Een afscheidsinterview met een bijzondere docent
Strategize into the money
An article elaborating on how to play good poker
Hoofdsponsoren:
Cosponsoren:
VESTING Magazine - Jaargang 37 - Editie 1
Interview met Dr. J.W. Nieuwenhuis
THE IDEAL PLACE TO GROW, LEARN AND PROVE YOURSELF With 4,000 people, APG works on streamlined pension administration for several pension funds. This involves the pensions of 4.5 million people and 329 billion euros of managed assets. We can offer young talents internships, traineeships and start-up jobs in various fields. This ranges from finance and pension administration to asset management, legal and ICT. Please find more details on your options with APG at apgcareers.com. A recruiter is ready to assist you. 25.1222.13A
APGCAREERS.COM
THE LARGEST FINANCIAL SERVICES PROVIDER IN PENSIONS
Voorwoord
Aim for the top “Je bent ondernemend, ambitieus, pro-actief en een resultaat gedreven teamspeler.” “Gezocht: Sterke analyticus, nauwgezet, doorzetter en ambitieus” “Ben jij die ambitieuze, talentvolle kandidaat?” Dit zijn zomaar wat zinnen uit vacatures die momenteel op de Carrièrepagina van VESTING staan. Ze hebben één gemeenschappelijke factor: deze bedrijven zijn blijkbaar allemaal op zoek naar iemand met ambitie. Over het algemeen bedoelen we met ambitie 'het verlangen om hogerop te komen, om jezelf te ontwikkelen'. Het wordt beschouwd als een positieve eigenschap om te bezitten. Topsporters zijn het schoolvoorbeeld van ambitieuze personen. Elke dag weer de discipline opbrengen om te trainen, je hele leven aanpassen aan je trainingsschema, en dit allemaal om de volgende keer nog beter te presteren. In sommige gevallen echter schiet deze ambitie door en willen sporters zo graag tot de top behoren dat ze hiervoor hun toevlucht nemen tot verboden middelen. In sommige sporten, zoals wielrennen, is het gebruik van doping algemeen bekend. Vanaf bladzijde 12 is een artikel van Ruben te Wierik te vinden, waarin hij uiteenzet waarom hij gelooft dat ook in het profvoetbal op grote schaal doping gebruikt wordt.
Nederlandse studenten worden er vaak van beticht niet ambitieus genoeg te zijn. Minister Jet Bussemaker gaf dit in april op als reden voor de invoering van het BSA. Volgens haar was "de Nederlandse studiecultuur te weinig ambitieus, daar mag een tandje bij." In deze GAXEX staat een artikel met Dr. J.W. Nieuwenhuis, die na vele jaren aan de RUG gewerkt te hebben nu met pensioen gaat. Hij heeft naar eigen zeggen altijd geweigerd zich aan te passen aan de zesjesmentaliteit van studenten. “Dat studenten te weinig investeren, betekent niet dat ik mij aan dit luie gedrag van studenten ga aanpassen. Ik vind dat studenten bij tijd en wijle een zesjescultuur uitstralen. Ik vind het allemaal prima, maar ik pas me er niet aan aan. Dat heb ik nooit gedaan.” Het gehele interview is te vinden vanaf bladzijde 28. Iemand die zich in ieder geval niet schuldig maakt aan het deelnemen aan de zesjescultuur, is Roel Griep. Met zijn bachelorscriptie over het asymmetrisch fluctueren van benzineprijzen wist hij maar liefst een tien te verdienen. Vanaf bladzijde 48 is een verkorte versie van zijn scriptie te vinden. Naast deze vier artikelen zijn er in deze GAXEX nog vele anderen artikelen te lezen, waaronder een column van onze redacteur Wouter Kruijver, die momenteel in Istanboel studeert. Ik wens jullie veel leesplezier!
Uiteraard zijn er meer ambitieuze mensen dan topsporters. De Russische wiskundige Grigori Perelman kan met recht een ambitieus persoon genoemd worden: hij is tot nu toe de enige persoon geweest die één van de zeven milleniumproblemen op wist te lossen. Opvallend genoeg gebruikte hij zijn intelligentie echter niet om er zelf rijker van te worden. Het bijzondere verhaal van de oplossing van het probleem is te vinden vanaf pagina 16.
Marieke Vollebregt GAXEX Hoofdredacteur
Jaargang 37 - GAXEX 1
3
WERKEN 3.0? BEHAVIOURAL AND SOCIETAL SCIENCES INNOVATIES DIE WERKEN Mensen, organisaties en onze samenleving bepalen uiteindelijk welke innovaties voor hen van groot belang zijn en op welke wijze ze daarmee kunnen en willen werken. Daarvoor heb je innovaties nodig, maar ook veel kennis van menselijk gedrag - zowel individueel als in teams - van organisaties, maar ook van de stuwende kracht achter maatschappelijke processen. Die kennis levert het expertisegebied Behavioural and Societal Sciences. Zo’n 750 mensen variÍrend van onder meer psychologen, medici, industrieel ontwerpers, bedrijfs- en wiskundigen tot econometristen en serious gaming experts zijn hierbij betrokken. De ambitie: nieuwe ontwikkelingen vanzelfsprekend laten verlopen.
WERKENBIJTNO.NL
Strategize money
into
the
There exist few games which have such a romanticized image as poker. However, poker is a game much more complex and nuanced than what the movies make it seem. The purpose of this article is to present a general, fundamental idea behind playing good poker and to explain some analytical skills required to make good decisions in the game.
6
Financial Fair Play
Sinds kort is de nieuwe Financial Fair Play-regulatie in werking. Deze regulering moet zorgen voor meer financiĂŤle stabiliteit en het moet de levensvatbaarheid en duurzaamheid van het Europese voetbal beschermen. In dit artikel wordt besproken of deze regels daadwerkelijk voor een financiĂŤle ommekeer zullen zorgen.
23 Interview met dr. J.W. Nieuwenhuis
Vraag een willekeurige alumnus naar de meest merkwaardige docent en de meesten zullen de naam van Hans Nieuwenhuis noemen. Dit jaar zal hij met pensioen gaan. Met zijn vertrek wordt er een tijdperk binnen de bachelor Econometrics & Operations Research afgesloten en daarom zien wij alleen maar redenen tot een welverdiend afscheidsinterview.
