21 minute read

BV

Next Article
Goed Nieuws

Goed Nieuws

BV De Vlaamse Beweging

Tot 1993 had de core business van het Vermeylenfonds betrekking op de Vlaamse Beweging. In dat jaar werd België een federale staat en nam het Vermeylenfonds afstand van de Vlaamse Beweging die steeds meer een extreem-rechts profiel aannam. Zoals Stefan Hertmans onlangs nog in een interview opmerkte was het Vermeylenfonds vrijwel de enige linkse organisatie die zich lange tijd engageerde in de Vlaamse Beweging. De oorspronkelijke doelstelling van die Beweging was immers zowel sociale als culturele ontvoogding van de Vlamingen. De Vlamingen waren immers tot in de 20ste eeuw sterk benadeeld omdat het Belgische openbare leven vrijwel uitsluitend Franstalig was. Het is niet toevallig dat August Vermeylen in 1930 de eerste rector werd van de eerste Nederlandstalige universiteit in Vlaanderen en de algemeen voorzitter van het Vermeylenfonds, Aloïs Gerlo, in 1969 de eerste rector werd van de VUB, de eerste Nederlandstalige universiteit in Brussel.

Tien jaar geleden had ik een interview met Herman Balthazar over de Vlaamse Beweging en de federalisering van België. Het was de tijd dat België wereldrecordhouder regeringsvorming werd. Herman Balthazar richtte in 1968 de eerste afdeling van het Vermeylenfonds op in het Gentse. Hij legt uit waarom hij de oprichting van een AVF-afdeling in Sint-Amandsberg zo belangrijk vond. Herman Balthazar: “Bij de stichting van Sint-Amandsberg in 1872 stond de gemeente onder absolute controle van de katholieke partij en de BSP had zich er nooit georganiseerd. Ze concentreerde haar werking op de arbeiderswijken in de toenmalige Gentse randgebieden zoals de Dampoort. Voor de BSP was Sint-Amandsberg een soort vreemd gewest. Ze gedroeg zich daar bijna als een vreemd leger. Ik had een andere opvatting. Net als elders in Vlaanderen kwam ook in Sint-Amandsberg de secularisering op gang. Bovendien was het een gemeente met veel hooggeschoolden. Ik vond dus dat de socialisten zich daar ook moesten organiseren en het Vermeylenfonds was daar een geschikt forum voor. Zo konden we bijvoorbeeld deelnemen aan de gemeentelijke 11 juli-vieringen en hierdoor die vieringen een algemener kader bieden dan dat van het eng nationalistische discours.”

De oprichting was dus ook geïnspireerd vanuit een Vlaamse reflex. “Ik wilde dat de socialistische partij op zijn minst ook aandacht had voor het belang van de Vlaamse Beweging waarvan ze zich sinds de 2de WO had afgekeerd. Het communautaire woog immers steeds meer op de politieke agenda. In Brussel hadden de Vlaamse socialisten trouwens de Rode Leeuwen opgericht tegen de Franstalige hardnekkigheid. Het was dus absoluut noodzakelijk dat de BSP opnieuw aansluiting zocht met de Vlaamse Beweging.”

Waarom stond de BSP zo afkerig tegenover de Vlaamse Beweging? “Door de collaboratie van een belangrijk deel van het Vlaams nationalisme tijdens de 2de WO werd vooral onder invloed van de Franstaligen binnen de toen nog unitaire socialistische partij de Vlaamse Beweging gelijkgesteld aan de collaboratiebeweging.

@ Jean-Pierre Drubbels

Bovendien spraken ook vele Vlaamse socialistische leiders zoals Edward Anseele graag Frans. Ze hadden totaal geen affiniteit met de Vlaamse Beweging, dat was hen vreemd. Toen de Volksunie werd opgericht in 1954 was de klassieke reflex van de socialistische militant: de Volksunie is zwart. Er waren natuurlijk binnen de Volksunie excollaborateurs actief maar er waren ook anderen. Men heeft het kind met het badwater weggegooid.”

