pour réussir W. AGNEESSENS A. VLIEGHE
2
LE COMPLÉMENT HABILEMENT DOSÉ POUR DE SOLIDES BASES EN NÉERLANDAIS www.vanin.be/secondaire
néerlandais pour réussir • 2
néerlandais
www.vanin.be ISBN 978-90-306-6185-6
540893
W. AGNEESSENS A. VLIEGHE
VanIn_Cover_UK_Nld_2FlashVEC.indd 2
11/02/11 14:53:33
Néerlandais pour réussir 2 W. AGNEESSENS A. VLIEGHE
Dans la même collection : Français pour réussir Anglais pour réussir Math pour réussir Néerlandais pour réussir 2 Auteurs : W. AGNEESSENS & A. VLIEGHE Mise en pages : BAM’S STUDIO Illustrations : V. VIDAL
Néerlandais pour réussir, le complément habilement dosé pour de solides bases en néerlandais !
Découvrez nos collections sur www.vanin.be/secondaire.
L’éditeur s’est efforcé d’identifier tous les détenteurs de droits. Si malgré cela quelqu’un estime entrer en ligne de compte en tant qu’ayant droit, il est invité à s’adresser à l’éditeur. Les photocopieuses sont d’un usage très répandu et beaucoup y recourent de façon constante et machinale. Mais la production de livres ne se réalise pas aussi facilement qu’une simple photocopie. Elle demande bien plus d’énergie, de temps et d’argent. La rémunération des auteurs, et de toutes les personnes impliquées dans le processus de création et de distribution des livres, provient exclusivement de la vente de ces ouvrages. En Belgique, la loi sur le droit d’auteur protège l’activité de ces différentes personnes. Lorsqu’il copie des livres, en entier ou en partie, en dehors des exceptions définies par la loi, l’usager prive ces différentes personnes d’une part de la rémunération qui leur est due. C’est pourquoi les auteurs et les éditeurs demandent qu’aucun texte protégé ne soit copié sans une autorisation écrite préalable, en dehors des exceptions définies par la loi.
© Éditions Van In, Louvain-la-Neuve – Wommelgem, 2011 Tous droits réservés. En dehors des exceptions définies par la loi, cet ouvrage ne peut être reproduit, enregistré dans un fichier informatisé ou rendu public, même partiellement, par quelque moyen que ce soit, sans l’autorisation écrite de l’éditeur. 1re édition, 1re réimpression : 2012 ISBN 978-90-306-6185-6 D/2012/0078/394 Art. 540893/02
SOMMAIRE
1. Le groupe nominal 1. Les pronoms personnels complément
5 11
3. Le comparatif
13
4. Le superlatif
21
2. LE VERBE
IN
2. Les déterminants démonstratifs (rappel)
5. « Hebben » et « zijn » à l’imparfait de l’indicatif (OVT)
23
6. L’imparfait de l’indicatif (OVT) des verbes réguliers
27
N
7. L’imparfait de l’indicatif (OVT) des verbes irréguliers
31 33
9. Le participe passé (VD) des verbes irréguliers
39
10. Le passé composé (VTT)
43
VA
8. Le participe passé (VD) des verbes réguliers
11. Les verbes irréguliers : les temps primitifs (de hoofdtijden)
s
3. LA PHRASE
47
51
13. La subordonnée (P2) avec « omdat »
55
14. La subordonnée (P2) infinitive avec « om… te… »
63
15. La construction avec « te » + infinitif
67
iti
on
12. La phrase négative : nog niet / nog geen
Ed
16. La subordonnée (P2) relative
4. Les règles d’orthographe
71
17. Sons, graphies et syllabes (rappel)
EXERCICES D’INTÉGRATION
75
79
3
4
on
iti
Ed s N
VA IN
Nom :
Classe :
FICHE N°7
L’imparfait des verbes irréguliers (OVT)
De nombreux verbes forment leur OVT et leur participe passé (VD) en dérogeant à la règle générale. Tu n’as pas d’autre choix que de les connaître par cœur ! Ces formes irrégulières sont appelées temps primitifs (hoofdtijden en néerlandais). Tu en trouveras la liste à la fiche 11. voir fiche 11, pp 47-48 INFINITIF OVT(sg) OVT (pl) begon
begonnen
drinken
dronk
dronken
begonnen
commencer
gedronken
boire
iti
on
s
VA
N
beginnen
VD (pp) Traduction
IN
De film begon stipt om 20 uur.
