemassa = som van de massa's van de ionen in de formule-eenheid
` Maak oefening 1 t/m 4 op p. 194.
IN
Opnieuw merken we dat de massa van een molecule of formule-eenheid
onmeetbaar klein is, net als de atoommassa. Hoe meten we het dan wel?
©
VA N
We zoeken een oplossing!
144
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 1
HOOFDSTUK 2
De mol en het getal van Avogadro LEERDOELEN Je kunt al: berekenen, uitgedrukt in unit. Je leert nu: L uitleggen met voorbeelden wat een mol materie is met behulp van de constante van Avogadro; L op basis van een gegeven formule, uit een gegeven massa de stofhoeveelheid in mol berekenen en omgekeerd;
6,02 · 1023 atomen in 12 gram koolstof
IN
L de atoommassa, molecuulmassa en formulemassa
De massa van een molecule of formule-eenheid is
onmeetbaar klein. Er moet dus worden overgegaan naar een veelvoud moleculen of formule-
eenheden, zodat we de massa wel kunnen afmeten met dagdagelijkse meetapparatuur. Geen enkel
meetinstrument is immers in staat om, met zo’n precisie, zo’n kleine massa te meten. We moeten
VA N
L het verband tussen stofhoeveelheid en molaire massa toepassen.
op een of andere manier naar de eenheid gram kunnen overstappen.
1
De mol als eenheid en de molaire massa
OPDRACHT 4
Vul kolom 3 van de tabel aan met het juiste aantal eenheden.
©
Voorwerp
Verzamelnaam
Aantal deeltjes
een paar schoenen
een dozijn eieren
een bak bier
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 2
145
Verzamelnaam
een riem papier
in de chemie: 1 mol keukenzout
Aantal deeltjes
6,02 · 1023
IN
Voorwerp
De mol is de hoeveelheid materie die evenveel deeltjes bevat (atomen, moleculen …) als er atomen zijn in 12 gram van het 12C-isotoop. Talloze
experimenten tonen aan dat 1 mol = 6,02 · 1023 deeltjes. Dat aantal is beter
gekend als het getal van Avogadro (NA), vernoemd naar de Italiaanse fysicus
VA N
Amadeo Avogadro.
Als we het getal samen met zijn eenheid beschouwen, spreken we over de constante van Avogadro: 6,02 · 1023 deeltjes mol
WEETJE
Mol komt van het Latijnse woord moles wat ‘stapel’ of ‘hoop’ betekent.
Welke soort materie je ook wilt afmeten, het gaat telkens over hetzelfde aantal deeltjes. Het aantal mol slaat dus op het aantal deeltjes van een stof. Dat kunnen erg zware atomen zijn (zoals uranium) maar ook erg lichte atomen (zoals waterstof). We gebruiken het symbool ‘n’ om het aantal mol (de stofhoeveelheid) aan te duiden, maar de getalwaarde van de constante
©
van Avogadro heeft nog een groter voordeel. Dat wordt zo dadelijk duidelijk.
146
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
Een hoeveelheid van een stof kunnen we dus op meerdere manieren omschrijven: — via de massa van die stof (m), uitgedrukt in gram (g)
— via het aantal deeltjes van die stof (N), uitgedrukt in het aantal moleculen, atomen, formule-eenheden …
— via het aantal mol van die stof (n), uitgedrukt in mol
HOOFDSTUK 2
De mol is een eenheid, een verzameling van NA of 6,02 · 1023 deeltjes. Stofhoeveelheid
Symbool
Eenheid
aantal deeltjes
N
deeltjes
massa
m
g
molhoeveelheid
n
mol
constante van Avogadro
NA
IN
deeltjes mol
Let op: De hoeveelheid mol gaat over een gigantisch groot aantal deeltjes! Zoals je weet, maken 6 nullen een miljoen, 1 000 miljoen is een miljard.
Verder is 1 000 miljard een biljoen, 1 000 biljoen is een biljard en 1 000 biljard is een triljoen. 1 000 triljoen is dan weer een triljard. We komen dus aan 602 triljard deeltjes in 1 mol.
106 = 1 000 000
109 = 1 000 000 000 10 = 1 000 000 000 000
VA N
12
1015 = 1 000 000 000 000 000
1018 = 1 000 000 000 000 000 000
1021 = 1 000 000 000 000 000 000 000
OPDRACHT 5
Schrijf nu zelf het getal van Avogadro voluit met het juiste aantal nullen.
©
WEETJE
Als je 1 mol papier, hoe
Als je 1 mol basketballen bezit,
dun de vellen ook zijn,
kun je er een nieuwe planeet
opeenstapelt, kun je 80 keer
mee vormen, even groot als de
de afstand tussen de aarde
aarde.
en de maan (384 400 km) overbruggen, heen én terug. Als je 1 mol donuts verdeelt
Als je 1 mol euromunten krijgt
over het aardoppervlak,
op de dag van je geboorte en je
wordt de aarde bedekt met
elke seconde van je leven
een mantel donuts van 8 km
1 miljoen munten uitgeeft, dan
hoog.
heb je op je sterfdatum nog steeds 99,99 % van je kapitaal in bezit.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 2
147
Nu we weten hoeveel deeltjes een mol omvat, kunnen we steeds de omzettingen tussen het aantal mol (n) en het aantal deeltjes (N) makkelijk maken door gebruik te maken van de formule: aantal deeltjes = aantal mol · N = n · NA
aantal deeltjes mol
Let wel goed op dat het aantal deeltjes en de stofhoeveelheid in mol over
IN
hetzelfde gaat!
VOORBEELDVRAAGSTUK
Hoeveel atomen zuurstof zitten er in 3 mol CO2 ? Gegeven: n(CO2) = 3,00 mol Gevraagd: N(O) Oplossing:
Uit de stofhoeveelheid CO2 die gegeven is in mol, berekenen we het aantal deeltjes
CO2
Afb. 91 Koolstofdioxide
VA N
(moleculen) CO2. N(CO2) = n · NA
= 3,00 mol · 6,02 · 1023 moleculen mol = 1,81 · 1024 moleculen CO2
Maar elke molecule CO2 bevat 2 atomen zuurstof. Het aantal atomen
zuurstof in 3 mol CO2 of in 1,81 · 1024 moleculen CO2 is dus gelijk aan 1,81 · 1024 · 2 = 3,62 · 1024.
Er zitten dus 3,62 · 1024 atomen zuurstof in 3 mol CO2.
TIP
Vergelijk met een zak kersensnoepjes:
Je kunt enerzijds het aantal snoepjes berekenen, maar er kan ook gevraagd worden naar het aantal kersen, dan moet je de hoeveelheid
©
snoepjes nog met 2 vermenigvuldigen.
148
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 2
OPDRACHT 6
Bereken hoeveel atomen stikstof er in 2 mol distikstofpentaoxide (N2O5) zitten. Gegeven: n(N2O5) = 2,00 mol Gevraagd: N(N)
Oplossing:
IN
Bij berekeningen ronden we tussenresultaten niet af: we rekenen steeds
©
VA N
verder met de exacte uitkomst van een vorige bewerking. Zorg er wel voor dat je uiteindelijke resultaat de juiste hoeveelheid beduidende cijfers heeft! De getalwaarde 6,02 · 1023 , of 1 mol, is zeer precies berekend: de massa van 1 12
⇩
van het 12C-atoom = 1 unit
· 12
de massa van 1 C-atoom
=
12
⇩
· NA
de massa van 1 mol 12C-atomen
⇩
=
⇩
12 unit
⇩
6,02 · 1023 · 12 unit
⇩
1 unit = 1,66 · 10−27 kg
6,02 · 1023 · 12 · 1,66 · 10−27
= 12 · 10-3 kg
de massa van 1 mol 12C-atomen
kg u
= 12 g
Op het eerste gezicht is dat een ingewikkelde berekening om te komen tot een zeer bruikbare conclusie: De massa van 1 mol deeltjes is gelijk aan de getalwaarde van de massa van een atoom, molecule of formule-eenheid, met de eenheid gram in plaats van unit. De massa van 1 mol deeltjes noemen we in het kort ook wel de molaire massa (M).
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 2
149
VOORBEELD MOLECUULMASSA OMZETTING IN MOLMASSA 1 molecule fosforzuur (H3PO4)
⇩
heeft een massa van
heeft een massa van
Stofhoeveelheid n 65,4 g
1 mol Fe
55,8 g = m(Cu) + m(S) + 4 . m(O)
IN
De molaire massa:
98,0 g
Massa m
1 mol Zn
1 mol MgCl2
⇩
· NA
1 mol fosforzuur
1 mol CuSO4
98,0 unit
= 63,6 g + 32,1 g + 4 . 16,0 g = 159,7 g = m(Mg) + 2 . m(Cl)
= 24,3 g + 2 . 35,5 g = 95,3g
— De grootheid krijgt het symbool M.
g . mol — De numerieke waarde van de molaire massa van een atoom is steeds
VA N
— De eenheid voor de molaire massa is
dezelfde als die van de atoommassa, maar de eenheid unit kan g . gewoon vervangen worden door mol
WEETJE
Je vraagt je misschien af hoe Avogadro
aan dat getal 6,02 · 1023 is gekomen. Is hij
beginnen tellen? Nee, Avogadro kwam tot
die waarde door de dichtheid van een stof, de relatieve atoommassa van de bindende elementen en de grootte van de eenheidscel in het ionrooster te
vergelijken. Met de huidige nauwkeurigste
Afb. 92 Ionrooster
meetapparatuur kan het getal van
Avogadro nu al tot 8 cijfers na de komma
©
bepaald worden: de meest nauwkeurig gemeten waarde is 6,02214179 · 1023.
Afb. 93 Toeschouwers op een festival.
Je kunt het vergelijken met de schatting van het aantal toeschouwers op een plein waar een evenement plaatsvindt. Als je weet hoe groot het plein is en hoe dicht de toeschouwers bij elkaar staan, kun je bij benadering bepalen hoeveel volk er aanwezig is. Gelukkig zijn atomen in een kristal ordelijker gerangschikt dan toeschouwers op een plein en kunnen wetenschappers daarom precieze berekeningen uitvoeren. Naargelang de bron (de politie of de organisator) lopen de schattingen over het aantal toeschouwers soms ver uiteen. Het aantal atomen per mol is echter altijd NA!
150
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 2
2
Omrekeningen gram / mol / aantal deeltjes Als we dezelfde methode gebruiken als bij de berekening van de massa (in unit) van 1 molecule of formule-eenheid, kunnen we ook de molaire massa van stoffen berekenen door de som te nemen van de molaire massa’s van de opbouwende atomen in een molecule. Bij ionverbindingen wordt met 1 mol van de stof 1 mol formule-eenheden bedoeld, want die stoffen vormen geen aparte moleculen. De werkwijze om te komen tot de molaire massa M van een formule-eenheid is identiek. We berekenen de molaire massa M opnieuw door formule-eenheid.
IN
de som te nemen van de molaire massa’s van de opbouwende ionen in een
VOORBEELDVRAAGSTUKKEN 1
Wat is de molaire massa van 1 mol chloorgas (Cl2)?
Gegeven: n(Cl2) = 1 mol Gevraagd: M(Cl2) Oplossing:
VA N
1 mol Cl2-moleculen bevat 2 mol Cl-atomen. M(Cl2) = 2 · 35,5
2
g g = 71 mol mol
Afb. 94 Chloorgas
Wat is de molaire massa van 1 mol calciumchloride (CaCl2)?
Gegeven: n(CaCl2) = 1 mol Gevraagd: M(CaCl2)
Oplossing:
Afb. 95 Calciumchloride
1 mol formule-eenheden CaCl2 bestaat uit 1 mol Ca2+-ionen en 2 mol
Cl--ionen. Herinner je je dat de massa van elektronen verwaarloosbaar is? De massa van ionen en atomen kunnen we dus aan elkaar gelijkstellen.
M(CaCl2) = 1 · 40,1
g g g m(Ca) + 2 · 35,5 m(Ca) = 111,1 mol mol mol
OPDRACHT 7
©
Bereken de molaire massa van perchloorzuur (HClO4). Gegeven: HClO4
Gevraagd: M(HClO4) Oplossing:
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 2
151
Er wordt niet altijd naar de molaire massa gevraagd. Soms gaat het over een grotere stofhoeveelheid dan 1 mol. Het volstaat dan natuurlijk om het aantal mol (n) te vermenigvuldigen met de molaire massa (M). m=n·M — m = massa (g) — n = stofhoeveelheid (mol) g ) — M = molaire massa ( mol
1
IN
VOORBEELDVRAAGSTUK Wat is de massa van 3 mol zwavelzuur (H2SO4)?
Gegeven: n(H2SO4) = 3 mol Gevraagd: m(H2SO4) Oplossing:
1 mol H2SO4 bevat:
— 2 mol H-atomen — 1 mol S-atomen
— 4 mol O-atomen
We berekenen de molaire massa van H2SO4:
VA N
a
Afb. 96 Zwavelzuur
g g g + 1 · m(S) + 4 · m(O) mol mol mol g g g + 1 · 32,1 + 4 · 16,0 = 2 · 1,0 mol mol mol g = 98,1 mol
M(H2SO4) = 2 · m(H)
b Nu we de molaire massa (M) van H2SO4 berekend hebben, kunnen we ook de massa (m) van 3,0 mol berekenen door gebruik te maken van g = 294,3 g de formule m = n · M: m(H2SO4) = 3 mol · 98,1 mol
OPDRACHT 8
Bereken de massa van 2,5 mol magnesiumsulfaat (MgS04). Gegeven: n(MgSO4) = 2,5 mol Gevraagd: m(MgSO4)
©
Oplossing:
152
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 2
We kunnen nu dus een gegeven stofhoeveelheid in mol omzetten naar zowel een aantal deeltjes van die stof, als naar de massa in gram van die stof. Als we echter een aantal deeltjes van een stof willen omzetten naar een aantal gram, dan zullen we altijd eerst de eenheid mol moeten omrekenen! aantal deeltjes (N) → mol (n) → massa (m) of massa (m) → mol (n) → aantal deeltjes (N)
VOORBEELDVRAAGSTUK P fosfor O zuurstof
IN
Hoeveel atomen zuurstof zitten er in 426,0 gram difosforpentaoxide (P2O5)? Gegeven: m(P2O5) = 426,0 g
Gevraagd: N(O) Oplossing: a
Afb. 97 Difosforpentaoxide
We berekenen de molaire massa van P2O5:
g g ) + 5 · m(O) ( ) mol mol g g m(P) + 5 · 16,0 m(O) = 2 · 31,0 mol mol g = 142,0 mol
M(P2O5) = 2 · m(P) (
©
VA N
b We zetten de gegeven stofhoeveelheid (massa m, in gram) nu om naar het aantal mol door het te delen door de molaire massa van P2O5:
n=
m M
n(P2O5) =
c
426,0 g = 3,0 mol g 142,0 mol
Die molhoeveelheid (n) zetten we vervolgens om naar het aantal
moleculen P2O5 door het te vermenigvuldigen met NA:
N = n · NA
N(P2O5) = 3,0 mol P2O5 · 6,02 · 1023
moleculen = 1,806 · 1024 moleculen mol
Er zitten 1,806 · 1024 moleculen P2O5 in 426,0 g P2O5. Er zitten 5 atomen
zuurstof in 1 molecule P2O5. Het aantal atomen zuurstof zal dus 5 keer
zo groot zijn:
N(O) = 1,806 · 1024 moleculen P2O5 · 5
atomen O = 9,03 · 1024 atomen O molecule
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 2
153
OPDRACHT 9
Bereken de massa in gram van 2,408 ∙ 1024 moleculen stikstofgas (N2). Gegeven: N(N2) = 2,408 ∙ 1024 moleculen
Gevraagd: m(N2) Oplossing:
IN
VA N
g ) met de mol stofhoeveelheid (n, in mol) krijgen we de totale massa uitgedrukt in gram.
Door vermenigvuldiging van de molaire massa (M, in
Door de totale massa uitgedrukt in gram te delen door de molaire massa, krijgen we de stofhoeveelheid.
Als we van mol naar het aantal deeltjes willen overschakelen, vermenigvuldigen we de stofhoeveelheid (aantal mol) met NA (6,02 . 1023 deeltjes). Als we het aantal deeltjes willen omzetten
in mol, delen we door NA. n= m M
©
delen door molaire massa (g /mol)
154
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
aantal gram m
aantal mol n
vermenigvuldigen met molaire massa (g /mol) m=n·M
` Maak oefening 5 t/m 19 op p. 194-197.
HOOFDSTUK 2
N = n · NA vermenigvuldigen met het getal van Avogadro (deeltjes/mol)
aantal deeltjes N delen door het getal van Avogadro (deeltjes/mol)
n=N NA
HOOFDSTUK 3
Stoichiometrische vraagstukken LEERDOELEN Je kunt al: L een gegeven stofhoeveelheid in gram of aantal deeltjes omrekenen naar mol en omgekeerd;
IN
L een reactievergelijking schrijven en balanceren met de wet van behoud van atomen. Je leert nu: L het verband leggen tussen mol, molaire massa en
Het is belangrijk dat we bij een chemische reactie
molaire concentratie aan de hand van eenvoudige
weten welke hoeveelheid van een bepaalde stof
stoichiometrische berekeningen;
reageert met een hoeveelheid van een andere stof.
L stoichiometrische vraagstukken oplossen.
De berekening van de verhoudingen waarin stoffen
VA N
reageren noemen we stoichiometrie.
1
De molverhouding
VOORBEELD VERBRANDINGSREACTIE VAN MAGNESIUM
WEETJE
Wanneer we magnesium (Mg) verbranden, vormt er zich een fel wit licht en ontstaat
Stoichiometrie is
een wit poeder: magnesiumoxide (MgO).
afkomstig van de
De reactie ziet er als volgt uit:
Griekse woorden
2 Mg
a
→ 2 MgO
+ O2
Wat leren we uit de reactievergelijking? 2 atomen Mg
+ 1 molecule O2
→ 2 moleculen MgO
stoicheion, wat 'element' betekent, en metron, wat 'verhouding' betekent.
b Als we alles vermenigvuldigen met bijvoorbeeld een factor 500, dan kunnen we
©
verhoudingsgewijs stellen dat: 2 atomen Mg
+ 1 molecule O2
· 500
1 000 atomen Mg c
→ 2 moleculen MgO
· 500
+ 500 moleculen O2
· 500
→ 1 000 moleculen Mg
Als we die redenering doortrekken, kun je ook stellen dat: 2 · 6,02 · 1023 atomen Mg + 6,02 · 1023 moleculen 02 → 2 · 6,02 · 1023 moleculen MgO of nog korter:
2 mol Mg reageert met 1 mol O2
tot 2 mol MgO GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 3
155
Ia 1
De molverhouding, oftewel de verhouding waarin stoffen met elkaar reageren,
IIa hebt! 2
wordt gegeven door de voorgetallen uit de reactie. Let op: die voorgetallen
1
2,1
atoomnummer (Z)beschikking geven echter nooit informatie over de stofhoeveelheid die je ter
H waterstof
1,01 3
1,0
IIIa 13
IVa 14
lithium
6,94
Va0,9 15
11
3 Na
natrium
22,99 5
2,0
6
2,5
koolstof
kalium stikstof
10,81
12,01
39,10 14,01 37 0,8 15 2,1
1,5
14
1,8
Si5 Rb P
Al-
IIb 12 30
aluminium
silicium
26,98
1,6
31
1,6
1,8
Ga gallium
germanium
55
65,38
69,72
72,64
zink
48
1,7
49
Cd
1,7
81
7,0
1,8
82
Tl-
kwik
200,6
Cn
nium
285
65
1,2
Tb
m
um
berekeningen, altijd de 66
(1,2)
67
wet van behoud van
dysprosium
1,2
Ho
holmium
van de reagentia 164,9 = de 162,5
som van 98 van de massa’s 99 de reactieproducten
berkelium
247
flerovium
de som van de massa’s
97
156
Fl-
als controle bij je 289 287
Dy
158,9
Bk
Merk op dat je, nihonium
Cf
californium
Bi
209,0
1,0 3,5
21 9
1,3 4,0
Ca O
Sc F
40,08 16,00 38 1,0 16 2,5
44,96 19,00 39 1,2 17 3,0
calcium scandium zuurstof fluor M(MgO)
2 Mg
22 10
Y Cl
Sr S
1,5
23
1,6
g g = 32,0 mol mol
Ti Ne
Es
einsteinium
moscovium
288 68
1,2
Er
erbium
167,3 100
Fm
fermium
24
V
1,6
Cr
VIIb 7
25
41
Zr Ar
1,6
42
→ 2 MgO
Nb
1,8
strontium zwavel
87,62 32,07
Ba Se
yttrium chloor
zirkonium argon
Mo
88,91 35,45
91,22 39,95
g g 57 72 1,3 73 35 1,1 2,81 mol 36 · 32,0 mol mol
La Br
= 48,6 g magnesium barium seleen
Hf Kr
hafnium krypton
138,9 79,90
Ra Te
Fe
54,94
55,85
43
1,9
Tc
molybdeen
technetium
92,91
95,94
98
g →1,5 2 mol 74 · 40,3 1,7 75 mol
178,5 83,80
Ac I
Rf Xe
Po At lanthaniden
101,1 1,9
76
2,2
osmium
180,9
183,9
186,2
190,2
Db
Rn6
elektrische auto’s:
Ce
polonium Twee moleculen astaat waterstofgasradon
210
117
222
118
zuurstofgas tot 2 moleculen water.
Lv
Ru
renium
106
107
Sg
Ts
Og7
Bij uitbreiding is dat ook zo voor een groot aantal deeltjes:
90
59
1,1
Pr
108
Bh
1
Hs
bohrium
hassium
264 demovideo: 60 1,2 elektrolyse
277
Nd
61
6
Pm
praseodymium
neodymium
promethium
140,1
140,9
144,2
(145)
Th
91
1,5
Pa
O2 + 2 H2
92
→
1,4
U
2 H2O
93
1,3
Np
livermorium
tennessine
ganesson
thorium
protactinium
uraan
neptunium
289
289
289
232,0
231,0
238,0
237
2 mol waterstofgasmoleculen zullen
dus met 1 mol zuurstofgasmoleculen reageren tot 2 mol water. 69
1,2
70
1,1
71
1,2
Yb
Lu
thulium
ytterbium
lutetium
168,9
173,0
175,0
Tm
Je leerde ook al de molhoeveelheid omzetten in de massahoeveelheid met de formule: m = n · M
g g zal reageren met 1 mol · 32,0 = En101 dus 2 · 2,0 102 = 4 g waterstofgas 103 mol mol g 32 g zuurstofgas tot 2 mol · 18,0 = 36 g water. mol
Md
mendelevium
251 252 257 258 GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03 HOOFDSTUK 3
No
Lr
nobelium
lawrencium
259
262
7
Os
cerium
1,3
4
ruthenium
Re
226,0 227 261 262 reactie 266 127,6 131,3 in zuurstofgas en126,9 waterstofgas. De omgekeerde
actiniden
2,2
W
waarbij behulp van elektriciteitdubnium werd gesplitst radium actinium rutherfordium seaborgium telluurwater met jood xenon
{
44
wolfraam
105
2
ijzer
tantaal
Vorig schooljaar heb je de elektrolyse van water uitgevoerd,
209
1,8
= 32,0 g zuurstofgas → = 80,6 g magnesiumoxide
lanthaan broom
137,3 78,96
26
Mn
niobium
Ta
VIlIb V 8
mangaan
20,18
1,4
1,5
We berekenen de massa’s door gebruik te maken van de formule m = n · M
116
Mc
VIb 6
g g g vanadium= 40,3 chroom + 16,0 = mol mol mol 47,87 50,94 52,00 titaan neon 24,3
40 O2 18
+
groepenreageren met 1 molecule
115
massa kunt toepassen:
terbium
7,3
Nh
TIP
copernicium
72
Gd
20 8
M(O2) = 2 · 16,0
Vb 5
1,9 wordt 84 85 2,2 gebruikt 86 in2,0 brandstofcellen bij hybride of 58 1,1
bismut
207,2 114
©
nium
relatieve atoommassa (Ar)
9,01
VIa1,2 VIIa 2 g M(Mg) = 24,3 mol 16 17 Mg He IIIb IVb magnesium helium 3 4 24,31 4,00 12
0,7 88 0,9 89 1,1 104 1,9 VOORBEELD 52 2,1 SYNTHESE 53 2,5 VAN 54 WATER
83
lood
204,4 113
1,8
Pb
thallium
112
87 51
223 121,8
114,8
Hg
1,8
118,7
112,4
1,9
50
francium antimoon
7,9
g
beryllium halen we volgende info:
132,9 74,92
tin
indium
u
1,5
cesium arseen
Fr Sn7 Sb
cadmium
ud
4
mol · 24,3 0,9 0,7 2,0 256 34 2,4
In
er
80
85,47 30,97
55 33
Ge6 Cs As
Zn
er
rubidium fosfor
28,09
32
u
2,2
Mg 0 naam Hoeveel gram magnesium reageert met hoeveel gram zuurstofgas en 24,31 hoeveel Begram magnesiumoxide18ontstaat er? Uit het periodiek systeem symbool
VOORBEELD MAGNESIUMOXIDE
VA N
b 1
g
K N
boor
13
1,9
0,8 3,0
C4
B
1,9
19 7
1,2
magnesium
Li
2
12
elektro
IN
1
N
47
PERIODIEK SYSTEEM VAN D
9
OPDRACHT 10
Kwikoxide (HgO) ontbindt door verhitting in kwik en zuurstofgas. Hoeveel gram kwik en dizuurstof kan er gevormd worden na verhitting
TIP
van 6,00 gram kwikoxide bij die reactie?
Balanceer eerst de reactie.
Gegeven: m(HgO) = 6,00 g Gevraagd: m(Hg) en m(O2)
Oplossing:
IN
VA N
TIP
— Als je wilt controleren of je berekeningen juist zijn, dan kun je de wet van behoud van massa toepassen: ∑ massa’s reagentia = ∑ massa’s reactieproducten.
— De gegeven stofhoeveelheid is niet altijd in gram opgegeven, zo kan er ook een aantal deeltjes zijn opgegeven. Om dat dan om te rekenen naar mol, gebruiken we het getal van Avogadro.
Vraagstukken waarbij 1 stofhoeveelheid is gegeven
©
2
vademecum: vraagstukken oplossen
VOORBEELDVRAAGSTUK
Gebluste kalk of calciumhydroxide reageert met 4,5 mol salpeterzuur tot calciumnitraat en water. Hoeveel gram gebluste kalk (Ca(OH)2) kan hiermee reageren en hoeveel gram calciumnitraat (Ca(NO3)2) kan er dan ontstaan? We schrijven de reactie met de correcte formules en voorgetallen, zodat de reactievergelijking klopt. Gegeven: Ca(OH)2
+
2 HNO3 →
Ca(NO3)2 +
2 H2O
— Uit de reactievergelijking, en meer bepaald uit de voorgetallen, leid je de molverhouding af: 1 mol calciumhydroxide reageert met 2 mol
salpeterzuur. Er wordt dan 1 mol calciumnitraat gevormd en 2 mol water.
— Je hebt m(HNO3) = 283,5 g
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 3
157
Gevraagd:
— m(Ca(OH)2)
— m(Ca(NO3)2)
Oplossing: a
Schrijf onder de reactievergelijking de molverhouding waarin de stoffen reageren: +
Ca(OH)2 1 mol
+
2 HNO3
2 mol
→ →
Ca(NO3)2
1 mol
+ +
2 H2O
2 mol
b Schrijf de gegeven stofhoeveelheid (in dit geval massa m) onder de betreffende stof : +
Ca(OH)2
+
c
2 HNO3
2 mol
→ →
Ca(NO3)2
1 mol
+ +
2 H2O
2 mol
IN
1 mol
283,5 g
Reken de gegeven stofhoeveelheid om naar aantal mol via de molaire massa:
+
Ca(OH)2
1 mol
+
2 mol
→
→
n=
m = M
Ca(NO3)2
1 mol
+
+
2 H2O
2 mol
283,5 g
g g g g + 14,0 + (16,0 · 3) = 63 mol mol mol mol
VA N
M(HNO3) = 1,0
2 HNO3
283,5 g = 4,5 mol g 63,0 mol
d Met de berekende stofhoeveelheid in mol (n) vinden we, door gebruik te maken van de molverhouding, de andere stofhoeveelheden in mol: +
Ca(OH)2
1 mol
+
2,25 mol
2 HNO3
2 mol
Ca(NO3)2
1 mol
+ +
2 H 20
2 mol
283,5 g
4,5 mol
/2
e
→
→
2,25 mol
4,5 mol
/2 ·1
Zet tenslotte de gevonden stofhoeveelheden om in de gevraagde
eenheid gram door opnieuw gebruik te maken van de molaire massa M.
g g g g + 2 · 16,0 + 2 · 1,0 = 74,1 mol mol mol mol g = 166,7 g m(Ca(OH)2) = n · M = 2,25 mol · 74,1 mol
©
M(Ca(OH)2) = 40,1
g g g g + 2 · 14,0 + 6 · 16,0 = 164,1 mol mol mol mol g = 369,2 g m(Ca(NO3)2) = n · M = 2,25 mol · 164,1 mol M(Ca(NO3)2) = 40,1
We weten dus nu dat er 166,7 g gebluste kalk of Ca(OH)2 kan reageren met de
283,5 g salpeterzuur of HNO3 en dat er dan maximaal 369,2 g calciumnitraat of Ca(NO3)2 kan gevormd worden.
Let op: de berekende hoeveelheid calciumnitraat is inderdaad de maximale hoeveelheid die we zouden kunnen bekomen. In de praktijk zal een reactie nooit een rendement van 100 % hebben. Voorlopig laten we dat buiten beschouwing en berekenen we steeds de maximale hoeveelheden. 158
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 3
OPDRACHT 11
Zoutzuur (HCl) reageert met 80 gram magnesiumhydroxide (Mg(OH)2). Er wordt magnesiumchloride (MgCl2) en water (H2O) gevormd. Schrijf de reactie op en bereken hoeveel gram magnesiumchloride er wordt gevormd. Gegeven: m(Mg(OH)2) = 80 g
Gevraagd: m(MgCl2) Oplossing:
IN
VA N
TIP
Bij het oplossen van vraag-
Voor het oplossen van vraagstukken met 1 gegeven stofhoeveelheid gebruik je het onderstaande stappenplan:
stukken zul je ook vaak ‘de regel van drie’ toepassen. Als je weet wat de
molverhouding is waarin
Stap 1: Lees het vraagstuk.
de stoffen A en B reageren (uit de voor-getallen), dan kun je ook berekenen
hoeveel mol van stof B er
Stap 2: Analyseer wat er gegeven en gevraagd wordt.
met 1 mol van stof A
reageert. En vervolgens
©
bereken je hoeveel mol B
Stap 3: Noteer de reactievergelijking.
er reageert met de gegeven molhoeveelheid A. Bekijk het voorbeeld achter de QR-code.
Stap 4: Zet de gegeven stofhoeveelheid om naar mol.
Stap 5: Pas de molverhouding toe. bijlage: de regel van drie
Stap 6: Zet dat om naar de gevraagde eenheid.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 3
159
3
Vraagstukken waarbij 2 stofhoeveelheden zijn gegeven
VOORBEELD RECEPT CAKE In het recept voor cake staan de juiste hoeveelheden van de ingrediënten en dus de juiste verhouding waarin ze moeten worden samengevoegd. Volgens het recept heb je 4 eieren en 250 g bloem nodig om één cake te bakken, maar in de kast vind je 8 eieren en 1 kg bloem. Hoeveel cakes kun
IN
je dan in totaal bakken? Als je alle 8 eieren wilt gebruiken, heb je 500 g bloem nodig. Je hebt dan
wel 500 g bloem over. Om al de bloem te gebruiken, zou je 16 eieren nodig hebben, maar die heb je niet. Het aantal eieren bepaalt hier dus hoeveel cakes je kunt bakken.
Recept voor cake 4 eieren 250 g bloem 250 g suiker 250 g boter 16 g bakpoeder Snuifje zout
VA N
-
Klop de suiker en boter samen op tot een gladde crème. Voeg de eieren hieraan toe en meng goed. Zeef de bloem in delen en voeg toe aan het cakebeslag. Voeg ten slotte ook het bakpoeder en een snuifje zout toe. Meng alles goed. Verwarm de oven voor tot 180 °C. Giet het beslag in een bakblik en bak gedurende 45 minuten in de voorverwarmde oven. Smakelijk!
Als er van 2 reagerende stoffen een stofhoeveelheid is opgegeven, dan moeten we controleren of ze wel degelijk in een ‘stoichiometrische’ verhouding aanwezig zijn. Als dat niet het geval is, zal slechts 1 van beide stoffen volledig wegreageren. De reactie stopt als die stof is opgebruikt. Die stof noemen we het beperkende of limiterende reagens (BR). Van het andere reagens zeggen we dat het in overmaat aanwezig is: er is meer dan genoeg
©
van die stof aanwezig. Om te weten hoeveel reactieproduct wordt gevormd,
160
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
passen we dezelfde werkwijze toe als voorheen, maar rekenen we met de gegeven hoeveelheid van het beperkende reagens. De stof die in overmaat aanwezig is, zou geen correcte berekeningen opleveren, want die stof reageert niet volledig. In ons stappenplan voegen we dus nu 1 stap toe, waarbij we het beperkende reagens bepalen.
