MENS, ORGANISATIE EN
SAMENLEVING EEN SOCIOLOGISCHE KIJK OP ECONOMIE EN MANAGEMENT
Inhoud Inleiding: Sociologie als wetenschap 1.1.
1.2.
1.3.
Vier vormen van kennisverwerving
11
1.1.1.
11
Kennis op basis van geloof of openbaring
1.1.2. Ervaringskennis en ervaringsdeskundigheid
13
1.1.3. Common sense
14
1.1.4. Wetenschappelijke kennis
15
Sociologie als wetenschap
19
1.2.1. Sociologische vraagstelling en methode
19
1.2.2. Criteria van sociaalwetenschappelijk onderzoek
23
Sociologie versus natuurwetenschappen
32
Hoofdstuk 2: De algemene systeemtheorie als basis voor het sociologische systeemdenken
3
9
2.1.
Systeemtheorie als integrerende denkwijze in de sociologie
2.2.
Omschrijving van een sociaal systeem vanuit een interdisciplinaire
35 37
systeembenadering
40
2.2.1. Systeem en omgeving
43
2.2.2. Open systemen en hun relatie met de omgeving
46
2.2.3. Zelforganisatie
48
2.2.4. Het geheel is meer dan de som van de delen
50
2.2.5. Emergente eigenschappen
51
2.2.6. Doelgerichte systemen en feedback
53
Hoofdstuk 3: Sociale systemen 3.1.
57
De eerste aanzetten voor sociologisch systeemdenken: structureel en functionalistisch denken
58
3.1.1. Oorsprong van het functionalisme
58
3.1.2. Het functionalisme van Durkheim
60
3.1.3. Het functionalisme van Merton
61
3.1.4. Het structureel functionalisme van Parsons
63
3.1.5. De verdiensten en tekortkomingen van het structureel functionalisme
67
Hoofdstuk 4: Sociaal systeem en sociaal handelen 4.1. 4.2.
Het belang van sociaal handelen
70
Typologie van sociaal handelen
73
4.2.1. Affectief sociaal handelen
73
4.2.2. Traditioneel handelen
74
4.2.3. Waarderationeel handelen
75
4.2.4. Doelrationeel handelen
76
4.2.5. Sociaal-emotioneel handelen
77
Hoofdstuk 5: De bouwstenen van het sociaal systeem en het sociaal handelen
79
5.1.
De sociale actor als basis van sociaal handelen
80
5.2.
Toewijzing of verwerving van sociale posities
83
5.3.
Sociale mobiliteit in sociale systemen
86
5.4.
Sociale mobiliteit binnen open en gesloten samenlevingen
88
5.4.1. Het kastenstelsel
89
5.4.2. Het standensysteem
91
5.4.3. Het klassensysteem
91
Sociale relaties
94
Sociale interactie als de som van betrekking en verhouding
96
5.6.1. De sociale betrekking
97
5.5. 5.6.
99
5.6.2. De sociale verhouding 5.7.
Sociale interactie en communicatie
5.7.1.
4
69
102
Het basismodel voor menselijke communicatie
102
5.7.2. Aspecten van communicatie
104
5.7.3. De wetmatigheden in de menselijke communicatie
105
5.7.4. Samenvatting: de essentie van menselijke communicatie
110
M E N S , O R G A N I S AT I E E N S A M E N L E V I N G
Hoofdstuk 6: Cultuur als sociologisch product 6.1.
Inleiding
112
6.2.
De onderdelen van het culturele systeem
115
6.3.
Het samenspel van kennis, verwachtingen, doeleinden, waarden en normen
121
6.4.
Sociale beïnvloeding en controle in het sociaal systeem
122
De sociale rol als verwachtingspatroon van sociaal handelen
126
6.5.1. De sociale rol en rolvoorschriften
126
6.5.
6.6.
6.7. 6.8.
6.5.2. Rolbepaling
128
6.5.3. Rolconflict
130
6.5.4. Sociale status
132
6.5.5. Statusconsistentie
133
Socialisatie
134
6.6.1. Definitie van het begrip ‘socialisatie’
134
6.6.2. Differentiële socialisatie
137
Cultuurdiversiteit
139
6.7.1.
140
Cultural lag
Organisatieculturen
141
6.8.1. Typologie van organisatiecultuur volgens Harrison
141
6.8.2. Organisatiecultuur en managementcultuur volgens Hofstede
144
6.8.3. Het concurrerende waardemodel van Quinn en Cameron
147
Hoofdstuk 7: Microsociologie van de persoonlijke interactie
151
7.1.
Inleiding: symbolisch interactionisme als fundament van microsociologie
152
7.2.
De fundamenten van symbolisch interactionisme
153
7.3.
Mead als grondlegger van het symbolisch interactionisme
156
7.4.
Symbolisch interactionisme van Blumer
158
7.5.
Het stigma volgens Goffman
159
7.6.
Bedrog en zelfbedrog in sociale interactie
161
7.7.
Het hedendaagse belang van empathie voor sociaal handelen
163
7.8.
De sociale ruiltheorie
165
7.8.1. Homans’ individualistische benadering van sociale ruil
166
7.8.2. Sociale ruil en macht volgens Blau
169
Rationele en speltheoretische benaderingen van sociale interactie
172
7.9.1.
175
7.9.
De speltheorie als rationele ruiltheorie
7.9.2. Samenwerking en competitie als overlevingsstrategie
5
111
179
Hoofdstuk 8: Groepen, collectiviteiten, netwerken en sociale categorieën 8.1. 8.2.
Omschrijving van een groep
182
Soorten groepen
184
8.2.1. Primaire en secundaire groepen
184
8.2.2. Formele en informele groepen
185
8.2.3. Gemeinschaft en Gesellschaft
187
8.2.4. Referentiegroepen
188
8.2.5. Taakgerichte en emotioneel gerichte groepen
189
8.3.
Het fenomeen van groepsdruk
191
8.4.
Sociale netwerken, collectiviteiten en categorieën
193
Hoofdstuk 9: Organisaties
197
9.1.
De dominantie van organisaties in ons dagelijkse leven
198
9.2.
De organisatie als rationalisering van sociaal coöperatief handelen
201
9.2.1. De noodzaak van rationele ordening in de opkomende industrialisatie
201
9.2.2. Elementen voor een rationele systeembenadering van organisaties
202
9.2.3. Organisaties als doelverwervende sociale systemen
203
Typologie van organisaties
207
9.3.
9.4.
9.3.1. Organisaties naar macht
207
9.3.2. Organisaties van onderuit
209
Het wetenschappelijke management als een rationeel organisatiemodel van bovenaf
9.5.
9.6.
9.7.
213
9.4.1. Bureaucratie als rationele ordening van organisaties
217
9.4.2. De bureaucratische organisatie vandaag
221
9.4.3. Het rationele management volgens Fayol
224
Organisaties als systemen in hun omgeving
227
9.5.1. Turbulente omgevingen en hun relatie met de organisatie
227
9.5.2. De relatie tussen de gebruikte technologie en organisaties
231
De organisatieconfiguratie van Mintzberg
240
9.6.1. De vijf coördinatiemechanismen van Mintzberg
240
9.6.2. De vijf machtsgroepen in een organisatie
242
9.6.3. Machtsconfiguraties in functie van de omgeving
247
De rationaliteitsopvatting van de neo-Weberianen
249
9.7.1.
249
Bounded rationality als kritiek op maximale rationaliteit
9.7.2. De beperkingen van sociaal-rationeel handelen binnen organisaties
6
181
M E N S , O R G A N I S AT I E E N S A M E N L E V I N G
251
Hoofdstuk 10: Samenlevingen als macrosociologische sociale systemen 10.1.
De maatschappij als ultieme ordening van het sociaal handelen
257 260
10.2. Macht en gezag in de samenleving
264
10.3. Institutionalisering en instituties
265
10.4. Primaire en secundaire instituties
268
10.5. Het belang van instituties voor de samenleving
269
10.5.1. Het gezin
269
10.5.2. Het zorgsysteem
272
10.5.3. De socio-economische institutie
274
Hoofdstuk 11: Inzicht in samenlevingen op basis van maatschappelijke analyse 11.1.