Ed
We dronken chocolademelk om ons te verwarmen.
À ton tour !
1. Conjugue à l’OVT (imparfait). 1. De bestemmingen (staan) …………………………… op het bord. 2. Wat (schrijven) …………………………… ze in haar mail? 3. Ze (eten) …………………………… een slaatje als voorgerecht. 4. Hij (snijden) …………………………… met een mes in zijn vinger. 5. We (vertrekken) …………………………… vanuit het station van Leuven. 6. Wat (krijgen) …………………………… je voor je verjaardag? 7. (kijken) …………………………… je gisteren naar die nieuwe serie? 8. Ik (gaan) …………………………… gisteren niet naar school want ik was ziek. L’imparfait des verbes irréguliers (OVT)
2. LE VERBE
31
9. Sandra Kim (winnen) …………………………… het Eurosongfestival in 1986. 10. Om 11 uur (liggen) …………………………… ze nog in haar bed.
➜
ton score : ………… /10
2. Complète le texte en utilisant l’OVT. Bob Marley (zijn) ………………… een Jamaicaanse reggae-artiest.
Hij (uitbrengen) …………………………… wereldberoemde reggae-albums ………………… als Exodus and Uprising.
IN
Hij (worden) ………………… op 6 februari 1945 geboren.
N
Eind jaren 50 (verhuizen)…………………………… zijn moeder naar Trenchtown, een arme wijk
VA
van Kingston. Bob (gaan) ………………… met haar mee.
Bob (praten) …………………… veel over muziek met Clarence Malcolm (een familielid en gitarist). Op zijn tiende (verdienen) …………………………… Bob een beetje geld met zingen op straat.
s
Zijn gitaar (maken) …………………………… hij van afval. Zijn beste vakken op school (zijn)
on
…………………………… wiskunde en Frans.
In 1962 (opnemen) ………………… Bob Marley zijn eerste single Judge Not ………………… . Later
iti
dat jaar (volgen) …………………………… nog 2 nummers. Maar zonder succes! Na een tijdje (besluiten) …………………………… hij een groep te richten met Peter
Ed
Tosh. Ze (noemen) …………………………… zichzelf de Wailing Rudeboys, later (worden) …………………………… dit “The Wailers”. Bob Marley (trouwen) …………………………… op 10 februari 1966 met Rita Anderson. In 1973 (beginnen) …………………………… hij succes te krijgen met I shot the sheriff en Get Up, Stand Up. In 1974 (geven) …………………………… Marley de groep een nieuwe look. Het nummer No Woman, No Cry (zijn) …………………………… zijn eerste internationale hitsingle. Na een verblijf van 18 maanden in Londen (terugkeren) ……………………………… hij naar Jamaïca ………………… . Op 11 mei 1981 (overlijden) …………………………… Marley in Miami. Hij had 12 kinderen. (Source : Wikipédia)
32
2. LE VERBE
➜ L’imparfait des verbes irréguliers (OVT)
ton score : ………… /20
Nom :
Classe :
FICHE N°14
La subordonnée (P2) infinitive avec « om… te… »
om
Mijn broer gaat naar het zwembad
medicijnen
te
kopen.
om
te
zwemmen.
Wij gaan naar de bioscoop
om
die nieuwe film
te
zien.
De klas gaat naar de bibliotheek
om
een boek
te
lenen.
Ze schrijft een mail
om
vrienden uit
te
nodigen.
om
compléments
te
infinitif
IN
Ik ga naar de apotheek
N
La subordonnée avec « om … te + infinitif » exprime le but. – Ik gebruik een schaar om een foto te knippen. J’utilise des ciseaux pour couper une photo.
VA
Si l’infinitif est un verbe à particule séparable, tu places le « te » entre la particule et son verbe. – Ik sta op om de televisie aan te zetten.
on
s
Remarque : Tu peux commencer la phrase par la subordonnée, dans ce cas, tu fais une inversion dans la phrase principale. – Om de televisie aan te zetten sta ik op.