HOOFDSTUK 3
VOORBEELDVRAAGSTUK
We beschikken over 100,0 g NaOH en 100,0 g HCl. Na reactie ontstaan natriumchloride en water. Hoeveel gram zout kan maximaal gevormd worden? Hoeveel gram van welke stof blijft over?
Gevraagd:
—
NaOH
—
m(NaOH) = 100 g
—
m(HCl) = 100 g
—
+
HCl
→
+
H2O
m(NaCl) en m(H2O)
—
m(NaOH) na de reactie
—
m(HCl) na de reactie
Oplossing: a
NaCl
IN
Gegeven:
Schrijf onder de vergelijking de molverhouding waarin de stoffen reageren: NaOH
+
HCl
→
NaCl
+
1 mol
+
1 mol
→
1 mol
+
H2O
1 mol
b Schrijf de gegeven stofhoeveelheden onder de betreffende stof: NaOH
+
HCl
→
NaCl
+
1 mol
+
1 mol
→
1 mol
+
1 mol
100,0 g
VA N
100,0 g
H2O
c
Reken de gegeven stofhoeveelheid om naar het aantal mol via de molaire massa: NaOH
+
HCl
→
NaCl
+
1 mol
+
1 mol
→
1 mol
+
100,0 g n=
100,0 g g 40,0 mol
= 2,50 mol
H2O
1 mol
100,0 g
100,0 g g 36,5 mol
= 2,74 mol
d Zoek uit wat het beperkende reagens is. In dit geval stopt de reactie wanneer NaOH is opgebruikt. Die stof is het beperkende reagens. HCl is in overmaat aanwezig: voor 2,50 mol NaOH is ook maar 2,50 mol HCl nodig, omdat de molverhouding 1:1 is (zie stap a).
Via de berekende stofhoeveelheid van het beperkende reagens vinden we nu de andere stofhoeveelheden in mol door gebruik te maken van de molverhouding:
©
e
NaOH
+
HCl
→
NaCl
+
1 mol
+
1 mol
→
1 mol
+
100,0 g
H2O
1 mol
100,0 g
2,50 mol 2,50 mol 2,50 mol 2,50 mol
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 3
161
f
Zet de gevonden stofhoeveelheden om in de gevraagde eenheid (gram) door opnieuw gebruik te maken van de molaire massa: NaOH
+
HCl
→
NaCl
+
H2O
2,50 mol
2,50 mol
2,50 mol
2,50 mol
g 2,50 mol · 36,5 mol
g 2,50 mol · 58,5 mol
2,50 mol · 18,0
100,0 g
= 91,3 g
= 146,3 g
= 45,0 g
g
g mol
Bepaal de overmaat:
IN
In het voorbeeld is er dus 0,24 mol (2,74 mol - 2,50 mol) over van het waterstofchloride. Ook die hoeveelheid g ). kan ter controle omgezet worden naar gram aan de hand van de molaire massa van zoutzuur (36,5 mol De overmaat aan HCl is dus m = n · M g = 8,8 g = 0,24 mol · 36,5 mol Bij vraagstukken met 2 gegeven stofhoeveelheden komt er een stapje bij in het stappenplan:
VA N
Stap 1: Lees het vraagstuk.
Stap 2: Analyseer wat er gegeven en gevraagd wordt.
Stap 3: Noteer de reactievergelijking.
Stap 4: Zet de gegeven massa om naar mol.
Stap 5: Zoek het beperkende reagens.
©
Stap 6: Pas de molverhouding toe.
Stap 7 : Zet dat om naar de gevraagde eenheid en bereken indien gevraagd de overmaat.
Let goed op bij het bepalen van het beperkende reagens en de stof die in overmaat aanwezig was. Het beperkende reagens is niet noodzakelijk de stof waarbij de gegeven stofhoeveelheid in gram het kleinst is. Allereerst moeten die stofhoeveelheden omgezet worden in de eenheid mol! Maar zelfs dan is het niet noodzakelijk de kleinste molhoeveelheid die het beperkende reagens vormt.
162
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 3
Om het beperkende reagens te weten te komen, moeten we ook nog rekening houden met de molverhouding, gegeven door de voorgetallen. We verduidelijken dat in een moeilijker voorbeeld.
VOORBEELD OVERMAAT BEREKENEN 200,0 gram calciumhydroxide (Ca(OH)2) reageert met 196,0 gram fosforzuur (H3PO4) tot calciumfosfaat en water. Bereken hoeveel gram calciumfosfaat er gevormd wordt en hoeveel gram van welke stof er in overmaat aanwezig was.
3 Ca(OH)2
+
2 H3PO4
→
2 mol
→
De molverhouding leert ons: 3 mol
+
De gegeven stofhoeveelheden: m/M
= n
=n
Ca3(PO4)2
+
6 H20
1 mol
+
6 mol
196,0 g = 2,0 mol
VA N
200,0 g = 2,7 mol
m/M
IN
We schrijven eerst de reactievergelijking:
Let op: op het eerste gezicht zou je denken dat fosforzuur hier het beperkende reagens is, maar de molverhouding leert ons hier dat je voor de reactie van 2 mol fosforzuur, 3 mol calciumhydroxide nodig zult hebben, terwijl we maar 2,7 mol hebben. Niet H3PO4 maar Ca(OH)2 zal hier dus het beperkende reagens zijn! We rekenen dus verder met het juiste beperkende reagens. 2,7 mol
= 1,8 mol
/3 · 2 /3
= 0,9 mol
= 5,4 mol
·2
Nu we alle stofhoeveelheden gevonden hebben, rekenen we om naar de gevraagde eenheid: M(Ca3(PO4)2) = 3 · 40,1
g g g g + 2 · 31 + 8 · 16,0 = 310,3 mol mol mol mol
dan m = n · M = 0,9 mol · 310,3
g = 279,3 g mol
©
We berekenen vervolgens de overmaat: Er is 2,0 mol (196,0 g) - 1,8 mol (176,4 g) = 0,2 mol overmaat aan fosforzuur. 0,2 mol · 98
g = 19,6 g mol
TIP
Als extra controle kun je altijd nagaan of al de berekeningen kloppen door de wet van behoud van massa toe te passen: de som van de massa’s van de reagentia = de som van de massa’s van de reactieproducten. Let op dat je ook hier niet met de overmaat rekent.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 3
163
OPDRACHT 12
We voegen 100,0 gram natriumhydroxide (NaOH) samen met 196,2 gram zwavelzuur. Er ontstaat natriumsulfaat (Na2SO4) en water (H2O). Bereken hoeveel gram zout er ontstaat en hoeveel gram van welk reagens in overmaat aanwezig was. Gegeven: —
m(NaOH) = 100,0 g
—
m(H2SO4) = 196,2 g
Gevraagd: —
—
m(Na2SO4)
aantal gram overmaat
IN
Oplossing:
VA N
©
Om stoichiometrische vraagstukken op te lossen, zet je altijd eerst de gegevens om naar de stofhoeveelheid. Nadat je de molverhouding hebt toegepast, zet je je antwoord om in de gevraagde grootheid. Volg daarvoor het stappenplan op p. 162. ` Maak oefening 20 t/m 29 op p. 197-202.
164
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 3
HOOFDSTUK 4
Concentratie van een oplossing LEERDOELEN Je kunt al: gevraagde eenheid en stoichiometrische hoeveelheden bepalen voor vaste stoffen. Je leert nu: L de verhoudingen en evenredigheden tussen massa’s, volumes en stofhoeveelheden gebruiken en molaire grootheden en concentraties beschrijven;
de handen Om voldoende werkzaam te zijn, moet de
hoeveelheid alcohol die wordt opgelost in de gel, een voldoende hoge concentratie hebben.
In een labo gaan we vaak stoffen oplossen in een
oplosmiddel (meestal water), omdat ze dan beter
reageren. Maar het aantal gram van de oplossing geeft
niet de nodige informatie over de stofhoeveelheid van het opgeloste reagens. We moeten weten hoeveel mol of gram van de opgeloste stof er in de oplossing zit.
VA N
L het verband tussen stofhoeveelheid en
Alcoholgel wordt veel gebruikt voor het ontsmetten van
IN
L stofhoeveelheden omzetten naar de
massaconcentratie toepassen;
In ons voorbeeld van de alcoholgel is de hoeveelheid
L het verband tussen mol en molaire
alcohol (opgeloste stof) belangrijk, niet zozeer de
concentratie gebruiken in eenvoudige
hoeveelheid alcoholgel (oplossing). We willen weten
stoichiometrische berekeningen.
hoeveel alcohol er in de alcoholgel zit, dus wat de concentratie aan alcohol is.
Wat is een concentratie van een oplossing?
©
1
Een oplossing is een hoeveelheid opgeloste stof in een hoeveelheid oplosmiddel. Neem het voorbeeld van een tas koffie waarin een klontje suiker wordt gebracht:
— Het oplosmiddel is hier de koffie. — De opgeloste stof is de suiker.
— De oplossing bestaat uit gesuikerde koffie.
Je weet natuurlijk al dat de koffie zoeter zal smaken naargelang je er 1, 2 of 3 klontjes suiker in oplost. Het is dus belangrijk om
Afb. 98 Gesuikerde koffie is een oplossing.
de concentratie van de oplossing goed te kennen. Als we de concentratie van de opgeloste stof willen kennen, dan moeten we de hoeveelheid van de opgeloste stof en de hoeveelheid oplossing kennen. Suiker, net als vele andere stoffen, kan in verschillende hoeveelheden opgelost worden in water. Niet alle stoffen zijn trouwens even goed oplosbaar in water. Daar komen we later op terug. GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 4
165
De maximale oplosbaarheid kan sterk verschillen van stof tot stof. Ook voor stoffen die wel oplossen in water is de hoeveelheid stof die kan opgelost worden, niet onbeperkt. Vanaf een bepaalde concentratie treedt verzadiging op: extra toegevoegd zout zal dan niet meer oplossen maar bezinken in de oplossing. DEMO
Concentratie van oplossingen Werkwijze
IN
Je leerkracht maakt vier oplossingen van koper(II)sulfaat. Die oplossingen herkennen we aan de blauwe kleur.
1 gram CuSO4 wordt opgelost tot een volume van 0,1 L oplossing
2 gram CuSO4 wordt opgelost tot een volume van 0,05 L oplossing
2 gram CuSO4 wordt opgelost tot een volume van 0,1 L oplossing
VA N
1 gram CuSO4 wordt opgelost tot een volume van 0,05 L oplossing
— bekerglas 1: 1 gram CuSO4 wordt opgelost tot een volume van 0,05 L oplossing
— bekerglas 2: 1 gram CuSO4 wordt opgelost tot een volume van 0,1 L oplossing
— bekerglas 3: 2 gram CuSO4 wordt opgelost tot een volume van 0,05 L oplossing
— bekerglas 4: 2 gram CuSO4 wordt opgelost tot een volume van 0,1 L oplossing
Waarnemingen
Je merkt aan de helderblauwe kleur van de oplossing hoe geconcentreerd de oplossing is (hoe donkerder blauw, hoe hoger de concentratie CuSO4). Merk op dat de inhoud van bekerglas 1 en 4 dezelfde kleur hebben. Dat
komt doordat voor die bekers de verhouding van de hoeveelheid opgeloste stof tot de hoeveelheid oplossing, de concentratie dus, gelijk is:
©
1 g CuSO4 2 g CuSO4 = 0,5 L 1L
Er zijn verschillende manieren om de concentratie van een oplossing uit te drukken, afhankelijk van in welke eenheid de hoeveelheid opgeloste stof wordt uitgedrukt. Zo kunnen we onze hoeveelheid CuSO4 uit het voorbeeld
uitdrukken in gram of in mol. We spreken dan respectievelijk over de massaconcentratie of de molaire concentratie.
De verhouding tussen de hoeveelheid opgeloste stof (aantal mol n of massa m) en de hoeveelheid oplossing (V) noemen we de concentratie van de oplossing (c). m g n mol c = met eenheid of c = met eenheid V L V L
166
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 4
2
Massaconcentratie
Het begrip mol is natuurlijk niet bij iedereen bekend. Daarom staat voornamelijk op voedingswaren de hoeveelheid opgeloste stof vaak aangeduid in een aantal gram. Als we de hoeveelheid opgeloste stof in gram uitdrukken en de hoeveelheid oplossing in
IN
liter, bekomen we voor de concentratie een g eenheid van , we spreken dan over de L massaconcentratie. Zo zit in 1 glas cola van 250 mL maar liefst 27 gram suiker. De concentratie suiker is dus
27 g g of 108 . 250 mL L
Afb. 99 Een glas cola bevat veel suiker.
VOORBEELDVRAAGSTUK
©
VA N
Bereken hoeveel kaliumchloride (KCl) je moet afwegen als g je 3,5 L oplossing wil maken met een concentratie van 60 . Gegeven:
—
—
Gevraagd:
m(KCl)
L
V(oplossing) = 3,5 L g c(KCl) = 60 L
Oplossing:
m en dus m = c · V V g m = 60 · 3,5 L = 210 g L c=
TIP
Let op dat je bij vloeistoffen de dichtheid niet verwart met de massaconcentratie. Dichtheid heeft niets te maken met de concentratie van de opgeloste stof.
DICHTHEID MASSACONCENTRATIE ρ=
massa oplossing volume oplossing
c=
massa opgeloste stof volume oplossing
De verwarring tussen beiden gebeurt omdat beide grootheden dezelfde eenheid kunnen hebben.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 4
167
OPDRACHT 13
Hoeveel gram keukenzout (NaCl) moet je afwegen om 200 mL oplossing te maken met een g concentratie van 18 L ? Gegeven:
Gevraagd:
g L
—
c(NaCl) = 18
—
V = 200 mL = 0,200 L
m(NaCl)
Oplossing:
IN
VA N
WEETJE
Bij voedingswaren wordt de hoeveelheid oplossing vaak herleid naar 100 mL, waardoor de eenheid
g wordt. Het etiket vermeldt dan de concentratie 100 mL
in % (per 100 mL dus). Voor de suikerconcentratie in het voorbeeld van het glas cola wordt dat dan 108
g 10,8 g = of 10,8 %. L 100 mL
Afb. 100 Voedingswaarden frisdrank
Op het etiket van een blikje Ice Tea lezen we bijvoorbeeld hoeveel gram er van verschillende stoffen zijn opgelost in 100 ml van de drank (oplossing). Zo zit er per 100 mL Ice Tea 4,5 g suiker opgelost. In de tweede kolom staat dan hoeveel suiker er in het totale flesje van 33 cl zit. 4,5 g = 4,5 %. 100 mL
©
De massaconcentratie is altijd
168
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 4
3
Molaire concentratie
Chemici zullen de stofhoeveelheid altijd aanduiden met de eenheid mol. We zullen in het labo de concentratie van de oplossing daarom ook uitdrukken in het aantal mol opgeloste stof per liter oplossing: de molaire concentratie of molariteit van de oplossing
— formule: c
aantal mol opgeloste stof aantal liter oplossing n V
IN
— molaire concentratie = =
— eenheid molaire concentratie: Opmerkingen:
mol of M L
M is het symbool voor de eenheid van molaire concentratie.
—
M is het symbool voor de grootheid molaire massa.
©
VA N
—
VOORBEELD COLA
We berekenen de molaire concentratie van suiker in cola. Uit het vorige voorbeeld weet je al dat een glas van 250 mL 27 gram suiker bevat. We rekenen de noemer om naar het volume van 1 liter: 27 g 108 g g = = 108 . 250 mL 1 000 mL L
Dat is dus de massaconcentratie. Het volstaat nu om bij de teller het aantal gram om te zetten naar mol om de molaire concentratie te berekenen. Er zitten verschillende soorten suikers in de drank, maar om het eenvoudig te houden, gebruiken we de molaire massa van de sucrose (C12H22O11):
M = 12 · 12,0 n=
m = M
g g g g + 22 · 1,0 + 11 · 16,0 = 342,0 mol mol mol mol
108 g = 0,316 mol g 342,0 mol
De molaire suikerconcentratie in cola is dus 0,316 mol. L
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 4
169
OPDRACHT 14
Een kok voegde 1,00 kg keukenzout toe bij de bereiding van 50 L soep in een grootkeuken. Bereken de molaire concentratie aan keukenzout. Gegeven: — —
m(NaCl) = 1,00 · 103 g V = 50 L
Gevraagd: c(NaCl) Oplossing:
IN
VA N
De molaire concentratie c wordt berekend door de stofhoeveelheid uitgedrukt in mol (n) te delen door het volume oplosmiddel, uitgedrukt in L. formule: c = n V
©
Om massaconcentratie om te zetten in molaire concentratie, moet de massa
170
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
omgerekend worden naar aantal mol.
In stoichiometrievraagstukken waarbij de reagerende stoffen opgelost zijn, kan de stofhoeveelheid berekend worden uit het volume en de concentratie van de oplossing. Je weet nu hoe je die stofhoeveelheid kunt omzetten naar n aantal mol. Aangezien c = kun je het aantal mol n berekenen door de V formule anders te schikken: n = c · V
HOOFDSTUK 4
VOORBEELDVRAAGSTUK
200 mL van een zilvernitraatoplossing van 0,0295 mol wordt L samengevoegd met voldoende natriumchlorideoplossing. Daarbij ontstaan zilverchloride en natriumnitraat. Bereken hoeveel gram zilverchloride ontstaat: Gegeven:
— AgNO3
— c(AgNO3) = 0,0295 mol L
— V = 200 mL
NaCl
→
AgCl
+
NaNO3
IN
Gevraagd:
+
m(AgCl)
Oplossing: c · V = n
0,0295 mol · 0,200 L L
0,0059 mol
VA N
= 0,0059 mol
Door de molverhouding toe te passen, weten we dat er dus ook maximaal 0,0059 mol zilverchloride wordt gevormd. Met behulp van de molaire massa g g g + 35,5 = 143,4 ) berekenen we de van AgCl (M = 107,9 mol mol mol massa gevormd zilverchloride AgCl: m(AgCl) = n · M
= 0,0059 mol · 143,4
= 0,846 g
g mol
Antwoord: Er zal in die reactie 0,846 g zilverchloride ontstaan.
OPDRACHT 15 ONDERZOEK
Onderzoek nu zelf hoe je oplossingen maakt. en voer het labo uit.
©
Ga naar
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 4
171
oplossingen (c, V) c= n V n= m M delen door molaire massa (g /mol)
aantal gram m
n=c·V
aantal mol n
N = n · NA vermenigvuldigen met het getal van Avogadro (deeltjes/mol)
vermenigvuldigen met molaire massa (g /mol) m=n·M
aantal deeltjes N
IN
delen door het getal van Avogadro (deeltjes/mol) n= N NA
` Maak oefening 30 t/m 34 op p. 202-204.
WEETJE
Andere uitdrukkingen voor de concentratie
Voor een oplossing van een vloeistof in een andere vloeistof is het natuurlijk logischer om te spreken van het aantal ml opgeloste
VA N
stof per aantal liter oplossing. In dat geval spreken we over een volumeconcentratie met als eenheid mL. L Ook hier wordt bij levensmiddelen vaak gebruikgemaakt van het volumeprocent: de hoeveelheid (mL) opgeloste stof per 100 mL oplossing. Als de hoeveelheid wordt herrekend per 100 mL oplossing, spreken we dus over het volumeprocent.
Voorbeeld: een fles azijn vermeldt vaak dat het gaat over een oplossing van 7 %, oftewel 7 mL opgelost azijnzuur per 100 mL oplossing. Ook een fles wijn of bier vermeldt op die manier de concentratie aan ethanol. Voor pilsbier
©
is dat vaak 5,2 % of 5,2 mL ethanol per 100 mL bier. Afb. 101 Azijn
Afb. 102 Het alcoholpercentage in alcoholische dranken wordt uitgedrukt in volumepercentage: het aantal mL ethanol per 100 mL. Voor bier bedraagt dat volumepercentage ongeveer 5 % en voor wijn ongeveer 13 %.
Ook de massaconcentratie in
g g kan omgerekend worden naar , L 100 mL
dan spreken we over massavolumepercentage. Tot slot kunnen we bij een mengsel van 2 vaste stoffen (bv. zout en zand) ook nog het massapercentage gebruiken: het aantal gram opgeloste stof per 100 g oplossing. Al die grootheden behandelen we in de derde graad.
172
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 4
4
Oplossingen verdunnen en indampen
In een labo worden veel zoutoplossingen gebruikt. Maar voor verschillende proeven zijn vaak ook verschillende concentraties van de oplossing vereist. Je leerkracht zal vast en zeker wel ergens een oplossing op voorraad houden, maar de concentratie is niet altijd diegene die nodig is in een volgend experiment. Gelukkig kunnen we de concentratie van een oplossing
a
IN
aanpassen door: een extra hoeveelheid opgeloste stof toe te voegen: de concentratie zal
VA N
nu stijgen
b een extra hoeveelheid oplosmiddel toe te voegen: de concentratie zal nu dalen
Dat noemen we het verdunnen van de oplossing.
applet: concentratie
+ V(s)
c
een hoeveelheid oplosmiddel laten verdampen: de concentratie zal nu stijgen
©
Dat noemen we het indampen van de oplossing.
In een keuken proeft de kok heel vaak van zijn gerechten. Is de soep niet zout genoeg of net te zout? In het eerste geval zal die een snuifje zout toevoegen, in het tweede geval kan die de soep aanlengen met water. Indampen zou wat meer tijd in beslag nemen bij het op smaak brengen van soep, maar dat komt wel van pas bij de bereiding van sauzen.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 4
173
WEETJE Indampen is het laten verdampen van een hoeveelheid oplosmiddel zodat de concentratie van de opgeloste stof stijgt.
Merk op dat zowel bij het verdunnen van een oplossing door toevoeging van extra oplosmiddel, als bij het indampen van een oplossing, de hoeveelheid opgeloste stof ongewijzigd blijft. Samen met de eerder geziene formule voor n concentratie (c = ) kunnen we zo de verdunningsformule afleiden: V n1 = n2
IN
c1 · V1 = c2 · V2
OPDRACHT 16 ONDERZOEK
Onderzoek nu zelf hoe je oplossingen verdunt. Ga naar
en voer het labo uit.
VA N
VOORBEELDVRAAGSTUK Hoeveel mL water moet je toevoegen aan 150 mL waterstofchlorideoplossing (HCl) van 0,250 mol L om een oplossing van 0,200 mol te bekomen? L Gegeven:
—
—
—
de beginconcentratie c1 = 0,250 mol L het beginvolume V1 = 0,150 L
de gewenste eindconcentratie c2 = 0,200 mol L
Gevraagd: Welk volume oplosmiddel moet je toevoegen (V2 - V1) ?
Oplossing:
c1 · V1 = c2 · V2 toepassen: 0,250 mol · 0,150 L = 0,200 mol · V2 L L
©
Hieruit berekenen we V2 = 0,188 L of 188 mL: V2 - V1 = 188 mL - 150 mL = 38 mL
174
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
Antwoord: Er moet 38 mL water worden toegevoegd om de concentratie te verminderen naar 0,200 mol . L
Bij het indampen van een oplossing geldt dus precies dezelfde formule c1 · V1 = c2 · V2, maar omdat het volume van de oplossing na het indampen (V2)
nu kleiner is dan het oorspronkelijk volume V1, zal de concentratie c2 groter
worden dan de concentratie voor het indampen (c1).
HOOFDSTUK 4
OPDRACHT 17
Een student laat per ongeluk een keukenzoutoplossing van 600 mL met een concentratie van 1,0 mol een hele L nacht op een verwarmplaat staan. Hierdoor is er de dag nadien 350 mL water verdampt uit de oplossing. Bereken de nieuwe concentratie van de zoutoplosssing.
—
V1 = 600 mL = 0,600 L c1 = 1,0 mol L
IN
Gegeven: —
Gevraagd: c2 Oplossing:
VA N
WEETJE
Als je een oplossing blijft indampen tot de maximale oplosbaarheid is bereikt, dan zal de opgeloste
stof opnieuw kristalliseren. Op die techniek berust
©
bijvoorbeeld de winning van zout uit zeewater.
video: zoutproductie
Afb. 103 Zoutproductie
Het aantal mol opgeloste stof ... voor verdunning
n1
= n2
c1 · V1
= c2 · V2
na verdunning
c1 · V1 = c2 · V2 In die formule is: — c1 = beginconcentratie van de oplossing — V1 = beginvolume van de oplossing
— c2 = concentratie van de oplossing na verdunning — V2 = Volume van de oplossing na verdunning
Let op: V2 is het eindvolume na verdunning. Vaak wordt het toe te voegen
volume water gevraagd. We trekken het beginvolume er dan dus weer af (V2 - V1)! ` Maak oefening 35 t/m 37 op p. 204-205.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 4
175
5
Oplossingen met verschillende concentraties aan opgeloste stof mengen
Door zuiver oplosmiddel toe te voegen, wijzigt de hoeveelheid opgeloste stof dus niet. Maar dat zal natuurlijk wel het geval zijn als we aan een oplossing een andere oplossing toevoegen, die ook een hoeveelheid van die opgeloste stof bevat. Als de toegevoegde oplossing hier een lagere concentratie heeft dan de
IN
eerste, zal de concentratie na samenvoegen van de oplossingen ook lager
worden. Op die manier kunnen we een oplossing dus ook verdunnen. Maar let op: nu is de hoeveelheid opgeloste stof voor en na verdunning niet meer aan
VA N
elkaar gelijk: n1 ≠ n2
n1
n3
n2
We moeten onze verdunningsformule in dit specifiek geval herwerken: Als je bij het aantal mol voor verdunning (n1) het aantal mol uit de
verdunnende oplossing (n3) optelt, krijg je een nieuw aantal mol opgeloste stof (n2):
n1 + n3 = n2
Vermits het aantal mol steeds gegeven wordt door n = c . V, kun je besluiten dat:
c1 · V1 + c3 · V3 = c2 · V2
Het bekomen volume V2 is de som van de samengevoegde volumes V1 en V3,
©
wat voor onze formule betekent:
176
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
c1 · V1 + c3 · V3 = c2 · (V1 + V3) Merk op dat de bekomen concentratie c2 altijd lager is dan de
beginconcentratie c1, maar hoger blijft dan de concentratie van de
verdunnende oplossing c3:
c3 < c2 < c1
HOOFDSTUK 4
WEETJE Vind je de koffie in de pot maar aan de slappe kant? Dan kan het helpen om een tas extra sterke espresso toe te voegen aan de pot. De koffie zal uiteindelijk sterker smaken dan de originele koffie, maar vanzelfsprekend minder sterk dan de espresso.
IN
VOORBEELDVRAAGSTUK
Welk volume zilvernitraatoplossing van 0,100 mol moet je bij L mol 80,0 mL zilvernitraatoplossing van 0,500 voegen om een L oplossing van 0,200 mol te bekomen? L Gegeven: —
c1 = 0,500 mol L
V1 = 80,0 mL of 0,0800 L
—
c3 = 0,100 mol L c2 = 0,200 mol L
©
VA N
—
—
Gevraagd: V3 Oplossing:
c1 · V1 + c3 · V3 = c2 · (V1 + V3)
(0,500 mol · 0,0800 L ) + (0,100 mol · V3) = 0,200 mol · (0,0800 L + V3) L L L
Als we de vergelijking oplossen naar V3, dan bekomen we: 0,0400 mol + 0,100 mol · V3 = 0,0160 mol + 0,200 mol · V3 L L
0,024 mol = 0,100 mol · V3 L V3 =
0,0240 mol = 0,240 L of 240 mL mol 0,100 L
Antwoord: Het volume zilvernitraatoplossing van 0,100 mol dat je moet L toevoegen is 240 mL.
Bij het mengen van oplossingen met verschillende concentraties zal de concentratie van de nieuwe oplossing tussen de 2 concentraties van de oorspronkelijke oplossingen liggen. Het aantal mol opgeloste stof verandert nu, net als het volume: c1 · V1 + c3 · V3 = c2 · (V1 + V3) ` Maak oefening 38 t/m 40 op p. 206-207.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 4
177
HOOFDSTUK 5
Chemisch rekenen met gassen LEERDOELEN Je kunt al:
IN
L stofhoeveelheden omzetten naar de gevraagde eenheid en stoichiometrische hoeveelheden bepalen voor vaste stoffen en vloeibare
Stoichiometrie leert ons wat de kwantitatieve verhoudingen zijn
waarin stoffen reageren. Dat is vrij eenvoudig te berekenen met vaste
oplossingen.
stoffen en oplossingen met een gekende concentratie. Bij sommige
Je leert nu:
reacties reageren of ontstaan echter gassen. De massa van een
L het verband gebruiken tussen
gas is moeilijk te bepalen. We kunnen wel het volume van een gas
meten, maar dat gasvolume is dan weer afhankelijk van de heersende
druk, volume en absolute
temperatuur en druk. Hier zullen we rekening mee moeten houden bij
temperatuur om de toestand
de omzetting van de stofhoeveelheid naar de eenheid mol.
VA N
de toestandsgrootheden
van een ideaal gas en de veranderingen ervan te
Uit het deeltjesmodel weet je al dat gassen bij een bepaalde druk en
beschrijven.
temperatuur een groter volume innemen per stofhoeveelheid dan vloeistoffen of vaste stoffen.
1
Het molaire gasvolume onder normomstandigheden
Ook het volume gas zullen we moeten omzetten naar een stofhoeveelheid, uitgedrukt in mol. Een gelijke molhoeveelheid van verschillende gassen
©
neemt bij een gelijke druk en temperatuur hetzelfde volume in. Als we het volume van 1 mol gas kennen, het molaire gasvolume Vm, (eenheid L ), mol dan kunnen we het aantal mol gas berekenen door het volume gas te delen
178
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
door het molaire gasvolume:
n= V Vm
Als we de stofhoeveelheid (aantal mol n) van een gas kennen, dan kunnen we door het omvormen van de formule ook het volume berekenen dat dat gas inneemt, zie afbeelding 104 op de volgende pagina.
HOOFDSTUK 5
V = n · Vm V = 22.4 L
1 mol O2 32.0 g O2 273° K 1 atm
1 mol N2 28.0 g N2 273° K 1 atm
IN
1 mol He 4.0 g He 273° K 1 atm
Afb. 104 Molair gasvolume
Gassen met een gelijke molhoeveelheid nemen bij een gelijke druk en temperatuur hetzelfde volume in:
©
VA N
V = n · Vm
We beschouwen een gas onder normomstandigheden (n.o.). We spreken over normomstandigheden als de temperatuur i = 0 °C en de druk p = 1 013 hPa. Het molaire gasvolume is dan steeds 22,4 L . mol
Als we dat getal onthouden, is het eenvoudig om vraagstukken op te lossen waarbij de reactie onder normomstandigheden plaatsvindt. We kunnen dan schakelen tussen het volume van het gas en het aantal mol door gebruik te V maken van dit molaire gasvolume: Vm = 22,4 L waarbij n = V = Vm 22,4 L mol mol VOORBEELDVRAAGSTUK
Bereken het volume van 15,0 g waterstofgas onder normomstandigheden. Gegeven: —
m(H2) = 15,0 g
n.o.
—
Gevraagd: V(H2) Oplossing: m(H2) 15,0 g = n(H2) = = 7,5 mol M(H2) 2,0 g mol n.o. : Vm = 22,4 L mol V = n · Vm V(H2) = 7,5 mol · 22,4 L = 1,7 · 102 L mol GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 5
179
OPDRACHT 18
Bereken het volume van 25,0 g koolstofdioxidegas onder normomstandigheden. Gegeven: — —
m(CO2) = 25,0 g
n.o.