Structureel-functionalistische analyse van de samenleving
11.2. Conflictsociologie als verklaring voor maatschappelijke ontwikkeling
277 278
287
11.2.1. Het historisch materialisme als grondslag van het Marxisme
287
11.2.2. Industrialisatie en ontstaan van sociale klassen
292
11.2.3. De marxistische filosofie en godsdienst
293
11.2.4. Het marxisme in de postindustriĂŤle samenleving
294
11.3. Het belang van technologie: de driegolventheorie van Toffler
297
11.3.1. De eerste golf: van jagers-verzamelaars naar agrarische samenlevingen
298
11.3.2. De tweede golf: van 1600 tot 1900
300
11.3.3. De derde golf: het postindustriĂŤle tijdperk
303
11.4. De ontwikkeling van sociaal gedrag in evolutionair perspectief
306
11.4.1. Elias en de ontwikkeling van gedisciplineerd sociaal gedrag in de samenleving
306
11.4.2. De toenemende pacificatie en het afnemende geweld in de samenleving
308
11.5. Pinker: de afname van geweld en het belang van samenwerking in de
7
samenleving
311
11.5.1. De vijf historisch belangrijke krachten voor een vredelievender samenleving
311
11.5.2. Geweldlozer trends in de samenleving
314
11.5.3. Het belang van coĂśperatief handelen
318
Bibliografie
319
Index
327
INLEIDING
Sociologie als wetenschap
1. INLEIDING
Sociologie als wetenschap
Mensen handelen op basis van kennis en halen hun informatie uit de buitenwereld, waarna ze de opgedane informatie opslaan, ordenen en analyseren. Die ordening kunnen ze door middel van de taal en het schrift onthouden en ook doorgeven aan volgende generaties. Deze concrete kennisinhouden vormen een bepalend onderdeel van de persoonlijkheid en oriĂŤnteren de mensen in hun dagelijkse omgang met de werkelijkheid. Belangrijk is om ook kennis te verwerven over sociale fenomenen om ons dagelijks handelen te bepalen. Het gaat in ruime zin over de politieke, sociale, culturele en economische aspecten van ons sociaal handelen. Hiervoor kunnen we terecht bij de sociologie. Sociologie is namelijk de wetenschappelijke studie van het sociaal handelen op het niveau van de interpersoonlijke interactie, de groep, de organisatie en de samenleving. In dit boek leggen we voornamelijk de nadruk op het socio-economisch handelen van mensen. De kennis wordt systematisch opgebouwd en mensen kunnen hiervoor putten uit verschillende bronnen. Die bronnen worden onderscheiden in geloofskennis, ervaringskennis en wetenschappelijke kennis.
1.1. Vier vormen van kennisverwerving
De essentie van geloven is dat kennis wordt aangenomen van iemand waaraan mensen een autoriteit toekennen, of van een document dat het statuut van waarheid en overlevering bezit. Kinderen geloven (meestal) hun ouders als die kennis doorgeven of, verdergaand, zeggen iets wel of niet te doen. Kinderen kennen hun ouders een autoriteit toe op basis van hun leeftijd en wegens hun afhankelijkheid van en vertrouwen in hun ouders. Gelovigen nemen aan wat de priester, de imam of de rabbijn zegt op basis van een toegekende autoriteit en de heilige boeken. Geloven betekent iets aannemen, zonder het zelf te onderzoeken, te weten of zelfs te begrijpen en is in essentie weinig kritisch. Geloven betekent vertrouwen stellen in de persoon die kennis overdraagt en interpreteert op basis van historische documenten. Bij geloofskennis is de betrokkene afhankelijk van de autoriteit die de kennis verschaft. Meestal is de bron van de kennis voor de gelovige onbereikbaar en gaat het om een verlicht inzicht op basis van een contact met het goddelijke, of een bevoorrechte relatie met het goddelijke (bijvoorbeeld de profeet, de messias, de zoon van god, de boodschapper). Juist omdat de mogelijkheid tot zelftoetsen bij geloofskennis ontbreekt, schuilt er gevaar in voor dogmatisch denken. Het is zo omdat het zo is en altijd zo is geweest, of omdat de heilige boeken een weerslag zijn van een of andere goddelijke autoriteit en al eeuwen als grondslag dienen voor het sociaal handelen van mensen. Een dogma is een formulering van een geloofswaarheid die algemeen bindend is, een ontegensprekelijke waarheid, die niet aan een verdere controle wordt blootgesteld. Het ontbreken van een kritische en controlerende houding is typisch voor dogmatisch denken. De waarheid wordt niet verder in vraag gesteld; integendeel, elke poging om ze in vraag te stellen wordt gecounterd door soms nog hardnekkiger in het dogma te geloven. Dat doet zich vaak voor in sectaire geloofsgroepen of fundamentalistische groepen. In het dagelijkse leven handelen we vaak op basis van geloofskennis en nemen we aan wat anderen zeggen, of wat de boeken hun opdragen. Het is een gemakkelijke vorm van kennis en ook efficiĂŤnt, op voorwaarde dat de autoriteit waarin we geloven ook effectief betrouwbaar is. Zo kunnen we aan een collega vragen waar de personeelsvergadering doorgaat. We hoeven dan niet zelf in onze documenten te kijken.
11
SOCIOLOGIE aLS WETENSCHaP
1.1.1. KENNIS OP BASIS VAN GELOOF OF OPENBARING
1
We vragen aan de maatschappelijk assistent welke voorzieningen er zijn voor onze handicap. We vragen aan de dokter om ons te genezen. Waarom precies dat medicijn wordt voorgeschreven en hoe ons dat precies zal genezen, weten we niet, want we vertrouwen op de deskundigheid van een geneesheer of specialist. Juist omdat de waarde van de informatie bij geloofskennis afhankelijk is van de betrouwbaarheid van de autoriteit die mensen geloven, zijn we geneigd om de gevolgen van het handelen op basis van geloof toe te schrijven aan de autoriteit: de dokter heeft ons genezen, de maatschappelijk assistent heeft ons financiële hulp gegeven. Dikwijls worden ook de negatieve gevolgen van een handeling toegeschreven aan de verantwoordelijkheid van de autoriteit. Zo zal een kind zeggen: ‘Maar de juffrouw heeft gezegd dat we onze schoenen moesten uitdoen!’ als dat kind de vraag krijgt waarom het natte voeten heeft. Ik kom te laat op de personeelsvergadering omdat mijn collega me het verkeerde lokaal heeft gewezen. Dat afwentelen van verantwoordelijkheid is iets wat vaak gebeurt; we kunnen dat ontlopen van verantwoordelijkheid plaatsen onder de attributietheorie. Defensieve attributie gebruiken
we vaak om het eigen gedrag te verklaren. Defensieve attributie betekent dat we het succes toeschrijven aan interne factoren (bijvoorbeeld: Ik heb een goed cijfer behaald op het examen, want ik heb daarvoor hard gestudeerd), terwijl een slecht cijfer wordt geattribueerd of toegekend aan externe oorzaken (bijvoorbeeld: het was een moeilijk examen, de prof verbetert streng of ik had pech). Het is dus moeilijk om objectief tegenover onszelf te staan, en te erkennen dat wij de oorzaak zijn van mogelijk falen. Maatschappijen waarin geloofskennis dominant is, worden gesloten maatschappijen genoemd, omdat de toegang tot kennis vaak afgesloten is, alleen bereikbaar voor een bevoordeelde groep (bijvoorbeeld priesters, schriftgeleerden, verlichte geesten). Kennis wordt in dat soort samenlevingen macht, omdat de kennis gemonopoliseerd wordt binnen een kleine groep. In de middeleeuwen werd de kennis gemonopoliseerd in de bibliotheken van kloosters en was de toegang tot de kennis beperkt doordat boeken een schaars goed waren, veilig afgeschermd voor het brede publiek. Vandaag controleert China het internet en schermt daardoor buitenlandse informatie af. Informatie is macht. Maatschappijen hebben vaak een autoritaire structuur en laten kritisch onderzoek moeilijk toe omdat ze de machtpositie van de bestaande autoriteit soms in vraag stellen.
12
M E N S , O R G A N I S AT I E E N S A M E N L E V I N G
1.1.2. ERVARINGSKENNIS EN ERVARINGSDESKUNDIGHEID Vaak kunnen we iets weten vanuit wat we zelf hebben meegemaakt. Via het proces van proberen, slagen en mislukken (trial-and-error) vinden we een handelingswijze die werkt voor ons. De opgedane ervaring is altijd ‘totaal’: meestal zijn we er met onze hele persoon bij betrokken.