Ed
iti
Wij gaan naar de bioscoop …
… om de nieuwe film te zien.
La subordonnée Les pronoms (P2) infinitive personnels Les auxiliaires avec complément « om… de te… mode »
3.1. 2. LALEPHRASE VERBE
63
À ton tour !
1. Complète avec « om …te ». Ex : M ijn broer zet de tv aan om naar een voetbalmatch te kijken. (naar een voetbalmatch kijken).
1. Ik ga vroeg slapen ………………………………………………………………………… (niet moe zijn). 2. René zit in zijn fauteuil ……………………………………………………… (naar het nieuws kijken). 3. We nemen een verrekijker ………………………………………………………… (de vogels bekijken). 4. We reizen met het vliegtuig ………………………………………………… (naar Griekenland gaan). 5. Ze draagt een bril ………………………………………………………………… (naar het bord kijken).
IN
6. Neem je je fototoestel …………………………………………………………………… (foto’s maken)? 7. Ze houdt iemand tegen ………………………………………………………………… (de weg vragen).
N
8. Ik bel naar de inlichtingen …………………………………………………………………………………… (een telefoonnummer krijgen). 9. Ze gaat naar de frietkraam ………………………………………………………………… (frietjes eten).
VA
10. De klas gaat naar het pretpark ……………………………………………………………… (lol maken).
ton score : ………… /10
s
➜
on
2. Relie les phrases en utilisant « om … te + infinitif ». Ex : Je neemt een lepel. Je roert in de soep. – Je neemt een lepel om in de soep te roeren. 1. Ze loopt elke dag. Ze blijft fit.
iti
–……………………………………………………………………………………………………………………
Ed
2. Mijn vriend neemt altijd het woordenboek. Hij zoekt woorden op. –…………………………………………………………………………………………………………………… 3. Ze surfen op het internet. Ze downloaden muziek.
–…………………………………………………………………………………………………………………… 4. Louis spaart geld. Hij wil een surfplank kopen. –…………………………………………………………………………………………………………………… 5. Ze schrijft een mail. Ze wil over haar vakantie vertellen. –…………………………………………………………………………………………………………………… 6. Ik speel muziek. Ik kan een optreden organiseren. –…………………………………………………………………………………………………………………… 7. Ik bel je vanavond op. We moeten de spreekbeurt voorbereiden. –……………………………………………………………………………………………………………………
64
3. LA PHRASE
La subordonnée (P2) infinitive avec « om… te… »
Nom :
Classe :
8. Ik ga naar buiten. Ik wil van de zon genieten. –…………………………………………………………………………………………………………………… 9. Ze blijven in de studie. Ze maken daar hun huiswerk. –…………………………………………………………………………………………………………………… 10. Ik sta vroeger op. Ik maak het ontbijt klaar. –……………………………………………………………………………………………………………………
ton score : ………… /10
IN
➜
Ex. een pizza verwarmen
a. een vod
1. nieuwe kleren kopen
b. kaas en ham
2. het bord schoonmaken
c. het internet
3. croque-monsieurs maken
d. een vulpen
4. met vrienden chatten
e. de oven
5. je haar wassen
6. mooi schrijven
g. een mes
7. soep maken
8. naar muziek luisteren
i.
shampoo
9. de aardappelen schillen
j.
verse groenten
10. foto’s knippen
N
VA
3. Wat gebruik je om …? Associe et relie avec « om ... te » + infinitif.
on
iti
Ed
een bankkaart
s
f.
h. een koptelefoon
k. een schaar
Ex : Ik gebruik de oven om een pizza te verwarmen.
➜
ton score : ………… /10
1. ………………………………………………………………………………………………………………………
2. ……………………………………………………………………………………………………………………… 3. ……………………………………………………………………………………………………………………… 4. ……………………………………………………………………………………………………………………… 5. ……………………………………………………………………………………………………………………… 6. ……………………………………………………………………………………………………………………… 7. ……………………………………………………………………………………………………………………… 8. ……………………………………………………………………………………………………………………… 9. ……………………………………………………………………………………………………………………… 10. ……………………………………………………………………………………………………………………… La subordonnée (P2) infinitive avec « om… te… »
3. LA PHRASE
65
4. Complète maintenant en commençant par « Om … ».
Ex. een pizza verwarmen
a. een vod
1. nieuwe kleren kopen
b. kaas en ham
2. het bord schoonmaken
c. het internet
3. croque-monsieurs maken
d. een vulpen
4. met vrienden chatten
e. de oven
5. je haar wassen
f.