De Gentse socialistische partij stond erg argwanend tegenover de oprichting van een AVF-afdeling in Sint-Amandsberg. Nochtans kon men het Vermeylenfonds als Vlaams cultuurfonds moeilijk zwart noemen aangezien alle stichters tijdens de 2de WO in de verzetsbeweging actief waren. “Ja, maar de perceptie veranderen, is soms moeilijk. Binnen de socialistische beweging werd de Vlaamse Beweging nu eenmaal als ‘zwart’ bestempeld. Bovendien had de partijtop door de onafhankelijke opstelling van het Vermeylenfonds geen controle over die vereniging en de partij tolereerde enkel organisaties die binnenin de socialistische zuil opereerden. Het Vermeylenfonds is eigenlijk nooit een grote beweging geweest, evenals het Willemsfonds maar die had wel een oudere traditie en een grotere inplanting bij de hogere middenklasse. De socialistische beweging was toch hoofdzakelijk een beweging waar intellectuelen eerder afwezig waren en zij die er wel waren, hadden vooral interesse voor hun benoemingen. Hun sociaal of maatschappelijk engagement, al was het maar om lidgeld aan het

Vermeylenfonds te betalen, was eerder zeldzaam. Er was een trahison de clercs zoals in het mooie boek van Julien Benda uit 1927. Het is de niet-katholieke intellectueel – die misschien wel voor de socialisten stemde – die in gebreke is gebleven. In elk geval, het Vermeylenfonds is spijtig genoeg nooit echt doorgebroken. Ik ondervond dat ook in Sint-Amandsberg. Niettegenstaande onze afdeling erg intensief rekruteerde, hadden we nooit meer dan 60 à 70 leden.”

In de periode van de oprichting van de afdeling in SintAmandsberg was er binnen het hoofdbestuur van het Vermeylenfonds een hele discussie over eventuele toenadering tot de BSP. Een groep rond Hein Picard was daar voorstander van, maar Aloïs Gerlo en blijkbaar de meerderheid van het bestuur wilden dat het Vermeylenfonds onafhankelijk bleef. Was je bij dit conflict ook betrokken? “Ik hoorde dat wel waaien, maar ik heb me er niet mee gemoeid. Ik was medeoprichter van de afdeling in Sint-Amandsberg, gaf af en toe spreekbeurten en was ook actief in werkgroepen zoals die rond ‘Arbeid en Kunst’ met Rik Lanckrock, maar daar beperkte zich mijn engagement voor het Vermeylenfonds. Ik ben dus nooit op nationaal niveau actief geweest. Ik koos toen voor een academische carrière. Toen Professor Jan Dhondt van de universiteit van Gent plots overleed, kon ik hem opvolgen als titularis van de leerstoel Nieuwste Geschiedenis en werd ik gewoon hoogleraar. Voor mij was het een grote intellectuele uitdaging in het spoor van mijn oude patron te kunnen treden. Pas toen de BSP zich in 1978 opsplitste in een Nederlandstalige en Franstalige vleugel en Karel Van Miert voorzitter werd van de SP heb ik me opnieuw op het politieke domein begeven. Het was vooral onder impuls van Karel Van Miert maar ook van het ACOD dat ik voorzitter werd van de Raad van Bestuur van de toenmalige BRT, een functie die ik vier jaar heb uitgeoefend en die er ook voor zorgde dat mijn politiek imago veel scherper onder de aandacht kwam. Dat is dan ook de verklaring waarom men mij – weliswaar na veel interne discussies binnen de partij maar ook met de andere regeringspartijen – voorgesteld heeft als gouverneur van Oost-Vlaanderen.”