Ervaringskennis is kennis op basis van opgedane levenservaring uit de onmiddellijke omgeving van de betrokkene. Als een kind zich ooit eens heeft verbrand aan een hete oven, dan zal het kind de volle betekenis van warmte nooit meer vergeten. Ervaringskennis is altijd absoluut waar voor de betrokkene: de gevoelde sensaties en gevoelens zijn sterk en onloochenbaar. Het weten wat eruit volgt, is daarom voor de betrokkene – maar dan ook alleen voor wie het meemaakte – juist. Daarom zijn ervaringen niet veralgemeenbaar of overdraagbaar naar anderen. Dat verklaart de irritatie van jongeren wanneer ouderen hun iets proberen voor te schrijven op basis van hun ervaring: wat voor vader waar is, op basis van zijn levenservaring, is dat niet voor mij. Maar dat is precies wat ‘wijsheid’ betekent: kennis die verworven werd door de ervaringen van het leven. Ervaringskennis kent meestal ook een hoge prijs: de pijn en moeite van het proberen en mislukken. De hoeveelheid ervaringskennis die we kunnen opdoen, is beperkt tot die tijd en ruimte waarin een concreet mensenleven zich afspeelt. Ervaringskennis
Ervaringsdeskundigen in de kansarmoede Binnen de hulpverlening wordt ervaringskennis vandaag formeel erkend onder de vorm van het werken met ervaringsdeskundigen. Specifiek op het domein van de armoede gaat de maatschappij ervan uit dat hulpverleners die armoede niet aan den lijve ondervonden hebben, baat hebben bij een samenwerking met mensen die over ervaringskennis beschikken. Ervaringsdeskundigen in de armoede vormen als het ware een tandem met een hulpverlener en hebben als belangrijke taak bruggen te slaan tussen de twee werelden. Zij vertalen de leefwereld van kansarmen naar de hulpverlener. Het doorleefd
13
hebben van kansarmoede wordt niet als voldoende beschouwd om een ‘goede’ ervaringsdeskundige in de kansarmoede te worden. Ervaringsdeskundigen moeten immers ook leren omgaan met hun eigen leefsituatie. De eigen problemen moeten eerst verwerkt worden zodat de deskundige afstand kan nemen van zijn of haar eigen verhaal. Pas dan kan hij of zij de armoedeproblematiek bij anderen wel degelijk (h)erkennen, zonder zelf in het herbeleven ervan te vervallen. Er worden in Vlaanderen opleidingen georganiseerd om dit beroep te kunnen uitoefenen.
Ervaringskennis is per definitie subjectief, en wanneer we ze delen met andere mensen, beschouwen we deze vorm van kennis als intersubjectief. Mensen in een gelijkaardige situatie met dezelfde ervaring delen dezelfde subjectieve inzichten op basis van de gedeelde ervaringen.
1.1.3. COMMON SENSE Common sense is
kennis op basis van overgedragen kennis van anderen, of op basis van wat de groep of de collectiviteit voor waar aanvaardt. Het probleem met common sense is dat het een collectief kennissysteem is dat niet kritisch onderzocht wordt, maar voor waar wordt aangenomen. Vandaag spreken we over ‘fake news’ omdat zonder enige vorm van kritisch onderzoek informatie wordt verspreid via bijvoorbeeld de sociale media. Fake news of ‘nepnieuws’ verwijst naar het gebruik van desinformatie verhuld als nieuws, verspreid via websites, sociale media en traditionele media, met als doel om eigen belangen na te streven en/of bewust de publieke opinie te misleiden. Tegenover fake news hanteren we het begrip van ‘evidence-based werken’ wat betekent dat we ons sociaal handelen baseren op de beschikbare wetenschappelijke kennis en we onze bronnen kritisch onderzoeken. Sinds president Trump aan de macht kwam in de VS wordt het begrip veel gebruikt, en stellen journalisten en wetenschappers zich grote vragen bij de geloofwaardigheid en de waarheid van zijn berichtgeving. Daarom is er een tendens om aan factchecking te doen, met andere woorden, om na te gaan of beweringen en nieuwsberichten al dan niet kloppen met de beschikbare feitelijke en wetenschappelijke kennis.
14
M E N S , O R G A N I S AT I E E N S A M E N L E V I N G
1.1.4. WETENSCHAPPELIJKE KENNIS kennis opgedaan op basis van een kritisch onderzoek van objectieve feiten, en is bijgevolg objectief. Iedereen kan in principe de waarheid van de wetenschappelijke bewering nagaan omdat het proces waarmee aan kennisverwerving wordt gedaan publiek toegankelijk is. In theorie is iedereen in staat de bestaande wetenschappelijke kennis in vraag te stellen en bepaalde theorieën te weerleggen. Dat betekent meteen dat elke vorm van wetenschappelijke kennis per definitie voorlopig is, en niet leidt tot een onwrikbare en absolute waarheid (in tegenstelling tot dogmatische kennis). Wetenschappelijke kennis is waar tot het tegendeel is bewezen en is daarom slechts voorlopig waar. Zo weten we nu dat de Newtoniaanse fysica geen absoluut ware theorie is over energie en materie, maar een theorie die driehonderd jaar heeft standgehouden en sinds de relativiteitstheorie van Einstein slechts een ‘voorlopig’ ware wetenschappelijke theorie blijkt te zijn. Newtoniaanse fysica is echter niet onwaar verklaard door de relativiteitstheorie. Integendeel, de relativiteitstheorie heeft Newtoniaanse fysica een geldigheid verleend binnen een context van nieuwe experimenten en wiskundige inzichten op het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw. Dat is de reden dat de relativiteitstheorie een volgende stap is in de conceptuele ontwikkeling van de fysica, namelijk door het succes en de mislukking te begrijpen binnen een groter theoretisch kader, zoals de relativiteitstheorie dat aanreikt. Volgens wetenschapsfilosoof Karl Popper (1978) zouden we ons als kritische wetenschappers en mensen moeten verheugen op de falsificatie (‘weerlegging’) van bestaande wetenschappelijke kennis, omdat daardoor oude zekerheden verdwijnen om plaats te maken voor nieuwe, voorlopige zekerheden. Alleen op die manier gaat onze kennis vooruit en kunnen we spreken van progressie in onze algemene kennis van de werkelijkheid. Die denkwijze ligt aan de basis van alle wetenschap, inclusief de sociologie. In die zin kunnen we een onderscheid maken tussen: •
15
(‘bevestiging’) van wetenschappelijke stellingen of hypothesen in onderzoek vindt plaats wanneer ze bevestigd worden door de feiten, wat betekent dat ze worden bevestigd door onze onmiddellijke zintuiglijke waarnemingen uit de werkelijkheid, of door waarnemingen die mogelijk worden gemaakt door technologische hulpmiddelen (microscopen, deeltjesversnellers…) en theoretische hulpmiddelen (statistische analyse…). Een wetenschappelijke uitspraak moet in principe ‘verifieerbaar’ zijn. Met andere woorden: uitspraken moeten zodanig worden geformuleerd dat ze kunnen geverifieerd worden door onderzoek in en van de werkelijkheid. Verificatie
SOCIOLOGIE aLS WETENSCHaP
Wetenschappelijke kennis is
1
Vandaar is het belangrijk dat onderzoekers uitleggen hoe ze te werk zijn gegaan in hun onderzoek, zodat we dat onderzoek kunnen herhalen en bestaande conclusies verder kunnen bevestigen. Elk bijkomend feit dat in overeenstemming is met de voorspellingen uit de theorie betekent een verdere versterking van die theorie. •
Falsificatie:
Popper stelt dat theorieën weliswaar stelselmatig kunnen worden geverifieerd of bevestigd na onderzoek van de feiten, maar dat we daarom nog geen zekerheid hebben dat de theorie waar is. Door stelselmatige verificatie van een bepaalde theorie kunnen we stellen dat die theorie meer en meer bevestigd wordt, wat echter niet uitsluit dat er tegelijkertijd een bepaald feit de theorie kan onderuit halen. Daarom stelt hij voor om actief op zoek te gaan naar waarnemingen die een bepaalde theorie falsifiëren of weerleggen, omdat we dan verplicht worden om na te gaan waarom de theorie niet klopt. Falsificatie betekent de weerlegging van een theorie op basis van een feitelijke vaststelling die niet in overeenstemming is met wat de theorie voorspelt. Daardoor moeten we actief zoeken naar nieuwe verklaringen of theorieën zodat de wetenschap verder vooruit kan door een proces van theoretische vernieuwing (of moeten we kritisch kijken naar de feitelijke waarneming die mogelijk fout was, waardoor we de theorie voorlopig niet moeten herzien). De Popperiaanse methode is een zeer kritische benadering van de wetenschappelijke activiteit, maar ligt vaak aan de oorsprong van doorbraken in de wetenschap. De wetenschappelijke methode en kennis werkt bijgevolg op basis van voortschrijdend inzicht.
Het verhaal van de zwarte zwaan Tot hiertoe ging ik ervan uit dat zwanen wit zijn. Al mijn waarnemingen tot hiertoe bevestigen de theorie dat zwanen wit zijn. Ik ben nog nooit een zwaan tegengekomen met een andere kleur. Ik ga op reis en bezoek exotische bestemmingen. Ergens in India word ik geconfronteerd met een vijver, waarin zwarte zwanen zwemmen. Hoe kan dat nu? Dat is niet wat ik verwacht op basis van mijn ervaring en theoretisch inzicht. Ik sta voor een moeilijke keuze. Ik controleer toch nog eens mijn waarneming: zijn het inderdaad zwanen? Ik ben dus kritisch over mijn waarneming en doe een double-check. Ik besluit dat het inderdaad zwarte zwanen zijn. Nu moet ik mijn theorie aanpassen. Vanaf nu luidt mijn theorie dat zwanen zwart of wit zijn. Mijn waarneming heeft geleid tot de weerlegging van mijn vorig inzicht en
16
M E N S , O R G A N I S AT I E E N S A M E N L E V I N G
mijn vorige theorie, en vanaf nu beschik ik over een betere theorie, die alle waarnemingen omvat. Door dit voortschrijdend inzicht heb ik een betere theorie ontwikkeld.
Wetenschappelijke kennis komt langzaam en incrementeel tot stand, met vallen en opstaan, op basis van wederzijdse kritiek op theorieën, en op basis van feitelijke discussie. Wetenschappelijke kennis verklaart nooit de totaliteit van de realiteit, maar beperkt zich tot een deelaspect van de werkelijkheid, waarvoor we een rationele verklaring proberen te ontwikkelen. Daarom zeggen wetenschappers dat een wetenschappelijke theorie een voorlopige theorie is en geen totaalverklaring van de werkelijkheid. Oude zekerheden verdwijnen ten voordele van nieuwe opvattingen. Hierdoor wordt onze kennis onder de vorm van concepten en theorieën steeds groter, waarbij de oude concepten kunnen worden ondergebracht binnen nieuwe theorieën. Wetenschap accumuleert al die theorieën en probeert daarmee een wetenschappelijk gefundeerd wereldbeeld te ontwikkelen waarin een rationele verklaring van de werkelijkheid mogelijk wordt. Die aanpak staat in tegenstelling tot een beroep doen op speculaties of magischreligieuze verklaringen om een verklaring te vinden van hoe de wereld in elkaar zit. In dat geval worden de oorzaken van bepaalde gebeurtenissen toegeschreven aan bepaalde krachten en machten buiten de mens, of schuiven we bepaalde verklaringen naar voren zonder die aan een kritisch onderzoek te onderwerpen zoals in het geval van geloofskennis. Wetenschappelijke kennis daarentegen geeft aanleiding tot de Entzauberung der Welt (‘onttovering van het wereldbeeld’, een begrip van Max Weber) om de simpele reden dat de verklaring van de werkelijkheid soms door zeer eenvoudige wetten en vaststellingen kan worden beschreven. Die onttovering van de wereld wordt door sociologen na Weber gebruikt om onze moderne industriële en geseculariseerde wereld te omschrijven, waarin wetenschappelijke verklaringen een rationalisering van het wereldbeeld tot gevolg hebben en een afnemend belang van het geloof veronderstellen. Het heelal is niet langer door een goddelijke instantie geschapen, maar een mechanisch systeem dat beweegt volgens verklaarbare wetmatigheden en processen. Dat duidt op de mechanisering van het westerse wereldbeeld (Dijksterhuis, 1950). Wetenschappelijke verklaringen gaan uit van een onderzoek naar de werkelijkheid en proberen eenvoudige en rationele verklaringen te vinden voor wat zich afspeelt in de (sociale) werkelijkheid rondom ons.
17
Hierbij wordt vaak de law of parsimony (het ‘economiebeginsel’) gehanteerd, ook wel Occam’s razor genoemd. Dat principe houdt in dat een wetenschappelijke verklaring zo simpel mogelijk moet worden geformuleerd, zodat we niet nodeloos complexe verklaringen of vage entiteiten (een geest, een spook, een heilige, een geheimzinnige kracht…) ontwikkelen om bepaalde verschijnselen te verklaren. Wetenschap streeft naar kennis van de waarheid over de feiten. Maar naast waarheid kunnen ook andere elementen geldigheid hebben om ons gedrag te verantwoorden, namelijk juistheid en/of waarachtigheid. Habermas’ theorie van het communicatieve handelen (1981) verschaft een schema voor de analyse van de geldigheid van uitspraken van mensen. Als we iets beweren, kunnen die uitspraken betrekking hebben op objectieve zaken (de waarheid van feiten), op sociale of ethische kwesties (de juistheid van normen) en op subjectieve uitingen (de waarachtigheid van uitingen): •
waarheid:
een uitspraak is waar als ze klopt met de feiten, als de uitspraak kan geverifieerd worden aan de hand van een overeenstemming met objectieve waarneembare feiten (feitelijke overeenstemming).
•
juistheid:
•
waarachtigheid:
een uitspraak is juist als ze overeenstemt met de in de sociale context geldende normen en waarden (ethische overeenstemming). een uitspraak is waarachtig als ze in overeenstemming is met de innerlijke ingesteldheid van diegene die de uitspraak doet (subjectieve overeenstemming).
Tot hiertoe is de wetenschappelijke methode de meest succesvolle methode gebleken om ten eerste tot ware kennis te komen en ten tweede om op een betrouwbare manier tot actie te komen in de wereld rondom ons. Onze vooruitgang is grotendeels gebaseerd op het succes van de wetenschappelijke methode en het hanteren van een rationele denkstijl. In de sociologie wordt die wetenschappelijke methode gehanteerd om tot betrouwbare kennis te komen.
18
M E N S , O R G A N I S AT I E E N S A M E N L E V I N G
1.2. Sociologie als wetenschap
1.2.1. SOCIOLOGISCHE VRAAGSTELLING EN METHODE Zoals andere wetenschappers stellen ook sociologen zich vragen die gewone mensen zich dagelijks kunnen stellen: Welke invloed heeft de computertechnologie op ons dagelijkse leven? Waarom stellen westerse samenlevingen zich toleranter op ten aanzien van specifieke samenlevingsvormen dan andere maatschappijen? Hoe gedragen mensen zich tijdens veranderingsprocessen in organisaties als gevolg van een herstructurering of een fusie? Wat is de oorsprong van weerstand in veranderingsprocessen? Waarom zijn er verschillende soorten organisaties en functioneren de verschillende medewerkers anders? Wat is de oorsprong van afwijkend gedrag? Sociologen zoeken naar antwoorden op al die vragen en gaan daarvoor op een specifieke manier te werk die minder speculatief is dan hoe de gewone man of vrouw in de straat het zou aanpakken. Een typisch kenmerk van sociaalwetenschappelijk onderzoek is de sterk gestructureerde werkwijze. De bovengenoemde vragen moeten duidelijker worden geformuleerd en moeten leiden tot specifieke probleemstellingen. Daarom zullen onderzoekers aan de hand van de vraagstelling proberen de probleemstelling voldoende te operationaliseren tot een onderzoekbare en uitvoerbare wetenschappelijke onderzoeksopdracht. Een onderzoek naar drugsgebruik in België is bijvoorbeeld te algemeen om te worden gebruikt voor de uitwerking van een concreet aangepast drugsbeleid. Vragen als ‘Welke doelgroep hebben we in het vizier?’, ‘Wat bedoelen we met drugs?’, ‘Welke vorm van drugsgebruik wordt als problematisch ervaren?’ enzovoort, maken deel uit van de algemene probleemstelling en moeten verder verfijnd worden. We moeten bepaalde vraagstellingen verder opdelen in subvragen, om zo tot een logisch en helder geheel van onderzoeksvragen te komen. Ook moeten we in deze fase al vooruitkijken naar de haalbaarheid van de
19
SOCIOLOGIE aLS WETENSCHaP
De meest gehanteerde wetenschappelijke methode in de sociologie gaat, zoals gezegd, terug op het standaardmodel van wetenschappelijk onderzoek zoals dat in de natuurwetenschappen voor het eerst is ontwikkeld. Wetenschappelijk onderzoek volgt in dat standaardmodel een opgelegde onderzoeksstrategie waarin een aantal duidelijke stappen kunnen worden onderscheiden. Anderzijds bevat het model ook een aantal noodzakelijke criteria waaraan elk onderzoek moet voldoen om in de ogen van de wetenschappelijke wereld tot verantwoorde resultaten te komen. Die strenge criteria waarborgen dat de geleverde wetenschappelijke kennis op een kritische wijze tot stand is gekomen en laten toe het sociologische kenproces kritisch te evalueren.
1
onderzoeksvragen, en nagaan of de gestelde vragen methodologisch onderzoekbaar zijn. Dat betekent dat we, om tot realistische vraagstellingen te komen, al enigszins moeten weten met welke onderzoeksmethode en op welke wijze we een antwoord op de vraag zullen zoeken. Vervolgens zullen sociologen een bepaalde onderzoeksstrategie volgen en zich houden aan een aantal strikte regels om tot bepaalde vaststellingen en conclusies te komen. Sociologen gaan niet over één nacht ijs, maar gaan pas over tot conclusies na degelijk en nauwgezet sociaalwetenschappelijk onderzoekswerk. Ze volgen een bepaalde strategie en maken gebruik van de voorhanden zijnde onderzoeksmethodologieën om tot volwaardige wetenschappelijke uitspraken te komen. We onderscheiden een aantal onderzoeksstrategieën, zoals survey-onderzoek, experiment en casestudy. Het survey-onderzoek leunt het dichtst aan bij de wetenschappelijke onderzoekstraditie van de natuurwetenschappen met haar nadruk op de positivistische benadering. Door een mondelinge enquête of interview, schriftelijke enquête, telefonische of internetbevraging verzamelen we informatie van een afgebakende groep van respondenten. Het kan gaan om descriptief (‘beschrijvend’) onderzoek of hypothese-toetsend onderzoek. In het laatste geval formuleren we bepaalde veronderstellingen die we proberen te verifiëren of falsifiëren op basis van de gevonden resultaten. Descriptief of beschrijvend onderzoek geeft
een nauwkeurige en systematische beschrijving van de werkelijkheid, en maakt daarvoor vooral gebruik van beschrijvende statistiek waaronder tabellen, grafieken en dergelijke. Dit soort onderzoek geeft enkel beschrijvende cijfers en voorstellingen weer, maar geeft geen verklaring voor bepaalde verschijnselen. Zo kunnen sociologen een onderzoek doen naar de samenstelling van de populatie van een grote organisatie, waarbij ze cijfers geven en verhoudingen over aantal mannen en vrouwen, opleidingsniveau van de medewerkers, de verloning van de medewerkers. Het gaat dan om een kwantitatieve beschrijving op basis van kenmerken en cijfers. Sociologen kunnen ook via een participerende observatie een kwalitatieve beschrijving geven van de waargenomen sociale werkelijkheid aan de hand van een rapportage of een samenvattende weergave van een aantal diepte-interviews.
20
M E N S , O R G A N I S AT I E E N S A M E N L E V I N G
Van werkgever veranderen is vaker een intentie dan een realiteit In 2017 hebben wij een representatief staal van de bevolking bevraagd naar hun verloopintentie. 11% van hen verklaarde dat ze de intentie hadden op korte termijn van werkgever te veranderen en bijna 20% bevestigde dat ze dat op lange termijn van plan waren. Gelet op het geringe vrijwillig verloop dat in 2017 (5,75%) en in 2018 (5,85%) vastgesteld werd, lijkt het erop dat ‘de sprong wagen’ voor veel werknemers moeilijk blijft. Als we het profiel van de werknemers bekijken, zien we dat jonge werknemers vaker hun verloopintentie uitspreken: 12% van de min 25-jarigen wilde op korte termijn veranderen en 44% op lange termijn. 23% van de werknemers van 30 tot 34 jaar wilde op korte termijn van werk veranderen en 26% op lange termijn. De verloopintentie is bij de hoogst opgeleide werknemers (37,2%) ook hoger dan bij de minder hoog opgeleiden (24,1%). Deze resultaten werden bevestigd door een onderzoek van het Belgische statistiekbureau (Statbel), dat op basis van gegevens van 2017 aantoonde dat vooral jongeren, vrouwen en hoogopgeleide mensen ander werk zochten. Enkele van de aangevoerde redenen waren het zoeken naar betere arbeidsvoorwaarden, een baan vinden die beter aansluit bij de kwalificaties en de angst om de huidige baan te verliezen. Bron: Securex (2019)
In hypothese-toetsend onderzoek wordt gewerkt met verbanden en eventuele causale relaties. In het laatste geval maakt de onderzoeker een onderscheid tussen onafhankelijke en afhankelijke variabelen, die hij of zij plaatst in een causaal model. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van geavanceerde statistiek om tot valabele analyses en conclusies te komen. Omdat de sociale werkelijkheid via dit soort onderzoek wordt weergegeven in cijfers en statistische analyses, spreken we van kwantitatief onderzoek.
21
Ziekteverzuim in Nederland Ziekteverzuim in de zorg is een urgent thema voor ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere zorginstellingen. Het is zorgorganisaties er veel aan gelegen om de hoge verzuimpercentages terug te dringen. Het ziekteverzuim in de gezondheids- en welzijnszorg vertoont al meerdere jaren stijgende percentages. Die lopen volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in Nederland van 4,8% in 2014 naar 5,7% in zowel 2018 als 2019. Het personeelstekort is een van de belangrijkste oorzaken van het stijgende ziekteverzuim in de zorg. Door het tekort aan collega’s neemt de werkdruk toe, met als gevolg een hoger ziekteverzuim en het vertrek van vaste medewerkers: zie daar de vicieuze cirkel waarin veel zorgorganisaties zich bevinden. De ZorgRating-benchmark, uitgevoerd door Finance Ideas onder circa 800 zorginstellingen, bevestigt bovenstaand beeld. ‘De combinatie van enorme druk op personeel en krapte op de arbeidsmarkt leiden tot een toename van ziekteverzuim, personeelsverloop en de toename van het aandeel personeel niet in loondienst’, staat te lezen in het verslag over de ZorgRating-benchmark. De psychische en fysieke belasting in de zorg ligt hoger dan in andere sectoren, aldus Marc Spoek, manager Gezond werken bij stichting IZZ, een ledencollectief van medewerkers in de zorg. ‘Er is te weinig personeel en het aantal patiënten neemt toe’, zegt hij tegenover NRC. ‘Dat zorgt voor een hoge werkdruk. Daar komt bij dat zorgmedewerkers vaak slecht ‘nee’ kunnen zeggen. Ze kunnen goed voor anderen zorgen, maar soms iets minder goed voor zichzelf.’ Bron: Okeedo (2020)
Het experiment verschaft eveneens kwantitatieve gegevens. De onderzoeker introduceert bepaalde veranderingen waarvan de effecten worden bestudeerd, maar hij zorgt ervoor dat andere variabelen onder controle worden gehouden. In de sociologie wordt het experiment niet zo frequent gehanteerd om de eenvoudige reden dat het een veeleisende methode is, waarbij de variabelen onder controle moeten worden gehouden. De sociale werkelijkheid is zo complex dat de manipulatie van variabelen een uiterst moeilijke opgave wordt. Soms is het ook om ethische redenen onverantwoord om sociale experimenten uit te voeren.
22
M E N S , O R G A N I S AT I E E N S A M E N L E V I N G
1.2.2. CRITERIA VAN SOCIAALWETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK Het wetenschappelijk onderzoek wordt gestuurd door een aantal belangrijke criteria, waaraan elk onderzoek min of meer moet voldoen. Die criteria zijn algemeen geldig in de wetenschappelijke wereld en vormen een soort kwaliteitsgarantie voor ernstig wetenschappelijk onderzoek. De onderzoeker houdt rekening met de vereisten met betrekking tot representativiteit, validiteit, betrouwbaarheid en objectiviteit.