6. mooi schrijven
g. een mes
7. soep maken
h. een koptelefoon
8. naar muziek luisteren
i.
shampoo
9. de aardappelen schillen
j.
verse groenten
10. foto’s knippen
k. een schaar
VA
N
IN
een bankkaart
Ex. : Om een pizza te verwarmen gebruik ik de oven.
1. ………………………………………………………………………………………………………………………
s
2. ……………………………………………………………………………………………………………………… 3. ………………………………………………………………………………………………………………………
on
4. ……………………………………………………………………………………………………………………… 5. ………………………………………………………………………………………………………………………
iti
6. ……………………………………………………………………………………………………………………… 7. ………………………………………………………………………………………………………………………
Ed
8. ……………………………………………………………………………………………………………………… 9. ……………………………………………………………………………………………………………………… 10. ………………………………………………………………………………………………………………………
➜
66
3. LA PHRASE
ton score : ………… /10
La subordonnée (P2) infinitive avec « om… te… »
Nom :
Classe :
FICHE N°17
Sons, graphies et syllabes (rappel)
Prérequis – Les sons lettres
Sons courts
e e E
à a a
i i I
o
o
C
y
u
V
N
– La graphie de la syllabe
IN
Sons longs
syllabe voyelle(s)
long
ouverte
court
fermée
long
fermée
VA
son
la
1
lat
2
laan
s
1
– Les règles d’orthographe
Cela a donné naissance à quelques règles pratiques :
on
1. Un son long reste long. Un son court reste court. Il n’y a quasi aucune exception.
iti
2. Une syllabe ne peut jamais se terminer par une double voyelle ou consonne. Une double voyelle ou consonne est formée de deux voyelles ou consonnes identiques.
Ed
On ne rencontrera jamais less mais bien les, gaa mais bien ga, stopp mais bien stop.
3. Je double la consonne finale pour garder un son court (dans une syllabe fermée).
de bes - de bes/sen
ik zet - we zet/ten
los - los/se
4. La diphtongue n’a aucune influence sur l’orthographe. Qu’elle soit dans une syllabe ouverte ou fermée, le son reste toujours identique. lui - luie de ruit - de rui/ten ik kruip - we krui/pen La diphtongue est formée par 2 ou 3 voyelles différentes qui forment un seul son. ui (uit), ei (ei ), ij (wijn), au (dauw), ou (oud), eu (deur), ieu (nieuw), aai (haai), ooi (ooi)
Une exception : ie [ i ] le « i » long qui se trouve dans la liste des voyelles.
Sons, graphies et syllabes (rappel)
Voir Néerlandais pour réussir 1, fiche 27
4. LES RÈGLES D’ORTHOGRApHE
75
5. L’orthographe de la lettre « e » [ e ] (= é) s’écrit
• avec une double « e » dans une syllabe fermée : neem
geef
• une voyelle dans une syllabe ouverte à l’intérieur d’un mot : le/ven pe/ren
• deux voyelles dans une syllabe finale : nee
mee
meet
zee
[ 3 ] (= è) s’écrit avec une voyelle dans une syllabe fermée : net
twee met
zet
[ E ] (= e) s’écrit toujours avec une voyelle et ne change pas : de
me
be/ginnen
we
een
ver/kopen
het ge/loven
IN
6. Le s final se transforme en z et le f final se transforme en v.
het huis
de hui/zen
de duif
de dui/ven
de doos
de do/zen
VA
N
Si la syllabe finale contient une diphtongue ou un son long suivi d’un s ou d’un f, cette consonne se tranforme en z ou v. de ne/ven
Ed
iti
on
s
de neef
L
76
E
4. LES RÈGLES D’ORTHOGRAPHE
S
S
E
N
Sons, graphies et syllabes (rappel)
Nom :
Classe :
À ton tour !