Op één van de studiedagen van het Vermeylenfonds over de federalisering van België in 1985 deed jouw vriend Hein Picard, toen ondervoorzitter van het Vermeylenfonds, een merkwaardige uitspraak: “Ik kan statistisch bewijzen dat federalisering in twee deelstaten onmogelijk is”. De feiten schijnen hem nu gelijk te geven. “Hij had absoluut gelijk. Op dat ogenblik was er het probleem Brussel en de federalisering kwam eigenlijk neer op een permanent opbod van twee gemeenschappen die zich institutioneel en mentaal steeds verder van elkaar verwijderden. De typisch Belgische constructie van gemeenschappen en gewesten heeft ook niet die fundamentele tegenstelling kunnen oplossen. Ik denk dus dat Hein Picard gelijk had.”

In 1986 nam het Vermeylenfonds het voorzitterschap waar van het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen (OVV) dat zich opwierp als de woordvoerder van de Vlaamse Beweging. Men pleitte ervoor dat België een confederatie zou worden. In feite is dat toch onmogelijk aangezien een confederatie betekent dat twee of meer staten besluiten om samen te werken en dus bevoegdheden overhevelen naar een federatie. België is echter één staat die enkel kan federaliseren door bevoegdheden over te hevelen naar deelstaten. “Eerst iets over de Vlaamse Beweging. Het is een grote vergissing om de Vlaamse Beweging te reduceren tot een aantal verenigingen die zich georganiseerd hebben in een soort overlegcentrum. De Vlaamse Beweging is een sociologisch sociaal-cultureel fenomeen waarin een aantal verenigingen – spijtig genoeg meestal behorend tot de conservatieve rechterzijde – inderdaad een rol hebben gespeeld. Ik weiger echter die verenigingen als exponent van de Vlaamse Beweging te erkennen. Ik wil niet door hen het etiket goede of slechte Vlaming krijgen. Wat de discussie over het fenomeen confederalisme betreft: puur institutioneel heb je natuurlijk gelijk. Door de opeenvolgende staatshervormingen is België echter mentaal geëvolueerd naar een confederatie. Een confederatie betekent in feite dat men zich in de eerste plaats een inwoner voelt van een deelgebied van de samenbrengende eenheid, de confederatie. Beide deelgebieden hebben hun eigen radio- en televisiezenders, het perslandschap in Vlaanderen is exclusief Nederlandstalig en dat is erg snel geëvolueerd. Tot midden de jaren 1970 had de Franstalige pers nog een zekere penetratiegraad in Vlaanderen. Nu is dat volledig voorbij.”

Zou het ontbreken van een federale kieskring waarvoor sommigen pleiten de oorzaak kunnen zijn van het uiteengroeien van de gemeenschappen? “In België heeft er nooit een federale kieskring bestaan. In het Belgische kiessysteem wordt de kracht van de politieke macht gevormd door kleine arrondissementen die door de toenemende communautarisering evolueerden naar uitsluitend Vlaamse en Waalse arrondissementen en het moeilijke arrondissement BrusselHalle-Vilvoorde. Dus het ontbreken van een federale kieskring kan de oorzaak niet zijn van het mentaal en institutioneel uiteengroeien van de gemeenschappen. Theoretisch is een federale kieskring een prachtig model maar in de praktijk van het politieke gebeuren in dit land is het moeilijk realiseerbaar.”

We hebben het wereldrecord regeringsvorming bereikt. Denk je dat men nog uit de impasse geraakt en kan de sociaaldemocratie daar nog een rol in spelen? “Dat is een erg moeilijke vraag. De sociaal-democratie in Vlaanderen zou eens in twee spiegels moeten kijken. De eerste spiegel is deze van de ganse sociaal-democratie in West-Europa en de tweede spiegel die van de eigen historische ontwikkeling. Ik zal het hier nu enkel over die tweede spiegel hebben en hierbij stel ik vast dat de socialisten veel te lang de Vlaamse problematiek verkeerd hebben ingeschat en hierdoor hebben meegeholpen aan de groei van twee grote monsters. Het eerste monster is het integralistisch Vlaams nationalisme dat droomt van een onafhankelijke Vlaamse staat en dat gegroeid is tot de grootste Vlaamse politieke partij. Het andere monster is dat van de absolute onwil van de Franstaligen om het Nederlands in België als een equivalente taal te zien en te aanvaarden dat de meerderheid van de Belgische bevolking die taal gebruikt van de wieg tot het graf. We hebben als Vlaamse socialisten onvoldoende dat Franstalige monster tegengehouden en hierdoor het monster van het Vlaams-nationalisme versterkt. Ik denk dat het hoogtijd is dat we die historische fout rechtzetten.”