28
10 Kort door de bocht
37 Optische illusie
12 Lionel Messi gebruikt doping
40 Mijn Erasmus in Istanboel
16 One down, six more to go
42 VESTING Pagina
19 20 jaar geleden in de GAXEX
44 Sfeerverslag introkamp
20 Financing of terrorism
46 Bachelorscriptie Roel Griep: Rockets and Feathers
23 Financial fairplay 32 Kort door de bocht 34 De vriendschapsparadox
50 Column VESTING Voorzitter 52 Colofon Jaargang 37 - GAXEX 1
5
COVERSTORY
Tekst: Lasse Vuursteen
Strategize into the money There exist few games which have such a romanticized image as poker. Men in suits trying to outsmart one another by pulling crazy bluffs and making even more impressive calls just by interpreting the way the other scratches his nose or twitches his eye. When one plays the game themselves, this extreme black and white impression which Hollywood has created disappears and it becomes clear that poker is a game much more complex and nuanced than what the movies make it seem. The purpose of this article is to present a general, fundamental idea behind playing good poker and to explain some analytical skills required to make good decisions in the game, decisions which lead to taking the money. Fundamental theory of poker For most people, the goal of the game is to make money. A player cannot make money unless he or she wins a pot and the winner of any pot in poker is highly uncertain at the start of a hand. The game contains a large element of chance, which is there because of a lack of information about future cards that will come. However, there is another element which creates a lot of uncertainty and turns poker into the highly interesting game that it actually is: it is the lack of information on the holdings of the opponent. In a game where all players have their cards exposed, it is purely the deck that will decide on who wins, since it is really easy to play one’s holdings optimally. All we need to do to make the correct decision, is to compare our cards to those of the rest, and determine if our cards are the strongest. This would make for a very boring game, unless someone wants to gamble with a hand worse 6
Semester 1.1 - (2013-2014)
than yours. It is the lack of information about the holdings of other players that creates the main uncertainty about what the best course of action is in a poker game. When a player has no idea what cards their opponents hold, he is likely to play his hand in a way which he would not if he knew what his opponents had. A play which diverges from the way you would play if you would know your opponents hand is considered non-optimal, in other words: a mistake. From this idea stems the fundamental theorem of poker, as stated by mathematician David Sklansky:
“Every time you play your hand the way you would if you could see your opponents' cards, you gain, and every time your opponents play their cards differently from the way they would play them if they could see your cards, you gain.� With the fundamental theorem in mind, it follows that during any poker hand, we are looking to make an as
accurate guess as possible on our opponent’s possible hands, which is also called a range. At the same time, it is important to be deceptive when it comes to the information you give away about your holdings, since the more you give away, the easier it will be for your opponents to make optimal choices against your holdings, assuming your opponents are trying to do this.
Knowing what you are up against For gathering information about your opponent’s likely holdings, we can look at a multitude of things. What comes in mind first, is someone’s betting pattern: the pattern of bets, raises and calls a player makes in one particular hand. Carefully paying attention to how an opponent plays certain hands, can give us an idea of what sort of hand he is holding in particular situations. A common misconception is that we can only get this information from hands which opponents showdown. A lot of information can be gained on your opponent simply by observing the number of times he makes a certain move in a certain position. By logical deduction and probability assessment, one can make surprisingly accurate predictions about a player's range. Something else that is important in estimating our opponent’s range, is behavior outside of the betting patterns. Think of observations based on the person in front of you: Is our opponent young or old? How much chips did he bring to the table? What is he drinking? And so on. With an educated guess of what our opponent’s range looks like, we can analyse how our hand is measuring up against this estimated range. We do this by calculating our equity.
Table Position: The first will be the last A crucial concept of any poker game that revolves around having more information, is the concept of position. The turns of the players move clockwise around the table in sequence, the player last to act has more information about the holdings of their opponents. For instance, if all players located before the last player fold, he knows their cards were not good enough to play. If a player in front of the last player to act raises and another player reraises, at least one of them is pretty likely to have a good hand.
This information advantage is substantial and it is wise to abuse it as much as possible. Being in position (last to act, or late position) can allow you to play a range of hands which is weaker than your opponents range, simply because you can rely on your information advantage to outplay them and make better decisions. The opposite goes for being first to act. Imagine a game with nine players, where we are the first player to take an action. In order for you to play a hand from this position, the hand must be quite strong. First of all, the probability of one of the eight players behind us having a strong hand is high. Secondly, they will have more information about our holdings when they get to act, than we do about their holdings now. Also, when we play a hand and get played back at, we will have an information disadvantage in later betting rounds in the hand as well. If we are in late position, the probability of players acting after us having a strong hand is lower. This is because there will be less players that yet have to act and thus less hands that could potentially have an equity advantage over us. Hence, position is a key factor in considering which hands to play before the flop. The later our position, the weaker our hand can be and thus the more hands we can play.