1. Accorde l’adjectif.
➜
Ex. : lief – lieve 1. vlot …………………………………………
6.
ton score : ………… /10
gek……………………………………………………
2. tof…………………………………………… 7. boos………………………………………………… 8. wijs……………………………………………………
4. vlug…………………………………………
9. geel……………………………………………………
5. dom…………………………………………
10. rood…………………………………………………
IN
3. droog………………………………………
2. Mets les noms au pluriel.
➜
Ex. : de grap – de grappen
ton score : ………… /10
6.
de trap………………………………………………
2. de liniaal……………………………………
7.
de boot………………………………………………
VA
N
1. het kantoor………………………………
8.
de reis………………………………………………
4. de lat………………………………………
9.
het doel………………………………………………
5. het bed……………………………………
10. de tas…………………………………………………
s
3. de fuif………………………………………
on
3. Donne la forme neutre (non accordée) des adjectifs suivants.
➜
Ex. : dunne – dun
iti
1. grote………………………………………
ton score : ………… /10
6. hoge………………………………………………… 7. dove…………………………………………………
3. stomme……………………………………
8. straffe…………………………………………………
4. lieve…………………………………………
9. doffe…………………………………………………
5. verre………………………………………
10. lage……………………………………………………
Ed
2. botte………………………………………
➜
4. Mets les noms au singulier.
ton score : ………… /10
Ex. : de sluizen – de sluis 1. de kazen …………………………………
6.
de jaren………………………………………………
2. de ritten……………………………………
7.
de druiven……………………………………………
3. de koppen…………………………………
8.
de klassen……………………………………………
4. de prijzen…………………………………
9.
de roven……………………………………………
5. de huizen…………………………………
10. de toppen……………………………………………
Sons, graphies et syllabes (rappel)
4. LES RÈGLES D’ORTHOGRAPHE
77
5. Conjugue l’infinitif à l’OVT. Ex. : kloppen – ik klopte
betalen – ik betaalde 6.
leren – ik ……………………………………………
2. kappen – ik ………………………………
7.
stappen – ik …………………………………………
3. duren – het ………………………………
8.
tonen – ik ……………………………………………
4. heten – ik …………………………………
9.
vuren – ik ……………………………………………
5. dateren – het ……………………………
10. pennen – ik…………………………………………
IN
1. horen – ik …………………………………
➜
ton score : ………… /10
N
6. Transforme l’OVT singulier en OVT pluriel.
VA
Ex. : ik koos – we kozen 6.
ik genoot – we ……………………………………
2. ik liet – we ………………………………
7.
ik ontbeet – we ……………………………………
3. ik schoot – we ……………………………
8.
ik sloeg – we ………………………………………
4. ik sliep – we ………………………………
9.
ik reed – we …………………………………………
s
1. ik schreef – we …………………………
10. ik dook – we ………………………………………
on
5. ik bleef – we ………………………………
ton score : ………… /10
iti
➜
Ed
7. Donne le VD des infinitifs suivants. Ex. : leggen – gelegd
naaien - genaaid
1. telefoneren – ……………………………
6.
maaien – ……………………………………………
2. wonen – ……………………………………
7.
spelen – ……………………………………………
3. halen – ……………………………………
8.
stoppen – ……………………………………………
4. koken – ……………………………………
9.
vertellen – …………………………………………
5. passen – …………………………………
10. verbeteren – ………………………………………
➜
78
4. LES RÈGLES D’ORTHOGRAPHE
ton score : ………… /10
L’orthographe : les règles d’orthographe
Nom :
Classe :
exercices d’intégration
A. Comparaison Pour cet exercice, tu dois pouvoir faire des comparaisons en utilisant les différents comparatifs ainsi que le superlatif. De goedkoopste huismerken vergeleken
ALDI
CARREFOUR COLRUYT DELHAIZE
Koffie Mokka 2,49 (500 g)
2,49 (Markus)
1,66 (Discount)
1,67 (Everyday)
LIDL
MATCH
MAKRO
SPAR
2,49 -365
1,66 (Bellarom)
/ (Winny)
/
Halfvolle melk 0,49 0,49 0,49 0,49 0,49 0,49 0,49 0,49 (1 l) (Milsa) (Discount) (Everyday) -365 (Milbona) (Winny) (Aro) (Everyday) 0,65 (Everyday)
0,64 -365
0,64 (Vita d’Or)
0,65 (Winny)
IN
Plantaardige 0,64 0,65 smeerboter (Spring) (Discount) (500 g)
/
/
Kristalsuiker 0,79 0,89 0,78 0,78 0,79 0,79 0,78 0,79 (1 kg) (Grand Pont) (Grand Pont) (Everyday) -365 (FrŽgate) (Winny) (Grand Pont) (Everyday) Appelmousseline 0,59 0,58 0,58 0,58 0,59 0,75 0,58 0,59 FICHE N°29 (70 g) (Queen’s Jewel) (Discount) (Everyday) -365 (Harvin) (Winny) (Aro) (Everyday) 0,45 (King’s Crown)
0,44 (Discount)
0,44 (Everyday)
0,44 * -365
N
Erwten in blik (280 g uitgelekt gewicht)
0,45 (Winny)
0,48 (Aro)
0,45 (Everyday)
VA
0,32 0,32 0,32 0,32 0,32 0,35 0,31 0,32 Spaghetti (500g) (Pasta Mare) (Discount) (Everyday) -365 (Combino) (Winny) (Aro) (Everyday) Cola (1,5 l)
0,44 0,44 0,43 0,43 0,43 0,72 0,44 0,43 (River) (Discount) (Everyday) -365 (Freeway) (Winny) (Aro) (Everyday)
Allesreiniger (2 l)
0,85 (Twido)
0,7 (Discount)
0,69 (Everyday)
0,72 -365
0,58 (W5)
0,7 (Winny)
0,69 (Netty)
0,7 (Everyday)
Afwasmiddel (500 ml)
0,69 (Una)
0,69 (Discount)
0,3 (Everyday)
0,3 -365
0,69 (W5)
0,69 (Winny)
0,68 (Aro)
/
0,48 (Everyday)
0,48 -365
0,49 (Dentalux)
0,4 -365
0,41 (Aromata)
0,42 (Winny)
0,59 (Aro)
0,4
/
7,22
7,26
7,93
8,35
onvolledig
onvolledig
TOTAAL
0,42 (EP)
s
Koffiefilters (Markust)
0,49 / (Viofluor)
0,41 (Everyday)
on
Tandpasta (125 ml)
8,66
8,1
Alle prijzen in euro
Prijzen genoteerd op 12/10/2010
/
Naar: Het Laatste Nieuws
iti
* Tijdelijk niet beschikbaar
0,51 / (Winny)
1. En partant du tableau, fais des comparaisons avec les éléments imposés.
Ed
Ex. : De koffiefilters bij Match – de koffiefilters bij Lidl – duur De koffiefilters bij Match zijn duurder dan de koffiefilters bij Lidl.
1. Afwasmiddel in Aldi – afwasmiddel in Carrefour – duur. –…………………………………………………………………………………………………………………… –……………………………………………………………………………………………………………………
2. Kristalsuiker bij Carrefour – duur –…………………………………………………………………………………………………………………… 3. Koffie bij Colruyt – koffie bij Match – goedkoop –…………………………………………………………………………………………………………………… –…………………………………………………………………………………………………………………… 4. Allesreiniger bij Lidl – goedkoop. –…………………………………………………………………………………………………………………… Exercices d’intégration
79
5. Spaghetti bij Aldi – spaghetti bij Match – duur. –…………………………………………………………………………………………………………………… –…………………………………………………………………………………………………………………… 6. Halfvolle melk bij Aldi – halfvolle melk bij Delhaize – goedkoop. –…………………………………………………………………………………………………………………… –…………………………………………………………………………………………………………………… 7. Appelmousseline bij Match – appelmousseline bij Makro – duur.
8. Erwten in blik bij Spar – erwten in blik bij Makro – duur.
IN
–……………………………………………………………………………………………………………………
–……………………………………………………………………………………………………………………
N
–…………………………………………………………………………………………………………………… 9. Tandpasta bij Match – tandpasta bij Delhaize – goedkoop.
VA
–…………………………………………………………………………………………………………………… –…………………………………………………………………………………………………………………… 10. Cola bij Aldi – cola bij Match – duur.
–……………………………………………………………………………………………………………………
Ed
iti
on
s
–……………………………………………………………………………………………………………………
80
Exercices d’intégration
➜
ton score : ………… /20