Johan Notte

Column

De onvoltooid verleden tijd – Peter Benoy

KETTERIJEN, het gezond verstand van de Middeleeuwen?

Mijn vader was geïnteresseerd in de geschiedenis van Antwerpen. In zijn bibliotheek werd een volledige boekenplank ingenomen door de in de loop der jaren verschenen volumes van ‘Antwerpiensia, bijdragen tot de Antwerpse geschiedenis’ (24 delen), uitgegeven door kanunnik dr. Floris Prims (1882-1954). Prims was een historicus die o.m.ook een ‘Geschiedenis van Antwerpen’ in 29 delen schreef. Ik bladerde er wel eens in en puur toevallig vond ik een bijdrage over de mij onbekende 13de eeuwse Antwerpse ketter, Willem Cornelis. Als mijn inschatting destijds juist was, dan voelde ik bij hem een bijna onverholen sympatie voor deze ketterij. Daarna heb ik nog over andere ketters in het middeleeuwse Vlaanderen gelezen, zoals Tanchelijn (of Tanchelm) en Bloemardinne. Over hen wil ik het hebben. In ‘Le mouvement du Libre-Esprit’ (2005) besteedt de vroegere situationnist, Raoul Vaneigem, nogal wat aandacht aan Willem Cornelis en Bloemardinne, maar hij tracht eveneens de onderlinge invloeden en overeenkomsten met gelijkaardige Europese bewegingen te traceren. Ook Jan Lampo heeft over deze figuren interessante bijdragen geschreven.

Over ketters en ketterijen spreken is per definitie fout. Het is de verzamelnaam die de kerk gebruikt voor al wie het niet eens is met de geloofsdogma’s, de kerkelijke hierarchie en de gangbare morele principes van het katholicisme. Het zijn in alle geval mensen of bewegingen die de vrijheid nemen, dikwijls op gevaar van hun leven, om kritisch na te denken over hoe het anders zou kunnen, een alternatieve leer prediken en rebelleren tegen het machtsmisbruik van de geestelijkheid. Om praktische redenen zullen we toch deze foute terminologie blijven gebruiken.

De meest bekende ketter, die vooral in Antwerpen maar ook in de kuststreek en in het bisdom Utrecht actief was, is ongetwijfeld Tanchelijn. Hij leefde eind 11de begin 12de eeuw en we weten dat hij in 1115 op een bootje op de Schelde werd vermoord door een priester, misschien zelfs door zijn grote tegenstander, de heilige Norbertus, stichter van de Norbertijnen, in hoogsteigen persoon. Zijn bekendheid heeft Tanchelijn wellicht te danken aan het gelijknamige toneelstuk (1960) van Harry Mulisch dat in première ging met Ko van Dijk in de titelrol, naast o.m. Han Bentz van den Berg, Joop Admiraal en Ramses Shaffy – vier grote acteurs uit vorige eeuw.