The Concept of Equity in Poker Imagine you play a game of poker in which you see your opponents cards. You are playing against only one opponent and the blinds are relatively small compared to the total amount of chips you have in front of you. Deciding whether you should put money in the pot or not is simple: if your hand is more likely to win from your opponent's hand after flop, turn and river are layed out, you should put in money. If your hand is less likely to win than your opponent’s, you should not put in money. The probability of you winning against your opponent’s hand(s) in poker is called equity. From equity, we derive hand strength. It is important to realize that hand strength is always relative to your opponent’s hand strength. Since we cannot see our opponent’s hand in a real game, we have to estimate our equity against a collection of hands (range of hands) we think he or she can hold. By making an estimation of our opponent’s range, we can make a guess of our hand’s equity and what action is best to take on a street. ▶
Jaargang 37 - GAXEX 1
7
Calculating Equity: the Odds and Outs In estimating our hand’s equity, it is useful to get familiar with the concept of outs. An out is a card which improves your hand in such a way that it is the winning hand. Counting the number of outs your hand has to improve in such a way that it beats your opponent’s range will allow you to estimate your equity. Similarly, when your hand is winning if it holds, making an estimation of your opponent’s outs (cards which would make your opponent’s hand beat yours) allows you to estimate your equity by estimating the odds of improvement for your opponent. A quick rule of thumb that makes calculating our equity easier at the table, is the fact that there are approximately fifty cards in the deck left. Taking the number of outs and multiplying it by two gives a good approximation of your equity, as illustrated in the following example. Example: In a game of No Limit Hold ‘em, you are holding A♠3♠ on a flop of K♦5♠2♠, and there are two other opponents still involved in the hand. Assuming they are not holding 63 in their range (which is a sensible assumption considering 63 is one of the worst starting hands in the game), how many outs do we have against our opponents’ range? Considering we are drawing to the nut flush, which, if it hits will almost always give us the best hand on this
board (except for a few rare exceptions), we can say the outs for drawing the nut flush hold against our opponents entire range. Also, with our assumption that our opponent cannot have 63, our outs to drawing a straight hold against their entire range as well. So, since we have nine (there is thirteen of each suit, subtract the four that are on the board already) other cards in the deck that will give us a flush (any spade), and four outs that will give us a straight (4♦, 4♥, 4♣, 4♠), the amount of outs that will give us a winning hand for sure are twelve (we disclude 4♠). So the probability that one of our outs falls on the turn is 12/47 and the probability on the river, assuming it did not fall on the turn, is 12/46. The sum of these will give us our hands equity to win the hand, the shortcut to multiply them by two for turn and river gives: 4 * 12 = 48% Now our equity estimation could differ wildly, depending on our estimation of our opponents range. Let us say we think our opponent’s range consists of all possible one paired hands. This gives us three more outs, namely every Ace (except when our opponent holds AK, A5 or A2) for an additional 12% equity. If our opponents are holding only sets though (22, 55 or KK), our equity decreases drastically. First of all, K♠ is no longer valid since it improves a set to a full house, giving us only eleven outs. Secondly, our opponent gets seven outs to improve to a full house on the turn (which gives us an equity of 0% for the river) and ten outs for the board to pair on the river, rendering
This iPhone app calculates your equity for you
VESTING Panel Do you ever play poker? Yes 65% No 35% If yes, why? To gamble away my stufi To make a lot of money To outsmart my friends
8% 4% 8%
Just for fun 79%
Poker pro Gus Hansen puts the heat on his opponent by raising. His opponent faces a tough spot with a good hand but inferior equity
a turned flush valueless as well. This gives us the equity: (22/46,5)*(1-7/47)*(1-10/46) = 32%
Assessment leads to profit
With an estimate of our equity, we can calculate our pot equity. Pot equity is the amount of the pot that we would win on average, calculated by multiplying pot size by our equity. Knowing our pot equity, we can easily see if our hand is strong enough to continue against our opponents range. Pot equity is a crucial concept in making decisions in a hand. The following example shows why.
Accurately estimating your opponent’s hand range and your equity against it are two skills which, when combined, give a good assessment of the situation. The right decision follows from the right analysis in poker. While this analytical approach probably does not sound as exciting as Hollywood movies make the game of poker seem, it is key to making the right decisions, decisions that make you money. ■
Consider the example given earlier, this time with only one opponent of which we are sure he is holding a set, giving us an equity of 32%. The pot is 200$, and our opponent goes all in for an additional 150$ to call. If we call, the pot becomes 200$+150$+150$=500$. 32% of the time, we will win $500, 68% of the time, we will lose $150. This gives us a pot equity of 500*0.32=160. This gives us an expected value of 160-0.68150=48. So every time we call, we expect to make $48 on average in the long term. Hence, in the above example, calling wins us money on average. Even though our equity is lower than our opponent’s equity.
Phil Ivey and Tom Dwan in a game of televised Pot Limit Omaha. Outs and equity are displayed for the viewer
KORT DOOR DE BOCHT
Tekst: Noortje Stolk
Tekst: Marieke Vollebregt
Shark attack op camera
Blobvis lelijkste dier ter wereld
Dat haaien vrij gevaarlijke dieren zijn, leert iedereen al van jongs af aan op de basisschool. Deze cameraman was echter niet bang voor haaien en z’n apparatuur werd er de dupe van. Tijdens een duikexpeditie is namelijk zijn camera van 13.000 euro door een haai meegenomen. Het ging om een agressieve tijgerhaai. Dit is een van de meest gevaarlijke diersoorten ter wereld en is daarom verantwoordelijk voor veel aanvallen op mensen.
De blobvis is begin september verkozen tot lelijkste diersoort ter wereld. Meer dan drieduizend mensen stemden in een online verkiezing voor het lelijkste dier ter wereld. De blobvis kreeg bijna achthonderd stemmen en heeft hiermee de twijfelachtige eer de 'winnaar' te zijn.
De duikexpeditie vond plaats in de Bahama’s. Wanneer de duiker oog in oog kwam met de tijgerhaai, ontstond er grote paniek. Men dacht eerst dat de tijgerhaai voor het sappige stukje vlees zou gaan, echter deed hij gelijk een greep naar de camera en zwom hij er met het peperdure ding vandoor. Er was ook een fotograaf aanwezig die foto’s heeft gemaakt van het voorval. De 49-jarige bestolen duiker afkomstig uit Newcastle vertelt “Aan de camera zitten armen en flitsers bevestigd en dat trok zijn aandacht. Door de grote van de camera kon hij het ding zomaar uit mijn handen grijpen.” Gelukkig had de dief zich snel bedacht, want 100 meter verder besloot de haai de camera te laten vallen.