Gevraagd: V(CO2) Oplossing:
IN
VA N
oplossingen (c, V) c= n V
n= m M delen door molaire massa (g/mol)
aantal mol n
aantal gram m
n=c·V N = n · NA vermenigvuldigen met het getal van Avogadro (deeltjes/mol)
©
vermenigvuldigen met molaire massa (g /mol) m=n·M
180
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
n= V Vm bij n.o. Vm = 22,4 L
HOOFDSTUK 5
delen door het getal van Avogadro (deeltjes/mol) n= N NA
V = n · Vm bij n.o. 1 mol = 22,4 L
gassen (V, Vm ) ` Maak oefening 41 t/m 46 op p. 207-209.
aantal deeltjes N
2
De algemene ideale gaswet
Het molaire gasvolume is alleen onder normomstandigheden gelijk aan 22,4 L . Het gasvolume is afhankelijk van de temperatuur en de druk. mol We kunnen Vm steeds berekenen door gebruik te maken van de ideale gaswet. Het deeltjesmodel van stoffen ken je al een tijdje. In gassen zitten de deeltjes ver van
IN
elkaar. Bij gewone druk en temperatuur oefenen ze geen krachten uit op elkaar
(afstotend of aantrekkend). Bij gewone druk
en temperatuur is hun volume bovendien te verwaarlozen ten opzichte van het volume van de ruimte die het gas inneemt. Onder
die omstandigheden gedraagt het gas zich volgens de zogenaamde ideale gaswet:
Afb. 105 Deeltjesmodel gas
we spreken van een ideaal gas, waarbij de
©
VA N
gasmoleculen elkaar niet beïnvloeden. Uit de fysicalessen lenen we een paar wetten:
— de gaswet bij constante temperatuur (de wet van Boyle-Mariotte): p · V = constant
voor eenzelfde hoeveelheid gas
Afb. 106 Robert Boyle
— de gaswet bij constant volume (de drukwet van Regnault): P T = constant
voor eenzelfde hoeveelheid gas
Afb. 107 Henri Victor Regnault
— de gaswet bij constante druk (de volumewet van Gay-Lussac): V = constant T voor eenzelfde hoeveelheid gas Afb. 108 Joseph Gay-Lussac
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 5
181
Die drie wetten werden door Avogadro gecombineerd waarbij hij bovendien een verband legde tussen het aantal mol van een gas en het volume bij een gegeven druk en temperatuur. Die ideale gaswet gebruiken we in de chemie om een volume gas om te zetten naar een aantal mol of omgekeerd. Ze beschrijft het gedrag van ideale gassen onder invloed van druk, volume, temperatuur en aantal deeltjes: p · V = n · R · T
hierin is: — p = de druk in Pa (N/m2) — V = het volume in m3
IN
— n = de hoeveelheid gas in mol
— R = de gasconstante (8,31 J · K−1mol−1)
— T = de absolute temperatuur in K
De Kelvinschaal voor temperatuuraanduiding gaat niet uit van het vriespunt of kookpunt van water, zoals de Celsiusschaalverdeling. Kelvin ging uit van het absolute nulpunt: de koudste temperatuur die ooit werd gemeten: -273 °C (-273,15 °C om precies te zijn). Die temperatuur heeft in de
Kelvinschaal dus de waarde 0 K. Atomen en moleculen gaan steeds minder bewegen als de temperatuur daalt en bij -273 °C mogen we aannemen dat
VA N
ze volledig stilstaan. Daarom noemde Kelvin die temperatuur het absolute nulpunt, lager kan namelijk niet! Qua schaalverdeling lopen de Celsiusschaal en Kelvinschaal gelijk: daarom is 273 K = 0 °C en kunnen we dus ook stellen dat 100 °C = 373 K. Let op: bij temperaturen uitgedrukt in Kelvin wordt het ° of gradensymbool weggelaten.
Als we nu het molaire gasvolume willen berekenen, dan vormen we onze ideale gaswet om: p·V=n·R·T T Vm = R · p
herwerken we tot
V=
n· R· T p
(n = 1, V = Vm)
Je kunt er dus voor kiezen om steeds Vm te berekenen en
vervolgens het aantal mol in rekening te brengen of om meteen alle gegevens in de algemene gaswet te plaatsen.
TIP
©
De ideale gaswet kun je alleen gebruiken bij gassen. Laat je niet verleiden om een volume vloeistof, dat ook in liter of m³ is opgegeven, om te zetten naar mol via de gaswet!
De juiste stofhoeveelheid (in mol) ga je ook alleen bekomen als elke variabele in de formule in de juiste eenheid wordt gezet. Merk ook op dat in de ideale gaswet nergens sprake is van het soort gas of de massa. Die variabelen doen er niet toe. Het molaire gasvolume is bij eenzelfde druk en temperatuur voor om het even welk gas altijd hetzelfde.
182
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 5
WEETJE Hoe wisten we dat bij normomstandigheden het volume van 1 mol gas = 22,4 L? Als we alle gegevens in de juiste eenheden zetten (p = 1013 102 Pa, T = 273 K) en de waarden invullen in de ideale gaswet, dan kunnen we het volume berekenen van 1 mol gas onder normomstandigheden: V=
n·R·T 1 mol · 8,31 J · K-1 · mol-1 · 273 K = = 0,0224 m³ of 22,4 L p (1013 102 Pa)
3
IN
Dus Vm = 0,0224 m³ of 22,4 L bij n.o.
Omzettingen
De gegevens in een vraagstuk zullen vaak nog moeten worden omgezet naar de juiste eenheden alvorens de waarden in te vullen in de algemene ideale
©
VA N
gaswet. Daarom herhalen we even de omzettingen die je al leerde kennen doorheen je studiejaren: ‒
1 m³ = 1 000 dm³ = 1 000 L
‒
1 bar = 105 Pa = 103 hPa
‒
1 hPa = 100 Pa
‒
1 mbar = 1 hPa
‒
273 K = 0 °C
VOORBEELDVRAAGSTUKKEN 1
Welk volume neemt 12 g stikstofgas in bij 15 °C en 1 018 hPa?
Gegeven: —
m(N2) = 12 g
—
T = 15 °C
—
p = 1 018 hPa
Gevraagd: V(N2) Oplossing:
Eerst zetten we de gegevens om in de juiste eenheden, zodat we de ideale gaswet kunnen toepassen: — n(N2) = 12 g : 28,0
g = 0,43 mol mol
— 15 °C = 288 K
— 1 018 hPa = 1 018 · 102 Pa
Wanneer we die waarden invullen in de gaswet, krijgen we: V =
= 0,010 m3 of 10 L.
n·R·T p
Antwoord: In de gegeven omstandigheden zal 12 g stikstof een volume innemen van 10 L.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 5
183
2
Bereken de massa van 5,5 L waterstofsulfidegas (H2S) bij een
temperatuur van 23 °C en een druk van 1 025 hPa. Gegeven: —
T = 23 °C = 296 K
—
p = 1 025 hPa = 1 025 · 102 Pa
—
V(H2S) = 5,5 L = 0,0055 m3
Gevraagd: m(H2S)
IN
Oplossing: p V n(H2S) = · = 102 500 Pa · 0,0055 m3 : (8,31 J · K-1 · mol-1 · 296 K) = R·T 563,75 : 2 459,76 = 0,23 mol m(H2S) = n(H2S) · M(H2S) = 0,23 mol · 34,1 3
g = 7,8 g mol
Bereken het volume van 28 g stikstofgas en van 32 g zuurstofgas bij 20 °C en 1 013 hPa.
m(N2) = 28 g
—
m(O2) = 32 g
—
T = 20 °C
—
p = 1 013 hPa
VA N
Gegeven: —
Gevraagd: V(N2) en V(O2) Oplossing:
We zetten de gegevens om in de juiste eenheid: — temperatuur: 20 °C = 293 K
— druk: 1 013 hPa = 101 300 Pa
N2 O2 m = n = 28 gram = 1 mol N2 en 32 gram = 1 mol O2 M 28 g 32 g mol mol
Hoewel de massa’s van beide gassen verschillen, gaat het over dezelfde molhoeveelheid. Het omvormen van de formule geeft voor beide gassen hetzelfde resultaat:
©
V(N2) = V(O2) =
n · R · T 1 · 8,31 · 293 = = 0,024 m³ = 24 L p 101 300
Als een reactie niet bij normomstandigheden plaatsvindt, moeten we altijd informatie krijgen over de druk en temperatuur. Zonder die gegevens kunnen we een gasvolume niet omzetten naar een aantal mol stofhoeveelheid. Het verband tussen druk, temperatuur, volume en aantal mol gas wordt gegeven door de algemene gaswet: p · V = n · R · T, hierin is: — p = de druk in Pa (N/m2) — V = het volume in m3
— n = de hoeveelheid gas in mol
— R = de gasconstante (8,31 J · K−1 · mol−1)
— T = de absolute temperatuur in K
` Maak oefening 47 t/m 54 op p. 209-212.
184
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 5
4
De gaswet bij een constante molhoeveelheid
Wanneer er geen chemische reactie optreedt en/of het totaal aantal mol gas bij een reactie onveranderd blijft, kunnen we de ideale gaswet ook gebruiken om volumeveranderingen in functie van temperatuursveranderingen te berekenen of omgekeerd. De gaswet kan dan in een andere vorm worden geschreven:
p1 · V1 R · T1
=
p2 · V2 R · T2
IN
Omdat n1 = n2 ( aantal mol gas verandert niet) en omdat, na het omvormen p·V , van de formule, de molhoeveelheid steeds gegeven is door n = R·T kunnen we stellen dat
Schrappen van de gasconstante R aan beide kanten van de vergelijking geeft dan: p1 · V1
p2 · V2 T2
Meer algemeen schrijven we
p· V = constante. T
VA N
T1
=
WEETJE
Van het feit dat druk, temperatuur en volume van een gas op die manier elkaar beïnvloeden, wordt gebruikgemaakt in de koeltechniek:
koelkasten, diepvriezers, airco’s … Ze bevatten allemaal een gas dat zich makkelijk laat
comprimeren en makkelijk terug uitzet. Vroeger werden hier vaak cfk’s (chloorfluorkool-
waterstoffen) voor gebruikt. Maar omdat die cfk’s schadelijk zijn voor het milieu (aantasting ozonlaag die ons beschermt tegen uv-straling van de zon), werden ze vervangen door andere koelgassen. Toch moeten die toestellen apart worden ingezameld
©
op het einde van hun levensduur om de gassen te recycleren.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 5
185
VOORBEELDVRAAGSTUK
Een heteluchtballon heeft een volume van 3 200 m³ en het gas in de ballon heeft een temperatuur van 130 °C. Bij welke temperatuur (°C) zal het volume dalen tot 3 000 m³ als de druk constant blijft? Gegeven: — — — —
V1 = 3 200 m³
T1 = 130 °C
V2 = 3 000 m³ p = constant
Oplossing:
IN
Gevraagd: T2
We gebruiken hier dus de tweede vorm van de gaswet, want n = constant (geen chemische reactie): p1 · V1 p2 · V2 = T1 T2
Omdat bij dit vraagstuk ook de druk constant blijft (p1 = p2), wordt de
formule nog eenvoudiger:
VA N
V1 V = 2 T1 T2
We zetten alles om in de juiste eenheden (V1 = 3 200 m³, T1 = 403 K, V2 =
3 000 m³) en lossen de vergelijking op door de gevraagde temperatuur T2 te berekenen: T2 =
V2 · T1 403 K = 3 000 m³ · = 378 K 3200 m3 V1
Omgezet naar °C is dat 105 °C.
oplossingen (c, V) c= n V
©
n= m M delen door molaire massa (g/mol)
aantal gram m
n=c·V
aantal mol n
N = n · NA vermenigvuldigen met het getal van Avogadro (deeltjes/mol)
aantal deeltjes N
vermenigvuldigen met molaire massa (g /mol) m=n·M
delen door het getal van Avogadro (deeltjes/mol) n= N NA
p·V n= R·T bij n.o. 1 mol = 22,4 L
p·V=n·R·T bij n.o. 1 mol = 22,4 L
gassen (p, V, T)
Nu we zowel de stoichiometrische hoeveelheden van vaste stoffen (in gram), vloeistoffen (volume en concentratie) en gassen (volume) kunnen berekenen, zijn we in staat om zowat elk stoichiometrisch vraagstuk op te lossen. 186
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 5
HOOFDSTUK 6
Dichtheid van zuivere stoffen en oplossingen LEERDOELEN Je kunt al:
IN
L de stofhoeveelheden omrekenen in eender welke gevraagde eenheid; L de massaconcentratie en de molaire
We weten dat de stofhoeveelheid mol steeds slaat op
concentratie van een oplossing berekenen.
eenzelfde aantal deeltjes: 6,02 · 1023. In de 1ste graad
Je leert nu:
leerde je dat deeltjes bij een gas verder uit elkaar zitten
L verhoudingen en evenredigheden tussen
dan bij een vloeistof. Bij een vaste stof zijn de deeltjes
massa’s, volumes en stofhoeveelheden
nog dichter op elkaar gepakt. Daaruit volgt dus dat
gebruiken om dichtheden beschrijven.
het ingenomen volume van eenzelfde aantal deeltjes
©
VA N
verschilt van stof tot stof.
Als we het aantal deeltjes per volume-eenheid naar de massa van die deeltjes omzetten, bekomen we de verhouding m . Die verhouding noemen we de V dichtheid van een stof. De dichtheid van een stof in de gastoestand zal dus kleiner zijn dan de dichtheid van diezelfde stof in vloeibare toestand, die op haar beurt kleiner is dan de dichtheid in vaste toestand. Niet alleen het verschil in aggregatietoestand speelt daarbij een rol. Ook de massa van elk deeltje en de onderlinge schikking
(roostering) van de deeltjes zorgt voor een
verschil in dichtheid. De dichtheid is daarom een stofeigenschap voor elke zuivere stof. Neem bijvoorbeeld blokjes met eenzelfde volume van verschillende metalen. Het blokje lood zal merkelijk zwaarder zijn dan het blokje aluminium.
De verhouding tussen de massa en het volume noemen we de dichtheid (ρ) van de stof: ρ =
m V
De dichtheid kan in meerdere eenheden worden weergegeven (
g g kg kg , …) , , m3 L dm3 L
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 6
187
OPDRACHT 19 DEMO
Dichtheid van vloeistoffen Werkwijze Je leerkracht brengt achtereenvolgens gelijke volumes van de volgende stoffen samen in een beker: ethanol olijfolie
— water (zuivere stof)
water
— ethanol (zuivere stof)
1 L zuiver water weegt exact 1 kg.
kg De dichtheid van zuiver water is dus ρ = m = 1 L V Stof
IN
— olijfolie (mengsel)
Afb. 109 Dichtheid van vloeistoffen
Dichtheid ( 1,000 kg L kg 0,920 L kg 0,789 L
water olijfolie
VA N
ethanol
kg ) L
Waarnemingen
— De stof met
zit onderaan de beker.
— De stof met
zit bovenaan.
Met de formule van dichtheid kunnen we dus steeds schakelen tussen de massa en het volume van een zuivere stof of oplossing: ρ =
m het omvormen van de formule geeft V
m V = ρ of
m=V·ρ
TIP
©
Let op dat je bij vloeistoffen de dichtheid niet verwart met de massa-concentratie. Dichtheid heeft niets te maken met de concentratie van de opgeloste stof. DICHTHEID MASSACONCENTRATIE ρ=
massa oplossing volume oplossing
c=
massa opgeloste stof volume oplossing
De verwarring tussen beiden gebeurt omdat beide grootheden dezelfde eenheid kunnen hebben.
188
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 6
WEETJE De dichtheid van het mengsel berekenen is niet gemakkelijk omwille van het feit dat wateren ethanolmoleculen zich niet ideaal gedragen (zie ideale gaswet). Ze interageren met elkaar waardoor het samenvoegen van 50 mL ethanol en 50 mL water uiteindelijk slechts een totaalvolume van 98 mL oplevert. Hoewel je dat moeilijk uitgelegd krijgt aan je wiskundeleerkracht: in deze chemieles is 50 + 50 = 98! De dichtheid van ons mengsel is dus: 89,5 g 91,3 g = 98 mL 100 mL
©
VA N
IN
ρ=
demovideo: water en ethanol
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
HOOFDSTUK 6
189
THEMASYNTHESE
CHEMISCH REKENEN KERNBEGRIPPEN
NOTITIES
KERNVRAGEN
kennisclip
Hoofdstuk 1: Atoommassa, molecuulmassa, formulemassa gewogen gemiddelde van alle relatieve
atoommassa’s van de voorkomde isotopen de relatieve massa van een molecule = de som van alle relatieve atoommassa's in de molecule molecuulmassa = de massa van een molecule formulemassa = de massa van een formule-eenheid = de som van alle relatieve atoommassa's van de formule stofhoeveelheid = uitdrukking voor de hoeveelheid van een stof. Dat kan in aantal deeltjes, aantal gram
A (massagetal) = Z (aantal protonen) + N (aantal neutronen) Grootheid stofhoeveelheid (aantal deeltjes) stofhoeveelheid
Symbool
Eenheid deeltjes
N
IN
gemiddelde relatieve atoommassa <Ar> = het
(aantal gram)
stofhoeveelheid (aantal mol)
m
g
n
mol
VA N
of aantal mol. Hoofdstuk 2: De mol en het getal van Avogadro
constante van Avogadro = een grootheid
symbool: NA
eenheid:
deeltjes mol
NA = de constante van Avogadro= 6,02 · 1023 Voordeel: 1 unit · NA= 1 g!
molaire massa = molecuulmassa of
formulemassa, aangevuld met de eenheid
g mol
deeltjes mol
zie schema op p. 154
molverhouding = de verhouding (in mol) waarin de stoffen reageren
Hoofdstuk 3: Stoichiometrische vraagstukken
Volg het stappenplan op p. 159.
vraagstukken met 2 gegeven stofhoeveelheden
Extra stap in het stappenplan op p. 162:
©
vraagstukken met 1 gegeven stofhoeveelheid
eerst beperkende reagens bepalen Hoofdstuk 4: Concentratie van een oplossing
— een oplossing = een hoeveelheid opgeloste stof in een hoeveelheid oplosmiddel
— concentratie = de verhouding opgeloste stof per
hoeveelheid oplossing ten opzichte van het totale volume van de oplossing
190
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
THEMASYNTHESE
— massaconcentratie c =
m g ( ) V L
— molaire concentratie c = zie schema op p. 172
n mol (eenheid: ) V L
THEMASYNTHESE
Hoofdstuk 4: Concentratie van een oplossing — verdunningsformule met water
c1 · V1 = c2 · V2
— Een oplossing kun je verdunnen of indampen.
— Verdunnen met oplosmiddel: aantal mol opgeloste stof verandert niet
n1 = n2 of c1 · V1 = c2 · V2 concentratie daalt c2 < c1 — Indampen: oplosmiddel verdampt, aantal mol opgeloste stof verandert niet
IN
n1 = n2 of c1 · V1 = c2 · V2 concentratie stijgt c2 > c1
— oplossingen mengen
Mengen met andere oplossing, aantal mol opgeloste stof verandert wel n1 + n3 = n2
c1 · V1 + c3 · V3 = c2 · (V1 + V3)
concentratie daalt of stijgt maar c3 < c2 < c1
Hoofdstuk 5: Chemisch rekenen met gassen — normomstandigheden
i = 0 °C
p = 1 013 hPa
— de ideale gaswet:
Gassen met een gelijke molhoeveelheid nemen bij
VA N
— molair gasvolume
→ molair gasvolume = 22,4
p·V=n·R·T
L mol
een gelijke druk en temperatuur hetzelfde volume in. V = n · Vm
N ) m2 — Vm: het volume in m3
p: de druk in Pa (
— n: de hoeveelheid gas in mol
— R: de gasconstante (8,31 J · K−1mol−1)
oplossingen (c, V) c= n V
©
n= m M delen door molaire massa (g /mol)
n=c·V
N = n · NA vermenigvuldigen met het getal van Avogadro (deeltjes/mol)
aantal mol n
aantal gram m
aantal deeltjes N
vermenigvuldigen met molaire massa (g /mol) m=n·M
delen door het getal van Avogadro (deeltjes/mol) n= N NA
n= V Vm bij n.o. Vm = 22,4 L
V = n · Vm bij n.o. 1 mol = 22,4 L
gassen (V, Vm ) Hoofdstuk 6: Dichtheid van zuivere stoffen en oplossingen — dichtheid van een stof = de verhouding tussen de massa en het volume
ρ=
m V
Dichtheid is geen concentratiegrootheid! GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
THEMASYNTHESE
191
CHECKLIST
JA
NOG OEFENEN
1 Begripskennis — Ik kan het verband aantonen tussen de relatieve en absolute massa van atomen.
— Ik kan uitleggen met voorbeelden wat een mol materie is met behulp van de constante van Avogadro.
— Ik kan het verband tussen stofhoeveelheid en molaire massa toepassen. — Ik kan stoichiometrische vraagstukken oplossen.
IN
2 Onderzoeksvaardigheden
— Ik kan de verhoudingen en evenredigheden tussen massa’s, volumes en stofhoeveelheden gebruiken en molaire grootheden en concentraties beschrijven.
— Ik kan het verband tussen stofhoeveelheid en massaconcentratie toepassen.
— Ik kan de molecuulmassa van een molecuulverbinding of de formulemassa van een ionverbinding uit de atoommassa’s berekenen.
— Ik kan op basis van een gegeven formule, uit een gegeven massa de stofhoeveelheid in mol berekenen en omgekeerd.
— Ik kan het verband leggen tussen mol, molaire massa en molaire concentratie
VA N
aan de hand van eenvoudige stoichiometrische berekeningen.
invullen bij je Portfolio.
©
` Je kunt deze checklist ook op
192
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
CHECKLIST
CHECK IT OUT
Meten is weten? Bekijk de video waarin 4 g ijzerpoeder en 7 g zwavel worden samengevoegd om ijzer(II)sulfide te bereiden volgens de reactie Fe + S → FeS. Die specifieke hoeveelheden zijn niet zomaar gekozen. Ze worden voorheen perfect stoichiometrisch berekend, zodat er niets overblijft van de reagentia en alles wordt omgezet naar ijzer(II)sulfide. De stofhoeveelheden werden nauwkeurig Demovideo: ijzer(II)sulfide
uitgerekend. Vanaf nu ben je daartoe zelf ook in staat. Ga maar eens na of de gekozen massa’s ijzer en zwavel correct waren.
IN
Maar wat gebeurt er als we diezelfde proef opnieuw uitvoeren met andere stofhoeveelheden? Je leerkracht maakt in 3 verbrandingskroesjes volgende mengsels klaar om ijzer(II)sulfide te bereiden: — mengsel 1: 7 g ijzerpoeder en 4 g zwavel — mengsel 2: 7 g ijzerpoeder en 7 g zwavel
— mengsel 3: 10 g ijzerpoeder en 4 g zwavel
Je leerkracht mengt beide reagentia goed en plaatst een dekseltje op de verbrandingskroesjes. De leerkracht zet de kroesjes op een driepikkel boven de bunsenbrander en wacht tot de mengsels reageren tot ijzer(II)sulfide.
VA N
Zal dat steeds even goed werken, denk je? Waarneming:
1
Merk je enig visueel verschil tussen de 3 bekomen producten ?
2
Wat kun je daaruit afleiden?
3
Na het afkoelen test je leerkracht bij de 3 kroesjes of het bekomen product wordt aangetrokken door een magneet. Wat kun je waarnemen?
4
Is er een mengsel waarbij zowel alle zwavel als ijzer is weg gereageerd?
©
Besluit:
!
In de keuken kun je hoeveelheden meten of wegen om een gerecht te bereiden, maar voor een chemicus is een goede kennis van stoichiometrie onmisbaar. Zo kan die exact bepalen welke hoeveelheden van stoffen met elkaar reageren en hoe je de massa van atomen kunt berekenen.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
CHECK IT OUT
193
AAN DE SLAG
1
Noteer de correcte naam van de verbindingen en bereken hun molecuul- of formulemassa. a
CaSO4:
b NaNO3: c
MgF2:
d Fe2O3: e
Twee van de ternaire zuren die je in thema 01 leerde kennen, hebben een massa van ongeveer 98 u. Over welke zuren gaat het?
3
IN
2
Ag2S:
Bereken de molecuul- of formulemassa van de moleculen. Noteer de waarden op 1 decimaal nauwkeurig. a
O2:
b S8:
H2:
VA N
c
d MgO: e f
g
4
SiCl4:
H2SO4:
Al(lO3)3:
Bereken de molecuul- of formulemassa van de onderstaande chemische stoffen. Noteer de waarden op 1 decimaal nauwkeurig. a
CaCO3:
b Sil4: c
Be(OH)2:
d Al2(HPO4)3:
Wat bevat het grootste aantal moleculen: 1 mol stikstofgas of 1 mol zuurstofgas?
©
5
6
Bevat een mol stikstofgas evenveel atomen als moleculen?
194
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
AAN DE SLAG
7
Hoeveel mol vertegenwoordigt 6,00 g zuurstofgas?
8
Wat is de massa van 0,1 mol waterstofgas?
9
Hoeveel moleculen bevat 3,55 g chloorgas?
10
IN
Hoeveel mol vertegenwoordigt 3,4 g ammoniak (NH3)?
VA N
11
Wat is de massa van 2,8 mol ammoniumfosfaat ((NH4)3PO4)?
Van de volgende stoffen is telkens een gegeven bekend: a
HNO3: N = 2,41 · 1024 formule-eenheden
b K2SO3 : n = 1,5 mol c
NaCl: n = 3,2 mol
d H2O: m = 1 000,0 g
e
C3H8 : m = 176,0 g
Bereken van elke stof de ontbrekende grootheden: molaire massa (M), stofhoeveelheid, aantal deeltjes
©
12
(N), massa (m).
Formule
Molaire massa (M)
Aantal mol (n)
Aantal moleculen of formule-eenheden (N)
Aantal gram (m)
HNO3
2,41 · 1024
K2SO3
1,5
NaCl
3,2
H2O
1 000,0 g
C3H8
176,0 g
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
AAN DE SLAG
195
13
Bereken de massa van 0,200 mol stikstofgas.
14
Bereken de massa van 5,00 mol calciumsulfaat.
15
IN
Hoeveel ionen zijn aanwezig in 28,6 g magnesiumchloride?
VA N
16
Hoeveel kaliumionen zijn aanwezig in 19,55 g kaliummetaal?
17
Hoeveel zuurstofatomen zijn aanwezig in 50,0 g natriumsulfiet Na2SO3?
©
18
Hoeveel mol vertegenwoordigen 3,01 · 1024 elektronen?
196
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
AAN DE SLAG
19
Goud is een gegeerd edelmetaal maar is op zich een te zacht edelmetaal om er sieraden mee te maken. Daarom gebruikt men een legering van goud met andere metalen. Het gehalte goud dat de legering dan bevat drukt een juwelier uit in ‘karaat’, oftewel 1/24ste massadeel goud. 24 karaat is dus zuiver goud, Maar voor sieraden wordt meestal 18-karaats goud gebruikt. Anke draagt een oorringetje van 18-karaats goud. Naast goud bevat het oorringetje enkel nog koper. Anke zegt dat het oorringetje meer goudatomen dan koperatomen bevat. Heeft ze gelijk? Bewijs met een berekening. Gegeven: Gevraagd: Oplossing:
IN
VA N
Waterstofchloride reageert met 50,0 g natriumhydroxide. Daarbij ontstaan keukenzout en water. Hoeveel gram zuur heb je nodig en hoeveel gram zout ontstaat er? Gegeven:
Gevraagd: Oplossing:
©
20
Antwoord: GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
AAN DE SLAG
197
21
Bereken hoeveel gram kaliumhydroxide (KOH) kan reageren met 15,75 g salpeterzuur (HNO3). Bij deze reactie ontstaan kaliumnitraat (KNO3) en water. Hoeveel gram zout wordt er maximaal gevormd?
Gegeven:
Gevraagd: Oplossing:
IN
VA N
Antwoord:
22
Hoeveel gram calciumfosfaat Ca3(PO4)2 ontstaat door de reactie van 2,7 mol calciumhydroxide (Ca(OH)2) met voldoende fosforzuur (H3PO4)? Bij deze reactie ontstaat naast calciumfosfaat ook water. Gegeven:
Gevraagd: Oplossing:
©
Antwoord:
198
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
AAN DE SLAG
23
Wanneer een metaal en een zuur reageren, ontstaat vaak waterstofgas. Zink reageert bv. met zwavelzuur (H2SO4) tot zinksulfaat (ZnSO4) en waterstofgas (H2). Hoeveel gram zink moet reageren met een overmaat zwavelzuur om 6,0 g waterstofgas te bekomen? Gegeven:
Gevraagd:
IN
Oplossing:
VA N
Antwoord:
Koolstofdisulfide (CS2) reageert met dizuurstof (O2) tot zwaveldioxide (SO2) en koolstofdioxide (CO2). Hoeveel gram zuurstofgas moet je hebben om 38,1 g koolstofdisulfide te verbranden? Gegeven:
Gevraagd: Oplossing:
©
24
Antwoord:
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
AAN DE SLAG
199
25
Butaan wordt verbrand bij gebruik van bijvoorbeeld de gasbarbecue volgens de reactie 2 C4H10 + 13 O2 → 8 CO2 + 10 H2O. Hoeveel gram zuurstofgas heb je nodig om
40,00 gram butaangas te verbranden. Hoeveel gram CO2 wordt daarbij gevormd? Gegeven:
Gevraagd: Oplossing:
IN
VA N
Antwoord:
26
Stel dat je auto op zuiver octaan rijdt en 5 600 gram octaan verbruikt over 100 kilometer. De verbrandingsreactie kan als
volgt geschreven worden: 2 C8H18 + 25 O2 → 16 CO2 + 18 H2O a
A
A < 100 g CO2/km
B
B 100 ≤ g CO2/km < 130
C
C 130 ≤ g CO2/km < 160
D
D 160 ≤ g CO2/km < 190
E
E 190 ≤ g CO2/km < 190
F
F 220 ≤ g CO2/km < 250
Oplossing:
G
G ≥ 250 g CO2/km
worden auto’s ingedeeld in
Wat is de CO2uitstoot van je wagen in g/km?
b In welke klasse wordt jouw auto wordt ingedeeld? Gegeven:
Gevraagd:
Op basis van CO2-uitsoot
een categorie A tot G.
©
200
BENZINE
Antwoord:
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
AAN DE SLAG
27
Je beschikt over 100,50 g kaliumhydroxide en 100,50 g perchloorzuur. Na reactie ontstaan kaliumperchloraat en water. Hoeveel gram kaliumperchloraat wordt er gevormd en hoeveel gram blijft over van de stof die in overmaat aanwezig is? Gegeven:
Gevraagd: Oplossing:
IN
VA N
Antwoord:
Je voegt 40,0 g zink toe aan 42,0 g waterstofchloride. Er ontstaan zinkchloride en waterstofgas. Hoeveel gram zinkchloride kan maximaal gevormd worden? Gegeven:
Gevraagd: Oplossing:
©
28
Antwoord:
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
AAN DE SLAG
201
29
Je voegt 250,0 g fosforzuur en 300,0 g magnesiumhydroxide samen. Hoeveel gram magnesiumfosfaat wordt daarbij gevormd? Welke stof blijft over? Wat is de massa die overblijft? De reactie verloopt als volgt: 2 H3PO4 + 3 Mg(OH)2 Mg3(PO4)2 + 6H2O. Gegeven:
Gevraagd: Oplossing:
IN
VA N
Antwoord:
30
Welke oplossing heeft de hoogste concentratie: een keukenzoutoplossing met massaconcentratie van 6 % mol ? of een keukenzoutoplossing met molaire concentratie van c = 1 L Gegeven:
Gevraagd: Oplossing:
31
Hoeveel gram natriumchloride moet je oplossen in water om 3,00 L van een oplossing van 2,00
te bereiden?
©
Gegeven:
Gevraagd: Oplossing:
202
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
AAN DE SLAG
mol L
32
200 mL van een natriumhydroxideoplossing bevat 2,00 g natriumhydroxide. Wat is de concentratie in mol van die oplossing? L Gegeven:
Gevraagd: Oplossing:
33
IN
Natriumhydroxide reageert met fosforzuur tot natriumfosfaat en water. Hoeveel gram natriumhydroxide en hoeveel gram fosforzuur moet je hebben om 100 g natriumfosfaat te vormen? Veronderstel dat het
fosforzuur en de base (NaOH) elk opgelost zijn in een halve liter oplossing, wat zijn dan de concentraties
VA N
van de oorspronkelijke oplossingen en van de gevormde zoutoplossing?
Gegeven:
Gevraagd: Oplossing:
©
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
AAN DE SLAG
203
34
2,50 L van een calciumhydroxideoplossing (Ca(OH)2) reageert met 2,00 L van een oplossing van mol tot calciumhypochloriet en water. Wat is de concentratie van de hypochlorigzuur (HClO) van 3,00 L calciumhydroxideoplossing? Hoeveel gram zout ontstaat er? Gegeven: Gevraagd:
Oplossing:
IN
VA N
35
Bereken de hoeveelheid water die je aan 1,5 L van een calciumhydroxideoplossing van 0,80 moet toevoegen om een oplossing van 0,70 Gegeven:
Gevraagd: Oplossing:
©
Antwoord:
204
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
AAN DE SLAG
mol te bekomen. L
mol L
36
Je lost 49,0 g fosforzuur op in water en vormt een halve liter oplossing. Hoeveel water moet je toevoegen om een concentratie van 0,0100 Gegeven:
mol te bekomen? L
Gevraagd:
IN
Oplossing:
VA N
Antwoord:
Een student moet 500 mL keukenzoutoplossing bereiden met een concentratie van 0,90 Die beschikt over 800 mL zoutoplossing met een concentratie van 1,00
mol . L
mol en voldoende L
demi-water. Geef voor de student een te volgen werkwijze om de gevraagde oplossing te maken. Gegeven:
Gevraagd:
©
37
Oplossing:
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
AAN DE SLAG
205
38
Hoeveel liter kaliumchlorietoplossing van 0,30 van 0,70
mol moet je toevoegen aan 2,5 L kaliumchlorietoplossing L
mol mol om een oplossing van 0,60 te bekomen? L L
Gegeven:
IN
Gevraagd: Oplossing:
VA N
Antwoord:
39
Aan 300 mL keukenzoutoplossing met een concentratie van 0,60 met een concentratie van 0,40
mol toegevoegd. Wat is de concentratie van de bekomen oplossing? L
Gegeven:
Gevraagd: Oplossing:
©
Antwoord:
206
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
mol wordt 200 mL keukenzoutoplossing L
AAN DE SLAG
40
mol moet je aan 500 mL zwavelzuuroplossing L mol mol van 0,090 toevoegen om een oplossing van 0,10 te bekomen? L L
Welk volume zwavelzuuroplossing van 0,12
Gegeven:
Oplossing:
IN
Gevraagd:
VA N
Antwoord:
41
Bereken het volume van 15,0 g waterstofgas onder normomstandigheden. Gegeven:
Gevraagd: Oplossing:
©
42
Bereken het volume van 25,0 g koolstofdioxidegas onder normomstandigheden. Gegeven:
Gevraagd: Oplossing:
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
AAN DE SLAG
207
43
Welk volume nemen 8,0 · 1026 moleculen stikstofgas in onder normomstandigheden? Wat is de totale massa van die moleculen? Gegeven: Gevraagd:
Oplossing:
IN
44
Bij de reactie van waterstofchloride met calciumcarbonaat ontstaan calciumchloride, water
en koolstofdioxide. Hoeveel liter koolstofdioxide ontstaat er onder normomstandigheden als je begint met 25,0 g waterstofchloride en een overmaat aan calciumcarbonaat?