Het probleem met veel van die middeleeuwse ketterijen is dat de zeldzame getuigenissen van tijdgenoten bijna uitsluitend afkomstig zijn van tegenstanders, die de hogere kerkelijke hiërarchie waarschuwden en niet aarzelden om overdrijvingen en geruchten voor waar te laten doorgaan. In het geval van Tanchelijn is het enige document van tijdgenoten een brief die het Utrechts kanunnikenkapittel in 1113 schreef aan de Keulse aartsbisschop. Hierin werd hij bestempeld als een antichrist die in zijn sermoenen uitriep dat de kerken op één lijn te stellen waren met bordelen. Hij riep zijn volgelingen op om niet deel te nemen aan het sacrament van het lichaam en het bloed des Heren en hij ‘verhinderde zelfs dat de tienden aan de dienaren van de kerk werden betaald’. Dat laatste vonden de kanunniken blijkbaar nog het meest laakbaar. Zij beweerden ook bv. dat Tanchelijn zich verloofde met de Maagd Maria in de gestalte van haar afbeelding en aan zijn volgelingen vroeg door giften en schenkingen de kosten van het voorgenomen huwelijk te bekostigen.

Mulisch verweefde in zijn stuk alle informatie uit de brief van 1113, maar ook uit ‘Vita sancti Norberti’, 45 jaar na Tanchelijns dood geschreven. Hierin zien we hoe door de tijd ‘getuigenissen’ aangroeien als rollende sneeuwballen, bv.: ‘En terwijl hij de dochters in ‘t bijzijn der moeders en de bruiden in ‘t gezicht harer mannen onteerde, verklaarde hij dit voor een geestelijk werk, in die mate dat men zich ongelukkig noemde wanneer men deze schandelijke vereniging niet waardig was geweest.’ Waarop hier gezinspeeld wordt, luidde in 1113 nog: ‘...en via de huisvrouwen en vrouwen van slechte zeden (met wie hij heel graag vertrouwelijk omging, gesprekken onder vier ogen had en intimiteit zocht) begon hij geleidelijk zijn dwaalleer te verspreiden…). Telkens opnieuw zien we hoe getuigenissen voorzien worden van een hoofdstukje verboden seksueel gedrag, al dan niet verzonnen, maar bijzonder geschikt om de duivelse inspiratie van de betrokkenen te accentueren. Mulisch noemt zijn toneeltekst ‘een gebeurtenis in een decor’, maar zeker geen historisch stuk. Wie was de echte Tanchelijn? Een sekteleider die zich wou verrijken en macht toeëigenen dankzij de goedgelovigheid van zijn volgelingen? Of een rebel tegen de macht van de kerkelijke instituten, die op dat ogenblik in Vlaanderen nog in volle ontwikkeling was.

Willem Cornelis, een goede eeuw later, is een ander verhaal. Hier is de belangrijkste bron ‘Bonum Universale’ van zijn tijdgenoot, Thomas van Cantimpré. Willem was vanaf 1243 kapelaan of kanunnik van de Antwerpse O.L.Vrouwekerk. In de kathedraalarchieven staat hij geregistreerd als magister, wat op een universitaire opleiding wijst. Van de O.L.Vrouwekathedraal zoals we die nu kennen was nog geen sprake; de bouw ervan begon een kleine eeuw later. Het begin van de ketterij van Cornelis wordt omstreeks 1244 gesitueerd. Hij stond onvoorwaardelijk aan de kant van de armen en zijn leer was daarrond opgebouwd: armen kunnen niet verdoemd worden, want ze zullen allen gered worden; het is toegelaten rijken te beroven om het aan armen te geven; een hoer is minder zondig dan een deftige rijke vrouw; priesters zijn verdoemd omwille van hun rijkdom (tenzij ze die aan de armen schenken, zoals hij wellicht). Daarnaast beweerde hij dat er geen hel bestond na het laatste oordeel en ook dat wat men tegennatuurlijke zonde noemt (geslachtsgemeenschap die geen reproductie beoogt) geen zonde is.