Semester 1.1 - (2013-2014)
De verkiezingen werden georganiseerd door de Ugly Animal Preservation Society. Zij organiseerden de verkiezing om te bepalen welk dier de nieuwe mascotte van het instituut moest worden. Met de verkiezing wil de organisatie aandacht vragen voor bedreigde en 'esthetisch gehandicapte' diersoorten. Iedere dag sterven zo'n tweehonderd diersoorten uit. Volgens de organisatie hebben juist lelijke dieren meer hulp nodig. ''We zochten een lelijk dier als gezicht van de campagne, omdat de hulp te vaak naar schattige en pluizige diersoorten gaat,'' aldus voorzitter van Ugly Animal Preservation Society, Simon Watt. ''De blobvis zal een statement maken voor alle lelijke bedreigde diersoorten, die vaak vergeten worden.'' De blobvis leeft op grote diepte en wordt zelden gespot. De neusaap en de axolotl, een salamander die in staat is om zijn eigen ledematen te herstellen en waarvan wordt gezegd dat het ‘nooit volwassen wordt’, scoorden ook hoog in de verkiezing. Mijn persoonlijke favorieten zijn toch wel de stermol, de naakte molrat en de zeeduivel. Mocht je een keer niets te doen hebben en behoefte hebben om even te lachen, zoek ze dan even op op Google Images. Ook nog eens goed voor je zelfvertrouwen.
Tekst: Ruben te Wierik
Tekst: Tim van Wilsum
“Offline-kamp” voor Japanse jeugd
See you later, alligator
In Japan is het idee geboren om kampen te gaan organiseren voor internetverslaafde kinderen. Meer dan een half miljoen Japanse kinderen tussen de twaalf en achttien jaar zijn verslaafd aan internet, al is deze schatting volgens het ministerie van onderwijs behoorlijk onnauwkeurig.
Het zou je maar overkomen: ingesloten worden op een klein eiland door een groot roofdier. Het overkwam de 37-jarige Ryan Blair. De Nieuw-Zeelandse kajakker werd door een krokodil twee weken lang gevangen gehouden op een eiland bij de kust van Australië. Het eilandje waar Blair twee weken verbleef heet Governors Island en ligt ongeveer vier kilometer van het vaste land. De kajakker was er terecht gekomen doordat hij op verkenningstocht ging in de Australische wateren. Toen hij van Governors Island wou vertrekken, blokkeerde een enorme krokodil de weg. Elke keer als hij daarna het eiland wilde verlaten, zat de krokodil hem achterna en zorgde ervoor dat het plan van de Nieuw-Zeelander niet doorging. Ook de rooksignalen die hij maakte naar voorbijvarende boten waren tevergeefs.
Akifumi Sekine, woordvoerder van het ministerie, verklaarde aan The Daily Telegraph: “Het probleem wordt steeds erger. We schatten dat er nu 518.000 kinderen op Japanse middelbare scholen er last van hebben, maar dat aantal groeit nog.” Het ministerie plant voor komend jaar een uitgebreid onderzoek naar internetverslaving en heeft de overheid gevraagd programma’s te financieren, die gecreëerd zijn om kinderen van hun laptops, mobiele telefoons en spelcomputers weg te houden. “We willen hen uit de virtuele wereld halen en aanmoedigen om echt contact te hebben met andere kinderen en volwassen,” legt Sekine uit. Het ministerie stelt voor om “vastenkampen” te organiseren bij buitencentra en andere publieke gebouwen zonder internettoegang. De jongeren zullen aangemoedigd worden om deel te nemen aan buitenspelen, teamsporten en spelletjes. Psychiaters en klinische psychotherapeuten zullen aanwezig zijn om te helpen, mocht de overgang terug naar de echte wereld traumatisch blijken. Internetverslaving is in toenemende mate oorzaak van slaap- en eetstoornissen bij jonge Japanners. Ernstige verslavingen kunnen leiden tot depressies en tromboses. Het benieuwt uw redacteur hoe lang het duurt voor deze kampen in de rest van de Westerse wereld opgericht worden.
Na twee weken vast te hebben gezeten op het eiland, werd Blair gered door Don MacLeod (inwoner van Kalumburu), die licht zag komen van het eiland. Macleod ging hierna op verkenningstocht en kon zo de 37-jarige verstekeling redden. Volgens MacLeod, die de krokodil een aantal keer had gezien, was het beest ongeveer zes meter. Alhoewel Blair een hoop media aandacht krijgt, zijn de lokale bewoners niet echt onder de indruk. Zij vinden dat Blair geen held is, zoals in de media wordt gepretendeerd, maar een idioot. Hij had eerst onderzoek moeten doen naar de omgeving; dan had hij geweten dat er daar krokodillen leven.
Jaargang 37 - GAXEX 1
Tekst: Ruben te Wierik
Lionel Messi gebruikt doping Net als Cristiano Ronaldo. En Ibrahimovic ook. Ik ben daar heilig van overtuigd. Want waarom zou het volledige wielerpeloton en de hele atletiek wel uit de verboden pot snoepen, maar de mondiale voetbaltop niet? Ik hoor u denken: “Doping helpt niet in voetbal,” “Als het er is, waarom worden voetballers dan nooit betrapt” en “Messi is toch zo’n lieve brave jongen.” Okee, dat laatste kan ik niet ontkennen: Messi oogt onschuldig. Hij kruipt niet dronken achter het stuur. Hij doet geen gekke dingen met minderjarige meisjes. Hij wisselt zelfs niet van kapsel in de rust van een voetbalwedstrijd. Met zijn totale gebrek aan extravagantie creëert hij een aura van volledige onschuld. En misschien is hij ook wel onschuldig. Misschien is hij wel echt zo goed. Maar ik geloof het niet. Het klopt van geen kant. Ik geloof niet dat de voetballerij niet gebruikt. Spaanse clubs hebben een gezamenlijke schuld van zevenhonderd miljoen euro uitstaan bij de fiscus. Handel in talentvolle kinderen wordt oogluikend toegestaan onder het mom van familieverhuizingen. In het voetbal worden bondsofficials, scheidsrechters en tegenstanders aan de lopende band omgekocht. Het voetbal heeft het utilistisch denken tot een kunst verheven, Machiavelli zei het al: “Het doel heiligt de middelen.” Hoe kan het dat de voetbalwereld in de jacht op de zege zo ongeveer alles doet wat moreel verwerpelijk is, behalve het gebruiken van doping?