VA N
Gegeven:
Gevraagd:
Oplossing:
45
Zink reageert met waterstofchloride tot zinkchloride en waterstofgas. Hoeveel liter waterstofgas wordt er gevormd als je 1 000 kg zink laat reageren met voldoende waterstofchloride? Welke massa zuur moet je daarvoor gebruiken? De reactie vindt plaats onder normomstandigheden.
Gegeven:
©
Gevraagd:
Oplossing:
208
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
AAN DE SLAG
46
Hoeveel gram zink moet reageren met een overmaat aan zwavelzuur om onder normomstandigheden 1,5 L waterstofgas te bekomen? Gegeven:
Gevraagd: Oplossing:
47
IN
Welk volume neemt 12 g stikstofgas in bij 15 °C en 1 018 hPa?
VA N
Gegeven:
Gevraagd: Oplossing:
Bereken de massa van 5,5 L waterstofsulfidegas bij een temperatuur van 23 °C en een druk van 1 025 hPa. Gegeven:
Gevraagd:
©
48
Oplossing:
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
AAN DE SLAG
209
49
Waterstofgas reageert bij 20 °C en 1 050 hPa met 20 L zuurstofgas tot waterdamp. Hoeveel g waterstofgas is daarvoor vereist? Gegeven:
Gevraagd: Oplossing:
IN
VA N
50
Hoeveel g ijzer moet met een overmaat verdunde zoutzuuroplossing reageren om 2,0 L waterstofgas te bekomen bij een druk van 1 722 hPa en een temperatuur van 80 °C? De reactie is: Fe + 2 HCl FeCl2 + H2 Gegeven:
Gevraagd: Oplossing:
©
51
Stikstofgas reageert met zuurstofgas tot distikstofpentaoxidegas. Over hoeveel g stikstofgas moet je beschikken om 33 L reactieproduct te bekomen, indien deze reactie plaatsvindt bij 40 °C en 1 240 hPa?
Gegeven:
Gevraagd:
210
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
AAN DE SLAG
Oplossing:
52
IN
Hoeveel L waterstofgas kan je bij 45 °C en 1 053 hPa bereiden met 20,0 g zink en 150 mL zwavelzuur (0,35
mol )? L
Gegeven:
Gevraagd:
VA N
Oplossing:
Hoeveel liter koolstofdioxidegas moet je bij 20 °C en 980 hPa in een calciumhydroxideoplossing doen om 50 g calciumcarbonaat te bereiden? Gegeven:
©
53
Gevraagd: Oplossing:
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
AAN DE SLAG
211
54
Wanneer de luchtdruk in een vliegtuig op 10 km hoogte sterk daalt komen er boven de zitplaatsen zuurstofmaskers naar beneden. Gedurende 15 minuten kunnen de passagiers gebruik maken van zuurstofgas door volgende reactie geproduceerd in een zuurstofgenerator: 2 NaClO3 (s) → 2 NaCl (s) + 3 O2 (g) Een volwassene verbruikt per minuut gemiddeld 1,50 L O2 (g) bij
76,0 kPa en 290 K.
Welke massa NaClO3 is er nodig om een volwassene gedurende 15 minuten van het nodige zuurstofgas te voorzien? Gegeven:
IN
Gevraagd: Oplossing:
VA N
©
` Meer oefenen? Ga naar
212
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 03
AAN DE SLAG
©
VA N
IN
THEMA 04 POLARITEIT EN OPLOSBAARHEID
CHECK IN
Het regent, het regent. De pannen worden nat. Uitdaging! Ontdek wie of wat er nat wordt in de regen: de plant, de vogel of de vrouw met krantenpapier boven haar hoofd? Wat heb je nodig? een blad van een plant
IN
een vogelveer
krantenpapier
een glas water
Hoe ga je te werk?
Giet een beetje water uit het glas op het blad, de veer en het krantenpapier. Wat neem je waar?
VA N
— — —
WEETJE
Meer weten over dat natuurlijk
fenomeen en de toepassing ervan
in de technologie? Bekijk de video. Welke toepassingen zie jij nog?
©
video: lotuseffect
?
` Hoe komt het dat de veren van sommige vogels geen water opnemen en papier wel? ` Hoe komt het dat waterdruppels gemakkelijk van een plant rollen? ` Kunnen we voorspellen welke stoffen water opnemen en welke niet? ` Kunnen we voorspellen welke stoffen in elkaar oplossen? We zoeken het uit!
214
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
CHECK IN
VERKEN
Mengsels, elementen en bindingen OPDRACHT 1
Noteer welk mengsel je ziet. 2
suiker en water
3
keukenzout en water
OPDRACHT 2
4
IN
1
water en olie
inkt en water
VA N
Geef het juiste antwoord. 1
Vink de metalen aan. Ca
Mg
O
Br
F
Fe
H
Li
He
S
Na
N
C
2
P
Hoeveel elektronen hebben de volgende elementen op hun buitenste schil? Gebruik, indien nodig, je PSE. F:
O:
H:
Na:
F:
©
OPDRACHT 3
N:
Welke soort binding treffen we aan in stoffen die opgebouwd zijn uit de volgende elementen? a
H en O:
b Na en Cl: c
C en H:
d C en O: e
Mg en O:
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
VERKEN
215
HOOFDSTUK 1
Polaire en apolaire moleculen LEERDOELEN Je kunt al: atoombinding is; L de lewisstructuur van een molecule tekenen. Je leert nu:
IN
L uitleggen dat de binding tussen 2 niet-metalen een
Een molecule is opgebouwd uit een bepaald aantal niet-metaalatomen, al dan niet van
L de betekenis van elektronegativiteit begrijpen;
L bepalen of een covalente binding polair of apolair is; L op basis van de structuur bepalen of een molecule polair of apolair is.
dezelfde soort. Die atomen zijn met elkaar verbonden door een gemeenschappelijk
elektronenpaar. De symbolen van die atomen worden weergegeven in de formule en het aantal van elke soort wordt weergegeven
VA N
door de index.
1
Het dipoolkarakter van water
Ongeveer 70 % van het aardoppervlak is bedekt met water. Organismen bestaan bovendien voor een groot gedeelte uit water. Zonder water is er geen leven. Ook tijdens de chemielessen gebeuren heel wat experimenten in een waterige oplossing. Het is daarom belangrijk om even te kijken wat water zo speciaal maakt.
OPDRACHT 4 DEMO
Invloed van een geladen staaf op een straal water en n-pentaan
©
Werkwijze 1
Je leerkracht vult een buret met n-pentaan (C5H12) en plaatst er een beker onder. Je leerkracht brengt
negatieve ladingen aan op een kunststof lat of staaf door er met een wollen of zijden doek over te wrijven.
2
De leerkracht opent het kraantje en houdt de negatief geladen staaf naast de straal n-pentaan die uit
3
Door papier te wrijven over een glazen staaf, ontstaat er een glasstaaf die positief geladen is. De
de buret loopt. leerkracht opent het kraantje en houdt de positief geladen staaf naast de straal n-pentaan die uit de buret loopt.
4
Je leerkracht brengt daarna achtereenvolgens een negatieve en een positieve staaf naast een waterstraal die uit een andere buret stroomt.
216
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 1
Waarnemingen 1
Teken op afb. xx wat je ziet.
2
Vervolledig de waarnemingen. Omcirkel het juiste antwoord. Straal pentaan:
buret gevuld met n-pentaan
— negatief geladen staaf: de straal
buret gevuld met water
buret gevuld met water
pentaan wordt NIET / WEL aangetrokken door de negatieve geladen staaf
— positief geladen staaf: de straal pentaan
geladen staaf
positief geladen staaf
Waterstraal: — negatief geladen staaf: de waterstraal wordt NIET / WEL aangetrokken door de negatieve geladen staaf
— positief geladen staaf: de waterstraal wordt
negatief geladen staaf
positief geladen staaf
IN
wordt NIET / WEL aangetrokken door de
Afb. 110 Invloed van een geladen staaf op n-pentaan en een straal water
VA N
NIET / WEL aangetrokken door de positief geladen staaf
Water (H2O) is een molecule opgebouwd uit 2 waterstofatomen (H) en een
zuurstofatoom (O). Watermoleculen zijn neutraal, wat wil zeggen dat een
waterdeeltje niet negatief of positief geladen is. Toch worden watermoleculen aangetrokken door zowel negatieve als positieve ladingen. Dat kan worden verklaard doordat water zowel een positief geladen als een negatief geladen zijde of pool heeft:
Afb. 111 Watermoleculen zijn neutraal: ze zijn niet positief of negatief geladen.
TIP
Tegengestelde ladingen trekken elkaar aan!
Of zoals het Engelse spreekwoord luidt:
©
opposites attract.
— Als een positieve lading in de buurt wordt gebracht van een straal water, worden de negatieve zijden van alle watermoleculen aangetrokken. Hierdoor buigt de waterstraal zich naar de positieve lading.
— Als een negatieve lading in de buurt van een waterstraal wordt gebracht,
dan trekt die de positieve zijde van alle watermoleculen aan, waardoor de straal ook naar de lading afgebogen wordt.
Omdat water gekenmerkt wordt door een negatieve pool en een positieve pool, is water een voorbeeld van een polaire molecule of een dipoolmolecule. n-pentaan wordt niet aangetrokken door een positieve of negatieve lading, omdat ze geen positieve of negatieve zijde heeft. n-pentaan is dus een voorbeeld van een apolaire molecule.
— Een molecule die zowel een positief geladen als een negatief geladen
pool heeft, wordt een polaire molecule of een dipoolmolecule genoemd.
— Moleculen die geen positieve en negatieve pool hebben, worden apolaire moleculen genoemd.
Afb. 112 n-pentaan is een apolaire molecule.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 1
217
Of een molecule polair of apolair is, hangt af van de structuur van de molecule en de mate waarin de atomen in de molecule geneigd zijn om elektronen naar zich toe te trekken. In de volgende delen zul je leren om te voorspellen of een molecule polair of apolair is.
De elektronegativiteit
Zoals je vorig jaar al leerde, staan sommige elementen (zoals metalen)
TIP
liever elektronen af terwijl andere. (zoals niet-metalen) liever elektronen
De EN-waarde vind je
opnemen. Dat hangt af van een aantal eigenschappen zoals de grootte
terug op het PSE. 12
IN
2
van de positieve kernlading, het aantal elektronen en de schikking van de
elektronen op de schillen. Die factoren leiden tot een grotere of minder grote
1,2
aantrekkingskracht op andere elektronen: de elektronegatieve waarde van
Mg
een atoom.
magnesium
24,31
De elektronegatieve waarde of de elektronegativiteit (EN) drukt uit in welke mate een element geneigd is om elektronen naar zich toe te trekken. De
VA N
elektronegatieve waarde ligt tussen 0,7 en 4 en is een onbenoemd getal: ze heeft geen eenheid. Hoe groter de elektronegatieve waarde van een element, hoe sterker de neiging van een element om elektronen aan te trekken.
OPDRACHT 5
Zoek de EN-waarde op in je PSE en onderzoek het verband tussen de EN van een element en de plaats van een element op het PSE. 1
Vul de tabel aan met het element met de hoogste en laagste EN.
EN
Element
element met hoogste EN element met laagste EN
2
Zoek de EN op van de volgende elementen en orden ze volgens stijgende elektronegatieve waarde.
©
Br – O – N – W – At – Er Element
218
EN
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 1
3
Bestudeer de EN-waarde van de verschillende elementen in eenzelfde groep. Wat stel je vast?
4
Bestudeer de EN-waarde van de verschillende elementen in eenzelfde periode. Wat stel je vast?
5
Noteer in de pijlen of de EN in de aangegeven richting stijgt of daalt op het PSE.
He
H
C
Be
Na
Mg
K
Ca
Sc
Ti
V
Cr
Mn
Fe
Co
Ni
Rb
Sr
Y
Zr
Nb
Mo
Tc
Ru
Rh
Pd
Cs
Ba
La
Hf
Ta
W
Re
Os
Ir
Pt
Fr
Ra
Ac
Rf
Db
Sg
Bh
Hs
Mt
Ds
Ce
Pr
Nd
Pm Sm
Eu
Th
Pa
U
Np
Am
O
F
Ne
Al-
Si
P
S
Cl-
Ar
Cu
Zn
Ga
Ge
As
Se
Br
Kr
Ag
Cd
In
Sn
Sb
Te
I
Xe
Au
Hg
Tl-
Pb
Bi
Po
At
Rn
Rg
Cn
Nh
Fl-
Mc
Lv
Ts
Og
Gd
Tb
Dy
Ho
Er
Tm
Yb
Lu
Cm
Bk
Cf
Es
Fm
Md
No
Lr
VA N
Pu
N
IN
B
Li
6
Bij sommige elementen op het periodieke systeem staat geen EN. Welke elementen zijn dat?
7
Verklaar waarom erbij die elementen geen EN-waarde staat.
Waar op het PSE staan dus de meest elektronegatieve elementen?
©
8
De elektronegatieve waarde of de elektronegativiteit (EN) is een onbenoemd getal dat weergeeft in welke mate een element geneigd is om elektronen naar zich toe te trekken.
` Maak oefening 1 en 2 op p. 256.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 1
219
3
Polariteit van de binding
OPDRACHT 6
Beantwoord de vragen. Zoek de EN op van elk element in deze stoffen. EN(H) =
EN(H) =
EN(S) =
H H
EN(C) =
EN(S) =
S C S
IN
1
2
Bereken het verschil in EN (ΔEN) van de atomen die door een atoombinding met elkaar zijn verbonden.
3
∆EN =
∆EN =
Welke van de atomen die met elkaar zijn verbonden door een atoombinding, trekt het hardst aan het
gemeenschappelijk elektronenpaar?
VA N
Wanneer 2 atomen met een-zelfde EN gebonden zijn door middel van een atoombinding, dan trekken beide atomen even hard aan de elektronen van de atoombinding. Het gemeenschappelijk elektronenpaar bevindt zich dan perfect tussen de 2 atoomkernen. Zo’n atoombinding noemen we een apolaire atoombinding.
Afb. 113 Apolaire covalente binding
Het verschil tussen de EN van beide atomen (grootste EN – kleinste EN) duiden we aan met ΔEN.
OPDRACHT 7
Onderzoek de eigenschappen van de atoombinding in HCl.
Waterstofchloride heeft als formule HCl. Het waterstofatoom is verbonden door een covalente binding met het chlooratoom. Zoek de EN op van elk element in die en schrijf ze boven elk element.
©
1
EN(H) =
EN(Cl) =
H CI
2
Bereken het verschil in EN van de elementen die met elkaar verbonden zijn door een atoombinding.
3
∆EN =
4
220
Welk element trekt het hardst aan de gemeenschappelijke elektronen van de atoombinding? Zijn de elektronen positief of negatief geladen?
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 1
5
Vul aan: Als de gemeenschappelijke elektronen van de atoombinding verschuiven in de richting van het element met de
EN, dan wordt dat element gedeeltelijk
geladen.
Als 2 atomen die verbonden zijn door een atoombinding, een verschillende elektronegatieve waarde hebben, dan zal het atoom met de hoogste EN het hardst aan de elektronen van de atoombinding trekken. Hierdoor zal
IN
het bindend elektronenpaar zich niet perfect in het midden tussen de
2 kernen bevinden, maar verschuiven naar het element met de hoogste
elektronegativiteit. Een dergelijke atoombinding noemen we een polaire Afb. 114 Polaire covalente binding
atoombinding.
Doordat de elektronen van de atoombinding nu dichter bij het atoom met
de hoogste EN liggen, wordt dat atoom gedeeltelijk negatief geladen. Maar
omdat de elektronen van de atoombinding nog steeds gedeeld worden met
het andere atoom, spreekt men van een negatieve deellading of een partieel
©
VA N
negatieve lading. Die negatieve lading wordt aangeduid met het symbool δ-. Doordat de elektronen van de atoombinding nu het verst van het atoom met de laagste EN liggen, wordt dat atoom gedeeltelijk positief geladen. Omdat de elektronen van de atoombinding nog steeds gedeeld worden met het andere atoom, spreekt men van een positieve deellading of een partieel positieve lading. Die positieve lading wordt aangeduid met het symbool en δ+. De grootte van de positieve en negatieve deelladingen rond een atoombinding neemt toe naarmate het verschil in EN van de atomen groter wordt.
EN(H) = 2,1
EN(Cl) = 3,0
H CI
H
CI
δ+
δ-
H CI
Afb. 115 Door het verschil in EN tussen het element waterstof en chloor, verschuiven de elektronen van de atoombinding in de richting van het element chloor. Daardoor krijgt het element waterstof een partieel positieve lading en het element chloor een partieel negatieve lading.
Opgelet! De waarde ΔEN tussen de 2 elementen moet voldoende groot zijn om een polaire binding te hebben. Pas als het verschil in EN groter is dan 0,5 wordt van een polaire binding gesproken. ΔEN < 0,5 → apolair ΔEN > 0,5 → polair
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 1
221
De waarde ΔEN geeft het verschil aan tussen de EN van de 2 atomen waartussen een atoombinding zich bevindt. Als ΔEN < 0,5, dan bevindt het bindend elektronenpaar van de atoombinding zich in het midden tussen de 2 kernen en spreken we van een apolaire covalente binding of een apolaire atoombinding. In een molecule ontstaat tussen 2 atomen een polaire atoombinding als ΔEN > 0,5. Het bindend elektronenpaar bevindt zich dan niet perfect tussen beide atoomkernen. Door de verschuiving van het bindend elektronenpaar, krijgt het atoom met de hoogste EN een negatieve deellading (δ-) en het atoom
IN
met de laagste EN een positieve deellading (δ+). ` Maak oefening 3 en 4 op p. 256-257.
4
Polariteit van moleculen
VA N
Dipolen of polaire moleculen zijn neutrale moleculen met zowel een positief als een negatief geladen zijde. Die positief en negatief geladen zijden zijn een gevolg van de aanwezigheid van polaire atoombindingen én de ruimtelijke structuur van de molecule.
Als de molecule is opgebouwd uit 2 atomen die verbonden zijn door een polaire atoombinding, dan ontstaat er een molecule met aan de ene zijde
δ+
H
Cl
δ–
Afb. 116 Zoutzuur (HCl) is een polaire molecule. Ze heeft een positieve zijde (blauw) en een negatieve zijde (rood).
een positieve (partiële) lading en aan de andere zijde een negatieve (partiële) lading: een dipool of polaire molecule.
In een molecule die 2 of meerdere polaire atoombindingen bevat, zullen meerdere atomen een positieve en/of negatieve partiële ladingen hebben. Valt het centrum van de negatieve deelladingen niet samen met het centrum van de positieve deelladingen, dan heeft de molecule een positieve en negatieve zijde en is ze een dipool. Vallen de centra van de positieve en negatieve deelladingen wél samen, dan is de molecule apolair omdat er geen
©
positieve en negatieve pool aanwezig is.
222
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
TIP Als een atoom elektronen van meerdere bindingen sterker naar zich toetrekt, dan noteren we een getal voor δ.- Een atoom dat, door zijn grotere EN-waarde, bijvoorbeeld de elektronen van 2 gebonden atomen naar zich toetrekt, zal zo een deellading 2δ- hebben.
HOOFDSTUK 1
OPDRACHT 8
Onderzoek de polariteit van water en koolstofdioxide 1
De molecule water Water is opgebouwd uit 2 waterstofatomen en een zuurstofatoom. Net zoals andere moleculen heeft water een bepaalde ruimtelijke, driedimensionale structuur. De 3 atomen bevinden zich niet op een rechte lijn ( zie figuur 1), maar de molecule is ‘geknikt’ (zie figuur 2). De hoek tussen beide waterstofatomen bedraagt 104,5° (zie figuur 3). 2
H O H a
H
O
EN(H) =
EN(O) =
3
O
IN
1
δ–
H
δ+
H
δ–
H
104,5°
δ+
Zoek in het PSE de EN-waarde op van waterstof en zuurstof. Noteer dat bij figuur 2.
VA N
b Is de binding tussen waterstof en zuurstof een polaire of een apolaire binding? Motiveer je antwoord.
c
Duid de partiële ladingen in de molecule aan in figuur 3.
d Duid aan in de structuurformule:
— met een blauwe stip het centrum van de negatieve ladingen;
e
— met een rode stip het centrum van de positieve ladingen.
Is de molecule water polair of apolair? Motiveer je antwoord.
De molecule koolstofdioxide
Koolstofdioxide bestaat uit een koolstofatoom dat gebonden is aan 2 zuurstofatomen. Koolstof heeft de lineaire structuur (zie thema 02) en de 3 atomen bevinden zich op een rechte lijn.
©
2
O
C
O
EN(C) =
EN(O) =
O
C
O
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 1
223
a
Zoek in het PSE de EN-waarde op van koolstof en zuurstof. Noteer op de figuur.
b Is de binding tussen koolstof en zuurstof een polaire of een apolaire binding? Motiveer je antwoord.
c
Duid de partiële ladingen in de molecule aan.
d Duid aan: — met een blauwe stip: het centrum van de negatieve ladingen; Is de molecule koolstofdioxide polair of apolair? Motiveer je antwoord.
IN
e
— met een rood kruis: het centrum van de positieve ladingen.
Wanneer een geladen voorwerp in de buurt van een dipool wordt gebracht,
VA N
zullen de dipoolmoleculen zich oriënteren als gevolg van die lading. Breng je een positieve lading in de buurt van dipoolmoleculen, dan zal de negatieve zijde van alle moleculen aangetrokken worden en de positieve zijde afgestoten. Omgekeerd zal een negatieve lading de positieve zijde van dipoolmoleculen aantrekken en de negatieve zijde ervan afstoten. Dat verklaart waarom een waterstraal dus zowel aangetrokken wordt door een negatief als een positief geladen staaf.
OPDRACHT 9
Teken een aantal moleculen water in de afbuigende waterstraal wanneer die in de buurt van een positieve en negatieve staaf wordt gehouden.
©
buret gevuld met water
224
buret gevuld met water
negatief geladen staaf
positief geladen staaf
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 1
buret gevuld buret gevuld met n-pentaan met water
geladen positief staaf geladen staaf
buret gevuld met water
negatief geladen staaf
buret gevuld met n-pentaan
geladen staaf
OPDRACHT 10
Onderzoek de polariteit van n-pentaan. De molecule n-pentaan heeft als formule C5H12.
H H H H H H C C C C C H H H H H H
Afb. 117 Een molecule n-pentaan
EN(C) =
EN(H) =
Zoek in het PSE de EN-waarde op van waterstof en koolstof. Noteer dat op de figuur.
2
Is de binding tussen koolstof en waterstof een polaire of een apolaire binding? Motiveer je antwoord.
3
4
Duid de partiële ladingen in de molecule aan.
IN
1
Is de molecule n-pentaan polair of apolair? Motiveer je antwoord.
VA N
Als in een molecule enkel apolaire atoombindingen voorkomen, dan zijn er geen partiële ladingen aanwezig. De molecule bevat bijgevolg ook geen negatieve en positieve pool. Een molecule met alleen maar apolaire bindingen zal daarom altijd een apolaire molecule zijn. Om na te gaan of een molecule een dipool is of niet, volg je het volgende schema:
Polaire bindingen
aanwezig (ΔEN > 0,5)?
NEE
JA
Apolaire
Valt centrum positieve
molecule
deelladingen samen met centrum
©
negatieve deelladingen? JA Apolaire molecule
NEE Polaire molecule
Schema 3 Polaire of apolaire moleculen
Let op: een molecule is pas een dipoolmolecule wanneer ze aan 2 voorwaarden voldoet: 1
Er moeten polaire bindingen aanwezig zijn.
2
De ladingscentra van de positieve en negatieve deelladingen mogen niet samenvallen.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 1
225
TIP Je kunt een polaire of apolaire binding ook als volgt voorstellen: Geiten die duwen tegen of trekken aan een paal, vertegenwoordigen een polaire binding. Als de geiten sterk genoeg zijn (ΔEN > 0,5) en hun krachten elkaar niet in evenwicht houden, dan wordt de paal schuin of
IN
omvergeduwd. Dan is de molecule een dipool.
In het geval van water In een molecule zullen de geiten de
CO2 trekken beide
In een molecule
zoals CH4 zijn er geen
paal omverduwen.
geiten aan de paal
polaire bindingen
Water is dus polair.
in tegengestelde
aanwezig. De geiten
richting én even hard.
duwen of trekken
De 2 geiten werken
niet. De paal blijft dus
elkaar zo tegen dat de staan. De molecule paal blijft staan. CO2
VA N
is dus een apolaire
CH4 is dus apolair.
molecule.
— Een molecule met uitsluitend apolaire atoombindingen is altijd apolair.
— Een molecule die polaire atoombindingen bevat, kan polair of apolair zijn: •
Als het centrum van de positieve deelladingen samenvalt met het
centrum van de negatieve deelladingen, dan is de molecule apolair.
•
Vallen de centra van de positieve en negatieve deelladingen niet samen, dan heeft de molecule een positieve en negatieve zijde. Het is een dipoolmolecule.
©
` Maak oefening 5 op p. 257.
226
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 1
WEETJE Om na te gaan of een molecule een dipool is, wordt vaak gebruikgemaakt van dipoolvectoren. Een dipoolvector is een symbolische voorstelling voor de kracht die op een elektronenpaar wordt uitgeoefend. De grootte van de vector is evenredig met het verschil in EN-waarden van beide gebonden atomen: de zin gaat van de partieel positieve naar de partieel negatieve lading. Dipoolvectoren kun je, net zoals vectoren in de wiskunde en fysica optellen. Als de som van de vectoren, de resultante, niet gelijk is aan nul, dan dan is het een dipool(molecule) of een polaire molecule en is
IN
er een positieve en negatieve zijde aanwezig.
Als we de dipoolvectoren in een watermolecule verschuiven om in
hetzelfde punt aan te grijpen, dan zien we duidelijk dat de resultante (in het rood) niet gelijk is aan nul. Water is duidelijk een polaire molecule, met een positieve en een negatieve zijde.
δδ+
δ-
H
δ+
δ+
H
O
δ-
H
δ+
©
VA N
H
O
δ-
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 1
227
HOOFDSTUK 2
Intermoleculaire krachten
LEERDOELEN
IN
Je kunt al: L bepalen of een atoombinding polair of apolair is;
Vorig jaar zijn de 3 aggregatietoestanden al aan bod gekomen.
L bepalen of een molecule polair
In een vaste stof zitten deeltjes op elkaar gestapeld, vaak op
of apolair is.
een zeer regelmatige manier in een rooster. Wanneer een vaste stof smelt, krijgen de deeltjes een hogere bewegingsvrijheid
Je leert nu:
en rollen ze over elkaar. Als een vloeistof de kooktemperatuur
L de verschillende soorten krachten
bereikt, dan komen de deeltjes volledig los van elkaar en krijgen
tussen moleculen onderscheiden;
ze een nog grotere bewegingsvrijheid: ze gedragen zich nu als
L uitleggen dat intermoleculaire
VA N
een gas. De aggregatietoestand van een stof bij een bepaalde
krachten mee het kookpunt en
temperatuur is deels een gevolg van
smeltpunt van een stof bepalen.
de aantrekkingskrachten tussen de deeltjes waaruit ze is opgebouwd.
1
Invloed van massa en polariteit op het kookpunt van een stof
Bij kamertemperatuur zijn sommige stoffen vast, terwijl anderen vloeibaar of een gas zijn. De aggregatietoestand hangt af van het smelt- en kookpunt van de stof.
OPDRACHT 11
Onderzoek het verband tussen het kookpunt en de eigenschappen van een stof. Maak een grafiek waarin je het kookpunt (y-as) uitzet ten opzichte van de relatieve massa van de
©
1
molecule (x-as). Gebruik voor elke reeks een andere kleur. Reeks
REEKS 1
REEKS 2
228
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
Stof
Kookpunt in °C
De relatieve massa van de molecule
H2S
-60
34,1
H2Se
-41,25
80,98
H2Te
-2,2
129,62
PH3
-87,7
33,99
AsH3
-62,5
77,95
SbH3
-17
124,78
HOOFDSTUK 2
Reeks REEKS 3
REEKS 4
Stof
Kookpunt in °C
De relatieve massa van de molecule
C2H6
-88,63
30,07
C3H8
-42
44,1
C4H10
-1
58,12
ICl
97,4
162,35
Br2
58,8
159,8
Tabel 7 Kookpunten van enkele stoffen
kooktemperatuur in °C
IN
150
reeks 1
reeks 2
125 100 75
reeks 3
reeks 4
X water
VA N
50 –25
0
20
40
60
80
100
120
140
molecuulmassa in unit
160
180
–25
–50
–75
–100
Beantwoord de vragen. a
Bekijk de resultaten van reeks 1, 2 en 3. Wat is het verband tussen de massa en het kookpunt?
b Welke stoffen van reeks 4 zijn dipoolmoleculen en welke apolaire stoffen?
©
2
c
Wat is het effect van de polariteit op het kookpunt als je stoffen met ongeveer dezelfde massa
vergelijkt?
d Teken nu in de grafiek het kookpunt van water erbij. De relatieve massa van water is 18. e
Water zou in reeks 1 moeten liggen. Dat zijn allemaal verbindingen van waterstof met een element uit hoofdgroep VIa. Ligt het kookpunt in lijn van de verwachtingen op basis van a?
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 2
229
TIP Je kunt het vergelijken met een zwembad vol ballen. Opblaasbare strandballen zullen sneller uit het bad vliegen dan bowlingballen van eenzelfde grootte.
Wanneer we het kookpunt van gelijksoortige, apolaire stoffen met elkaar vergelijken (reeks 1, reeks 2 en reeks 3), valt uit de grafiek het verband tussen het kookpunt en de molecuulmassa af te leiden: hoe hoger de massa van de deeltjes, hoe hoger het kookpunt. Dat komt doordat zwaardere moleculen moeilijker ontsnappen aan de zwaartekracht en er meer energie nodig is om de moleculen te doen bewegen. In vergelijking tot lichtere moleculen zullen zwaardere moleculen pas bij een hogere temperatuur over elkaar (vloeistof) rollen of van elkaar loskomen (gas). Als je het kookpunt van stoffen met een gelijkaardige massa vergelijkt (reeks 4), dan valt op dat het kookpunt van polaire verbindingen of
IN
dipoolmoleculen hoger ligt dan het kookpunt van apolaire verbinding.
Dat komt doordat er tussen polaire moleculen sterkere intermoleculaire
krachten bestaan: krachten die tussen de moleculen heersen en de moleculen bij elkaar houden. Pas als die intermoleculaire krachten verbroken worden,
komen deeltjes los van elkaar. Omdat het verbreken van die intermoleculaire
krachten energie kost, zullen stoffen die opgebouwd zijn uit dipoolmoleculen, hogere kookpunten hebben. Water heeft, ondanks zijn zeer lage molecuulmassa (18 unit), een bijzonder hoog kookpunt: 100 °C.
Dat kookpunt ligt veel hoger dan dat van verbindingen tussen waterstof en de andere elementen van de 6de groep. Dat wijst erop dat er tussen
VA N
watermoleculen bijzonder sterke krachten heersen die veel energie vereisen om ze te verbreken.
Die intermoleculaire krachten hebben een gelijkaardig effect op het smeltpunt van stoffen.
De massa van deeltjes heeft een invloed op het kookpunt van de stof. Hoe hoger de massa, hoe hoger het kookpunt. Polaire verbindingen hebben een hoger kookpunt dan apolaire verbindingen met een gelijkaardige massa. Dat is een gevolg van het bestaan van krachten die tussen de moleculen heersen: de intermoleculaire krachten.
Intermoleculaire krachten
©
2
2.1 De Londonkracht of Londondispersiekracht Apolaire moleculen hebben geen polaire bindingen en dus geen permanente negatief geladen en positief geladen pool. Je zou dus denken dat er geen elektrostatische aantrekking (aantrekking tussen + en – ladingen) tussen de moleculen is. Maar doordat elektronen continu in beweging zijn, ontstaan er kortstondig minieme ladingsverschuivingen in moleculen, waardoor de moleculen elkaar een klein beetje aantrekken. Die zwakke intermoleculaire aantrekkingskrachten noemen we de Londonkrachten of de Londondispersiekrachten.
230
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 2
Die krachten zijn aanwezig in alle moleculen, dus ook in dipoolmoleculen, maar het zijn de enige intermoleculaire krachten in apolaire moleculen. De grootte van de Londonkracht neemt toe naarmate de molecule groter wordt. asymmetrische verdeling van elektronen
symmetrische verdeling van elektronen
asymmetrische verdeling van elektronen
IN
Afb. 118 Door bewegende elektronen ontstaan minieme ladingsverschuivingen, waardoor zwakke aantrekkingskrachten tussen moleculen ontstaan.
Door kortstondige ladingsverschuivingen ontstaan er zwakke
aantrekkingskrachten tussen moleculen. Die krachten noemen we de Londonkrachten of Londondispersiekrachten.
Die aantrekkingskrachten zijn de enige intermoleculaire krachten tussen apolaire moleculen. De grootte van die krachten neemt toe met de grootte van de
©
VA N
molecule.
WEETJE
1 miljoen setae
1 setae
1 000 nanohaartjes aan de top van 1 seta
gekko
Gekko’s kunnen moeiteloos op verticale wanden klauteren en blijven hangen. Het maakt voor gekko’s ook niet uit of het oppervlak nat of droog, koud of warm, glad of ruw, proper of vuil is. Ze doen dat niet op basis van klauwtjes, haakjes of lijm. Nee, ze blijven voornamelijk vastgehecht aan het oppervlak door de zwakke Londonkrachten. Aan de onderzijde van elke teen bevinden zich miljoenen haarachtige structuren, setae genoemd. Op de uiteinden daarvan zitten weer honderden tot duizenden nanohaartjes of spatulae. Die haartjes maken een intens contact met het oppervlak waar ze zich aan vasthechten. Tussen die spatulae en de moleculen van het oppervlak heersen Londonkrachten. Die zijn weliswaar zeer zwak, maar door het grote aantal spatulae tellen al die krachten op. De resulterende kracht is zo groot dat één teen het gewicht van een ondersteboven hangende gekko aan de wand kan houden.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 2
231
OPDRACHT 12 DOORDENKER
Beantwoord het vraagstuk. Stoffen met een kookpunt lager dan 35 °C en een vlampunt (laagste temperatuur waar een stof tot een ontbranding kan komen als ze met een ontstekingsbron in contact komt) lager dan 23 °C behoren tot de categorie 'zeer ontvlambare vloeistoffen en dampen'. In een labo staat een vat gevuld met propaan (C3H8) en
n-pentaan (C5H12). Het label op de vaten is onleesbaar geworden, maar de naam van de stof niet. Toch is het voldoende om de naam van de stof te weten om af te leiden welke stof zeer ontvlambaar is. Weet jij welke stof dat is?
IN
2.2 Dipoolkracht
Polaire moleculen of dipoolmoleculen hebben een permanente positief
geladen en negatief geladen pool. Je hebt al gezien dat positieve en negatieve ladingen elkaar aantrekken en gelijksoortige ladingen elkaar afstoten. Op die manier trekt de positief geladen pool van een dipoolmolecule de negatief
VA N
geladen pool van een andere dipoolmolecule aan. Die intermoleculaire aantrekkingskracht noemen we de dipoolkracht of dipoolinteractie. Dipoolkrachten zijn veel groter dan de zwakke Londonkrachten, die zowel in polaire als apolaire moleculen aanwezig zijn. Het kost dan ook veel meer energie om ze te verbreken en dat verklaart waarom de kook- en smeltpunten van polaire verbindingen (dipoolmoleculen) veel hoger zijn dan die van apolaire verbindingen met een gelijkaardige molecuulmassa. Hoe groter de partiële ladingen in de molecule, hoe sterker de onderlinge aantrekking tussen de moleculen. Daarom neemt de grootte van de dipoolkrachten toe naarmate het verschil in EN-waarde van de atomen die door de atoombinding
©
met elkaar gebonden zijn, groter wordt.
Afb. 119 De tegengesteld geladen polen trekken elkaar aan, waardoor de moleculen zich op een welbepaalde manier oriënteren.
Tussen de positief geladen en negatief geladen polen van dipoolmoleculen (polaire moleculen) heersen intermoleculaire aantrekkingskrachten die we de dipoolkrachten of dipoolinteracties noemen. Die aantrekkingskrachten zijn veel groter dan de zwakke Londonkrachten. De grootte neemt toe naarmate de EN groter wordt.
232
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 2
2.3 Waterstofbruggen OPDRACHT 13
Probeer via de applet zoveel mogelijk druppels water op het muntje aan te brengen. a
Wat merk je op?
b Teken je waarneming.
VA N
IN
applet: waterstofbruggen
Probeer het in de applet nu met hexaan. Wat merk je op?
©
c
Als het element waterstof gebonden is aan een element met een hoge elektronegatieve waarde zoals N, O, Cl of F, ontstaat een zeer polaire binding. De positieve en negatieve deelladingen zijn dan zo groot dat de dipoolkracht tussen het waterstofatoom en het niet-metaal (N, O, Cl of F) zeer sterk is. Die sterke dipoolkracht geven we daarom een aparte naam: de waterstofbrug. Door de hoge EN van het zuurstofatoom verschuiven de bindende elektronenparen van beide atoombindingen in een watermolecule naar het zuurstofatoom. Het zuurstofatoom wordt hierdoor tweemaal partieel negatief geladen. Elke watermolecule kan nu door vier waterstofbruggen verbonden worden met andere watermoleculen: — 2 waterstofbruggen ontstaan doordat de partieel positieve
waterstofatomen aangetrokken worden door een vrij elektronenpaar van een zuurstofatoom van een watermolecule.
— Het tweemaal partieel negatief geladen zuurstofatoom kan
2 waterstofatomen van andere watermoleculen aantrekken, waardoor 2 bijkomende waterstofbruggen ontstaan.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 2
233
O
δ+
H
δ+
O
δ+
H
δ
δ2-
O
δ+
+
H
δ2-
O
δ+
δ2-
H
δ+
H
δ2-
O
...
H
δ+
δ2-
H
δ+
O
H
...
δ+
H
δ2-
H
δ+
δ+
δ+
δ+
O
H
H
H
δ2-
δ+
δ+
H
O
δ+
H
H
δ+
δ2-
O
δ+
H
δ2-
δ2-
H
δ+
δ2-
δ+
IN
δ2-
O
δ
H
+
H
O
δ
H
O
δ
+
H
...
+
H
H
Afb. 120 Tussen watermoleculen bestaan sterke waterstofbruggen.
Het zijn de waterstofbruggen die verantwoordelijk zijn voor het zeer hoge
kookpunt en de oppervlaktespanning van water, want de waterstofbruggen
VA N
zorgen ervoor dat de watermoleculen elkaar onderling zeer hard aantrekken.
δ– waterstofbrug δ+ H
δ+
polaire covalente binding
O
δ–
H δ
–
δ+ δ–
δ
+
Afb. 121 De waterstofbruggen in water zijn verantwoordelijk voor sterke onderlinge aantrekking van de watermoleculen.
Een waterstofbrug ontstaat bij polaire moleculen die waterstof gebonden
©
hebben op een sterk elektronegatief element (zoals zuurstof, stikstof, fluor).
234
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
Daardoor ontstaat een zeer polaire atoombinding en grote (positieve en negatieve) deelladingen, en dus een bijzonder sterke dipoolkracht tussen het waterstofatoom met de positieve deellading en het atoom met een negatieve deellading van een andere molecule.
HOOFDSTUK 2
WEETJE Als je een glas vol water schenkt, dan komt het water hoger dan de rand van het glas. Dat is te danken aan de opper-
sterke bindingen tussen watermoleculen aan de oppervlakte
vlaktespanning van water. Een molecule water IN de vloeistof is aan alle zijden omringd door andere watermoleculen. De krachten die de moleculen op elkaar uitoefenen, heffen elkaar op. Bij de watermoleculen aan het wateroppervlak is dat niet het geval: hierdoor ondervinden ze een nettokracht naar binnen toe. De aantrekkingskrachten tussen de moleculen in het wateroppervlak zijn zelfs zo groot dat het oppervlak zich
water moleculen in het midden van water
gedraagt als een vlies. Je kunt er dus een punaise of paperclip op laten drijven. Probeer het zelf eens!
IN
Afb. 122 Oppervlaktespanning van water.
De helmbasilisk of jezushagedis kan hierdoor zelfs over het
water lopen, tenminste als hij er voldoende vaart achter steekt. Het vlies op het wateroppervlak is net niet sterk genoeg om
zijn gewicht te dragen, dus moet hij ervoor zorgen dat hij zijn volgende stap heeft gezet voordat zijn vorige voet doorheen het wateroppervlak breekt.
VA N
Afb. 123 De jezushagedis
Water is de enige stof op aarde die voorkomt in 3 aggregatietoestanden: vast (ijs), vloeibaar (water) en gas (waterdamp). Bij de meeste stoffen neemt de massadichtheid (de massa per volume) af met toenemende temperatuur: door warmte zetten stoffen uit, waardoor eenzelfde volume een kleinere hoeveelheid stof bevat.
Afb. 124 Water dat bevriest, zet uit en kan glazen flessen doen breken.
Water is een buitenbeentje. Water heeft de hoogste massadichtheid bij 4 °C: 1 liter water bij 4 °C is zwaarder (en bevat meer water) dan een liter bij elke andere temperatuur. Water van 4 °C dat opwarmt, zet net als andere stoffen uit, waardoor er per liter minder water in zit. De massadichtheid neemt af. Wanneer je water laat afkoelen onder de 4 °C, zal het ook uitzetten. Wie ooit al een fles of blikje met drank in de vriezer heeft gestopt, weet wellicht dat het zal barsten als het bevriest. Maar hoe komt dat? 2°
4°
T 2° D .9999
15°
watermoleculen op een relatief grote afstand van elkaar. Als g(cm3) 1.0000
T 4° D 1.0000
T 15° D .9991
water
ijs
T 0° D .9170
0
5
In vast water – ijs dus – zitten de water-moleculen gerangschikt
20°
in een rooster. De waterstofbruggen houden de
©
0° (ijs)
10
15
0.9990 T 20° D .9982
het ijs begint te smelten, dan komen er moleculen los en wat dichter bij elkaar. Het volume water krimpt dus als het water
0.9980
smelt. Bij 4 °C zitten de watermoleculen het dichtst op elkaar.
0.9170
Als de temperatuur verder toeneemt, worden steeds meer
0.9160 20 °C
Afb. 125 Dichtheidsverloop van water. Zuiver water heeft de grootste dichtheid bij 4 °C.
waterstofbruggen gebroken en bewegen de moleculen steeds heviger, waardoor de onderlinge afstand tussen de moleculen weer groter wordt en het water uitzet.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 2
235
HOOFDSTUK 3
Oplosbaarheid en geleidbaarheid van stoffen LEERDOELEN
L het verschil aangeven tussen moleculaire verbindingen en ionverbindingen; L beschrijven dat polaire moleculen een positieve en negatieve zijde hebben; L bepalen of moleculen polair of apolair zijn op basis van hun structuurformule; L beschrijven welke krachten tussen polaire en apolaire moleculen heersen.
IN
Je kunt al:
Mensen moeten gemiddeld anderhalve liter water drinken om de hoeveelheid water die ze dagelijks
door zweet en urine verliezen, terug aan te vullen. Maar veel mensen vinden water te smaakloos. Ze
verkiezen cola, limonade, koffie, thee, bier of wijn.
Die dranken bestaan uit water waarin heel wat stoffen
Je leert nu:
VA N
zijn opgelost. Maar niet alle stoffen lossen goed op.
L polaire en apolaire stoffen op basis van hun oplosbaarheid in water onderscheiden;
L elektrolyten onderscheiden van nietelektrolyten;
We willen weten of er een verband bestaat tussen de polariteit van een stof en de oplosbaarheid in een oplosmiddel.
Een oplosmiddel is een vloeistof. Tussen
L de processen ionisatie, hydratatie en dissociatie beschrijven;
L een ionisatie- en dissociatievergelijking opstellen;
de moleculen van het oplosmiddel heersen intermoleculaire krachten. Je leerde al dat tussen apolaire moleculen zoals n-pentaan alleen zwakke Londonkrachten heersen en tussen polaire moleculen dipoolkrachten, en bij water ook nog
L het verband leggen tussen bindingstype en geleidingsvermogen.
waterstofbruggen. Die intermoleculaire krachten zullen bepalen welke stoffen kunnen worden opgelost.
Oplosbaarheid van ionverbindingen in polaire en apolaire oplosmiddelen
©
1
Ionverbindingen zijn opgebouwd uit grote aantallen positieve en negatieve ionen die zich in een ionrooster bevinden. De ionen worden op hun plaats gehouden door sterke elektrostatische aantrekkingskrachten. Sommige ionverbindingen lossen op in polaire oplosmiddelen zoals water. Wanneer een ionverbinding in water terechtkomt, richten de watermoleculen hun positief geladen zijde (H-atomen) naar de negatieve ionen en hun negatief geladen pool (het zuurstofatoom) naar de positieve ionen. Zo ontstaan ion-dipoolinteracties. Als die krachten groter zijn dan de krachten tussen de ionen in het ionrooster, dan komen de ionen los. Het verschijnsel
236
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 3
waarbij de ionen die aanwezig waren in de verbinding, loskomen, wordt dissociatie genoemd. Eenmaal volledig vrij ontstaan er gehydrateerde ionen doordat de ionen volledig worden omringd door een mantel van watermoleculen. Dat verschijnsel heet hydratatie.
OPDRACHT 14 ONDERZOEK
Onderzoek de oplosbaarheid van ionverbindingen in polaire en apolaire oplosmiddelen. en voer het labo uit.
IN
Ga naar
OPDRACHT 15
Bekijk de video over het oplossen van een zout.
Formuleer in verschillende stappen het oplosproces van een ionverbinding. -
-
+
-
-
+
+
-
-
+
+
-
+
-
+
+
-
+
+
-
+
De ionen zijn al aanwezig en zitten met ionkrachten
-
stevig vast in het ionrooster. Als het zout oplost, dan
+
komen de ionen los uit het rooster en dissocieert het
-
zout.
video: zout oplossen in water
VA N
+
+
-
+
-
+
-
+
+
-
-
+
-
+
-
+
-
+
-
+
-
+
-
+
-
+
-
-
+ -
+
-
+ -
δ- δ+ δ+
-
+ -
+
1
+
pool naar
-
2
Andere watermoleculen richten zich met hun
3
negatieve pool naar
δ+ δ-
δ+
δ+ δ- + δ
δ δ+ -
δ δ+ -
δ+
δ+ δ+ δ
δ+ δδ+
δ+ δ- δ+
+ δ- δ δ+
©
δ+ δ- δ+
δ+ δδ+
δ+ δ- δ+
δ- δ+ δ+
δ+ δ
+
δ+ δ+ δ- δ+ δ+ δ-
zijn dan de
.
en valt het kristal
δ- δ+ δ+ δ-
Als de ion-dipoolinteracties
.
krachten tussen de ionen, dan komen de
δ+ δ- δ+
δ+
Watermoleculen richten zich met hun positieve
4
uiteen. Dat is
.
Doordat de ionen zich omgeven met een
, ontstaan er gehydrateerde . Dat verschijnsel heet
.
Ionverbindingen zijn al opgebouwd uit ionen voordat ze oplossen in water. Het oplosproces in water is een
.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 3
237
De dissociatie van een zout kun je voorstellen door de dissociatievergelijking. Die vergelijking wordt opgesteld door links van de reactiepijl de formuleeenheid van de ionverbinding te noteren en rechts van de reactiepijl de soorten ionen. Het aantal van de verschillende ionen in de formule-eenheid, schrijven we als coëfficiënt in de vergelijking. Boven de reactiepijl schrijven we H2O, omdat het die molecule is die het ionrooster dissocieert.
TIP De aggregatietoestand wordt in de reactie-vergelijking als subscript bij de verschillende deeltjes gemeld. Daarbij gebruiken we de volgende (s): vaste toestand
IN
notaties:
(l): vloeibare toestand
(g): gasvormige toestand
(aq): gehydrateerd ion, opgelost in water
OPDRACHT 16
Noteer de dissociatievergelijking van de onderstaande zouten. aluminiumchloride:
VA N
a
b natriumhydroxide:
Bij sommige ionverbindingen zijn de elektrostatische aantrekkingskrachten zo groot dat de watermoleculen ze bijna niet uit hun ionrooster kunnen trekken. Die zouten zijn zeer slecht oplosbaar. In thema 05 zul je zien welke zouten goed oplosbaar zijn en welke slecht oplosbaar.
OPDRACHT 17 DEMO
Geleidbaarheid in oplossingen van ionverbindingen Onderzoeksvraag
©
Hoe verschillen zuivere stoffen en oplossingen in het geleiden van de stroom? Werkwijze
De leerkracht test of een aantal zuivere ionverbindingen en oplossingen van ionverbindingen de stroom geleiden. De leerkracht gebruikt hiervoor een open stroomkring met een testlampje en elektroden. Als het lampje gaat branden, dan geleidt de stof of de oplossing de elektrische stroom. Waarnemingen — De lamp brandt WEL / NIET als de elektroden worden gebracht in de vaste ionverbindingen.
— De lamp brandt WEL / NIET als de elektroden worden gebracht in een oplossing van de ionverbindingen. 238
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 3
Besluit — Vaste ionverbindingen geleiden
— Ionverbindingen die oplossen, geleiden Reflectie
a
Verklaar je waarneming.
IN
b DOORDENKER: Zouten hebben hoge smeltpunten. Het smeltpunt van keukenzout (NaCl) bedraagt 801 °C. Zal een gesmolten zout de elektrische stroom geleiden? Verklaar je antwoord.
©
VA N
Omdat in een oplossing van een ionverbinding met water vrije ionen ontstaan, zal de oplossing de elektrische stroom geleiden. Ionverbindingen zijn daarom elektrolyten.
Ionverbindingen lossen niet op in apolaire oplosmiddelen omdat er geen elektrostatische aantrekking heerst tussen de apolaire moleculen van het oplosmiddel en de ionen in het rooster. Het oplosmiddel is niet in staat om zich tussen de ionen te begeven of de ionen uit het rooster los te trekken.
Ionverbindingen zijn niet oplosbaar in apolaire oplosmiddelen, maar veel ionverbindingen lossen goed op in polaire oplosmiddelen. In een polair oplosmiddel zoals water ontstaan iondipoolinteracties tussen ionen. — Iondipoolinteracties overwinnen krachten tussen ionen in rooster niet: slecht oplosbaar zout
— Iondipoolinteracties overwinnen krachten tussen ionen in rooster:
dissociatie of loskomen van ionen → hydratatie: de ionen worden omringd door een watermantel.
De dissociatievergelijking is de reactievergelijking die de dissociatie voorstelt. Omdat in een mengsel van ionverbindingen en water vrije ionen voorkomen, zijn ionverbindingen elektrolyten. ` Maak oefening 6 t/m 12 op p. 257-259.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 3
239
2
Oplosbaarheid van moleculaire verbindingen
OPDRACHT 18 ONDERZOEK
Onderzoek de oplosbaarheid van polaire en apolaire moleculen in polaire en apolaire oplosmiddelen. en voer het labo uit.
IN
Ga naar
Apolaire stoffen blijken niet op te lossen in polaire oplosmiddelen maar
wel in apolaire oplosmiddelen. Dat komt omdat er tussen de moleculen van een apolair oplosmiddel alleen zwakke Londonkrachten heersen. Apolaire
moleculen kunnen zich bijgevolg gemakkelijk plaatsen tussen de moleculen van een apolair oplosmiddel. Omdat de moleculen van de opgeloste stof elkaar onderling niet aantrekken, blijven ze onderling ook niet bijeen.
I
VA N
I
H H H H H
H H H H H
H C C C C C H
H C C C C C H
H H H H H
H H H H H
H H H H H
H C C C C C H H H H H H
Afb. 126 Tussen apolaire moleculen van het oplosmiddel n-pentaan zijn enkel zwakke Londonkrachten aanwezig. Andere apolaire moleculen kunnen gemakkelijk plaatsnemen tussen de moleculen van het oplosmiddel.
Zowat het meest gebruikte polaire oplosmiddel is water. In vloeibaar water zijn de watermoleculen onderling stevig met elkaar verbonden door waterstofbruggen. Een apolaire molecule (zoals dijood) kan zich bijgevolg niet tussen de watermoleculen wringen. Mocht een apolaire molecule toch
©
tussen watermoleculen verzeild raken, dan zou de onderlinge aantrekking van de moleculen van het oplosmiddel ervoor zorgen dat de apolaire molecule er terug uit wordt geduwd.
I
I δ+
H
O
δ2-
δ+
H
δ+
δ+
O
δ2-
δ+
H
δ2-
δ+
H
δ+
H H
O
δ+
O
δ2-
δ+
H
δ2-
δ+
H
δ+
H H
O
δ+
O
δ2-
δ+
H
δ2-
I
I
δ+
H
δ+
δ+
H
O
δ2-
δ+
H
O
δ2-
δ+
H
H H
O
H δ+
H
O
δ2-
δ+
H
δ+
H
O
δ2-
δ+
H
Afb. 127 Door de sterke onderlinge aantrekking van de watermoleculen, kunnen apolaire moleculen er niet tussen.
240
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 3
Stoffen die opgebouwd zijn uit polaire
δ+
H
moleculen, zoals glucose en methanol,
O
δ2-
+
δ+
-
H
δ+
lossen op in water en andere polaire dipoolinteracties ontstaan tussen de
δ+
O
H
moleculen van de opgeloste stof en het
δ2-
H δ+
H
δ+
oplosmiddel: de positieve pool van een
O
δ2-
δ+
H
δ+
O
δ2-
δ+
H
H
polaire molecule zal zich richten op de
δ2-
δ+
H
oplosmiddelen. Dat komt doordat
O
H
Afb. 128 Polaire moleculen lossen op in polaire oplosmiddelen, omdat tegengesteld geladen polen van oplosmiddel en opgeloste stof elkaar aantrekken.
negatieve pool van de moleculen van het oplosmiddel en omgekeerd. Polaire moleculen van de op te lossen stof
IN
nemen dan als het ware de plaats in van enkele moleculen van het polaire oplosmiddel. Eventueel kunnen ook waterstofbruggen gevormd worden tussen de opgeloste stof en het oplosmiddel.
Het ontbreken van aantrekkingskracht tussen de dipoolmolecule en
de moleculen van een apolair oplosmiddel enerzijds, en de onderlinge
aantrekking van de dipoolmoleculen anderzijds, zorgt dat polaire moleculen zich niet verspreiden tussen de apolaire moleculen. Dipolen lossen dus niet
op in apolaire oplosmiddelen. Ze blijven erop drijven als hun massadichtheid kleiner is dan die van het oplosmiddel, of zinken als hun massadichtheid
©
VA N
groter is.
+
+ -
+
+ -
+
+ -
+
+ -
+
+ -
+
H H H H H
H H H H H
H C C C C C H
H C C C C C H
H H H H H
H H H H H
-
H H H H H
H C C C C C H H H H H H
Afb. 129 Omdat de dipoolinteracties sterker zijn dan de Londonkrachten tussen apolaire oplosmiddelen, lossen polaire moleculen niet op in apolaire oplosmiddelen zoals n-pentaan.
De oplosbaarheid van een moleculaire verbinding hangt af van de aard van de verbinding en het oplosmiddel: — Polaire moleculen lossen op in polaire oplosmiddelen.
— Apolaire moleculen lossen op in apolaire oplosmiddelen.
` Maak oefening 13 t/m 17 op p. 259-260.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 3
241
WEETJE Zijn je handen vettig van een afgevallen fietsketting? Dat krijg je niet schoon met water. Vetten zijn apolair en je weet inmiddels dat apolaire stoffen niet oplossen in water. Vuil dat bestaat uit apolaire stoffen, spoel je niet zomaar weg met water. Je hebt zeep of een detergent nodig. Een molecule zeep of detergent is opgebouwd uit een lang, apolair staartdeel en een polaire/geladen kop:
O
H C C C C C C C C C C C C H H H H H H H H H H H apolaire staart
IN
H H H H H H H H H H H
O -
polaire kop
Afb. 130 De lange staart van een zeepmolecule bestaat uit C- en H-atomen en is apolair. De kop van de molecule is opgebouwd uit een -COO- groep en lost op in water.
Wanneer zeep wordt opgelost in water, zullen de apolaire staarten van de zeepmoleculen oplossen in het vet. De polaire kopjes van de zeepmoleculen blijven buiten het apolaire vuil zitten (zie afb. 128). Wanneer je de
handen gaat spoelen met water, trekken de watermoleculen met dipoolkrachten en waterstofbruggen aan de
VA N
polaire koppen. Zo komt het deeltje vuil los.
Apolaire staarten lossen op in vet. De polaire/geladen kopjes blijven opgelost in water en helpen om het apolaire vuil los te maken van het oppervlak.
zeepmolecule
polaire/ geladen kop
©
apolaire staart
vet
oppervlak
Afb. 131 De werking van zeep
242
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 3
3
Ionisatie van zuren en ammoniak
OPDRACHT 19 ONDERZOEK
Onderzoek welke stoffen of oplossingen de stroom geleiden. en voer het labo uit.
IN
Ga naar
Soms zijn de dipoolkrachten tussen de watermoleculen en de opgeloste molecule zo groot dat de opgeloste molecule stuk wordt getrokken en
ionen ontstaan. Het verschijnsel, waarbij een neutrale molecule stuk wordt getrokken en aanleiding geeft tot het ontstaan van ionen, wordt ionisatie
genoemd. Het treedt op wanneer zuren of ammoniak (NH3) oplossen in water.
Dat verschijnsel wordt weergegeven door middel van de ionisatievergelijking. De ionisatievergelijking geeft links van de reactiepijl het zuur en rechts de
VA N
gevormde ionen weer.
OPDRACHT 20 ONDERZOEK
Voer volgende proef uit. Onderzoeksvraag
Welke stoffen of oplossingen geleiden de elektrische stroom? Hypothese
Polaire oplosmiddelen geleiden de elektrische stroom.
Apolaire oplosmiddelen geleiden de elektrische stroom.
Oplossingen van (sommige) polaire moleculen geleiden de elektrische stroom. Benodigdheden
materiaal
©
bekerglazen (100 mL)
gedestilleerd/gedemineraliseerd water 12 V stroombron
12 V lampje in houder elektroden
stoffen maisolie HCl (1 mol) L NH3 suiker
ethanol
citroenzuur
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 3
243
Werkwijze 1
Maak gebruik van de onderbroken stroomkring waarmee je kan aantonen dat metalen de elektrische stroom geleiden.
2
Test of het lampje brandt door beide elektroden tegen elkaar te brengen.
3
Onderzoek of de stoffen en oplossingen opgenomen in de tabel (zie waarnemingen), de stroom geleiden door er de elektroden in te brengen.
4
Noteer je waarnemingen elke keer in de tabel.
5
Spoel na elke proef de elektroden grondig met gedemineraliseerd water.
Zuivere stof
IN
Waarnemingen Soort verbinding
Geleiding
zuiver water
ja / neen
maisolie
ja / neen
Oplossing in water van…
Geleiding ja / neen
ethanol
ja / neen
oplossing zoutzuur (HCl)
ja / neen
oplossing ammoniak (NH3)
ja / neen
Aard verbinding opgeloste stof
VA N
suiker
Verwerking
— Geleiding van elektrische stroom is een verplaatsing van geladen deeltjes. Als een stof of een oplossing
de elektrische stroom niet geleidt, zijn er ófwel geen geladen deeltjes aanwezig, ófwel kunnen de geladen deeltjes zich niet verplaatsen.
— Een zuivere polair en apolaire oplosmiddel geleiden de elektrische stroom WEL / NIET. Hieruit volgt dat er WEL / GEEN geladen deeltjes in aanwezig zijn.
— Sommige oplossingen van polaire moleculen geleiden de elektrische stroom. Als een oplossing van een stof opgebouwd uit polaire molecule de elektrische stroom geleid, kunnen we afleiden dat er
Besluit
— Zuivere polaire en apolaire oplosmiddelen
©
— Sommige oplossingen van polaire stoffen
244
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 3
.
Stoffen die bestaan uit neutrale moleculen, zoals zuren of ammoniak, kunnen aanleiding geven tot een oplossing die ionen bevat. Het verschijnsel waarbij ionen ontstaan uit ongeladen moleculen, noemen we ionisatie. Die ionen kunnen zich verplaatsen doorheen de vloeistof. Aangezien een elektrische stroom een verplaatsing is van geladen deeltjes, geleiden die oplossingen elektriciteit. Stoffen die in een oplossing de elektrische stroom geleiden, zoals zuren en ammoniak, noemen we elektrolyten. Stoffen die wel oplossen maar geen ionen vormen, zoals suiker, geven geen aanleiding tot een oplossing die de elektrische stroom geleidt. Dergelijke stoffen noemen we
TIP
IN
niet-elektrolyten.
In de chemie betekent ‘oplossen’ dat twee stoffen een homogeen mengsel vormen. Als oplosmiddel wordt meestal water gebruikt. Het oplossen van een stof in water kan betekenen dat:
— aanwezige ionen loskomen uit het ionrooster (dissociëren), zoals een oplossing van een ionverbinding;
— moleculen van de opgeloste stof onveranderd mengen met de
moleculen van het oplosmiddel, zoals een oplossing van suiker in water;
VA N
— moleculen gesplitst worden in ionen (ioniseren), zoals een oplossing van een zuur of ammoniak.
3.1 Ionisatie van zuren
Als een zuur oplost in water, trekt het zuurstofatoom van de watermolecule zo hard aan het waterstofatoom van het zuur, dat het gescheiden wordt van beide elektronen van de atoombinding. Op die manier wordt de zuurmolecule gesplitst in een proton of positief geladen waterstofion (H+) en een negatief
geladen zuurrestion. Het waterstofion wordt gebonden op een watermolecule en vormt zo een hydroxoniumion (H3O+). Als een zuur meerdere waterstof-
atomen bevat, kunnen elk van de waterstofatomen als protonen van het zuur verwijderd worden. De negatieve lading van het zuurrestion is gelijk aan het
©
aantal protonen dat werd afgesplitst van het zuur.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 3
245
OPDRACHT 21
Formuleer in verschillende stappen de ionisatie van een zuur. 1
H2O
De ionen zijn nog
in de molecuulstructuur van het zuur voordat het in water oplost. Z
2
IN
H
De zuurmolecule met een polaire atoombinding wordt omgeven door
3
Door de
.
van de watermoleculen
VA N
wordt de binding tussen waterstof en het zuurrest verbroken. Beide elektronen van de atoombinding
4
Het proton wordt gebonden op
waardoor
H3O+
Het zuur valt uiteen in een
Z–
en een
©
van
246
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 3
. ontstaan. . We spreken .
OPDRACHT 22
Stel de ionisatievergelijkingen voor. 1
Zoutzuur heeft als formule HCl Als je zoutzuur oplost in water, dan wordt de atoombinding tussen waterstof en chloor verbroken.
H
O
H
CI
H Duid de partiële ladingen aan in de watermolecule en de molecule zoutzuur.
IN
a
b Duid met een stippellijn de dipoolkracht aan tussen de watermolecule en de zuurmolecule. c
Teken de deeltjes die ontstaan door reactie tussen de zuurmolecule en de watermolecule.
d Benoem de deeltjes die ontstaan door die reactie.
e
Schrijf de ionisatievergelijking van zoutzuur.
Zwavelzuur Zwavelzuur heeft als formule H2SO4. Als zwavelzuur opgelost wordt in water, dan kunnen 2 protonen
VA N
2
worden afgesplitst. Dat gebeurt in 2 verschillende stappen waarbij telkens een proton wordt overgedragen aan een andere watermolecule. We spreken van een stapsgewijze ionisatie.
O
H O S O H O
O H H
O H H
a
Duid met een stippellijn de dipoolkracht aan tussen de watermolecule en de zuurmolecule.
b Teken de deeltjes die ontstaan door reactie tussen de zuurmolecule en de watermolecule. Benoem de deeltjes die ontstaan door die reactie.
©
c
d Schrijf de ionisatievergelijking van: — de eerste reactie;
— de tweede reactie;
— zwavelzuur.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 3
247
3.2 Ionisatie van ammoniak Als ammoniak (NH3) oplost in water, richt het partieel positief geladen
waterstofatoom van een watermolecule zich naar het partieel negatief geladen stikstofatoom van ammoniak. Door de sterke dipoolkracht wordt een proton afgesplitst van een watermolecule, waardoor een negatief hydroxideion ontstaat. De beide elektronen van het niet-bindende elektronenpaar van N worden vervolgens gebruikt om dat proton te binden op de molecule ammoniak, waardoor een positief ammoniumion (NH4+) wordt gevormd. δ+
H
δ-
δ+
H O
IN
H N
H + H N H + H O
2δ-
δ+
H
H
H
Afb. 132 Het vrije elektronenpaar van stikstof wordt gebruikt om een waterstof afkomstig van water te binden.
De ionisatievergelijking van ammoniak wordt dan NH3 + H2O → NH4+ + OH-
Ionisatie is het verschijnsel waarbij ionen ontstaan als moleculen oplossen in water. Het kan worden voorgesteld door een ionisatievergelijking.
VA N
De ionisatievergelijking geeft links van de pijl water en ammoniak of het zuur weer, rechts de gevormde ionen na ionisatie. Zuren die oplossen in water geven aanleiding tot positieve hydroxoniumionen en negatieve zuurresten. Als ammoniak oplost in water ontstaan positieve ammoniumionen en negatieve hydroxide-ionen.
Een stof opgebouwd uit moleculen die in water ioniseren, is een elektrolyt omdat een oplossing van die stof de elektrische stroom geleidt. Moleculen die niet ioniseren zijn niet-elektrolyten.
` Maak oefening 18 en 19 op p. 260.
Verband tussen zuurtegraad en concentratie van protonen
©
4
Je zag al dat tussen de watermoleculen in zuiver water sterke dipoolkrachten (en waterstofbruggen) heersen. Nu en dan zullen watermoleculen onder invloed van die krachten, net zoals zuren, ioniseren. Als een watermolecule stuk wordt getrokken, ontstaat zowel een hydroxoniumion (H3O+) als een hydroxide-ion (OH-). We noemen dat de auto-ionisatie van water.
H
H
O H + O H H2O + 248
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 3
H2O
O HOH-
-
H + +
H O H H3O+
+
Nauwkeurige metingen tonen aan dat in 1 L zuiver water, zich 10-7 mol H3O+- en
TIP Als je de concentratie van een stof wilt geven in mol, dan plaats je de stof L tussen vierkante haakjes.
10-7 mol OH--ionen bevinden.
In zuiver water geldt: concentratie H3O+ = concentratie OH[H3O+] = [OH-]
[H3O+] betekent 'de
concentratie van H3O+'
Een oplossing waar de concentratie aan H3O+ gelijk is aan de concentratie aan
OH-, noemen we een neutrale oplossing.
IN
OPDRACHT 23 ONDERZOEK
Onderzoek het verband tussen de zuurtegraad en de hoeveelheid van bepaalde ionen. Benodigdheden Materiaal 1 beker
digitale pH-meter
!
Stoffen een paar druppels azijn natriumhydroxide (0,1 mol) L
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFT
Check steeds goed de veiligheidsmaatregelen en gevaren van alle stoffen en materialen.
Werkwijze Neem een beker en vul die met gedemineraliseerd water.
VA N
1
2
Meet de pH met de digitale pH-meter en noteer je waarneming.
3
Voeg enkele druppels azijn toe aan het water en meet de pH opnieuw.
4
Voeg een extra hoeveelheid azijn toe en meet de pH opnieuw.
5
Maak de beker leeg en spoel het grondig.
6
Spoel de elektroden van de digitale pH-meter af.
7
Vul de beker met gedemineraliseerd water.
8
Voeg enkele druppels van de NaOH-oplossing toe, roer en lees de pH opnieuw af.
9
Voeg nog enkele druppels van de NaOH-oplossing toe, roer en lees de pH van de oplossing opnieuw af. Waarnemingen
a
pH van gedemineraliseerd water:
b pH van een oplossing met azijnzuur: c
pH van een oplossing met meer azijnzuur:
d pH van een oplossing met NaOH:
pH van een oplossing met meer NaOH:
©
e
Verwerking
— In een neutrale oplossing zijn naast watermoleculen positieve en negatieve
aanwezig.
— Wanneer zuren oplossen in water, en een positief
ze in een negatief
. Als een zuur oplost in water, verhoogt de concentratie
aan HYDROXONIUMIONEN / HYDROXIDE-IONEN in de oplossing. De pH van een dergelijke oplossing wordt dan
.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 3
249
— Wanneer hydroxiden oplossen in water, negatieve
ze in positieve
en
. Hierdoor verhoogt de concentratie aan HYDROXONIUMIONEN /
HYDROXIDE-IONEN in de oplossing. De pH van een dergelijke oplossing wordt dan
.
Besluit
— Een oplossing met meer hydroxoniumionen dan een neutrale oplossing heeft een pH KLEINER / GROTER dan 7.
— Een oplossing met meer hydroxide-ionen dan een neutrale oplossing heeft een pH KLEINER / GROTER
IN
dan 7.
OPDRACHT 24 DOORDENKER
Hoe verandert de zuurtegraad als ammoniak in water opgelost wordt?
VA N
Als de concentratie aan H3O+ stijgt (en groter wordt dan de concentratie
WEETJE
Naast de pH is er ook de pOH. De pOH geeft weer
hoe basisch de oplossing is. Ze kan worden
berekend volgens de formule:
[OH ] = 10 —
-pOH
In zuiver water is ook de pOH gelijk aan 7.
aan OH-), ontstaat een zure oplossing. Als de concentratie aan OH- stijgt
(en groter wordt dan de concentratie aan H3O+), ontstaat een basische of alkalische oplossing.
De zuurtegraad of de pH geeft weer hoe zuur een oplossing is en hangt af van de concentratie aan H3O+ -en OH--ionen. De zuurtegraad wordt berekend op basis van de concentratie aan H3O+ in de oplossing volgens: [H3O+] = 10-pH
Omdat de concentratie aan [H3O+] in zuiver water gelijk is aan 10-7 mol, is de L pH van zuiver water gelijk aan 7. In oplossingen blijkt er steeds een verband te bestaan tussen de concentratie aan hydroxide-ionen en het aantal hydroxoniumionen, namelijk: [H3O+] · [OH—] = 10-14 mol L2
©
2
Dat betekent dat de concentratie hydroxoniumionen stijgt als de concentratie aan hydroxide-ionen daalt en omgekeerd. Als zuren oplossen in water, dan ioniseert het zuur waardoor de concentratie aan H3O+ stijgt. Als de concentratie aan hydroxoniumionen groter wordt dan 10-7 mol, wordt de pH kleiner dan 7. L
250
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 3
De concentratie OH- neemt toe bij ionisatie van ammoniak of dissociatie van ionverbindingen zoals hydroxiden. Als de concentratie OH- toeneemt, dan wordt de concentratie aan H3O+ kleiner dan 10-7 mol, waardoor de pH groter L wordt dan 7. H3O+ (mol/L) 1
pH 0
10–1
citroenzuur 2
10–2
cola 3
10–3
tomaten 4
10–4
koffie 5
10–5
urine 6
10–6
gedestilleerd water 7
10–7
menselijk bloed 8
10–8
oplossing van bakpoeder 9
10–9
broccoli 10
10–10
zeep 11
10–11
meer zuur
IN
maagzuur 1
bleekmiddel 12
neutraal
meer basisch
10
–12
10–13
14
10–14
©
VA N
schoonmaakproduct oven 13
Afb. 133 Het verband tussen de concentratie van protonen en de pH.
WEETJE
Omdat de concentratie van de hydroxoniumionen van de meeste oplossingen tussen 1 (=100) en 10-14 mol ligt, ligt de pH van de L meeste oplossingen tussen 0 en 14. Wanneer de concentratie aan hydroxoniumionen groter is dan 1 mol, zal de pH kleiner zijn dan 0. L Als ze kleiner is dan 10-14 mol, dan zal de pH groter zijn dan 14. Die L oplossingen zijn extreem zuur of alkalisch, en dus zeer gevaarlijk.
— De zuurtegraad of pH hangt af van de concentratie aan H3O+ en OH-.
— In een neutrale oplossing, zoals zuiver water, is de concentratie van beide ionen gelijk aan elkaar.
— Zure oplossingen hebben een pH < 7 omdat [H3O+] > OH-.
— Basische oplossingen hebben een pH > 7 omdat [H3O+] < OH-.
` Maak oefening 20 op p. 261.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
HOOFDSTUK 3
251
THEMASYNTHESE
POLARITEIT EN OPLOSBAARHEID KERNBEGRIPPEN
NOTITIES
KERNVRAGEN
kennisclip
Hoofdstuk 1 - Polaire en apolaire bindingen en moleculen elektronegativiteit (EN) = waarde die neiging
Een polaire atoombinding ontstaat als ∆EN > 0,5.
weergeeft om elektronen naar zich toe te trekken
Door een polaire atoombinding ontstaan partieel positieve (δ+) en partieel negatieve (δ-) ladingen.
polaire atoombinding: beide elektronen van een
polaire molecule of dipool: molecule met een positieve en negatieve zijde
IN
atoombinding zitten dichter bij een van de 2 atomen Een polaire molecule of dipool ontstaat als:
— de molecule polaire atoombindingen bevat EN
apolaire molecule: molecule zonder positieve en
— het centrum van alle partieel positieve ladingen
niet samenvalt met het centrum van alle partieel
negatieve zijde
negatieve ladingen.
Hoofdstuk 2 - Intermoleculaire krachten
Eigenschappen zoals het kookpunt en smeltpunt van
tussen moleculen:
een stof hangen af van de massa van de moleculen
VA N
intermoleculaire krachten: krachten die heersen
en de intermoleculaire krachten:
— Londonkrachten
— Londonkrachten: zwakke aantrekkingskrachten
die ontstaan door minieme ladingsverschuivingen in een molecule. Ze zijn aanwezig in alle moleculen.
— dipoolkrachten
— dipoolkrachten: aantrekkingskracht tussen
— waterstofbruggen
— waterstofbruggen: sterke dipoolkracht en tussen
positieve pool van een dipoolmolecule en
negatieve pool van een andere dipoolmolecule.
een H-atoom, gebonden aan een sterk
elektronegatief element, en de negatieve zijde van een andere dipool.
Hoofdstuk 3 - Oplosbaarheid en geleidbaarheid van stoffen
dissociatie: het verbreken van ionbindingen bij oplossen
©
water, andere zijn slecht oplosbaar.
hydratatie: ionen worden omringd door watermoleculen
en negatieve ionen vrij. De ionen worden hierbij watermoleculen.
dissociatie voorstelt
— De dissociatie kan voorgesteld worden door een dissociatievergelijking.
elektrolyt: stof die in opgeloste of gesmolten toestand de elektrische stroom geleidt
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
— Bij dissociatie van een zout komen de positieve gehydrateerd = ze worden omringd door
dissociatievergelijking: vergelijking die de
252
— Sommige ionverbindingen zijn goed oplosbaar in
THEMASYNTHESE
— Omdat in een oplossing of smelt van een ionverbinding ionen aanwezig zijn, zijn ionverbindingen elektrolyten.
THEMASYNTHESE
Hoofdstuk 3 - Oplosbaarheid en geleidbaarheid van stoffen ionisatie: een molecule die oplost wordt stukgetrokken in ionen.
— Polaire stoffen lossen op in polaire
oplosmiddelen maar niet in apolaire oplosmiddelen.
— Apolaire stoffen lossen op in apolaire oplosmiddelen maar niet in polaire oplosmiddelen.
— Als een zuur ioniseert in water, dan ontstaat
er een hydroxoniumion (H3O+) en een negatief
zuurrest (Z-)
— Als ammoniak (NH3) ioniseert in water, dan ont-
ionisatievergelijking: vergelijking die ionisatie van een molecule voorstelt.
IN
staat ammonium (NH4+) en hydroxide (OH-).
— Stoffen die ioniseren in water, zijn elektrolyten. — De ionisatie kan voorgesteld worden door een ionisatievergelijking.
— Sommige moleculen lossen op in water maar ioniseren niet. Dat zijn niet-elektrolyten.
zuurtegraad of pH: maat voor de concentratie aan oxoniumionen in een oplossing
— De zuurtegraad houdt verband met de
concentratie aan hydroxoniumionen in een oplossing:
neutrale oplossing:
VA N
•
pH = 7
[H3O+] = [OH-] = 10-7 mol L
•
zure oplossing pH < 7
[H3O+] > 10-7 mol L
basische oplossing pH > 7
[H3O+] < 10-7 mol L
©
•
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
THEMASYNTHESE
253
CHECKLIST
JA
NOG OEFENEN
1 Begripskennis — Ik kan beschrijven wat een polaire en apolaire atoombinding is. — Ik kan beschrijven wat een polaire en apolaire molecule is.
— Ik kan de verschillende intermoleculaire krachten (Londonkrachten,
dipoolkrachten, waterstofbruggen, ion-dipoolinteracties) uitleggen aan de hand van voorbeelden.
— Ik kan uitleggen hoe het proces van dissociatie, ionisatie en hydratatie gebeurt. — Ik kan aangeven wat elektrolyten en niet-elektrolyten zijn.
— Ik kan de oplosbaarheid van zouten, polaire en apolaire stoffen in polaire en
IN
apolaire oplosmiddelen toelichten.
— Ik kan het verschil aangeven tussen zure, neutrale, basische oplossing in termen van de concentratie aan H3O+-ionen en OH--ionen.
— Ik kan een verschil in kookpunt- en smeltpunt van stoffen verklaren op basis van intermoleculaire krachten.
2 Onderzoeksvaardigheden
— Ik kan onderzoeken of atoombinding polair of apolair is met behulp van de elektronegatieve waarde.
VA N
— Ik kan onderzoeken of verbinding polair of apolair is op basis van de structuurformule.
— Ik kan de dissociatie van een ionverbinding en ionisatie van een molecule voorstellen door middel van een dissociatie- of ionisatievergelijking.
— Ik kan beschrijven hoe de ionisatie van van zuren en ammoniak verloopt. — Ik kan verklaren waarom oplossingen van zouten, zuren en ammoniak de stroom geleiden.
— Ik kan voorspellen of ionverbindingen, polaire of apolaire stoffen zullen oplossen in een polair of apolair oplosmiddel.
invullen bij je Portfolio.
©
` Je kunt deze checklist ook op
254
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
CHECKLIST
CHECK IT OUT
Het regent, het regent. De pannen worden nat. 1
Als het regent, vallen er druppels water uit de lucht. Is water een polaire of apolaire molecule?
2
3
IN
In de CHECK IN zag je dat krantenpapier nat wordt: het slorpt water op. Wat leid je hieruit af over de eigenschappen van papier?
Een van de belangrijkste grondstoffen van papier is cellulose. Je ziet hieronder de structuurformule van cellulose. Verklaar waarom cellulose water absorbeert.
OH H H
OO
HO
OH
OO
HO
OH
OO
HO
VA N
HO
OH
H
OH
H
OH
H
H
H H
H
OH
OH
OH
HO H
OH
OH
OH
OH
H
HO H
H H
OH
H
H
H H
H
OH
OH
OH
OO
OH
H
H
HO H
OO
H H
H
OH
OH
H
O OH H
OH
HO H
O OH
H H
H
OH
OH
H
Hoe kun je verklaren dat waterdruppels van planten of van veren van watervogels rollen?
©
4
H
H
H
OH
OO
H H
H
H H
!
De polariteit van moleculen bepaalt in hoeverre ze oplossen in water. Het kent heel wat toepassingen in de maatschappij. Door het lotuseffect na te bootsen, ontwikkelen wetenschappers materialen waar waterdruppels afrollen en vuil meenemen, zodat je de materialen veel minder of niet meer dient schoon te maken.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
CHECK IT OUT
255
AAN DE SLAG
1
Ga op zoek naar de EN in je PSE. a
Zoek in het periodiek systeem op welk element de hoogste EN heeft.
b En welk(e) element(en) heeft de laagste EN?
c
Orden de volgende elementen volgens stijgende EN:
2
Vul de tabel aan. a
IN
Al – B – Ge – Ra
Orden de elementen volgens stijgende EN en noteer de EN ernaast in de tabel hieronder: Al – Ca – Cl – F – H – K – Li – O – P
b Schrijf bij elk element of het een metaal of een niet-metaal is. c
Wat stel je vast als je de EN van metalen vergelijkt met dat van de niet-metalen?
VA N
Element
©
Duid aan of de atoombinding tussen de volgende elementen polair of apolair is. Elementen
Atoombinding
C&H H&S
O&N
polair
apolair
polair
apolair
polair
apolair
S&O P&H
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
apolair apolair
C&O
256
Metaal (M) of niet-metaal (NM)
3
EN
apolair
AAN DE SLAG
polair
polair polair
4
Met welk element uit de 7de groep kan koolstof een apolaire atoombinding vormen?
5
Bepaal of de volgende stoffen bestaan uit polaire of apolaire moleculen. a
b
3D
CI
3D
H N H
CI C CI
polair
e
apolair
polair
I
3D
CI
apolair polair
f
6
H H
H H H
apolair polair
Kruis in de onderstaande tabel aan welke intermoleculaire krachten aanwezig zijn bij de moleculen. Londonkrachten
Apolaire moleculen
zoals F2, I2, H2
Polaire moleculen
zoals CO
met H gebonden op een NM
met een lage EN zoals HI, H2S met H gebonden op een NM
met een hoge EN zoals H2O, HF
‘Gewone’ dipoolkrachten
H-bruggen
Kruis aan welke intermoleculaire krachten er aanwezig zijn tussen de moleculen van de stof.
©
7
polair
H C C O
VA N
polair
H
apolair
C H H H
apolair
S
IN
apolair
I
H
H
CI
d
C
Stof
ammoniak (NH3)
fluorgas (F2) koolstofdioxide (CO2)
Londonkrachten
H N H H F
F
O C O H
methanol (CH3OH)
H C O
joodmonochloride
H H CI I
H-bruggen
Dipoolkrachten
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
AAN DE SLAG
257
8
Zoutzuur (HCl) heeft een kookpunt van -85 °C en waterstofbromide (HBr) een kookpunt van -66 °C. Hoe verklaar je het verschil in kookpunt?
9
Een waterdruppel aan een lekkende kraan kan soms uren blijven hangen vooraleer die plots valt. Hoe komt het dat de druppel zo lang blijft hangen en dan uiteindelijk toch valt?
IN
10
Plat op je buik vallen in water is pijnlijk. Verklaar waarom
het minder pijnlijk is als je je lichaam kaarsrecht houdt en eerst met de handen of voeten in het water terechtkomt.
VA N
11
Als je een soepbord vult met water en een paar snuifjes peper op het water strooit, blijft de peper op het oppervlak drijven
1
(figuur 1). Wanneer je vervolgens een tandenstoker in wat
afwasmiddel dipt, en daarmee het wateroppervlak aanraakt, wijkt de peper uiteen (figuur 2). Hoe kun je dat verschijnsel
©
verklaren?
2
258
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
AAN DE SLAG
Geef de dissociatievergelijking van de volgende ionverbindingen.
a
natriumfluoride
b Mg(NO3)2 c
aluminiumsulfide
d kaliumcarbonaat e
13
K2SO4
IN
12
Je gooit enkele kristallen keukenzout (NaCl) in een proefbuis met water en enkele kristallen in een
oplossing met n-pentaan (apolair oplosmiddel). Je controleert of beide oplossingen de stroom geleiden. Wat zal het resultaat zijn en hoe kun je het resultaat verklaren?
VA N
Lossen de stoffen op in water of in benzine (=een mengsel van apolaire koolwaterstoffen)? 1
Bepaal het verschil in elektronegativiteit.
2
Over welke soort binding gaat het: polair of apolair?
3
Wat is de aard van de stof: polair of apolair?
4
Lost de stof op in water of in benzine?
5
Duid in de lewisstructuren de partiele ladingen aan.
Stoffen
a
CO2
b HCl c
d NH3
e
O C O
H CI
C-O :
H-Cl :
CI
CI C CI CI H N H H
H2S
H
S
H
Aard van de stof
Soort binding
ΔEN
CCl4
©
14
C-Cl :
N-H :
H-S :
Oplosbaar in water of benzine? benzine water benzine water benzine water
benzine water benzine water
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
AAN DE SLAG
259
15
Welke stoffen lossen op in water en welke
TIP
stoffen lossen op in n-pentaan?
Bekijk de structuur-
dijood, ethaan, KOH, NH3, salpeterzuur (HNO3) a
formule van ammoniak en salpeterzuur.
in water:
b in pentaan:
IN
16
bijlage: structuurformule ammoniak en salpeterzuur
Je giet een kleine hoeveelheid water en een kleine hoeveelheid maisolie (apolair) in een reageerbuis.
Maisolie heeft een kleinere massadichtheid dan water. Je laat een druppel inkt vallen in de proefbuis. Het water kleurt blauw, de maïsolie niet. Is inkt een mengsel opgebouwd uit polaire of apolaire moleculen?
VA N
17
Kun je een pan waarin je spek hebt gebakken, proper maken met alleen maar water? Verklaar je antwoord.
18
Schrijf de ionisatievergelijking van de volgende stoffen: a
ammoniak (NH3)
b waterstofjodide
c
zwavelzuur
©
d fosforzuur
e
water (auto-ionisatie)
19
Schrijf de stapsgewijze ionisatie van H2SO3.
260
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
AAN DE SLAG
20
Je meet de pH-waarde van 3 vloeistoffen in een maatbeker. De pH van de vloeistof in de eerste maatbeker bedraagt 5, van de vloeistof in de tweede maatbeker 7 en van de derde maatbeker 11,4. In welke maatbeker: a
bevinden zich hydroxoniumionen?
b bevinden zich hydroxide-ionen?
is de concentratie hydroxoniumionen groter dan 107 mol ? L
IN
c
d is de concentratie aan hydroxide-ionen kleiner dan 107 mol ? L
©
VA N
` Meer oefenen? Ga naar
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
AAN DE SLAG
261
Notities
VA N
IN
©
262
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 04
©
VA N
IN
THEMA 05 REACTIESOORTEN
CHECK IN
Chemie is overal! Zet je thuis al eens graag een kopje koffie of maak je een lekkere cappuccino? Dan hoort daar helaas ook het poetsen van het apparaat bij. Er vormt zich na een tijdje namelijk kalk in je apparaat waardoor de koffie minder goed doorloopt. Of je kent wellicht het probleem dat de douchekop na verloop van tijd verkalkt en verstopt raakt. Zo’n kalkaanslag is niet alleen lelijk, maar verkleint ook de watergaatjes van de douchekop, zodat het water moeilijk
IN
doorstroomt. Bovendien kunnen micro-organismen en bacteriën zich op het ruwe oppervlak nestelen. Daarom moet je regelmatig de douchekop ontkalken.
Dat ontkalken doen we met azijn. Magie? Nee, je voert gewoon een
gasontwikkelingsreactie uit: het zuur in azijn verwijdert de kalkaanslag door die aanslag onder meer om te zetten in gas. Experimenteer nu zelf!
VA N
Benodigdheden
Materiaal
1 drinkglas
een lichtbron Werkwijze
Stoffen
2 eetlepels keukenazijn volle melk
1
Voeg 2 eetlepels azijn toe aan een half glas volle melk.
2
Houd het glas melk in het licht en noteer je waarneming. Waarneming
Afb. 134 Caseïne wordt na filtratie en drogen ook als afzonderlijk voedingssupplement verkocht om de spieren te versterken.
Besluit
©
De caseïne, een eiwit in melk, zal onder invloed van de zure azijn bezinken. Dat is een neerslagreactie.
?
` Kunnen we chemische reacties nog verder onderverdelen? ` Hoe noteren we deze chemische reacties? ` Welke specifieke kenmerken hebben deze soorten chemische reacties? We zoeken het uit!
264
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
CHECK IN
VERKEN
Stoffen en chemische reacties OPDRACHT 1
Herken je deze chemische reacties? Plaats de onderstaande voorbeelden van chemische reacties bij de juiste verandering. Let op: sommige reacties kunnen meerdere merkbare veranderingen teweegbrengen.
4
5
3
IN
2
6
VA N
1
Verandering
smaakverandering
Afbeelding
geurverandering
kleurverandering
gasontwikkeling
neerslagvorming
OPDRACHT 2
©
Wat is het verschil tussen een chemische reactie en een fysisch proces? Geef enkele voorbeelden. Chemische reacties
Fysische processen
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
VERKEN
265
OPDRACHT 3
Fris je kennis van de ionladingen op. Bepaal van alle in de volgende de ionlading van elk ion in de volgende verbindingen. Moleculen/Ionen
Ionladingen
AgNO3
Moleculen/Ionen H2SO4
Fe2S3
Pb(NO3)2
IN
Ionladingen
OPDRACHT 4
Noteer de ionisatie- of dissociatievergelijking van de volgende stoffen in water: Stof
VA N
H2CO3
Vergelijking
Ionisatie (I) of dissociatie (D)?
Ca(OH)2
Al2(SO4)3
OPDRACHT 5
Noteer de begrippen op de juiste plaats op de pH-schaal.
neutraal – erg zuur – weinig zuur – erg basisch – weinig basisch – 7 – 14
0
©
266
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
VERKEN
HOOFDSTUK 1
Oplosbaarheid en mogelijke reacties LEERDOELEN
L het onderscheid maken tussen een chemisch en een fysisch proces; L ionisatie- en dissociatievergelijkingen van stoffen in water schrijven; L zuur-base-indicatoren gebruiken; L een zure, basische en neutrale oplossing van elkaar onderscheiden.
IN
Je kunt al:
We werken in een labo vaak met
oplossingen. De reactie verloopt dan
vlotter omdat de reagerende deeltjes al
Je leert nu:
zijn gedissocieerd of geïoniseerd. Omdat we geregeld met oplossingen werken,
VA N
L het oplosgedrag van stoffen in water voorspellen en verklaren.
bekijken we eerst even de oplosbaarheid van verschillende stoffen.
Oplosbaarheid
©
1
Je leerde in thema 04 al hoe zouten oplossen in water: water zal de ionen dissociëren en nadien hydrateren. Je leerde ook al dat zuren in water zullen ioniseren en de ionen nadien gehydrateerd worden. Maar de dissociatie van het ionrooster gaat niet bij alle zouten even vlot. Soms zijn de krachten in het ionrooster zo groot dat de polaire watermoleculen ze niet uit elkaar kunnen halen. Zo’n zouten zullen dus weinig oplossen in water. Met kalkwater (een heldere oplossing van calciumhydroxyde Ca(OH)2 ) kunnen we CO2 opsporen.
De calciumhydroxideoplossing reageert met koolstofdioxide en vormt calciumcarbonaat volgens de reactie: Ca(OH)2 (v) + CO2 (g) → CaCO3 (s) + H2O (v) Omdat calciumcarbonaat een slecht oplosbaar zout is, wordt de oplossing troebel: er ontstaat een suspensie. De calciumcarbonaat formule-eenheden worden door de watermoleculen niet meer allemaal gedissocieerd.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 1
267
WEETJE De oplosbaarheid van een zout in water is het maximumaantal gram van dat zout dat bij een bepaalde temperatuur oplost in 100 mL water. Die oplosbaarheid wordt meestal uitgedrukt in procenten. Zo is de oplosbaarheid van
IN
calciumchloride bij 20 °C wel 74 % 74 g , dus zeer goed oplosbaar), ( 100 mL terwijl die van calciumhydroxide slechts 0,156 % bedraagt en
calciumcarbonaat amper 0,0014 % haalt. De oplosbaarheid is in het algemeen sterk afhankelijk van de temperatuur. Daarom gaan we stoffen bij het oplossen vaak verwarmen.
We kunnen de zouten in 3 groepen indelen: Groep 1
goed oplosbare zouten: zouten waarvan de oplosbaarheid bij kamertemperatuur meer dan 1 % (1 g per 100 mL) bedraagt
VA N
Groep 2
Groep 3
matig oplosbare zouten: zouten waarvan de oplosbaarheid bij kamertemperatuur ligt tussen 0,1 % en 1 % slecht oplosbare zouten: zouten waarvan de oplosbaarheid bij kamertemperatuur minder dan 0,1 % bedraagt
Een oplossing waarin het maximum aan opgeloste stof aanwezig is, noemen we verzadigd. Het is dan onmogelijk om nog meer van dezelfde stof onder dezelfde omstandigheden op te lossen. Probeer je dit toch, dan zal de stof onopgelost blijven: er zal een neerslag ontstaan. Bij een onverzadigde oplossing is de maximale oplosbaarheid nog niet bereikt.
Maar welke zouten zijn goed oplosbaar en welke zouten lossen slecht op? Dat komen we te weten door de oplosbaarheidstabel te gebruiken. De tabel op de volgende pagina geeft een overzicht van de oplosbaarheid
©
van verbindingen in water. Die tabel mag je altijd gebruiken.
268
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 1
Groep
Positief ion
la
Na , K
lla
Mg , Ca , Ba
+
+
2+
2+
2+
Goed oplosbaar
Slecht oplosbaar
alle zouten
geen
chloride
sulfide
bromide
carbonaat
jodide
fosfaat
nitraat
Ca- en Ba-sulfaat
Mg-sulfaat
Ca- en Ba-sulfiet
Mg-sulfiet
Ca-hydroxide (0,16 %)
Ba-hydroxide
Mg-hydroxide
Cr2+, Mn2+
chloride
sulfide
elementen (1)
Fe2+, Fe3+
bromide
carbonaat
2+
Co , Ni
jodide
fosfaat
Cu2+, Zn2+
nitraat
silicaat
Cd
sulfaat
sulfiet
IIIa
IN
overgangs-
lVa (1)
Sn
2+
2+
hydroxide
overgangs-
nitraat
alle overige zouten
Al3+
chloride
sulfide
bromide
carbonaat
jodide (0,98 %)
fosfaat
nitraat
silicaat
sulfaat
sulfiet
2+
VA N
elementen (2)
Ag+, Hg2+
lVa (2)
Pb
2+
hydroxide
chloride (0,99 %) jodide bromide (0,85 %) sulfide nitraat
NH
+ 4
alle zouten
carbonaat fosfaat silicaat sulfiet hydroxide geen
Tabel 8 Oplosbaarheidstabel
OPDRACHT 6 VOORBEELDOEFENING
Bepaal de oplosbaarheid van een zout.
©
Is magnesiumsulfaat goed oplosbaar in water of zal het een neerslag vormen? — MgSO4 is een combinatie van de ionen
— Wanneer we de oplosbaarheidstabel bekijken, zien we dat deze combinatie een
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
is.
HOOFDSTUK 1
269
OPDRACHT 7
Zijn deze zouten goed oplosbaar in water? Vul de tabel aan. Symbolische voorstelling AgCl
IN
2
ammoniumsulfide
Oplosbaar in water (ja/nee)?
Systematische naam
Oplossingen mengen: mogelijke reacties
OPDRACHT 8 ONDERZOEK
Onderzoek of je op basis van de waarnemingen bij enkele eenvoudige experimenten de opgetreden chemische reacties in groepen kunt indelen. en voer het labo uit.
VA N
Ga naar
Niet alle zouten lossen even goed op. De dissociatie van de ionen gaat soms moeizamer. We spreken respectievelijk over goed oplosbare, matig oplosbare en slecht oplosbare stoffen. Wanneer de maximale oplosbaarheid is bereikt, spreken we van een verzadigde oplossing. Of een zout goed of slecht oplosbaar is, kunnen we afleiden uit de oplosbaarheidstabel. Bij het samenvoegen van oplossingen zien we soms een neerslag ontstaan en soms ontwikkelt er zich een gas. Op basis van die waarneming kunnen we spreken over respectievelijk een neerslagreactie of een gasontwikkelingsreactie.
©
` Maak oefening 1 op p. 307.
270
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
We bekijken in de volgende hoofdstukken wat we tijdens het experiment hebben waargenomen en hoe dat komt.
HOOFDSTUK 1
HOOFDSTUK 2
Ionuitwisselingsreacties
LEERDOELEN
L het onderscheid maken tussen een neerslagreactie,
IN
Je kunt al: gasontwikkelingsreactie en/of neutralisatiereactie aan de hand van reactievergelijkingen of waarnemingen;
L ionisatie- en dissociatievergelijkingen van stoffen in water noteren; L zuur-base-indicatoren gebruiken;
L een zure, basische en neutrale oplossing van elkaar onderscheiden. Je leert nu:
L aan de hand van waarnemingen een chemische reactie classificeren
VA N
als een neerslag-, gasontwikkelings- of neutralisatiereactie;
L de processen ionisatie en dissociatie beschrijven en illustreren met een tekening;
L met behulp van de oplosbaarheidstabel bepalen of een ionverbinding goed of slecht oplosbaar is in water;
L stapsgewijs door ionreactievergelijkingen een neerslagreactie opstellen.
We gaan even na wat er zich exact afspeelt bij het samenvoegen van de oplossingen en hoe het komt dat we soms helemaal niets kunnen waarnemen, er soms neerslag en soms gas ontstaat.
Bij het samenvoegen van kaliumcarbonaat en koper(II)chloride ontstaat een blauwgroene neerslag. Op basis van het dissociatiemodel en de gegevens over de oplosbaarheid, die je terugvindt in de oplosbaarheidstabel, kunnen we afleiden welke stof(fen) neerslaan.
Ook van koper(II)chloride hebben we een oplossing gemaakt. Koper(II)
©
chloride is ook goed oplosbaar.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 2
271
OPDRACHT 9 VOORBEELDOEFENING
In hoofdstuk 1 voegde je tijdens het labo kaliumcarbonaat en koper(II)chloride samen waarna een blauwgroene neerslag ontstond. Op basis van het dissociatiemodel en de gegevens over de oplosbaarheid, die je terugvindt in de oplosbaarheidstabel, kunnen we afleiden welke stoffen neerslaan. Stap 1 We noteren de dissociatievergelijking (D1) van kaliumcarbonaat: H2O D1: K2CO3 (s) 2 K+ (aq) + CO3 2-(aq)
IN
We noteren de dissociatievergelijking (D2) van koper(II)chloride: H2O D2: CuCl2 (s) Cu2+ (aq) + 2 Cl- (aq)
Wanneer beide oplossingen worden samengevoegd, komen 4 verschillende ionen samen en wordt hieruit
een neerslag gevormd. We kunnen de reactie van kaliumcarbonaat en koper(II)chloride ook in een tekening
VA N
voorstellen:
K+ K+ CO 2– K+ 3 2– CO32– CO3 K+ K+
K+
oplossing van kaliumcarbonaat
K+
Cl
K+
Cl–
–
oplossing van koper(II)chloride
Cl–
Cu2+
K+
Cl–
Cl–
Cu2+
Cl–
K+
Cu2+
Cl–
Cl–
Cl–
CuCO3
Cl–
Cl–
K+
K+
Cl–
CuCO3 CuCO3
Afb. 135 De reactie van kaliumcarbonaat en koper(II)chloride.
Er zijn twee nieuwe ioncombinaties mogelijk: — K+ en Cl- vormen samen KCl
— Cu2+ en CO32- vormen samen CuCO3
Uit de oplosbaarheidstabel leer je dat kaliumchloride een goed oplosbaar zout is. De ionen blijven gedissocieerd en gehydrateerd in de oplossing. Koper(II)carbonaat is een slecht oplosbaar zout: dit zout zal neerslaan. In een reactievergelijking met neerslagvorming duiden we neerslag aan met ↓
©
Stap 2
De essentiële ionenreactievergelijking (E) geeft aan welke deeltjes precies reageerden en een neerslag vormden.
E: Cu2+ (aq) + CO32- (aq) → CuCO3 (s)↓
Stap 3
In de stoffenreactievergelijking (S) noteren we ook de vorming van KCl, ondanks het feit dat die ionen in de oplossing bleven en het zout pas zal worden gevormd na het indampen van de oplossing. S: K2CO3 + CuCl2 → 2 KCl + CuCO3↓
272
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 2
We doorlopen telkens dus hetzelfde stappenplan bij het noteren van ionuitwisselingsreacties:
STAP 1: Noteer de dissociatievergelijkingen (D) van de reagentia.
STAP 2: Noteer alleen de ionen die aanleiding zullen geven tot de vorming van neerslag. Dit is de essentiële reactievergelijking (E).
IN
STAP 3: Schrijf de stoffenreactievergelijking (S) met alle nieuwe ioncombinaties en aanduiding van neerslag. Denk hierbij aan
de vorming van anorganische zouten uit thema 01 en zorg dat de wet van behoud van atomen wordt gerespecteerd.
OPDRACHT 10
VA N
Noteer nu de dissociatievergelijkingen, essentiële ionenreactievergelijking en stoffenreactievergelijking van de overige neerslagreacties uit het labo van hoofdstuk 1. Natriumsulfiet en koper(II)chloride
Kaliumcarbonaat en lood(II)nitraat
Natriumsulfiet en lood(II)nitraat
©
Kaliumjodide en lood(II)nitraat
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 2
273
OPDRACHT 11
DOORDENKER
Op welke manier kunnen neerslagreacties gebruikt worden bij het bepalen van de aanwezigheid van chloride-ionen? Drinkwater (en zwembadwater) wordt vaak behandeld met chloorzouten om bacteriën te doden. Een teveel aan chloride-ionen in je drinkwater zorgt niet alleen voor een slechte geur en smaak, maar het kan ook
irritatie aan de luchtwegen veroorzaken. De aanwezigheid van chlorideje die reactie bewijzen? Gebruik het stappenplan.
— dissociatievergelijking zilvernitraat:
— essentiële reactievergelijking:
— dissociatievergelijking calciumchloride: — stoffenreactievergelijking:
IN
ionen kan aangetoond worden door de toevoeging van zilvernitraat. Kun
VA N
Bij het samenvoegen van oplossingen kunnen positieve en negatieve ionen nieuwe verbindingen vormen. De reactie noemen we een ionuitwisselingsreactie. Die nieuwe verbindingen kunnen een onoplosbaar zout vormen. In dit geval ontstaat er een neerslag. De reactie noemen we in dat geval een neerslagreactie. Er kunnen tegelijkertijd ook 2 nieuwe onoplosbare zouten gevormd worden: 1
oplosbaar zout 1 + oplosbaar zout 2 → onoplosbaar zout 3↓+ oplosbaar zout 4 AB
+
CD
→
AD↓
A+
+
C+
→
C+
B-
D-
+
CB
BAD↓
2
©
oplosbaar zout 1 + oplosbaar zout 2 → onoplosbaar zout 3↓+ onoplosbaar zout 4↓
274
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
AB
+
CD
→
A+
+
C+
→
B` Maak oefening 2 op p. 307.
HOOFDSTUK 2
D-
AD↓
+ CB↓
CB↓ AD↓
WEETJE Neerslagreacties kennen verschillende toepassingen: -
waterzuivering: verwijdering van ongewenste ionen Bij neerslagreacties verdwijnt een ionensoort dus uit de oplossing, ze slaat neer. Daar kunnen we gebruik van maken om ongewenste ionen uit een oplossing te verwijderen.
IN
Een probleem is bijvoorbeeld de
aanwezigheid van Ca2+- en Mg2+-ionen in leidingwater. Het leidt tot kalkaanslag
waardoor bijvoorbeeld de wasmachine
Afb. 136 Een waterontharder bevat Na2CO3 als zout
kan stukgaan of de douchekop of
koffiezetter geen water meer doorlaten.
We kunnen de calciumionen bijvoorbeeld uit het water halen voordat het in de leidingen van je woning komt. Dat kan met behulp van een waterontharder. Zo’n toestel bevat een vat
©
VA N
met het oplosbare natriumcarbonaat (Na2CO3) als zout. Als die
zoutoplossing in contact komt met het leidingwater, dan gebeurt er een ionenuitwisseling. De essentiële reactie is dat de calciumionen uit het leidingwater worden neergeslagen met behulp van de carbonaationen:
Ca2+ + CO32- → CaCO3 ↓
-
opsporing ionen
Dankzij de typische kleur van bepaalde neerslagen kunnen neerslagreacties
gebruikt worden om de aanwezigheid van bepaalde ionen aan te tonen. Pb2+ + 2I- → PbI2 ↓
De bovenstaande neerslagreactie laat bijvoorbeeld toe om Pb2+-ionen in
bodemstalen te identificeren door toevoeging van een KI-oplossing.
Het neerslag heeft een typische felgele
Afb. 137 Typische gele kleur van PbI2
kleur. Andersom kan door middel van een Pb(NO3)2-oplossing de aanwezigheid van I– worden aangetoond.
video: synthese van lood(II) jodide
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 2
275
HOOFDSTUK 3
Protonenoverdrachtsreacties
LEERDOELEN
L een neerslagreactie noteren met behulp van de
IN
Je kunt al: ionenreactievergelijking en stoffenreactievergelijking; L ionisatie- en dissocatievergelijkingen van stoffen in water noteren L zuur-base indicatoren gebruiken; L een zure, basische en neutrale oplossing van elkaar onderscheiden.
Je merkte in de demoproef van hoofdstuk 1 al dat niet alle reacties een neerslag opleveren.
Bij sommige reacties ontstaat er een gas. Ook de reactie tussen een zuur en een hydroxide
Je leert nu:
levert geen neerslag. Bij sommige reacties worden geen ionen uitgewisseld, meer specifiek
VA N
L begrijpen dat zuren en basen elkaar neutraliseren; L een neutralisatiereactie opstellen.
protonen overgedragen. We onderzoeken ook hier de essentie van de reactie.
1
Zuur-baseneutralisatiereactie
Neutralisatiereacties zijn reacties tussen een zuur en een hydroxide waarbij water gevormd wordt. In het woord neutralisatiereactie herken je het begrip neutraal, dat je al eerder tegenkwam in thema 01 toen je pH leerde kennen. In thema 04 leerde je ook dat de pH-waarde afhankelijk is van de hoeveelheid
©
ontdekplaat: pH
H+- en OH--ionen in de oplossing.
Gedestilleerd water wordt een neutrale oplossing genoemd omdat de hoeveelheid H+- en OH--ionen aan elkaar gelijk is (10-7 mol en dus pH = 7). L Wanneer we H+-ionen toevoegen aan het water, krijgen we een zure oplossing. Het toevoegen van OH--ionen leidt tot een basische oplossing. Een neutralisatiereactie is dan ook een reactie tussen een zuur (H+-ionen) en een hydroxide (OH--ionen). Het zuur draagt via de watermolecule een proton (H+) over aan een hydroxide-ion waarbij de H+-ionen en OH--ionen elkaar neutraliseren door de vorming van water. We spreken daarom over een protonenoverdrachtsreactie.
276
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 3
OPDRACHT 12 DEMO
Wat is de relatie tussen een zuur en een base? Onderzoeksvraag Wat gebeurt er met de pH als een zuur en een base worden samengevoegd?
Werkwijze
Waarnemingen De oplossing kleurt
IN
— Je leerkracht meet 100 mL NaOH-oplossing (0,1 mol) in de maatcilinder af en brengt de vloeistof over in L een maatbeker. Vervolgens voegt je leerkracht een paar druppels fenolftaleïne toe. — Je leerkracht meet nu 120 mL van de HCl-oplossing (0,1 mol) af in een tweede maatcilinder en voegt ook L deze inhoud toe aan de maatbeker.
na het toevoegen van de indicator.
.
VA N
Na het toevoegen van de tweede oplossing Besluit
Omcirkel het juiste antwoord.
De oplossing gaat van een basische / neutrale / zure pH naar een basische / neutrale / zure pH.
OPDRACHT 13 VOORBEELDOEFENING
Om de correcte reactievergelijkingen van een neutralisatiereactie te noteren, gebruiken we opnieuw een stappenplan zoals bij de ionuitwisselingsreacties. Hydroxiden zullen net als zouten dissocieren en zuren zullen ioniseren in water. Stap 1: Noteer de dissociatie (D)/ionisatievergelijkingen (I) van de reagentia.
©
In onze demoproef: H2O D: NaOH Na+(aq) + OH-(aq) I: HCl + H2O → H3O+ (aq) + Cl- (aq)
De base dissocieert en levert dus hydroxide-ionen in een oplossing. Het zuur ioniseert door reactie met water en levert H3O+ of hydroxoniumionen op. Die zullen nadien met de hydroxide-ionen altijd
watermoleculen vormen.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 3
277
Stap 2: We vereenvoudigen de ionenreactievergelijking en behouden alleen de onderdelen die echt met elkaar reageren (in dit geval aanleiding geven tot de vorming van water). Dit is de essentiële reactievergelijking (E), die voor een neutralisatiereactie altijd dezelfde is: de overdracht van een proton van het hydroxoniumion op het hydroxide-ion met vorming van water tot gevolg: H3O+ + OH- → 2 H2O Stap 3: Combineer de gevormde ionen tot nieuwe verbindingen. Denk hierbij aan de vorming van
anorganische zouten uit thema 01 en zorg ervoor dat je de wet van behoud respecteert. Acid van andatomen Base reactions
In onze demoproef:
zuur
base
Na+
Cl-
NaOH + HCl→ NaCl + H2O
water
zout
IN
We bekomen dan de stoffenreactievergelijking (S).
H-
O
-
H+
O-
H-
HCI + NaOH = H2O + NaCl
Bij een neutralisatiereactie is de essentiële reactievergelijking altijd dezelfde: Er wordt een proton overgedragen van H3O+ op OH--ionen, die samen
VA N
combineren tot de vorming van water. Algemeen reactiepatroon: ZUUR
+
BASE
→
ZOUT
+
WATER
HZ
+
MOH
→
MZ
+
H2O
TIP
Als er tijdens een neutralisatiereactie ook een onoplosbaar zout gevormd wordt, dan zal er naast de essentiële reactievergelijking (E) voor de neutralisatie ook een essentiële reactievergelijking voor de neerslagreactie zijn. We noteren dan beide essentiële
©
reactievergelijkingen onder elkaar.
278
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 3
We herhalen het stappenplan om de reactievergelijkingen van een neutralisatiereactie te noteren: Stap 1: Noteer de dissociatie- en ionisatievergelijkingen van de reagentia (D, I).
Stap 2: Noteer alleen de ionen die aanleiding zullen geven tot de zuur-baseneutralisatie.
IN
Dit is de essentiële reactievergelijking (E): H3O+ + OH- → 2 H2O
Stap 3: Onderzoek welke van de reactieproducten slecht oplosbare stoffen vormen. Schrijf eventueel een tweede essentiële reactie vergelijking (E): de neerslagreactie.
Stap 4: Schrijf de stoffenreactievergelijking (S) met de nieuwe ioncombinatie (en eventuele aanduiding van het neerslag)
VA N
en met water als reactieproduct.
OPDRACHT 14
Neutralisatiereactie tussen gebluste kalk en zwavelzuur
Weiden, grasvelden of akkers die te zuur zijn, kunnen behandeld worden met basisch reagerende stoffen zoals gebluste kalk (Ca(OH)2). De gebluste kalk neutraliseert H+-ionen die aanwezig zijn in de zure bodem. We bekijken een eenvoudig voorbeeld van zwavelzuur (als bron van H+-ionen).
Stap 1: Noteer de dissociatie/ionisatievergelijkingen van de reagentia
Gebluste kalk (als hydroxide) gaat dissociëren in water, terwijl zwavelzuur zal ioniseren in water. Dat geeft volgende reactievergelijkingen: — dissociatie gebluste kalk: — ionisatie zwavelzuur:
©
Stap 2: Noteer de essentiële reactievergelijking We behouden dan de essentiële reactievergelijking van die neutralisatiereactie: Daarnaast zien we ook de essentiële reactievergelijking van de neerslagreactie: Stap 3: Noteer de stoffenreactievergelijking We bekijken de reactieproducten
Ca2+ kan reageren met SO42- ter vorming van het matig oplosbare zout CaSO4 (zie oplosbaarheidstabel).
H+ en OH- vormen samen water.
We kunnen nu de stoffenreactievergelijking noteren:
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 3
279
WEETJE Om te voorkomen dat het industrieel afvalwater met een (te) hoge of (te) lage pH zou geloosd of hergebruikt worden, wordt het geneutraliseerd. Bij dat neutraliseren wordt, in tegenstelling tot wat je zou denken, het water niet noodzakelijk op een pH = 7 gebracht, maar meestal op een pH tussen 6,5 en 9,5. In de industrie is het belangrijk om het afvalwater te neutraliseren om corrosie en andere chemische reacties, die plaatsvinden bij een hoge of een erg lage pH, te vermijden. Gassen die bij zo’n ongewenste reacties kunnen
IN
vrijkomen, zijn ammoniak (NH3) en het zeer giftige blauwzuur (waterstofcyanide = HCN).
stoffen die afvalwater neutraliseren
Te lage pH
Te hoge pH
NaOH, Ca(OH)2
H2SO4, HCl
Naast de neutralisatie van een zuur met een hydroxide kunnen we nog 2 reacties als een neutralisatiereactie beschouwen.
Neutralisatie van een metaaloxide met een zuur
VA N
2
Uit thema 01 weten we al dat metaaloxiden met water reageren tot hydroxiden. Een oplossing van een metaaloxide zal daarom ook kunnen geneutraliseerd worden met een zuur. Het stappenplan blijft identiek maar we voegen eerst de reactie van het metaaloxide met water toe.
OPDRACHT 15 DEMO
Onderzoek de reactie tussen CaO en HCl. Onderzoeksvraag
Welke stof(fen) worden gevormd wanneer we calciumoxide (CaO) oplossen in water en vervolgens zoutzuuroplossing (HCl) toevoegen?
©
Werkwijze
— Je leerkracht brengt een mespunt CaO in een bekerglas en lost dit op in enkele mL water.
Je leerkracht voegt enkele druppels fenolftaleïne toe. — Je leerkracht brengt ongeveer 50 mL 0,1 mol waterstofchloride-oplossing in een tweede bekerglas en L druppelt deze waterstofchloride-oplossing langzaam bij de eerder verkregen oplossing. Besluit De indicator kleurt eerst
, omdat het (troebele) mengsel
Naarmate er zoutzuur bij druppelt, De oplossing wordt
280
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
.
HOOFDSTUK 3
is. .
Uit deze demoproef kunnen we besluiten dat bij het oplossen van CaO in water calciumhydroxide ontstaat: CaO + H2O → Ca(OH)2
OPDRACHT 16 VOORBEELDOEFENING
Schrijf de vergelijking van de neutralisatiereactie uit onze demoproef. Na het samenvoegen van deze calciumhydroxide-oplossing met zoutzuur ontstaat een neutrale oplossing van water en calciumchloride. Ook hier is sprake van een neutralisatiereactie, omdat het oxide bij de oplossing eerst een hydroxide vormde. We gieten opnieuw alles in een stappenplan:
CaO
+
H2O
→
IN
Stap 1: We noteren nu eerst de reactie van het oxide tot hydroxide. Ca(OH)2
Stap 2: We noteren de dissociatie- en ionisatiereacties van de stoffen. H2O — dissociatie hydroxide: Ca(OH)2 + Ca2+(aq)
— ionisatie zuur:
HCl
neutralisatie:
H3O+
+
H2O
→
Cl (aq) -
+
2 OH-(aq)
H3O+(aq)
Stap 3: De essentiële reactie is hier opnieuw de neutralisatie door protonoverdracht. OH-
→
2 H2O
VA N
+
Stap 4: In de demoproef treedt er geen neerslagreactie op. Die extra essentiële reactie moeten we dus niet noteren.
Het stappenplan is weer hetzelfde, maar we voegen een extra stap als eerste stap toe, namelijk de reactie van een metaaloxide tot een hydroxide:
Stap 5: We schrijven de stoffenreactie waarbij we dus al weten dat er opnieuw water zal worden gevormd: CaO
+
2 HCl →
CaCl2 + H2O
©
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 3
281
Stap 1: Noteer de reactie van een metaaloxide tot een hydroxide.
Stap 2: Noteer de dissociatie- en ionisatievergelijkingen van de reagentia.
Stap 3: Noteer alleen de ionen die aanleiding zullen geven tot de zuur-baseneutralisatie. Dit is de essentiële reactievergelijking:
IN
H3O+ + OH- → 2 H2O
Stap 4: Onderzoek welke van de reactieproducten slecht oplosbare
stoffen vormen. Schrijf eventueel een tweede essentiële reactie op: de neerslagreactie.
Stap 5: Schrijf de stoffenreactievergelijking met de nieuwe
VA N
ioncombinatie (en eventuele aanduiding van het neerslag) en met water als reactieproduct op.
Een metaaloxide reageert met water tot een base (hydroxide) en kan vervolgens geneutraliseerd worden met een zuur. Algemeen reactiepatroon: METAALOXIDE
+
©
MO +
282
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 3
ZUUR
→
ZOUT
+
WATER
HZ
→
MZ
+
H2O
3
Neutralisatie van een niet-metaaloxide met een base
In thema 01 leerde je hoe niet-metaaloxiden reageren met water tot een zuur. Als we een oplossing van een niet-metaaloxide dus willen neutraliseren, dan zullen we er een base aan moeten toevoegen. Het stappenplan blijft hetzelfde, maar we voegen nu eerst de reactie van het niet-metaaloxide met
IN
water toe. OPDRACHT 17 DEMO
Onderzoek de reactie tussen de oplossingen van koolstofdioxide (CO2) en natriumhydroxide (NaOH) Onderzoeksvraag
Welke stoffen worden er gevormd wanneer we eerst CO2 oplossen in water en nadien een
VA N
NaOH-oplossing toevoegen? Werkwijze
Je leerkracht blaast door een rietje zachtjes lucht in een beker met water en voegt daarna enkele druppels indicator (broomthymolblauw) toe. Vervolgens brengt je leerkracht ongeveer 50 mL natriumhydroxideoplossing van 0,1 mol in een tweede bekerglas en druppelt deze natriumhydroxide-oplossing langzaam bij L de andere oplossing. Waarnemingen
De indicator kleurt eerst
, omdat de oplossing
voldoende NaOH-oplossing kleurt de oplossing
is. Na het toevoegen van
.
Besluit
De uitgeademde CO2 loste op in het water en vormde
werd. Nadien werd deze
oplossing geneutraliseerd door het toevoegen
.
©
van een
waardoor de oplossing
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 3
283
OPDRACHT 18 VOORBEELDOEFENING
Schrijf vergelijking van de neutralisatiereactie uit onze demoproef. Dit voorbeeld leert ons dat ook hier dezelfde stappen worden doorlopen: Stap 1: de reactie van het niet-metaaloxide tot zuur: +
CO2
H20
→
H2CO3
— ionisatie gevormde zuur: H2CO3
+
2 H2O →
Na+ (aq) +
CO
23 (aq)
+
OH- (aq)
2 H3O+ (aq)
IN
Stap 2: de dissociatie- en ionisatiereacties van de stoffen: H2O — dissociatie hydroxide : NaOH
Stap 3: De essentiële reactie is hier weer alleen de neutralisatie door protonoverdracht:
H3O+
+
OH-
→
2 H2O
Stap 4: Natriumcarbonaat is een goed oplosbaar zout. We moeten dus geen neerslagreactie als essentiële reactie toevoegen.
Het stappenplan is weer hetzelfde, maar we voegen een extra stap als eerste stap toe, namelijk de reactie
VA N
van een niet-metaaloxide tot een zuur: Stap 5: De stoffenreactie schrijven we als:
CO2
+
2 NaOH
→
Na2CO3 + H2O
Stap 1: Noteer de reactie van een niet-metaaloxide tot een zuur.
Stap 2: Noteer de dissociatie- en ionisatievergelijkingen van de reagentia.
Stap 3: Noteer alleen de ionen die aanleiding zullen geven
tot de zuur-baseneutralisatie. Dit is de essentiële reactievergelijking.
©
H3O+ + OH- → 2 H2O
Stap 4: Onderzoek welke van de reactieproducten slecht oplosbare stoffen vormen. We schrijven eventueel een tweede essentiële reactie: de neerslagreactie.
Stap 5: Schrijf de stoffenreactievergelijking met de nieuwe ioncombinatie (en eventuele aanduiding van het neerslag) en met water als reactieproduct op.
284
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 3
OPDRACHT 19
Beantwoord de vragen. Intensief gebruikte akkers worden vaak te basisch (alkalisch). Als remedie strooit men er op zuurreagerende meststoffen op zoals difosforpentaoxide. Dat difosforpentaoxide reageert eerst met het water in de bodem en vervolgens met de aanwezige hydroxiden. a
Allereerst reageert het oxide met water. Volgens welk reactiepatroon zal dit gebeuren? reactiepatroon:
b Geef nu de reactievergelijking tussen difosforpentaoxide en water.
IN
c
reactievergelijking:
Noteer nu de ionisatievergelijking van dit eindproduct; alsook de dissociatievergelijking van kaliumhydroxide (een veelvoorkomend hydroxide in bemeste bodems).
— ionisatievergelijking:
— dissociatievergelijking:
d Geef de essentiële reactievergelijking van deze reactie.
Is de reactie tussen H3PO4 en KOH ook een neerslagreactie? Motiveer je antwoord.
VA N
e
ER:
Geef de stoffenreactievergelijking van deze reactie. SR:
Bij het oplossen van een niet-metaaloxide in water ontstaat een zure oplossing. Die oplossing kan geneutraliseerd worden met een base-oplossing. Algemeen reactiepatroon: NIET-METAALOXIDE
+
BASE
→
ZOUT
+
WATER
nMO
+
MOH
→
MZ
+
H2O
©
f
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 3
285
4
Protonenoverdracht met gasontwikkelingsreactie
Protonenoverdracht moet niet altijd tussen een zuur en een base gebeuren. Soms kan een proton van een zuur overgedragen worden op een ander ion. Als daarbij dan een nieuw zuur gevormd wordt dat instabiel is, dan ontstaat er een gas. Van 2 zuren weten we dat ze instabiel zijn en automatisch ontbinden in een
IN
gas:
— waterstofcarbonaat (koolzuur):
H2CO3 → H2O + CO2 ↑
— waterstofsulfiet (zwavelig zuur): H2SO3 → H2O + SO2↑
Een derde zuur is altijd gasvormig bij kamertemperatuur: — waterstofsulfide: H2S↑
→ H2S, CO2 en SO2 zijn gasvormig (aangeduid met ↑). We spreken dan ook over een protonenoverdracht met gasontwikkeling.
VA N
OPDRACHT 20 VOORBEELDOEFENING
Tijdens het labo in opdracht 8 in hoofdstuk 1 met de druppelchemie ontstonden er gasbelletjes bij enkele van de proeven. Dat was bijvoorbeeld het geval na het samenvoegen van een kaliumcarbonaatoplossing met zoutzuur. We gaan verder met die reactie als voorbeeld. Stap 1:
Kaliumcarbonaat zal in de oplossing als goed oplosbaar zout volledig dissociëren: H2O + 2 K+ (aq) — dissociatie: K2CO3
CO32- (aq)
Het zuur HCl zal ioniseren in een oplossing: — ionisatie:
HCl
+
H2O
→
Cl- (aq)
+
H3O+ (aq)
Nu volgen we een extra stap 2: Bij het samenvoegen van deze twee oplossingen worden H+-ionen van de hydroxoniumionen naar het carbonaation overgedragen (2de protonoverdracht), waardoor er koolzuur
©
gevormd wordt:
2 H3O+
+
CO3 2- →
H2CO3
+
2 H2O
Het instabiel zuur koolzuur ontbindt vervolgens door vorming van een CO2-gas: H2CO3
→
H2O
+
CO2 ↑
Stap 3:
De kaliumionen en chloride-ionen blijven in de oplossing want zij vormen een goed oplosbaar zout. De stoffenreactievergelijking wordt dan: K2CO3
+
2 HCl →
2 KCl
+
H2O
+
CO2 ↑
Hetzelfde reactiemechanisme zorgde voor gasvorming in het experiment met natriumsulfiet en HCl, want ook hier werd een instabiel zuur gevormd (H2SO3) dat spontaan ontbindt door vorming van een gas.
286
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 3
We kunnen het stappenplan dus als volgt herschrijven:
STAP 1: Noteer de dissociatie- en ionisatievergelijkingen van de reagentia.
STAP 2: Als er na stap 1 carbonaationen (CO3 2-), sulfietionen (SO3 2-) of sulfide-ionen (S2-) zijn gevormd, dan noteren we de
protonenoverdracht van het hydroxoniumion met vorming van
IN
het nieuwe zuur en de eventuele ontbinding van dat zuur.
STAP 3: Schrijf de stoffenreactievergelijking met de nieuwe ioncombinatie (en eventuele aanduiding van het neerslag) en met de reactieproducten na de eventuele ontbinding van de gevormde instabiele zuren op (en aanduiding van het gevormde gas).
©
VA N
Als een zuur reageert met een zout dat een sulfide-ion (S2-), carbonaation (CO3 2-), of sulfietion (SO32-) bevat, dan zal dat leiden tot de vorming van
het gasvormige waterstofsulfide of instabiele nieuwe zuren. Dit kan
koolzuur of zwavelig zuur zijn gevormd door een protonenoverdracht. Die zuren ontbinden door de vorming van gassen. We spreken daarom over gasontwikkelingsreacties. H2CO3 → H2O + CO2 ↑
H2SO3 → H2O + SO2 ↑
H2S ↑
Mogelijkheden: carbonaat
sulfiet
+ zuur 1 → zout 2 + zuur 2 ↑
sulfide
(zuur 2 is steeds onstabiel of een gas)
Modelvoorstelling
A+ B-
+
H+
→
HB↑
D-
A+ D-
` Maak oefening 3 t/m 6 op p. 308-310.
Opmerking: Er bestaan nog reacties waarbij gas wordt gevormd. Zo reageert een stukje magnesiumlint met zuur en vormt dat een gas. Dat reactiemechanisme behandelen we in hoofdstuk 4.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 3
287
WEETJE Kalkaanslag (CaCO3) kan worden
verwijderd met azijnzuur
(CH3COOH). Het toegevoegde azijnzuur draagt een proton over en reageert zo met de aanwezige kalkaanslag, waarbij een oplosbaar zout, water en CO2 worden gevormd:
Afb. 138 Kalkaanslag op douchekop
CaCO3 + 2 CH3COOH →
IN
Ca(CH3COO-)2 + H2O + CO2↑
Spoel wel altijd grondig na met water! Door gebruik te maken van die reactie kunnen we bijvoorbeeld de douchekop, de waterkoker, het koffiezetapparaat en meer ontkalken zodat het water weer vlotjes doorloopt.
VA N
OPDRACHT 21
Wat gebeurt er als je een oplossing van salpeterzuur (HNO3) giet op ijzersulfide? a
Noteer de reactievergelijkingen volgens het stappenplan.
STAP 1 Noteer de ionisatievergelijking van salpeterzuur en de dissociatievergelijking van ijzer(II)sulfide. — ionisatievergelijking salpeterzuur:
— dissociatievergelijking ijzersulfide:
STAP 2 Geef de essentiële reactievergelijking en de eventuele ontbinding van het nieuwe zuur. ER:
STAP 3 Geef de stoffenreactievergelijking van deze reactie.
SR:
b Wat kun je besluiten als je een oplossing van salpeterzuur (HNO3) op ijzersulfide giet?
©
288
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 3
HOOFDSTUK 4
Elektronenoverdrachtsreacties of redoxreacties LEERDOELEN
L de ionlading van elementen bepalen. Je leert nu: L het begrip oxidatiegetal; L een eenvoudige redoxreactie ontleden en de begrippen oxidator, reductor, oxidatie, reductie en elektronenoverdracht hierbij gebruiken; L een eenvoudige redoxreactievergelijking tussen enkelvoudige stoffen opstellen.
IN
Je kunt al:
Je hebt de ionuitwisselingsreacties en
protonenoverdrachtsreacties van naderbij
bekeken: neerslagreacties en neutralisatiereacties hebben geen geheimen meer voor jou. Maar er
bestaan ook nog elektronenoverdrachtsreacties of
redoxreacties: reacties waarbij letterlijk elektronen
VA N
worden overgedragen.
1
Definitie oxidatie en reductie
We kunnen oxidatie simpelweg definiëren als een proces waarin elementen zich verbinden met zuurstof en reductie als een proces waarin zuurstof wordt onttrokken aan een oxide. Maar is het wel zo eenvoudig? Zouden er ook oxidatie- en reductiereacties bestaan waarin zuurstof geen rol speelt? Om die vraag te kunnen beantwoorden, bestuderen we eerst de verbrandingsreacties opnieuw.
OPDRACHT 22 DEMO
©
Koper verbranden Werkwijze
Je leerkracht houdt een stukje rood koper in de vlam van een bunsenbrander. Waarnemingen
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 4
289
OPDRACHT 23 1
Schrijf de reactievergelijking voor de verbanding van koper tot koper(I)oxide.
2
Noteer de ladingen van de atomen voor en na de reactie:
lading koper lading zuurstof
CuO
O
IN
Cu
Merk op dat zowel koper als zuurstof nu geladen ionen geworden zijn. Het
koperion is na de reactie positief geladen en heeft dus elektronen afgestaan. Het oxide-ion is negatief geladen en heeft dus elektronen opgenomen. Er
is dus een overdracht geweest van elektronen. We spreken daarom van een elektronenoverdrachtsreactie.
Koperatomen werden dus omgezet in Cu2+-ionen door het afstaan van
VA N
elektronen: ze werden geoxideerd. Oxidatie in haar elementaire betekenis (opnemen van zuurstof) houdt dus eigenlijk de afgifte van elektronen in. Het deeltje dat de elektronen afstaat, noemen we de reductor. In deze reactie is kopermetaal de reductor:
Cu –2 e- → Cu2+
Zuurstofatomen werden omgezet in oxide-ionen door de opname van elektronen: ze werden gereduceerd. Het deeltje dat de elektronen opneemt, noemen we de oxidator. In deze reactie is zuurstof de oxidator: O2 + 4 e- → 2 O2-
Oxidatie en reductie zullen steeds tegelijkertijd moeten plaatsvinden: als een element elektronen kwijt wil, dan moet er ook een element zijn dat de elektronen wil ontvangen. Omdat de reductie en oxidatie altijd samen gebeuren, spreken we ook wel over redoxreacties. Bij de oxidatie van koper door zuurstofgas staat de reductor (Cu) de
©
elektronen af aan de oxidator (O2). De afzonderlijke oxidatie en reductie noemen we halfreacties of deelreacties. Voor de verbranding van koper zijn dit: — oxidatie: Cu - 2 e- → Cu2+
— reductie: O2 + 4 e- → 2 O2-
Bij een redoxreactie is het aantal elektronen dat wordt afgestaan tijdens de oxidatie, altijd gelijk aan het aantal elektronen dat wordt opgenomen tijdens de reductie. Bij de verbranding van koper staan 2 koperatomen in totaal 4 elektronen af aan de 2 zuurstofatomen van de zuurstofgasmolecule. We kunnen het volledige proces voorstellen in een schema (zie afb. 150). De twee halfreacties worden dan aangeduid door middel van twee pijlen.