Cornelis had ongetwijfeld volgelingen, o.m. bij de wevers en wellicht ook in het kapittel zelf, maar hoe groot was zijn aanhang, wat was de impact van zijn stellingen op het leven in de stad? Spijtig genoeg hebben we daar geen idee van. Antwerpen telde toen hooguit 12000 inwoners en was afhankelijk van het bisdom Cambrai. De Antwerpenaren konden de tyrannie van dat bisdom niet accepteren en misschien profiteerde

St.-Norbertus verslaat Tanchelijn', St.-Potentiuskerk te Wehr (Eifel), 18de eeuw © Lothar Spurzem

Cornelis van het ongenoegen dat onder de bevolking leefde. In 1248 ondernam de bisschop van Cambrai een expeditie naar Antwerpen om de ketterij uit te roeien. Onderwege werd hij ziek en hij stierf enkele maanden later in de abdij van Afflighem. Het duurde tot 1257 vooraleer zijn opvolger orde op zaken kwam stellen. Cornelis is inmiddels al vier jaar overleden aan een natuurlijke dood en begraven in de O.L.Vrouwekerk. De bisschop liet hem opgraven en verbranden. Cornelis’ opvattingen blijven nog tot 1280 leven onder de armen van Antwerpen en Brabant. ‘Elles montrent dans quel climat se sont developpés les textes mystiques de Hadewijch, de son groupe des Nuwen (les Nouveaux), et, plus tard à Bruxelles, l’enseignement de Bloemardinne’ merkt Raoul Vaneigem op. Bloemardinne, volgens Henricus Pomerius: ‘dit valsche wyff veel scrivende was van den vrien geest ende vleyscheliker onreynder minnen.’, maar hij is om diverse redenen een onbetrouwbare bron en schreef dit bijna een eeuw na haar dood in zijn biografie van Jan van Ruusbroec. Heilwige Bloemart (circa 1265- 1335; zij stierf een natuurlijke dood), Bloemardinne genoemd, was ongetwijfeld een charismatische intelligente burgervrouw, die een vrouwengemeenschap inspireerde, wat op zich, zoals in het geval van de Begijnen, al de argwaan van de hogere geestelijkheid opwekte, zeker wanneer daar ook over levensvragen en theologie werd gediscussieerd.

Als dochter en erfgename van een rijke koopman en schepen van het Brusselse stadsbestuur kon ze in 1307 voor haar vrouwengemeenschap het begijnhof tegenover St. Goedele (al een eeuw in aanbouw) kopen evenals enkele huizen in de omgeving. Het begijnhof werd ingevolge een kerkelijk onderzoek tijdelijk gesloten van 1317 tot 1333, hoewel de bisschop van Cambrai al in 1324 oordeelde dat er geen sprake was van ketterij. Volgens Pomerius had zij een dusdanige reputatie dat ze in ogen van de goedgelovigen naar het altaar schreed geflankeerd door twee serafijnen. Schrijven en haar leer verkondigen zou ze gedaan hebben zittend in een zilveren zetel, die na haar dood aan de hertogin van Brabant werd geschonken. Nog altijd volgens Pomerius zou ze veel geschreven hebben over de vrijheid van geest en over een schandelijke vleselijke liefde, die zij serafijns noemde. Haar tijdgenoot Jan van Ruusbroec zou haar leer bestreden hebben, maar noemt haar naam niet in zijn geschriften. Er is veel geweten over de afkomst van Bloemardinne en dankzij akten ook over haar aankopen, schenkingen, haar liefdadigheid, enz., maar weinig over haar leer. Bloemardinne’s geschriften, uiteraard manuscripten want van drukken was nog geen sprake, werden nooit teruggevonden. De Inquisitie was niet bij machte om haar te veroordelen, o.m. door het feit dat ze als het ware aanbeden werd door een deel van de Brusselse bevolking, maar heeft volgens Vaneigem wel haar geschriften laten vernietigen. Er is een andere mogelijkheid: eind 19de eeuw beweerden twee prominente historici dat Bloemardinne en de mystieke dichteres Hadewijch dezelfde vrouw waren. Van Hadewijch is weinig of niets geweten; ze leefde in de 13de of 14de eeuw, schreef in een Brabants dialect en wat ze schreef had ongetwijfeld overeenkomsten met de ideeën van Bloemardinne. Van haar geschriften zijn overigens alleen kopieën teruggevonden. Er is ook nog de merkwaardige overeenkomst van namen; Heilwige en Hadewijch. Deze hypothese werd in de loop van de volgende decennia meermaals tegengesproken, maar is nooit door sluitende argumenten ontkracht. Het blijft een open vraag en dus een boeiende denkpiste.