Epo, dexedrine en bloeddoping Het verleden heeft ook al bewezen dat voetballers gebruiken. Er is een hele lijst grotere en kleinere dopingschandalen in het voetbal. Een van de bekendste is toch wel het structurele dopinggebruik bij Juventus midden jaren 90. Het won in die periode verscheidene 12
Semester 1.1 - (2013-2014)
landstitels en in 1996 zelfs de Champions League. Zdeněk Zeman, toenmalig trainer van AS Roma, stelt in juli 1998 het dopinggebruik bij Juventus als eerste aan de kaak. Bij een inval van de politie worden 250 verschillende medicijnen gevonden op het trainingscomplex van Juventus. De hematocrietwaarden van onder andere Deschamps, Conte en Del Piero schommelen zo erg dat dit direct toe te schrijven is aan epogebruik. In de jaren die volgen doet de Italiaanse Justitie onderzoek naar het georganiseerde dopingnetwerk, maar alleen clubarts Riccardo Agricola wordt veroordeeld. De club wordt door geen enkele instantie bestraft en behoudt de met structureel dopinggebruik gewonnen titels. Dit tot grote ontzetting van Ajax, de tegenstander van Juventus in de Champions Leaguefinale van 1996. In de uitzending van Andere Tijden Sport op 26 mei 2013, waarin de NOS een diepgravend onderzoek doet naar de affaire, beklagen verscheidene Ajacieden zich over de zaak. “Maar Ajax heeft, net als de rest van de Nederlandse clubs, ook jarenlang aan de doping gezeten,” sprak Johan Derksen, oud-hoofdredacteur van Voetbal International, daarover. “Je had daar in de jaren 70 ene dokter John Rolink rondlopen. Die gaf die spelers van alles. Ze stonden strak van de doping. Ajax is dus wel de laatste die nu moet gaan zeiken. Dat is hypocriet.” Op 25 oktober 2012 verklaarde Derksen in het EOradioprogramma Dit is de Dag dat dopinggebruik in het Nederlandse betaalde voetbal in de jaren 70 alom gebruikelijk was: “Alleen werd in de voetballerij nooit
VESTING Opiniepanel Denk jij dat er in het profvoetbal doping gebruikt wordt?
Ja, het is net zo erg als in sporten als wielrennen en atletiek.
43%
Ja, maar slechts door een enkeling. 43%
Nee, doping heeft geen zin voor een voetballer.
11%
Ik heb geen idee.
3%
Johan Derksen (rechts) in duel met Dick Advocaat
gecontroleerd. Mijn generatie stond stijf van de pep. Als er om half drie op de Nederlandse velden moest worden afgetrapt, stond iedereen in alle uithoeken van het land met zúlke ogen in zijn kop. Iedereen schopte op alles wat bewoog. Wat we namen? Dexedrine bijvoorbeeld.” Dat Nederland hierin geen uitzondering is, blijkt wel uit het onderzoek van de Berlijnse Humboldt-universiteit. Begin augustus maakte het bekend dat de WestDuitse regering, net als Oost-Duitsland, decennia lang een uitgebreid door de overheid gesubsidieerd dopingprogramma had. Door het rapport werd bekend dat al vanaf 1949 er doping werd verstrekt aan sporters. Naar verluidt won West-Duitsland in 1954 de WKfinale onder invloed van pervitin, een drug die Duitse soldaten tijdens de Tweede Wereldoorlog namen om angst om te zetten in agressie. Het georganiseerde dopingprogramma werd langzaam maar zeker groter en professioneler. Dit programma betaalde regelmatig miljoenen kostende onderzoeken van het Duits Instituut voor Sportwetenschappen naar middelen als testosteron en epo. Er werd zelfs geëxperimenteerd met doping bij minderjarigen. Ook bloeddoping is voetballers niet Beckenbauer gaf toe hier in de jaren te hebben gemaakt: "Injecteren met veroorzaakt een ontsteking. Daardoor extra bloedcellen aanmaken en dat uithoudingsvermogen."
vreemd. Franz 70 gebruik van je eigen bloed gaat je lichaam geeft je meer
In 2006 verklaart de Franse zanger Johnny Hallyday in een interview dat zijn vriend Zinedine Zidane regelmatig naar een Zwitsers ziekenhuis gaat om bloedtransfusies te ondergaan. Óscar Pereiro, winnaar van de Tour de France in dat jaar, zei daarover in een interview: “In het
wielrennen heet dat gewoon doping. Journalisten en het publiek beschuldigen wielrenners dan van dopinggebruik. Bij het voetbal is het anders. Over voetballers zeggen ze dat die slechts hun lichaam verzorgen en hun clubkleuren verdedigen.” Dit is nog slechts een kleine greep uit de lange lijst dopinggevallen. Google maar eens op ‘doping’ in combinatie met ‘Algerije WK 1982’, ‘Arsenal 1925’ of ‘Real Sociedad’.