290
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 4
Bij elke halfreactie wordt weergegeven hoeveel elektronen er worden opgenomen of afgegeven. Indien nodig wordt dit aantal vermenigvuldigd met het aantal atomen dat in de respectievelijke deelreactie geoxideerd of gereduceerd wordt. 2x omdat 2 zuurstofatomen
per zuurstofatoom worden
worden gereduceerd
2 elektronen opgenomen reductie van zuurstof
reductor
2 Cu
IN
2 ∙ (+ 2 e-) +
O2
2 CuO
oxidator
2 ∙ (- 2 e-)
oxidatie van koper
per koperatoom worden
worden geoxideerd
2 elektronen afgestaan
VA N
2x omdat 2 koperatomen Afb. 139 De oxidatie van koper door zuurstofgas
Opmerkingen:
Hoewel we spreken over oxidatie, is het absoluut niet noodzakelijk dat er zuurstof in de reactie voorkomt. Omdat we de definitie van oxidatie ruimer omschrijven als ‘het afstaan van elektronen’, kan dat evengoed met andere elementen.
OPDRACHT 24
Vul aan. a
IJzer reageert met zwavel tot ijzer(II)sulfide. Noteer de reactievergelijking:
demovideo: ijzer(II)sulfide
©
b Noteer de ladingen van de atomen voor en na de reactie: Atomen
Fe S
FeS
c
Vul de tekst aan.
Lading zwavel
Lading ijzer
Als we de ladingen voor en na de reactie bestuderen, dan merken we dat ijzer
wordt en zwavel
wordt.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 4
291
d Noteer de halfreacties en vul de tekst aan: — halfreactie ijzer:
IIzer
IJzer is dus de
.
.
en wordt dus
.
.
en wordt dus
— halfreactie zwavel:
Zwavel
IN
Zwavel is dus de
Bij redoxreacties vindt een elektronenoverdracht tussen deeltjes plaats:
— Een deeltje dat elektronen opneemt, wordt gereduceerd. We noemen dit deeltje de oxidator.
— Een deeltje dat elektronen afgeeft, wordt geoxideerd. We noemen dit deeltje de reductor.
VA N
— De redoxreactie is de som van twee halfreacties: de oxidatie en de reductie.
2
Oxidatiegetallen
Tot nu toe hebben we alleen redoxreacties besproken waarbij de elektronen volledig werden overgedragen van de reductor naar de oxidator. Het is ook niet heel moeilijk om bij ionen de lading terug te vinden en daaruit de oxidatie en reductie af te leiden. Maar ook moleculen kunnen met elkaar reageren en andere moleculen vormen door een elektronenoverdracht of redox. Omdat de stoffen hier geen geladen ionen bevatten, moeten we een extra hulpmiddel hebben om te weten te komen wie eigenlijk de reductor en wie de oxidator is. Daarom werd het begrip oxidatiegetal (OG) bedacht. Soms worden ook de termen oxidatietrap (OT) of oxidatiegraad gebruikt.
©
Het oxidatiegetal (OG) van een gebonden atoom is het aantal elektronen dat het atoom meer (negatief oxidatiegetal) of minder (positief oxidatiegetal) bezit dan het ongebonden atoom. Om te bepalen hoeveel elektronen een atoom ‘bezit’, kun je de volgende 3 regels toepassen: 1
Niet-bindende elektronenparen worden toegewezen aan het atoom waartoe ze behoren.
2
Bindende elektronenparen worden toegewezen aan het atoom met de grootste elektronegativiteit.
3
Bindende elektronenparen tussen twee atomen met dezelfde elektronegativiteit worden verdeeld over de twee atomen.
292
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 4
Het oxidatiegetal wordt voorgesteld door een Romeins cijfer voorafgegaan door een teken: —
Het teken geeft weer of het atoom minder (+) of meer (-) elektronen krijgt toegewezen dan in ongebonden toestand.
— Het cijfer geeft weer hoeveel elektronen het atoom minder of meer heeft in vergelijking met zijn ongebonden toestand.
OPDRACHT 25 VOORBEELDOEFENING
— waterstofchloride (HCl)
H CI
EN(H) = 2,1
EN(Cl) = 3,0
IN
Bepaal het oxidatiegetal van de volgende elementen.
Volgens de bovenstaande regels bevat het chlooratoom in waterstofchloride: — 3 niet-bindende elektronenparen, dus 6 elektronen;
— 1 bindend elektronenpaar, want EN (Cl) > EN (H), dus 2 elektronen. In totaal zijn dat dus 8 elektronen die we bij chloor rekenen.
VA N
In niet-gebonden toestand bevat een chlooratoom 7 valentie-elektronen. In waterstofchloride beschikt het over 8 elektronen: het oxidatiegetal is –I.
In niet-gebonden toestand beschikt een waterstofatoom over 1 valentie-elektron In waterstofchloride krijgt het geen elektronen toebedeeld: het oxidatiegetal van H is +I. TIP
Merk op dat het oxidatiegetal van atomen in enkelvoudige stoffen altijd 0 is. Er is geen verschil in elektronegativiteit tussen de bindende atomen.
— een molecule koolzuur (H2CO3)
O
©
H
2 δ-
C
O
4 δ+
O
δ
+
2 δ-
2 δ-
EN(O) > EN(C) > EN(H)
δ+
H
— C: In deze molecule krijgt C geen elektronen meer toegewezen. In ongebonden toestand heeft C 4 elektronen: OG = +IV
— O (blauw): In deze molecule krijgen de blauwe O-atomen telkens 8 elektronen toegewezen. In ongebonden toestand heeft O 6 elektronen: OG = -II
— O (groen): In deze molecule zijn er 8 elektronen. In ongebonden toestand zijn er 6 elektronen: OG = -II — H: In deze molecule zijn er 0 elektronen. In ongebonden toestand is er 1 elektron: OG = +I
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 4
293
Als we de som nemen van de oxidatiegetallen van elk atoom, dan valt er meteen iets op: 2 ∙ OG(H) + 3 ∙ OG(O) + OG(C) = 0 2 ∙ (+I) + 3 ∙ (-II) + (+IV) = 0 De som van de oxidatiegetallen in een molecule is altijd 0! — het ammoniumion (NH4+)
+
H
N
H
IN
H
H EN (N) > EN (H)
— H krijgt in dit ion 0 elektronen toegewezen. In ongebonden toestand heeft H 1 elektron: OG = +I
— N krijgt in dit ion 8 elektronen toegewezen. In ongebonden toestand heeft N 5 elektronen:
VA N
OG = -III
Als we nu de som nemen van de oxidatiegetallen van elk atoom, dan stellen we vast dat die som gelijk is aan
de lading van het ion: 4 ∙ (+I) + 1 . (-III) = +1
De som van de oxidatiegetallen van de atomen in een ion is gelijk aan de lading van het ion.
We hebben bij het bepalen van het oxidatiegetal gebruikgemaakt van de lewisstructuur. Meestal is dit niet nodig en volstaat het om deze 4 vuistregels toe te passen: 1
In samengestelde deeltjes is het oxidatiegetal van: — een atoom uit groep 1 (Ia) (bv. Li, Na, K) altijd +I;
— een atoom uit groep 2 (IIa) (bv. Mg, Ca, Ba) altijd +II;
©
— een H-atoom meestal +I;
2
— een O-atoom meestal –II (behalve in peroxiden).
In een neutraal of ongeladen atoom en in enkelvoudige stoffen is het oxidatiegetal van het atoom gelijk aan 0.
3
— bv. He, O2, Zn … : OG = 0
Bij een monoatomisch ion is het oxidatiegetal gelijk aan de lading van het ion. — bv. S2-: OG = - II, Al3+: OG = +III
294
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 4
4
In alle andere gevallen is de som van de oxidatiegetallen van alle atomen gelijk aan de lading van het ion of gelijk aan 0 bij een molecule. — bv.
H2O: Σ OG = 2 OG (H) + OG (O) = 2 · (+I) + 1 · (-II) = 0
NO3-: Σ OG = OG (N) + 3 OG (O) = (+V) + 3 · (-II) = -1
De kennis van oxidatiegetallen levert een groot voordeel op: als je voor een deeltje het oxidatiegetal van alle atomen uitgezonderd één kent en je kent de lading van het deeltje, dan kun je dus het ontbrekende oxidatiegetal
OPDRACHT 26 VOORBEELDOEFENING
IN
berekenen.
Bereken het ontbrekende oxidatiegetal van zwavelzuur (H2SO4).
In H2SO4 is het OG van H +I en dat van O –II. De som van de oxidatiegetallen Σ OG= 0. Het OG van S kun je dan
als volgt berekenen: 2 · OG (H)
+
OG (S)
+
4 · OG (O)
=0
of 2 · (+I)
+
(x)
+
4 · (-II)
= 0,
VA N
waaruit volgt dat x = 6 en dus OG (S) = +VI
OPDRACHT 27
Bepaal het oxidatiegetal van alle elementen in de volgende reactievergelijkingen: 2 Fe + O2 + 2 H2O 2 Fe(OH)2
OG:
CaCl2 + Na2CO3 2 NaCl + CaCO3
OG:
OPDRACHT 28
Bepaal het oxidatiegetal van stikstof in HNO2.
©
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 4
295
WEETJE Waterstofperoxide (H2O2) is een verbinding tussen twee zuurstofatomen en twee waterstofatomen, met als structuurformule:
H O O H Het is een van de zeldzame stoffen waar zuurstof niet het OG -II heeft maar -I De binding tussen de twee zuurstofatomen, de zogenaamde peroxidebinding, is erg reactief. Waterstofperoxide wordt o.a. gebruikt als ontsmettingsmiddel. Het zuurstofwater dat je bij de apotheker kunt kopen en gebruikt om wonden te ontsmetten is bijvoorbeeld
IN
een oplossing van 3 % H2O2 in water. De stof wordt ook gebruikt voor de ontsmetting van drinkwater en als bleekmiddel, bijvoorbeeld bij
het bleken van stoffen, tanden, beenderen en haar. De ontsmettende
Afb. 140 Waterstofperoxide wordt gebruikt bij het bleken van tanden.
en blekende eigenschappen zijn toe te schrijven aan het feit dat
waterstofperoxide in staat is om veel andere stoffen te oxideren.
— Het oxidatiegetal van een gebonden atoom geeft weer hoeveel
VA N
elektronen een atoom meer (negatief oxidatiegetal) of minder (positief oxidatiegetal) bezit dan het ongebonden atoom.
— Het oxidatiegetal wordt voorgesteld door een Romeins cijfer, voorafgegaan door een plus- of minteken.
— Om te bepalen hoeveel elektronen een atoom ‘bezit’, kun je de volgende 3 regels toepassen: 1
Niet-bindende elektronenparen worden toegewezen aan het atoom
2
Bindende elektronenparen worden toegewezen aan het atoom met
3
Bindende elektronenparen tussen twee atomen met dezelfde
waartoe ze behoren.
de grootste Elektronegativiteit.
elektronegativiteit worden verdeeld over de twee atomen.
Het is niet nodig om de lewisstructuur te kennen of te tekenen om de oxidatiegetallen te bepalen:
— Bij moleculen en ionaire verbindingen is de som van alle oxidatiegetallen
©
gelijk aan nul.
— Bij enkelvoudige stoffen is het oxidatiegetal van alle atomen gelijk aan nul.
— Bij monoatomische ionen is het oxidatiegetal van het atoom gelijk aan de lading van het ion.
— Bij polyatomische ionen is de som van alle oxidatiegetallen gelijk aan de lading van het ion.
` Maak oefening 7 op p. 311.
296
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 4
3
Bepalen van de oxidator en reductor
OPDRACHT 29
Vul aan. Door koper(II)oxide te verhitten in aanwezigheid van houtskool ontstaan koper en koolstofdioxide. a
Noteer de reactievergelijking:
na reactie
voor reactie Cu O C c
IN
b Het oxidatiegetal van de atomen voor en na de reactie wordt dan (vul de tabel aan):
Uit de tabel kun je afleiden dat: — het oxidatiegetal van C
VA N
: we zeggen dat C wordt ;
— het oxidatiegetal van Cu
— het oxidatiegetal van O
.
: we zeggen dat Cu wordt ;
We stellen dit schematisch voor als volgt:
oxidatie van koolstof
+II-II 2 CuO
WEETJE
oxidatiegetal wordt in een redoxreactie weleens een
©
spectatorelement of een tribune-element genoemd.
0 C
→
0 2 Cu
+IV-II CO2
+
2 ∙ (+ 2 e-)
reductie van koper
Een atoom dat
niet verandert van
+
- 4 e-)
We breiden de definitie van redoxreacties uit tot reacties waarbij het oxidatiegetal van sommige atomen verandert:
— De oxidator is het deeltje dat een ander deeltje oxideert. De oxidator bevat het atoom waarvan het OG daalt tijdens de reactie.
— De reductor is het deeltje dat een ander deeltje reduceert. De reductor bevat het atoom waarvan het OG stijgt tijdens de reactie.
In ons voorbeeld treedt koper(II)oxide op als oxidator en koolstof als reductor.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 4
297
OPDRACHT 30
Stel de volgende reactie voor in een schema. De reactie tussen zinkmetaal en zoutzuur zorgt voor de vorming van waterstofgas en zinkchloride. Ga stapsgewijs te werk: Noteer de reactie.
2
Noteer het oxidatiegetal van alle elementen.
3
Duid aan: oxidator, oxidatie, reductor, reductie.
4
Noteer het aantal elektronen dat wordt overgedragen (zoals weergegeven in het voorbeeld hierboven).
VA N
IN
1
Merk op dat bij deze redoxreactie na elektronenoverdracht een gas ontstaat: waterstofgas. Zoals we al opmerkten in het vorige hoofdstuk, kun je sommige gasontwikkelingsreacties ook onder redoxreacties classificeren.
OPDRACHT 31
Stel de elektrolyse van water voor in een schema.
Ook bij de elektrolyse van water worden twee gassen gevormd via redox: waterstofgas en zuurstofgas.
1
Noteer de reactie.
2
Noteer het oxidatiegetal van alle elementen.
3
Duid aan: oxidator, oxidatie, reductor, reductie.
4
Noteer het aantal elektronen dat wordt overgedragen (zoals weergegeven in het
©
voorbeeld hierboven).
298
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 4
video: elektrolyse van water
WEETJE Reddingsvesten zijn vaak uitgerust met een lampje. Bij bepaalde uitvoeringen is dat lampje via stroomdraadjes verbonden met een magnesiumstrip en een koperstrip. Op de koperstrip is een dun laagje vast koper(I)chloride aangebracht. Koper(I)chloride is slecht oplosbaar in water. Zodra zo’n reddingsvest in het water belandt, gaat het lampje branden. De Cu+-ionen worden omgezet in kopermetaal via de onderstaande redoxreactie. Daardoor wordt er kopermetaal afgezet op de koperstrip en verdwijnt de koper(I)chloridelaag. De
SR: Mg + 2 CuCl → MgCl2 + 2 Cu
IN
elektronenoverdracht (en dus elektrische stroom) wordt hierdoor verzekerd.
Aangezien zowel CuCl als MgCl2 volledig dissociëren in water, kan deze reactie ook met behulp van de
ionenreactievergelijking genoteerd worden:
IR: Mg + 2 Cu+ + 2 Cl- → Mg2+ + 2 Cl- + 2 Cu
We controleren nu even of deze reactie eveneens een redoxreactie is. We vermelden Cl- niet omdat het OG voor dit deeltje gelijk blijft Mg + 2 Cu+ → Mg2+ + 2 Cu
OG:
0
VA N
Reactie:
+I
+II
0
Het OG van Cu daalt van +I (in Cu+) naar 0 (in Cu). Cu+ wordt gereduceerd en dus is Cu+ zelf de oxidator. Het OG van Mg stijgt van 0 (in Mg) naar +II (in Mg2+). Magnesium wordt geoxideerd en dus is magnesiummetaal de
reductor.
Wanneer we deze veranderingen in OG bekijken, lijkt het zo dat er een verschillend aantal elektronen reageert. Als je de volledige reactie bekijkt en rekening houdt met de voorgetallen voor de elementen, worden er wel degelijk 2 elektronen afgegeven door magnesium, die dan alle 2 worden opgenomen door de Cu+-ionen. Met andere woorden: ook hier worden evenveel elektronen afgegeven door het ene element, als er worden opgenomen door het andere element.
Redoxreacties opstellen
©
4
De reactievergelijking is niet altijd gegeven. Maar de voorgetallen kunnen we ook vinden door de elektronenoverdracht goed te bestuderen. Bepaal de voorgetallen door het aantal elektronen bij de oxidatie en reductie in balans te brengen. Om de redoxvergelijking op te stellen, moet je dus eerst de oxidatie- en reductiereactie identificeren. Dat kun je al. Daarna pas je de voorgetallen aan, zodat het totaal aantal afgestane elektronen bij de oxidatie gelijk is aan het totaal aantal opgenomen elektronen bij de reductie.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 4
299
Het stappenplan voor bij het schrijven van een correcte redoxvergelijking is dan:
Stap 1: Noteer de reagentia en de reactieproducten.
IN
Stap 2: Bepaal het oxidatiegetal van de verschillende atomen.
Stap 3: Identificeer de oxidatie- en reductiereactie.
Stap 4: Noteer voor beide deelreacties het aantal elektronen dat
wordt opgenomen of afgestaan, en of dat dan oxidatie of reductie is en pas de voorgetallen aan in de reactievergelijking, zodat het
VA N
elektronentransport in evenwicht is.
Stap 5: Duid de oxidator en de reductor aan.
OPDRACHT 32 VOORBEELDOEFENING
Schrijf de redoxvergelijking.
Koper(II)oxide reageert met magnesium, met vorming van kopermetaal en magnesiumoxide. We volgen het stappenplan:
Stap 1: Noteer de reagentia en de reactieproducten.
CuO
+
Mg
→
Cu
+
MgO
©
Stap 2: Schrijf het oxidatiegetal van alle atomen. +II -II
CuO
0
+
Mg
0
→
Cu
+II -II
+
MgO
Stap 3: Identificeer de oxidatie en de reductie in een schema. oxidatie
+II -II
CuO
+
0
Mg reductie
300
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 4
→
0
Cu
+
+II -II
MgO
Stap 4: Noteer voor beide deelreacties het aantal elektronen dat wordt opgenomen of afgestaan, en of dat dan oxidatie of reductie is. Het totaal aantal afgestane elektronen bij de oxidatie moet gelijk zijn aan het totaal aantal opgenomen elektronen bij de reductie. Als dit niet klopt, moet je de voorgetallen aanpassen. oxidatie: oxidatiegetal +2 - 2 e+II -II
CuO
+
0
Mg
0
→
Cu
+
+II -II
MgO
IN
+ 2 ereductie: oxidatiegetal -2 Stap 5: Duid de oxidator en reductor aan.
oxidatie: oxidatiegetal +2 - 2 e-
+II -II
CuO
oxidator
+
0
Mg
reductor
→
0
Cu
+
+II -II
MgO
VA N
+ 2 e-
reductie: oxidatiegetal -2
OPDRACHT 33
Schrijf de redoxvergelijking.
Aluminiummetaal reageert met ijzer(III)oxide, met vorming van ijzermetaal en aluminiumoxide. Stap 1: Noteer de reagentia en de reactieproducten.
Stap 2: Schrijf het oxidatiegetal bij alle atomen.
©
Stap 3: Identificeer de oxidatie en de reductie.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 4
301
IN
Stap 4: Bij elke deelreactie noteren we het aantal elektronen dat wordt opgenomen of afgestaan.
VA N
Stap 5: Duid de oxidator en de reductor aan.
Een redoxreactie is een reactie waarbij het oxidatiegetal van sommige atomen verandert:
— Bij oxidatie staat een atoom elektronen af. Hierdoor stijgt het oxidatie-
getal van dit atoom. De reductor bevat het atoom of de atomen waarvan het oxidatiegetal toeneemt.
— Bij reductie neemt een atoom elektronen op. Hierdoor daalt het oxidatiegetal van dit atoom. De oxidator bevat het atoom of de atomen waarvan het oxidatiegetal afneemt.
©
Bij het opstellen van een redoxvergelijking ga je als volgt te werk: STAP 1
Schrijf de formules van de reagentia en de reactieproducten op.
STAP 2
Bepaal het oxidatiegetal van de verschillende atomen in de
STAP 3
Identificeer de oxidatie- en reductiereactie.
stoffen. STAP 4
Duid de elektronenoverdracht aan en pas de voorgetallen in de
reactievergelijking aan, zodat het elektronentransport bij de
oxidatie en reductie in evenwicht is.
STAP 5
Duid de oxidator en de reductor aan.
` Maak oefening 8 en 9 op p. 312-313.
302
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
HOOFDSTUK 4
THEMASYNTHESE
ZOUTEN: kennisclip
— Ze lossen niet allemaal even goed op in water: Goed oplosbare zouten
Slecht oplosbare zouten
Matig oplosbare zouten
oplosbaarheid bij kamertemperatuur oplosbaarheid bij
oplosbaarheid bij kamertemperatuur
> 1 g per 100 mL oplosmiddel
< 0,1 g per 100 mL oplosmiddel
kamertemperatuur tussen 0,1 g en 1 g per 100 mL oplosmiddel
— zie oplosbaarheidstabel op p. 269
3 REACTIEMECHANISMEN: 1
Ionuitwisselingsreacties — Er kan 1 of meer neerslag ontstaan, aangeduid met ↓
IN
— Een oplossing waarin het maximum aan opgeloste stof aanwezig is, noemen we verzadigd.
1 neerslag
oplosbaar zout 1 + oplosbaar zout 2 → onoplosbaar zout 3↓+ oplosbaar zout 4 +
CD
→
A+
+
C+
→
AD↓ + CB
VA N
AB
B-
D-
C+
B-
AD↓
Meer neerslag
oplosbaar zout 1 + oplosbaar zout 2 → onoplosbaar zout 3↓+ onoplosbaar zout 4↓ AB
+
CD
→
A+
+
C+
→
D-
CB↓ AD↓
©
B-
AD↓ + CB↓
— voor het opstellen van ionuitwisselingsreactie: zie stappenplan op p. 273
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
THEMASYNTHESE
303
THEMASYNTHESE 2
Protonenoverdrachtsreacties — 2 reactiesoorten:
Gasontwikkelingsreacties
Neutralisatiereacties
zuur
+
base
→ zout
+
water
zuur 1 + zout 1 → zuur 2 + zout 2
MO
+
zuur
→ zout
+
water
NMO
+
base
→ zout
+
water
Als het eerste zout S2-, SO32- of CO32- bevat, dan zal het
gevormde nieuwe zuur gasvormig zijn of ontbinden met vorming van een gas. Gas wordt aangeduid met ↑
Elektronenoverdrachtsreacties
— Het oxidatiegetal van de elementen wijzigt bij: Reductie
=
een chemisch proces waarbij in een stof of deeltje het OG van een element daalt door het opnemen
IN
3
— voor het opstellen van neutralisatiereacties: zie stappenplan op p. 279
Oxidatie
=
een chemisch proces waarbij in een stof of deeltje
het OG van een element stijgt door het afstaan van
van elektronen
elektronen
VA N
Reductor
=
stof of deeltje waarin een element in OG stijgt
=
stof of deeltje waarin een element in OG daalt
=
stof of deeltje dat geoxideerd wordt
=
stof of deeltje dat gereduceerd wordt
©
— Voor het opstellen van een redoxreactievergelijking: zie stappenplan op p. 300
304
Oxidator
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
THEMASYNTHESE
CHECKLIST
JA
NOG OEFENEN
1 Begripskennis Ik kan de volgende begrippen uitleggen: — ionuitwisselingsreactie — neerslagreactie
— oplosbaarheid in water
— protonenoverdrachtsreactie — neutralisatiereactie
— gasontwikkelingsreactie
— elektronenoverdrachtsreactie
IN
— redoxreactie
— oxidatiegetal
— oxidator, reductor, oxidatie, reductie, elektronenbalans
— stoffenreactievergelijking met essentiële reactievergelijking
2 Onderzoeksvaardigheden
— Ik kan het oxidatiegetal van elementen in enkelvoudige stoffen en verbindingen bepalen.
— Ik kan ionuitwisselingsreacties onderscheiden van redoxreacties op basis van
VA N
oxidatiegetallen.
— Ik kan ionuitwisselingsreacties classificeren als neerslagreactie.
— Ik kan een protonenoverdrachtsreactie omschrijven als een gasontwikkelingsreactie of neutralisatiereactie op basis van waarnemingen of reactievergelijkingen.
— Ik kan gebruik maken van de oplosbaarheidstabel om te voorspellen of stoffen oplossen in water.
— Ik kan de stoffenreactievergelijking, ionenreactievergelijking en essentiële reactievergelijking van neerslagreacties schrijven.
— Ik kan de stoffenreactievergelijking, ionenreactievergelijking en essentiële reactievergelijking van gasontwikkelingsreacties schrijven.
— Ik kan de stoffenreactievergelijking, ionenreactievergelijking en essentiële reactievergelijking van neutralisatiereacties schrijven.
— Ik kan het oxidatiegetal van elk element in een verbinding bepalen.
— Ik kan redoxreacties ontleden en de begrippen oxidator, reductor, oxidatie, reductie en aantal overgedragen elektronen aanduiden in de reactie.
©
— Ik kan eenvoudige redoxreacties volgens stappenplan opstellen en aanvullen.
` Je kunt deze checklist ook op
invullen bij je Portfolio.
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
CHECKLIST
305
CHECK IT OUT
Chemie is overal! Water dat rijk is aan oplosbare calcium- en magnesiumzouten, en dus veel Ca2+- en Mg2+-ionen bevat, noemt men hard water. Linnen dat gespoeld wordt in hard water, voelt na het drogen ruw aan. Weefsels die behandeld worden met water dat arm is aan deze ionen, zijn zacht. Zeep, het hoofdbestanddeel van waspoeders, is een natrium- of kaliumzout waarbij de zuurrest van een organisch zuur afkomstig is. In aanwezigheid van hard water (en dus veel calcium- en magnesiumionen) gaat deze organische zuurrest reageren met de
IN
calcium- en/of magnesiumionen. De gevormde organische calciumen magnesiumzouten zijn onoplosbaar in water. Ze vormen een
neerslag die zich vasthecht aan het wasgoed zodat er veel zeep nodig is om schuimvorming te krijgen. Hoe harder het water, hoe meer waspoeder je nodig hebt om een goede reiniging te krijgen.
Hoe kun je het water nu verzachten? Je kunt dat op 2 manieren doen: 1
ofwel installeer je een waterverzachter (of waterontharder), die het binnenkomende water ‘zuivert’ van calcium- en magnesiumionen;
2
ofwel gebruik je een wasverzachter die – terwijl je de was doet – de calcium- en magnesiumionen chemisch bindt
VA N
zodat ze niet reageren met de zeep en verhindert dat er een calcium- en magnesiumneerslag ontstaat.
Een gelijkaardige reactie treedt op in je koffiezetapparaat: kalk in je apparaat is immers niets anders dan het neerslaan van CaCO3 uit het water. Kalk in toestellen kan worden verwijderd door toevoeging van een zuur.
Waterstofchloride of zoutzuur (HCl) wordt gebruikt voor het ontkalken van sanitaire installaties zoals in WC-reiniger. Voor de meeste huishoudelijke toestellen (zoals je koffiezet) gebruikt men een oplossing van huishoudazijn met 8 % azijnzuur (CH3COOH). Vul de reactievergelijkingen aan.
— dissociatievergelijking calciumcarbonaat (ook al lost dat zeer slecht op): — ionisatievergelijking waterstofchloride: — essentiële reactievergelijking: — stoffenreactievergelijking:
Hard water ontstaat dus door de vorming van CaCO3 dat slecht oplost in water. Dat is een voorbeeld van een
neerslagreactie. Om die neerslag te verwijderen uit je koffiezetapparaat, laat je de aanslag reageren met een zuur waardoor CO2-gas gevormd wordt: een voorbeeld van een gasontwikkelingsreactie. Zoals je in dit thema zag, zijn
©
beide reacties voorbeelden van ionuitwisselingsreacties.
!
We kunnen chemische reacties onderverdelen in ionuitwisselingsreacties (neerslagreactie), elektronenoverdrachtsreacties (redox), protonenoverdrachtsreacties (neutralisatie en gasontwikkeling). Die reacties leerden we op meerdere manieren noteren: via de stoffenreactievergelijking, de ionenreactievergelijking en de essentiële reactievergelijking.
306
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
CHECK IT OUT
AAN DE SLAG
1
Zijn de volgende stoffen goed of slecht oplosbaar in water? Noteer de naam of de formule en gebruik je oplosbaarheidstabel. Naam
BaSO4
magnesiumbromide
b zilvernitraat c
d
2
e
kaliumfosfaat
f
ammoniumsulfaat
Goed of slecht oplosbaar?
HgI2
IN
a
Formule
Vervolledig de volgende neerslagreacties. Geef hiervoor eerst de ionisatie/dissociatievergelijking van beide stoffen: de stoffenreactievergelijking, de ionenreactievergelijking en de essentiële reactievergelijking. a
Fe(NO3)3 + KOH
VA N
b CaCl2 + Na3PO4
c
CuSO4 + (NH4)2S
©
d KBr + AgNO3
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
AAN DE SLAG
307
e
Na3PO4 + MgSO4
3
Vervolledig de volgende neutralisatiereacties. Geef hiervoor eerst de ionisatie/dissociatievergelijking van beide stoffen: de stoffenreactievergelijking, de ionenreactievergelijking en de essentiële
a
IN
reactievergelijking. HNO3 + KOH
b H3PO4 + LiOH
VA N
c
NH4OH + H2S
d NaOH + H2SO4
©
e
KOH + HBr
308
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
AAN DE SLAG
4
Vervolledig de volgende gasontwikkelingsreacties. Geef hiervoor eerst de ionisatie/dissociatievergelijking van beide stoffen: de stoffenreactievergelijking, de ionenreactievergelijking en de essentiële reactievergelijking. a
Na2CO3 + HCl
c
H3PO4 + K2CO3
IN
b MgS + HNO3
VA N
d ZnCO3 + HNO3
Geef aan welke soort ionuitwisselingsreactie(s) optreedt. Geef hiervoor eerst de ionisatie/ dissociatievergelijking van beide stoffen; de stoffenreactievergelijking, de ionenreactievergelijking en de essentiële reactievergelijking(en).
©
5
a
BaCl2 + Na2CO3
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
AAN DE SLAG
309
b Co(NO3)2 + MgS
c
HCl + Na2CO3
HCl + H20
IN
d CaCl2 + H2SO4
VA N
e
HNO3 + NH4OH
6
In het labo van een groot bedrijf is van enkele recipiënten het etiket van de fles gevallen. De etiketten liggen allemaal op de grond dus je kan nog wel lezen welke zouten ze bevatten.
©
Stap 1: Geef de chemische formules van de gekende zouten. a
koper(II)sulfaat =
b bariumhydroxide = c
magnesiumnitraat =
d natriumcarbonaat =
Stap 2: Combineer de 4 al gekende zouten met de 3 extra stoffen in onderstaande tabel. a
Noteer in de tabel of er een gasontwikkelingsreactie (↑), neerslagreactie (↓) of neutralisatiereactie (H2O-vorming: reactie tussen zuur en base) optreedt. Treedt er geen reactie op, dan noteer je /.
310
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
AAN DE SLAG
b Noteer ook welke stof gevormd wordt. Ca(OH)2 CuSO4 Ba(OH)2 Mg(NO3)2 Na2CO3
HBr
K2CO3
IN
Stap 3: Kun je nu met 100 % zekerheid besluiten welke stof in welke fles zit? Leg uit.
VA N
Bepaal het OG van elk element in de volgende stoffen: a
zuurstofgas O2
b ijzermetaal Fe
c
koolstofdioxide CO2
©
7
d koolstofmonoxide CO
e
carbonaation CO32-
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
AAN DE SLAG
311
f
calciumjodide CaI2
g
kaliumfosfaat K3PO4
zwaveltrioxide SO3
IN
h
i
N in HNO3
VA N
j
P in PO43-
8
Zijn deze reacties een redoxreactie of niet? Leg uit. Controleer de oxidatiegetallen! a
SO3 + H2O → H2SO4
b Cl2 + H2S → 2 HCl + S
c
NaOH + HCl → H2O + NaCl
©
d 4 Fe + 3 O2 → 2 Fe2O3
e
f
g
2 CuS + 3 O2 → 2 CuO + 2 SO2
H2CO3 → H2O + CO2
2 H2 + O2 → 2 H2O
312
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
AAN DE SLAG
9
h
AgNO3 + NaCl → AgCl + NaNO3
i
j
H+ + OH- → H2O
2 Al2O3 → 4 Al + 3 O2
Geef voor volgende redoxreacties de halfreacties en de totale reactie. Stel de reactie schematisch voor.
a
IN
Duid in je schema de oxidator en de reductor aan. synthese van zilveroxide uit zilver en zuurstofgas
VA N
b verbranding van magnesium
c
synthese van koper(II)jodide uit de enkelvoudige stoffen
©
` Meer oefenen? Ga naar
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
AAN DE SLAG
313
Notities
VA N
IN
©
314
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
Notities
IN
VA N
©
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05
315
Notities
VA N
IN
©
316
GENIE Chemie GO! 4.2 THEMA 05