Column

Anita

DIGITALE KLOOF TUSSEN JONG EN OUD

Wat een omwenteling was de digitale technologie! Wie herinnert zich nog het begin ervan? Behoorden de raderwerkjes van de koekoeksklok nog tot de magische wereld van de mecanicien, de bits en bites van de digitale wereld behoren voor velen onder ons, tot de wonderbaarlijke wereld van het onbegrensde en ongrijpbare kunnen. Mijn generatie kende nog de stencil machine, het carbonpapier…eindeloos zijn de voorbeelden! De nostalgische toer wil ik hier niet opgaan, integendeel. Digitaal kent veel voordelen: het is snel en foutloos. Misschien meteen een addertje onder het gras, niet alles wat men digitaal leest is daarom de waarheid. Mogelijk vergissen sommigen zich daarin… De doorbraak kwam traag op gang. Er was weerstand bij de werknemers die zich in hun job bedreigd voelden, maar ook bij werkgevers die het systeem niet vertrouwden of de kat uit de boom keken. Vooral zelfstandigen en familiale bedrijven waren behoedzaam. De optimisten onder hen stonden versteld en beweerden euforisch: “die programmeurs kunnen àlles!”, de pessimisten echter zagen eerder hun dubbele boekhouding bedreigd of voelden zich verplicht om zelf bij te scholen en kozen gemakshalve voor de spraaktechnologie van Lernout & Hauspy, “we wachten met vernieuwing tot we met de computers kunnen praten”, hoorde ik mijn eigen baas zeggen. Hij had aandelen gekocht. Honkvast Vlaanderen liep achterop. Er was een dol enthousiaste minister nodig; een groots opgezette technologie beurs; een promotiecampagne voor bijscholing en beloftevolle kredieturen; subsidies voor de bedrijven en een hardnekkig geloof in een utopisch mooie toekomst in de kapitalistische vrije wereld. Veel moeite dus voor de economie. De eerste klappen vielen in de productie. Grote bedrijven waren er als de kippen bij om in robot-technologie te investeren. Het bandwerk werd foutloos overgenomen. De vakbonden verloren invloed. Wat een opportuniteit! Ook het aantal kassiersters werd gehalveerd, net als de magazijniers, journalisten op de redacties enz. Administratieve bedienden hielden hun hart vast, zij schoolden zich in razend tempo bij. Het Word- en Exell programma werd omarmd. Tippex ging de vuilbak in. Het kopieerapparaat verving de fax. Het werk werd ‘leuk’ hoorde ik her en der van de vrienden. Het mocht niet baten. De digitale evolutie kreeg haar zoveelste versnelling door de opkomst van het internet en het wereldwijde web. De jonge blagen van de IT verjoegen smalend de bedienden uit de grote bedrijven. Ze spraken een jargon dat zelfs de directies niet begrepen, maar ze hadden het vertrouwen van de zakenlieden uiteindelijk gewonnen: ze werkten en masse free-lance en betaalden hun eigen RSZ. Ze ontwierpen nieuwe programma’s en websites en veegden en passant menig kaderlid de werkloosheid in. Toepassingen alom, the sky was the limit! Wie het geluk had een IT-er in de familie te hebben, of gedreven was om bij te blijven, kocht zich de pleuris aan de nieuwe hebbedingen. Alles werd digitaal. Uiteindelijk wist elke burger dat ‘menu’ niet enkel over voedselkeuze ging. Het Engels en die vele afkortingen, dat viel tegen, maar aan de lokroep van de Facebook “vriendschappen” konden