Geld Medaillekansen op de Spelen wakkeren altijd het aantal dopeurs aan. Op de Spelen van 2000 werden er zoveel gewichtheffers betrapt op doping dat er serieus over werd gesproken het gewichtheffen de Olympische status af te nemen. Tijdens diezelfde Spelen werden een Duitse en een Noorse worstelaar gepakt wegens nandrolongebruik. Op 20 maart 2010 werd op de Paralympische Spelen zelfs een 54-jarige Zweedse rolstoelcurlingspeler gepakt op verboden bloedverdunners. Deze cowboys grijpen naar doping omdat ze denken het nodig te hebben om te winnen, maar het zijn maar kruimelgebruikers: ze fietsen naar de apotheek en kijken wat ze zou kunnen helpen. In sporten waarin serieuze sommen geld omgaan, wordt veel professioneler doping gebruikt. Er is een extra motief voor ploegen en atleten om op zoek te gaan naar de beste dopingdoktoren, de nieuwste middelen en een voor de controleurs niet te doorgronden infrastructuur. In de atletiek wordt sinds jaar en dag doping gebruikt. Dit jaar werd bekend dat een groot deel van de internationale sprinttop betrapt was op doping. De Turkse atletiekfederatie moest maar liefst 31 atleten schorsen wegens dopinggebruik en het aantal betrapte kogelstoters en discuswerpers is bijna niet meer bij ▶ te houden. Uit een anonieme enquête van de New Jaargang 37 - GAXEX 1
13
Nadal verslaat Ferrer in de finale van Rolland Garros 2013 York Times onder deelnemers aan het WK atletiek in 2011 is gebleken dat maar liefst 29 procent doping heeft gebruikt. Als we voormalig tennisprof Daniel Köllerer mogen geloven is het dopinggebruik ook in het tennis schering en inslag. Over de comeback van Nadal zegt hij: "Niemand gelooft dat hij niets gebruikt. Hij is zeven maanden afwezig, komt in februari terug en wint vervolgens tien van de twaalf toernooien. Dat is onmogelijk! Onmogelijk!" Ook over David Ferrer was hij niet mild: "Hij is of was een zware roker. Toen ik ooit tegen hem speelde, rookte hij tien minuten voor onze partij nog een sigaret. In de derde set bleef hij maar rennen, terwijl mijn tong al op de grond lag." Dat tennissers zelden tot nooit gepakt worden, is eenvoudig te verklaren: het aantal out-of-competitioncontroles lag in 2012 op het verbazingwekkend lage aantal van 63, niet een daarvan betrof een bloedtest. Ter vergelijking: in het wielrennen ligt het aantal controles buiten competitie op ongeveer 3300. Bij teamsporten waar veel geld in omgaat is de druk om te gebruiken nog veel groter. Zo zijn de dopingschandalen ook in het Amerikaanse honkbal niet aan te slepen. Pitchers gebruiken om harder te gooien, catchers om langer gehurkt te kunnen blijven zitten en hitters om harder te slaan. Vrijwel alle recente grote homerunrecords zijn bij elkaar geslagen met behulp van anabole steroïden en testosteron. Schorsingen van vijftig tot honderd wedstrijden zijn geen uitzondering. Superster en grootverdiener Alex Rodriguez (A-Rod) is recent nog tot 211 wedstrijden schorsing veroordeeld vanwege zijn betrokkenheid bij het Biogenesisschandaal. Meerdere honkballers kochten met enige regelmaat prestatiebevorderende middelen bij een schoonheidskliniek in Miami.
14
Semester 1.1 - (2013-2014)
Er is van geen enkele sport zoveel bekend over dopinggebruik als van het wielrennen. Het fysiek uiterst zware karakter van de sport maakt dat doping uiterst effectief is en leidt tot ‘meedoen of afhaken’. Reeds in 1966 werden vijf renners gepakt bij dopingcontroles. Deze controles werden een jaar later verscherpt na het overlijden van Tom Simpson aan de gevolgen van amfetaminegebruik en uitdroging. In de jaren 70 en 80 worden onder andere Tourwinnaars Joop Zoetemelk en Pedro Delgado gepakt. Daarna wordt het dopinggebruik nog professioneler georganiseerd. Ploegartsen schrijven hele programma’s uit en hele ploegen gebruiken epo, cortisonen en testosteron. In de Tour van 1998, tegenwoordig ook bekend als de Tour de dopage, wordt in de wagen van de verzorger van Vloet een hele apotheek illegale medicamenten aangetroffen. Uiteindelijk worden liefst vijf ploegen uit de Tour gezet. Dat dit niemand afgeschrokken heeft, blijkt wel uit het recent bekend geworden systematische dopinggebruik bij US Postal en Rabobank. Na de verdere intensivering van controles en de invoering van het biologisch paspoort in 2008, zijn de meeste vooraanstaande wielercommentatoren er over eens dat het lijkt alsof het massale dopinggebruik in het wielrennen op zijn retour is.
Operación Puerto Op 23 mei 2006 wordt bij een inval van de Guarda Civil in Madrid transfusiemateriaal en zo’n tweehonderd bloedzakken gevonden, waarop verscheidene verdachten worden aangehouden. Deze inval en het daaropvolgende onderzoek komt bekend te staan als Operación Puerto, de codenaam van de inval. De Spaanse Justitie heeft na onderzoek van de bloedzakken ongeveer vijftig renners weten te identificeren. Er gaan echter sterke geruchten dat ook tennissers, atleten,
coureurs en voetballers klant zouden zijn bij de Spaanse sportarts Eufemanio Fuentes, hoofdverdachte in de zaak. Verschillende internationale sportfederaties en anti-dopinginstanties hebben gevraagd om de informatie uit het dossier, maar tot op heden heeft de Spaanse Justitie alle verzoeken afgewezen in verband met de nog immer lopende strafzaak tegen Fuentes. Fuentes zegt hier zelf over: “Ik werkte met Spaanse eerste- en tweededivisieclubs. Soms rechtstreeks met de voetballers zelf, soms door mijn kennis te delen met de teamartsen. Ik had een aanbieding van een Italiaanse club, maar dat wees ik af.” De Franse krant Le Monde publiceerde op 7 december 2006 een artikel waarin het beweerde bewijzen te hebben dat Fuentes spelers van FC Barcelona en Real Madrid onder behandeling had. In een interview met diezelfde krant zei Fuentes: “Ik kan niet zeggen welke clubs, ik heb doodsbedreigingen ontvangen. Ik kreeg te horen dat als ik bepaalde dingen vertelde, mijn familie en ikzelf ernstige problemen kunnen krijgen. Er zijn sporten waartegen je het niet op kunt nemen, omdat zij toegang hebben tot zeer krachtige juridische middelen om zich te verdedigen.” Met deze laatste uitspraak had Fuentes het bij het rechte eind: zowel FC Barcelona als Real Madrid spant een rechtzaak aan tegen de krant wegens smaad en wordt in het gelijk gesteld. Dit leidt tot een hoop frustratie in de wielerwereld, zo ook bij Óscar Pereiro: “In Spanje durft niemand de waarheid te vertellen over Operación Puerto. Hopelijk verzamelt Eufemiano Fuentes ooit eens voldoende moed om alles te vertellen wat hij weet. Zo werden er een hoop bloedzakken gevonden met het label Europees Kampioenschap erop. Zoiets bestaat niet in het wielrennen, niemand in Spanje durft de waarheid over Puerto te vertellen.”
Als in alle grote sporten doping wordt gebruikt, zou het gek zijn als dit in het voetbal niet zo zou zijn. Alle voorwaarden om uitgebreide dopingprogramma’s op te zetten zijn aanwezig: er is meer dan voldoende geld, de medische teams bij clubs zijn zeer uitgebreid en de controle op doping is een lachertje. Dan zijn er altijd nog mensen die denken dat ‘je van doping niet beter gaat voetballen’. Dat klopt, doping maakt van een houthakker geen Maradona. Het maakt wel van een goede voetballer een goede voetballer die in de laatste minuut net een bal binnenhoudt, net iets hoger springt of net wat sneller reageert op een rebound. Sandro Donati, een Italiaanse dopingexpert, verklaart dat “een combinatie van zowel groeihormonen en anabole steroiden, voor de spierkracht, als epo, voor het uithoudingsvermogen, perfect is voor het voetbal.” Laat ik afsluiten met een quote van de Oostenrijkse dopingdokter Stefan Matschiner, bekend als dopingleverancier van onder anderen Michael Rasmussen en Michael Boogerd: “Doping is evenzeer een probleem in het voetbal als in tennis, atletiek, zwemmen en wielrennen. Het is onderdeel van het dagelijks leven. Ik heb gewerkt met voetballers. Zij maken gebruik van testosteron, epo en efedrine.” ■
Eufemanio Fuentes, de spil in Operación Puerto
Jaargang 37 - GAXEX 1
15
Tekst: Wies van Eeden
One down, six more to go Given a list of cities and the distance between each pair of cities, what is the shortest possible route which visits each city exactly once and returns to the city of origin? This question is also known as the famous Travelling Salesman Problem, which is an example of the somewhat less famous P = NP problem. Solving the latter is rewarded by one million dollars, since it was announced to be one of the millennium problems, which were stated at the beginning of the 21st century. Millennium problems At the start of the new millennium, the Clay Mathematics Institute of Cambridge, Massachusetts (CMI) decided to select seven prize problems with each a mathematical or physical background. These problems belong to the most complex problems in the world, with which mathematicians and physicists have been struggling for years. The goal of these seven millennium prize problems was not only to find a solution for these problems, but also to emphasize the importance of mathematical discoveries over the past centuries. As the name already suggests, the person solving any of these seven problems earns one million dollars. So far, six out of seven of the millennium problems remain unsolved. Only the mystery of the Poincaré Conjecture has been cleared by the Russian Grigoriy Perelman.
The Poincaré Conjecture The Poincaré Conjecture was formulated by the French mathematician, physicist, philosopher and engineer Henri Poincaré in 1904. His studies are related to algebraic topology and shapes of all dimensions. He discovered the spheres while he was studying the Solar System and tried to determine whether it would continue in regular orbits for all time, or whether some of
16
Semester 1.1 - (2013-2014)
them would crash into the sun eventually. This physical problem led him to the question that is now known as the Poincaré Conjecture: is any three-dimensional shape, that is simply connected and closed, topologically the same as the regular round three-sphere? For two-dimensional shapes, this problem is best explained by a piece of string that is tightened around a ball-shaped object, such as a circle. When the ends of the string are tied together, such that the string forms any loop around the circle, then that loop can be tightened to a single point without breaking the circle. For three-dimensional shapes, such as an orange, a similar explanation holds. Suppose we have a rubber band which is stretched around the surface of an apple. Again, this surface can be shrunk into a single point, without the orange being teared. This is not only the case for an orange, but also for an egg. The reason for this is that, in topology, an egg and an orange are considered to be the same, since all points of the orange correspond to points of the egg in a continuous way. In other words, the shape of the orange can be moved onto the shape of the egg, without changing lengths or angles. Due to the fact that all these shapes are topologically the same, Poincaré stated that the three-sphere is the only possible type of bounded three-dimensional space possible that contains
The two-dimensional case no holes. For an object with a hole in it, this conjecture obviously does not hold. Consider a doughnut with a loop around it. This loop cannot be shrunk to a single point, without ending stuck around the hole of the doughnut or breaking the doughnut.
Mathematical definition The rather colloquial explanation above can be translated into more mathematical terms. The Poincaré Conjecture can be stated as follows: every simply connected, closed three-manifold is homeomorphic to the three-sphere. Two geometric objects are homeomorphic, also called topological isomorphic, if there is a oneto-one correspondence between the points in the geometric objects. Each point of a three-manifold has a neighborhood that is homeomorphic with the Euclidean space of dimension three. A three-sphere is a sphere that consists of the set of points that have an equal distance from a fixed central point in the four dimensional Euclidean space. A manifold is simply connected if it is connected by paths and every path between two points can be continuously transformed into any other such path, without leaving the space or switching the two endpoints. Lastly, a manifold is closed if it is compact without a boundary. Hence, the Poincaré Conjecture boils down to the question whether compactness and simply connectedness are enough to characterize spheres.
The solution
with Poincaré himself. Soon after he formulated the conjecture, he published his solution. Unfortunately, he found a counterexample for his own proof, which is now known as the Poincaré homology sphere. After the conjecture had been dormant for several years, J.H.C. Whitehead claimed a proof in the 1930s and then retracted it, just like Poincaré did. He discovered some simply connected non-compact three-manifolds not homeomorphic to the three-sphere, which are now known as the Whitehead manifolds. In the 1950s and 1960s, several great mathematicians tried to tackle the conjecture, but flaws were found in each of the proofs. These attempts were very useful though, since a lot of new insights into the world of topology were made during the studies of the mathematicians. In 1961, Stephen Smale proved the analogue of the Poincaré Conjecture for spheres of five or more dimensions, which turned out to be a more stringent version of Poincaré’s test. His proof also answers the question whether a homotopy sphere is a true sphere. Although Smale’s findings were extraordinary insightful for the field of topology, it still did not prove the Poincaré Conjecture. His work also suggested that the theory of spheres of three or four dimensions was very different from that of the spheres in higher dimensions. One decade later, Michiel Freedman published a proof of the Poincaré Conjecture in four dimensions. The work of Freedman was a great contribution to the theory about topology, but again, the Poincaré Conjecture remained unchanged. The proof in three dimensions was considered to be very hard and that is why the Clay Institute of Mathematics stated it as one of the seven millennium problems. ▶
In the past centuries, many mathematicians tried to find the proof of the Poincaré Conjecture, starting A loop around a doughnut cannot be shrunk into a single point
Jaargang 36 - GAXEX 4
17
Steps towards the final solution
Grigoriy Perelman The Russian Grigoriy Perelman, who is responsible for solving this millennium problem, shows perfectly how peculiar mathematicians can be. By solving this problem, he did not only earn one million dollar, but also the ‘Fields Medal’, which is often described as ‘the Nobel prize in mathematics’. Both Stephen Smale and Michiel Freedman have received Fields Medals for their contributions. However, both prizes were rejected by the Russian, who also refused to show up in publicity. He considered his contribution to mathematics to be greater and more pure prize to his solution than the one million dollar and the Fields Medal.