REPRESENTATIVITEIT
Een onderzoek is representatief wanneer de conclusies die geldig zijn voor een deelgroep van de populatie veralgemeend kunnen worden naar de volledige onderzoekspopulatie. Bij grootschalig sociaalwetenschappelijk onderzoek wordt meestal gewerkt met een representatieve steekproef om aan de eis van representativiteit te kunnen voldoen. Stel dat we willen weten hoe het staat met de kennis en het preventiegedrag met betrekking tot kanker bij Vlamingen. Om daar op grote schaal informatie over te verzamelen, is de schriftelijke enquête de aangewezen techniek. Idealiter zouden we alle Vlamingen een enquête moeten laten invullen, maar dat is praktisch en financieel niet haalbaar. We trekken bijgevolg een steekproef: een deel van de gehele verzameling Vlamingen zal in dit geval de enquête invullen. In principe moeten ‘alle Vlamingen’ de kans krijgen om in het onderzoek betrokken te worden. De vragenlijst voorleggen aan alle eerstejaarsstudenten van de universiteiten in Vlaanderen zou een niet-representatieve steekproef met zich meebrengen. Vóór het trekken van een steekproef worden meestal een aantal factoren vastgelegd: leeftijdsafbakening, man-vrouw verhouding, provinciale vertegenwoordiging enzovoort. Dat wordt stratificeren genoemd: het maken van deelgroepen waarbinnen elk element evenveel kans heeft
23
1 SOCIOLOGIE aLS WETENSCHaP
De casestudy werkt minder met ‘harde gegevens’ als cijfers en statistische relaties, maar werkt veeleer in de diepte, met een beperkt aantal onderzoekseenheden. Meestal heeft de onderzoeker ook meer oog voor de situationele context van de onderzochte groep of situatie, waarbij hij of zij dieper ingaat op het interpretatieve kader van een sociale situatie. We letten op de interpretaties die mensen geven aan de sociale werkelijkheid en de mate waarin ze zich laten leiden door hun ‘definitie van de situatie’. Dat vraagt van de onderzoeker een professioneel inlevingsvermogen in de wereld van de onderzoekseenheid. Bijgevolg behoort de casestudy ook tot een vorm van kwalitatief onderzoek omdat de sociale werkelijkheid wordt weergegeven door woorden en interpretatie.
om in de onderzoekspopulatie betrokken te worden. Als een onderzoeker die manier van werken volgt, is dat nog altijd geen garantie voor een representatieve steekproef. We hebben immers te maken met het fenomeen van de non-respons, of een groep van respondenten die op basis van een gemeenschappelijk kenmerk voor een vertekening van de onderzoeksresultaten kunnen zorgen. Veronderstel dat het bovengenoemde onderzoek telefonisch zou worden afgenomen. Dan kan een bepaalde deelgroep van de populatie ondervertegenwoordigd zijn (bijvoorbeeld de groep van diegenen die geen telefoon bezitten en meestal tot de laagste inkomenscategorieën behoren). Het is mogelijk dat die ondervertegenwoordigde groep bepaalde kenmerken bezit, zoals inkomen of opleiding, die ervoor zorgen dat de onderzoeksresultaten niet meer gelden voor de gehele populatie. Immers: de leden van de ondervertegenwoordigde groep hebben hun mening niet kunnen geven.
De Eurobarometer The Standard Eurobarometer was established in 1974 in the EU. Each survey consists of approximately 1000 face-to-face interviews per country. Reports are published twice a year. A survey was carried out by Kantar in the 28 member states of the EU between 6 and 19 December 2019. Some 27498 citizens from different social and demographic categories were interviewed face-to-face at home and in their native language on behalf of the Directorate-general for communication. The methodology used is that of the standard Eurobarometer surveys carried out by the Directorate-general for communication. It is the same for all countries and territories covered in the survey. Some findings:
24
•
Around three-quarters of the Europeans (76%) think that climate change is a very serious problem in their country at the moment, and a similar proportion (77%) see it as a very serious problem in the EU as a whole.
•
Seven in ten Europeans (70%) think that environmental decisions should be taken jointly within the EU. Around one in four (26%) believe that only the national government should take such decisions. Since the 2017 survey, there has been an increase in support for joint decision-making (+3%) continuing the trend since 2014.
M E N S , O R G A N I S AT I E E N S A M E N L E V I N G
•
Around four in five (83%) agree that EU environmental legislation is necessary for protecting the environment in their country, while a similar proportion (81%) agree that the EU should assist non-EU countries to improve their environmental standards.
Bron: Directorate-General for Communication (2020)
Geldige steekproeftrekking behoort tot de methodologische instrumenten van de socioloog. Een van de bekendste toepassingen zijn de exitpolls bij verkiezingen. Na het sluiten van de stembureaus worden, op basis van een steekproef, de verkiezingsresultaten voorspeld. In de meeste gevallen blijken die weinig af te wijken van de uiteindelijke verkiezingsresultaten.
VALIDITEIT
Om aan de voorwaarde van validiteit te voldoen, is het noodzakelijk dat de onderzoeksresultaten een weerspiegeling vormen van wat de onderzoeker met het onderzoek beweert te onderzoeken. Stel dat een onderzoeker uitspraken wil doen over de kwaliteit van de ziekenhuiszorg op de afdeling geriatrie in een ziekenhuis. Hij of zij stelt via een algemene vraag vast dat er een grote mate van ontevredenheid heerst bij de respondenten. Nochtans waren de patiënten zeer tevreden over de technische aspecten van de verzorging, maar ze vonden het eten slecht en de kamer te klein. Door de algemene vraag over de tevredenheid wordt de hotelfunctie van het ziekenhuis beoordeeld en niet de kwaliteit van de ziekenzorg. Dikwijls zijn algemene, open vragen niet aangewezen met het oog op validiteit. Op de open vraag ‘Hoe kan kanker worden voorkomen?’ kan persoon A bijvoorbeeld antwoorden met ‘gratis mammografieën bij vrouwen boven de 50 jaar’ vanuit beleidsoogpunt, terwijl persoon B kan antwoorden met ‘gezonder eten’ vanuit persoonlijk oogpunt. Ook bij de bevragingstechniek moeten onderzoekers rekening houden met de validiteit. Zo is het niet aan te raden gevoelige onderwerpen aan te snijden in een straatenquête. We voelen ons weinig geroepen openlijk over overspel te praten met een onderzoeker op straat. Het gevaar voor sociaal wenselijke antwoorden is hier reëel. Dat gevaar wordt kleiner bij schriftelijke, anonieme bevragingen.
25
BETROUWBA ARHEID
Een onderzoek is slechts betrouwbaar wanneer een andere onderzoeker, in dezelfde situatie en met hetzelfde onderzoeksinstrument, dezelfde resultaten zou verkrijgen. In de testpsychologie is er bijvoorbeeld sprake van onbetrouwbare metingen als psycholoog A bij een kind tot een intelligentiescore van 84 komt en psycholoog B tot een score van 101. Dat kan te wijten zijn aan een onbetrouwbaar meetinstrument of aan het niet nauwkeurig volgen van de procedures door de psychologen. Het is ook belangrijk dat we de factoren die de testscores kunnen beïnvloeden onder controle houden. Om de betrouwbaarheid van onderzoeksresultaten te vergroten, kunnen we een aantal maatregelen nemen. Als een grootschalig survey-onderzoek wordt uitgevoerd door verschillende enquêteurs, dan worden die hiervoor opgeleid. Op enquêteformulieren is het belangrijk om zo duidelijk mogelijke instructies te geven. Dikwijls worden opinies en houdingen bevraagd via een vragenbatterij, waarin meerdere vragen worden gesteld die een bepaald item in kaart brengen. Zo kunnen onderzoekers de gevolgen van noterings- en coderingsfouten tot een minimum beperken. Een onderzoeker moet de verschillende stappen die tijdens het onderzoeksproces werden gezet, nauwkeurig weergeven zodat vakgenoten zich over de naleving van de voorwaarden kunnen uitspreken. Zo kunnen we de nauwgezetheid van een onderzoek controleren en kunnen onderzoekers een gelijkaardige werkwijze volgen. Elk wetenschappelijk onderzoek kan bijgevolg herhaald worden, waarbij de onderzoeker onder dezelfde omstandigheden tot dezelfde resultaten zou moeten komen.
Evidence-based management Most management decisions are not based on the best available evidence. Instead, practitioners often prefer to make decisions rooted solely in their personal experience. However, personal judgment alone is not a very reliable source of evidence because it is highly susceptible to systematic errors – cognitive and information-processing limits make us prone to biases that have negative effects on the quality of the decisions we make. Even practitioners and industry experts with many years of experience are poor at making forecasts or calculating risks when relying solely on their personal judgment, whether it concerns the credit rating of bonds, the growth of the economy, political developments or medical diagnoses.
26
M E N S , O R G A N I S AT I E E N S A M E N L E V I N G
For example, a survey of 950 American HR practitioners showed large discrepancies between what practitioners think is effective and what the current scientific research shows. This study has been repeated in other countries with similar findings. These results suggest that most practitioners pay little or no attention to evidence from the scientific literature or from the organization, placing instead too much trust in low-quality evidence, such as personal judgment and experience, ‘best practices’ and the beliefs of corporate leaders. As a result, billions of dollars are spent on management practices that are ineffective or even harmful to organizations, their members and their clients. Bron: Barends e.a. (2014)
Daarom is rapportage van belang in de wetenschappen. De onderzoeksrapportage geeft weer welk materiaal werd gebruikt, welke onderzoeksgroep werd gekozen, welke onderzoeksmethode werd gevolgd, welke gegevensverwerking werd gebruikt, welke argumenten en logische redeneringen werden gebruikt voor de conclusies, enzovoort. De kritische lezer kan op basis van de rapportage het onderzoek herhalen en ook toetsen door na te gaan of hij tot dezelfde resultaten komt.
OBJECTIVITEIT
De wetenschappelijke traditie houdt sterk aan het feit dat wetenschappers en wetenschappelijk onderzoek objectief zijn. Onderzoekers moeten zich houden aan de feiten en het onderzoek moet onafhankelijk gebeuren van de onderzoeker. Dat wil zeggen dat de persoonlijke ideeĂŤn van de onderzoeker over het onderzoeksobject geen enkele rol mogen spelen in de afloop van het onderzoek. Individuele voorkeuren, stereotypes en persoonlijke ervaringen moeten achterwege gelaten worden en dat in elke fase van het wetenschappelijk onderzoek. Wetenschappelijke of objectieve kennis houdt in dat de onderzoeker verder doordringt tot de kern van het probleem. Hij onderzoekt een probleem, rekening houdend met de feitelijke omstandigheden waarin het zich voordoet. Feiten worden vastgelegd, correlaties worden gelegd, causale verbanden worden onderzocht en het resultaat is een wetenschappelijke beschrijving, hypothese en/of theorie die alleen de feiten als referentiekader heeft. Subjectiviteit daarentegen
moeten onderzoekers vermijden, want dat zou betekenen dat persoonlijke voorkeuren meespelen in de verschillende fasen van het wetenschappelijk onderzoek. De socioloog moet voortdurend afstand nemen van de
27
eigen wenselijkheden, de eigen subjectieve opbouw van de werkelijkheid. Berger en Luckmann (1966) hebben erop gewezen dat de kennis van de werkelijkheid in de meeste gevallen berust op de individuele en sociale constructie van de werkelijkheid, of de manier waarop individuen en groepen een subjectieve kennis opbouwen van de hun omringende werkelijkheid. Ook Mannheim (1976, 1936) heeft al in 1936 de relatie aangetoond tussen bepaalde theorieĂŤn en ideologieĂŤn over de sociale realiteit enerzijds en bepaalde sociale groepen in de samenleving anderzijds. Dat wil zeggen dat in de samenleving bepaalde bevolkingsklassen er eigen, typische opvattingen over de samenleving op nahouden.
Waardevrijheid in sociaalwetenschappelijk onderzoek In het kader van het onderscheid tussen objectiviteit en subjectiviteit heeft in de jaren 1960 en 1970 een hevige discussie plaatsgevonden tussen voor- en tegenstanders van de waardevrijheid van de sociologie (en meer algemeen van de sociale wetenschappen). De eerste groep, de kritisch rationalisten verzameld rond Popper (1970), stelde dat een waardevrije wetenschap essentieel is voor de vooruitgang van de wetenschap. In principe kunnen alle problemen en sociale verschijnselen objectief-wetenschappelijk worden bestudeerd. De keuze van een maatschappelijk probleem is volledig vrij, maar het sociologische onderzoek van een bepaald probleem moet wel gebeuren volgens de strenge regels van de wetenschappelijke methode. De tweede groep, de Frankfurter Schule met o.a. Marcuse (1964), Adorno (1970) en Habermas (1970), stelde dat de keuze van een bepaald probleem dat voor sociologisch onderzoek in aanmerking komt, bepaald wordt door politieke belangen in de samenleving, waardoor een waardegedreven onderzoek wordt gevoerd. Volgens hen bevestigt en versterkt het sociologische onderzoek (en vooral het beleidsonderzoek) de gevestigde waarden en machtsposities in de huidige samenleving. Volgens de Frankfurter Schule moet een meer egalitaire samenleving nagestreefd worden en kan sociologisch onderzoek in die zin emancipatorisch werken door de wantoestanden in de samenleving te onderzoeken en aan te klagen. Het is vooral bij de kritisch rationalisten dat de eis tot objectiviteit en waardevrijheid het sterkst tot uiting komt. De laatste jaren is deze discussie minder belangrijk geworden, enerzijds doordat de sociologie methodisch sterker werd uitgebouwd, anderzijds
28
M E N S , O R G A N I S AT I E E N S A M E N L E V I N G
door de wijzigingen in het ideologische klimaat van de jaren 1980 en 1990. Toch moet er altijd nagedacht worden over de plaats van de objectiviteitseis in elke vorm van wetenschappelijk onderzoek en over de maatschappelijke verankering van de sociologie en het sociologische onderzoek. Zo kan onderzoek naar maatschappelijke ongelijkheid in de samenleving belangrijke consequenties hebben voor toekomstig beleid.
De vraag naar objectiviteit wordt des te moeilijker omdat sociologisch onderzoek de sociale realiteit op zich al kan laten veranderen. Zo blijkt het moeilijk om een doorlichting van een organisatie te maken, want door de bevraging van de interne medewerkers ontstaat een bewustwordingsproces, waardoor de medewerkers en de organisatie zich op het moment van de bevraging bewust worden van een aantal problemen binnen de organisatie.
VRIJ VAN SOCIALE INTERFERENTIE
Sociologen zijn zich terdege bewust van het gevaar van sociale interferentie van de onderzoeker met het gedrag van de onderzochte personen, of de onderlinge beĂŻnvloeding van onderzoeker en onderzochte entiteit (individuen, groepen, organisaties). Een historisch voorbeeld zijn de Hawthorne-onderzoeken in de jaren 1920 en 1930, waar de onderzoekers zich voor het eerst bewust werden van dit fenomeen.
Het Hawthorne-effect in sociaalwetenschappelijk onderzoek Het Hawthorne-onderzoek was een grootschalig onderzoek dat door een groep van sociaalpsychologen en sociologen werd uitgevoerd in de fabrieken van de Western Electric Company in Illinois, VS., waar onder meer telefoonrelais, lichtschakelaars en ander elektrisch materiaal werden geproduceerd. De bedoeling van de onderzoekers was na te gaan hoe de arbeidsproductiviteit van de werknemers zou kunnen verhogen. De onderzoekers van de Western Electric Company namen twee groepen arbeiders die hetzelfde type werk deden, zetten hen in aparte ruimten en namen zorgvuldig aantekeningen van hun productie. Bij de ene groep (de testgroep) werd de lichtsterkte opgevoerd. De productiviteit steeg. Bij de andere groep (de controlegroep) veranderden de onderzoekers de lichtsterkte niet. Maar tot de verbazing van
29
de onderzoekers ging ook daar de productie omhoog. Zij stonden voor nog grotere raadsels, toen de hoeveelheid licht bij de testgroep geleidelijk werd teruggebracht tot de oorspronkelijke sterkte en zij merkten dat de productie bleef stijgen. Ook in de controlegroep was dat het geval. De onderzoekers bleven intussen de verlichting bij de testgroep verminderen, maar pas toen de arbeiders moesten werken onder omstandigheden die overeenkwamen met helder maanlicht, hield de productie op te stijgen en vertoonde zij een scherpe daling. Pas verscheidene jaren later vonden de onderzoekers een verklaring voor dit verschijnsel dat bestempeld werd als het Hawthorne-effect. Hoewel de lichtsterkte in de ene groep wel en in de andere groep niet veranderd was, hadden de onderzoekers een veel belangrijker effect, dat voor beide groepen gold, over het hoofd gezien. De bedrijfsleiding had de onderzochte werknemers in speciale ruimten gezet om op de lichtvoorziening te kunnen toezien en hen op die manier gescheiden van de overige arbeiders, waardoor zij een speciale behandeling hadden gekregen. Kortom, de werkelijke verandering lag in het feit dat de bedrijfsleiding belangstelling had opgevat voor de twee groepen arbeiders. Vergeleken bij de rest van de arbeiders kregen zij een speciale behandeling en status. Die aandacht verhoogde kennelijk het moreel en het moreel verhoogde de productiviteit. Vooral het feit dat de onderzoeksresultaten beĂŻnvloed kunnen worden door de aandacht die de onderzoeksdeelnemers krijgen, is een effect dat al in menig sociologisch onderzoek voor moeilijkheden heeft gezorgd. Bron: Perrow (1970)
We merken op dat de geschiedenis van de wetenschap zeker niet neutraal is, maar fundamenteel bepaald wordt door maatschappelijke processen en de sociale context van de onderzoeker. De onderzoeker en de onderzochte vormen een wezenlijk onderdeel van de werkelijkheid die hij/zij onderzoekt. In die zin is het belangrijk dat de onderzoeker zich bewust is van het belang van zijn onderzoek en van de maatschappelijke context waarbinnen het onderzoek tot stand komt. Bovendien moet de onderzoeker voor zichzelf uitmaken in welke mate zowel zijn of haar omgeving als hij- of zijzelf interesse heeft in het onderzoek. Het wetenschappelijk onderzoek is niet neutraal, maar in de fase van de probleemformulering duidelijk gebonden aan maatschappelijke, wetenschappelijke en zelfs individuele interesses en belangen.
30
M E N S , O R G A N I S AT I E E N S A M E N L E V I N G
COMPATIBILITEIT
De wetenschappelijke bevindingen in een bepaalde wetenschappelijke discipline (bijvoorbeeld de biologie) moeten in overeenstemming zijn met de bevindingen uit een andere discipline (bijvoorbeeld de chemie). Zo ontstaan zelfs nieuwe wetenschappelijke disciplines (bijvoorbeeld de biochemie) die een verband leggen tussen beide wetenschappelijke disciplines en de daarin ontwikkelde wetenschappelijke bevindingen op elkaar afstemmen.
Sociale psychologie Sociale psychologie is een voorbeeld van wetenschap die een tussenpositie inneemt tussen sociologie en psychologie. Sociale psychologie kan worden gedefinieerd als de studie van de sociale interactie tussen mensen, vooral in sociale groepen en sociale situaties. Zij focust ook op de invloed van sociale situaties op menselijk gedrag. In die zin vormt sociale psychologie de brug tussen sociologie en psychologie.
Daarom vormen interdisciplinair onderzoek en zelfs de interdisciplinaire praktijk een belangrijke ontwikkeling in de samenleving. Verschillende inzichten ontmoeten elkaar in interdisciplinaire teams, waardoor nieuwe inzichten ontstaan en problemen vanuit verschillende benaderingen kunnen worden opgelost.
31
SOCIOLOGIE aLS WETENSCHaP
Wetenschappelijke kennis moet een geheel vormen en mag geen contradicties bevatten. Het is vooral belangrijk dat de verschillende wetenschappelijke disciplines met elkaar in overeenstemming zijn, en er geen tegenstellingen ontstaan.
1
1.3. Sociologie versus natuurwetenschappen Een gangbare opsplitsing in de wetenschappelijke studie van de werkelijkheid is die tussen natuur- en menswetenschappen. Ze hebben beide de empirische werkelijkheid als onderzoeksobject. De alfawetenschappen of geesteswetenschappen bestuderen de producten van de menselijke geest. Voorbeelden van geesteswetenschappen zijn filosofie, taal- en letterkunde, cultuurwetenschappen. De bètawetenschappen of natuurwetenschappen onderzoeken de natuur. Het gaat bijvoorbeeld om fysica, chemie en biologie. De gammawetenschappen of menswetenschappen bestuderen de maatschappij en het menselijk gedrag. Tot de menswetenschappen behoren onder meer de sociologie, antropologie, economie, rechten, politicologie, psychologie en communicatiewetenschap. Naast de empirische wetenschappen, die de werkelijkheid of empirie bestuderen, hebben we de formele wetenschappen of de deductieve wetenschappen, waartoe wetenschappers de logica en de wiskunde rekenen. Geldige uitspraken uit de wiskunde en de logica worden verkregen zonder gebruik te maken van de ervaring. Er worden een aantal denkwetten geformuleerd, waaraan geldige redeneringen moeten voldoen om tot geldige uitspraken te komen. Die logische inzichten leren op zich niets over de werkelijkheid, maar ze verschaffen wel symbolen, argumentaties en redeneervormen om tot geldige redeneringen te komen. Wiskunde en de logica zijn formele wetenschappen, waarmee we tot geldige conclusies komen over de werkelijkheid en die ons helpen om geldige uitspraken en theorieÍn over de werkelijkheid te formuleren. In de historische ontwikkeling van de empirische wetenschap komen de natuurwetenschappen eerst in de tijd. Zij dienden daarom als model voor de andere wetenschappen. De sociologie heeft zich als een van de laatste menswetenschappen ontwikkeld op het einde van de 19e en aan het begin van de 20e eeuw. De sociologie ontstond op het moment dat de natuurwetenschappen golden als voorbeeld van een succesvolle wetenschappelijke evolutie. Het natuurwetenschappelijke model in de sociologie is voor het eerst geformuleerd door Auguste Comte (1798-1857), die de vader van de sociologie wordt genoemd. Hij sprak van de sociale fysica, waarbinnen
32
M E N S , O R G A N I S AT I E E N S A M E N L E V I N G
De vertaling van de natuurwetenschappelijke methode naar de sociologie stoot(te) op kritiek. Zo ontwikkelde zich een tweede spoor, in navolging van Weber. Omdat de samenleving zelf aan verandering onderhevig is, kunnen er geen wetmatigheden worden ontdekt. Bij Weber neemt het begrip ‘sociaal handelen’ een centrale plaats in. De maatschappelijke realiteit wordt bepaald door de motieven die mensen drijven tot bepaalde handelingen. De context waarbinnen handelen betekenis krijgt, is belangrijk. Via de verstehende benadering heeft de socioloog als taak die betekenis, de subjectieve bedoelingen, te achterhalen. De motieven expliciteren is nodig om het sociaal handelen van mensen te begrijpen. Naar de verstehende benadering wordt meestal verwezen met de term van interpretatieve benadering. Ook systeembouwers als Parsons geven een bredere invulling aan een wetenschappelijke sociologie. De ontwikkelingen in de systeemtheorie hebben ook geleid tot de afbouw van het eng natuurwetenschappelijk model van de sociologie en meer ruimte lieten voor reactie en interpretatie van het individueel sociaal handelen. Bij sociaalwetenschappelijk onderzoek willen sociologen causale verbanden vinden. Dat betekent: het empirisch bewezen feit dat een bepaald sociaal verschijnsel gerelateerd is aan een ander met een bepaalde probabiliteit of waarschijnlijkheid. Slachtoffers van (seksueel) geweld hebben een grotere kans om later zelf dader te worden. Maar dat is geen wet, want niet alle slachtoffers worden later daders.
33
1 SOCIOLOGIE aLS WETENSCHaP
de sociale verschijnselen moesten worden waargenomen, geordend en door algemene wetten verklaard. Deze wetenschapsopvatting staat bekend als de positivistische strekking binnen de sociologie, omdat de exacte wetenschappen zoals fysica en chemie als model van wetenschapsbeoefening worden aanzien. Sociologiebeoefening wordt gezien als een wetenschappelijke bezigheid in overeenstemming met de natuurwetenschappelijke methoden. De nadruk ligt op objectiviteit, waarbij wetenschappelijke uitspraken moeten steunen op waarneembare of verifieerbare verschijnselen. Het doorlopen van de empirische cyclus in zijn meest pure vorm staat hierbij centraal. Comte dacht dat er sociologische wetmatigheden te ontdekken waren in navolging van Newton die de wetmatigheden van de materiĂŤle wereld ontdekte. Durkheim is eveneens een centrale figuur binnen de positivistische denkpiste. In navolging van Comte en Darwin formuleerde Marx de ontwikkelingswetten van de economie en van de samenleving. Volgens hem evolueerde de maatschappij volgens bepaalde wetmatigheden die ten slotte moeten leiden tot de klasseloze samenleving. Al deze benaderingen hebben gemeen dat ze zich spiegelen aan de positivistische benadering van het wetenschappelijk model.
Een manager die menswetenschappelijke inzichten toepast, werkt met probabiliteitsverbanden. Hij of zij verwacht dat medewerkers zich op een bepaalde voorspelbare manier zullen gedragen, maar dit is niet zeker. Niet elke managmentinterventie leidt altijd tot het voorspelbare en verwachte resultaat. Dat brengt bijgevolg onzekerheid met zich mee over het resultaat op het niveau van de organisatie.
Hoe leidinggevenden van invloed zijn op managementsystemen Leidinggevenden spelen een belangrijke rol in het succesvol toepassen van bepaalde managementsystemen. Zo weten we uit onderzoek naar personeelsmanagement dat een goede evaluatie van medewerkers sterk afhangt van de motivatie en de deskundigheid van de leidinggevende op het gebied van sociale vaardigheden. De kans is groot dat een bekwame leidinggevende de oorzaak is van een succesvolle werking van het evaluatiesysteem in een organisatie. Omdat het gevonden verband bewezen is in onderzoek en bijgevolg waardevol is, kunnen we onze managementinterventies baseren op het inzicht dat leidinggevenden een cruciale rol spelen in het evaluatiesysteem van medewerkers.
34
M E N S , O R G A N I S AT I E E N S A M E N L E V I N G
HOOFDSTUK 2
De algemene systeemtheorie als basis voor het sociologische systeemdenken