weinigen weerstaan. Aan de slag dus, van klein tot groot. Boeken werden e-readers, brieven werden e-mails. Bijscholen volstond niet meer, het werd voortdurend bijscholen. Er kwamen app’s en hoax, vlogs en blogs, pods en pads…spionerende algoritmes... Iedereen kende het ‘menu’, maar wie wist nog het recept? Gaandeweg verloor een deel van de maatschappij voeling met de technologische rollercoaster. De nieuwe toestellen hadden touch screen, werden kleiner en smaller, waren moeilijker te bedienen. Ook ouderen haakten af. Ik vermeld hier hun meest voorkomende grieven:“De vanzelfsprekendheid waarmee de eigen kinderen en kleinkinderen menen dat wij, ouderen, goed blijven zien en horen, dat we nog altijd over hetzelfde goede geheugen beschikken, dat we flexibel en snel blijven en over tonnen geld beschikken…Het is dezelfde vanzelfsprekendheid waarmee het beleid en de commercie ons bejegent. Zij leggen ons nog meer op, ze wensen de technologische mogelijkheden om besparingsredenen zoveel mogelijk te benutten. Onze persoonlijke contacten met de dienstensector verdwijnen daardoor. Zonder mailadres zijn we precies tweevoetig voorhistorische wezens! Trein- theater- en filmtickets kunnen straks uitsluitend via internet besteld worden. Facturen worden per mail verstuurd. Banken vernieuwen hun apparatuur, dringen aan op thuisbankieren, sluiten hun kantoren. Communicatie wordt beperkt. Telefoneren naar bedrijven wordt moeilijk gemaakt. Computerprogramma’s worden automatisch geüpload, terwijl de oudere mens daar niet om vraagt en er moeilijkheden door ondervindt. In het openbare leven stijgt onze bloeddruk door al die automatisering. We worden al nerveus als we parkeerautomaten zien staan. Nergens homogeniteit! In een parkeergarage je bankkaart vergeten en je raakt er niet meer uit...” Het is maar een greep uit hun klachten. De eerste corona lockdown vormde een nieuwe uitdaging. De nieuwe winterpantoffels moesten on-line besteld worden, dat is mijn ervaring. Maar ook, dat zelfs veertigers het bos door de bomen niet meer zien. Je zal maar de code van je bitcoins-account vergeten zijn! En waar zit die adressenlijst weeral? En al die melige mails, die bemoedigende gezichten en dat lekker eten op Instagram…dat nepnieuws! Om nog te zwijgen van de zure tweets en de onbeschofte memes… Wat een kloof! Met de werkelijkheid.

ver wan

de

@Antwerpen

Vermeylenf( )nds Vermeylenf( )nds Vermeylenf( )nds Vermeylenf( )nds Vermeylenf( )nds Vermeylenf( )nds

lidkaart_2020.indd 3 28/02/2020 16:47 In een niet zo ver verleden werd Antwerpen bevolkt met vrijdenkers, dwarsliggers, vernieuwers, vuilschrijvers en ander ambetant volk. Zij staan centraal in de tocht doorheen de Antwerpse binnenstad. Sommigen onder hen waren het product van de revolutionaire jaren zestig, anderen kunnen dan weer beschouwd worden als voorlopers en voorvechters van een geseculariseerde samenleving.

len

Samengestelling: Dirk Van Opdenbosch Stem: Reinhilde Decleir Geluidsopnames en montage: Marjan Verschueren en Niels Faes Vormgeving: Anne Van De Genachte

Ontdek deze digitale wandeling 'Vrijdenkend Antwerpen' via de izi.TRAVEL app. of login met onderstaande QRcode

This article is from: