3
Spelling van het werkwoord 1
Je kunt in een zin een persoonsvorm (tegenwoordige en verleden tijd) en een voltooid deelwoord aanduiden
2
3
Je kent de regels van de werkwoordspelling
Je kunt werkwoorden correct spellen en uitleggen waarom je voor die spellingwijze kiest
tu k
les
1 Is onderstaande zin volgens jou correct gespeld? Leg uit waarom je dit (niet) vindt.
el dh oo fd s
Wat vind je in de huis kamer?
2 Deze zin komt uit een Nederlands belspel. Je leraar laat je een fragment zien. a Welke indruk maakt de presentatrice met haar tussenkomst? b Vind je het erg dat zij deze fout maakt? Waarom (niet)?
3 Kun je de zin ‘Wat vind je in de huiskamer?’ aanvullen met een woord zodat je de persoonsvorm met -dt schrijft?
onthouden
be
In een goed gebouwde zin staat altijd een persoonsvorm (pv). De persoonsvorm is het werkwoord dat hoort bij het onderwerp.
vo or
In de zin Mijn broer gaat straks liever voetballen is gaat de persoonsvorm. Gaat staat in het enkelvoud, net zoals het onderwerp. Als het onderwerp enkelvoud is, dan staat de pv in het enkelvoud; als het onderwerp meervoud is, dan staat de pv in het meervoud.
4 Focus nu op de werkwoordtijd van de persoonsvorm. a In welke tijd staat het werkwoord hier? ¡ onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) ¡ voltooid tegenwoordige tijd (vtt) ¡ voltooid verleden tijd (vvt)
b Herschrijf de zin in de onvoltooid verleden tijd.
28
TRAJECT Nederlands 3 TAALINZICHT