In the past decades, several developments brought mathematicians closer to the final proof of the Poincaré Conjecture. First, William Thurston presented his geometrization conjecture, which allowed breaking three-dimensional shapes down into pieces governed by one of the eight geometries. The second does not seem related to the Poincaré Conjecture at all, it is the theory about the limits of spaces. The third and last development concerns the differential equations, which are used to describe rates of change in the unknown quantities of an equation. The differential equation that played a significant role in solving the Poincaré Conjecture is the Ricci flow equation. The use of this equation in mathematics was discovered by Richard Hamilton in 1982. The left-hand side of the Ricci flow equation is the quantity that expresses how the geometry changes with time. The right-hand side is the Ricci tensor, a measure of the extent to which the shape is curved. Still, it took another twenty years before Grigoriy Perelman published his solution to the Poincaré Conjecture, with the theory of the Ricci flow as its core, but with new insights that lead to the solution.
The millennium problems show perfectly that there is still so much more to discover in the world of mathematics. Even with the current computers and the brightness of all the mathematicians in the world, six out of seven millennium problems remain unsolved. Let’s hope that one million dollar and the Fields Medal are enough to stimulate mathematicians to solve these mysteries. Or maybe the honour of solving the problem is just enough motivation. ■
Practical applications of the Poincaré Conjecture So far, no practical applications of the theory concerning the Poincaré Conjecture have been found, despite the fact that this problem is of enormous importance in the world of mathematics. This conjecture is one of the most important conjectures in the theory about topology as we know it now. Some expect that physicists will use this proof in order to determine the shape of the universe, but unfortunately, this has not happened yet.
Grigoriy Perelman
VESTING Panel How many millennium problems do you know? Zero 50 % One 34 % (practically always P versus NP)
18
Semester 2.2 - (2012-2013)
Between two and six
13 %
All seven
3%
A small side note to this panel: the people stating that they knew one ore more millenium problems, often gave examples such as: 'clean drinking water for everyone' or 'the end of the world in 2012'. This may somewhat affect the reliability of the results stated above.
20 jaar geleden in de GAXEX
GESCHIEDENIS VAN DE STATISTIEK Eén van de mooie resultaten in het toetsen van statistische hyptohesen, is het bekende Neyman-Pearson Lemma. Volgens J. Neyman is de eerste poging tot het testen van een statistische hyptohese van Laplace. Zijn eerste test was de volgende: kometen zijn buitenaardse binnendringers van buiten ons zonnestelsel, in plaats van dat ze er deel van uit maken. Hij beweerde dat als deze stelling waar zou zijn, de hoek tussen de orbitalen van de kometen en de baan van de zon uniform verdeeld zou zijn op (0, π/2). Hij nam hiervoor het arithmetisch gemiddelde van de gemeten hoeken, zeg φ-dak (hij nam aan, dat wil zeggen, hij leidde dit niet af als zijnde optimaal in wat voor vorm dan ook). Vervolgens leidde hij de verdeling af van φ-dak en vulde nu de gemeten hoeken van de tot nu toe bestudeerde kometen in. Om greep te krijgen op zijn test, moest Laplace de verdeling bepalen van φ-dak. Pearson had dat probleem ook voordat hij in 1900 de χ2 goodnessof-fit test introduceerde. Karl Pearson loste het problem op voor het geval dat er geen sprake is van parameters waarmee rekening gehouden moet worden. Volgers van, en Pearson zelf waren er oorsponkelijk van overtuigd dat de aanwezigheid van te schatten parameters de verdeling niet beïnvloedde. Echter, in 1922 publiceerde Yule een artikel waarin hij, aan de hand van voorbeelden, het vermoeden tentoonspreidde dat parameters wel degelijk invloed hadden op de verdeling. Later wordt het vermoeden van Yule bevestigd dat de χ2 toets inderdaad afhangt van de zogenaamde vrijheidsgraden. Aardig om te melden in dit verband is de authentieke amateuristiciteit die GAXEX-onderzoekers soms tentoonspreiden. Zeg 150 jaar na dato treedt een redacteur zonder schroom in dezelfde wringende voetsporen van Laplace en telt in zijn onderzoek naar het GAXEX-leesgedrag van econometristen ‘at random’ wat scores bij elkaar op. Edoch, de persoon in kwestie wilde slechts de robuustheid van de Laplace’s test testen. Volgens Neyman [1] waren E.S. Pearson en J. Neyman de mensen die het testen van statistische hypothesen zijn begonnen. Volgens Wilks [2] introduceerden Dodge en Romig, beiden werkzaam bij de Bell Telephone Labaratories, reeds in 1925 het principe van het producenten- en consumentenrisico: de voorlopers van wat later fouten van de eerste en de tweede soort gedoopt zou worden. Overigens hebben de primaire benamingen zich gehandhaafd in de statistische kwaliteitscontrole. Pas in 1929 publiceerden de beide heren hun bevindingen. Het idee is als volgt: neem aan dat θ de fractie defecten is van N artikelen, en t de fractie uit n artikelen. Dan is voor een gegeven θ, t een stochast met cumulatieve dichtheidsfunctie Fn(t; θ). De uitkomstenruimte van t is dus {0, 1/n, ..., r/n, r} ≤ n in het interval [0,1]. De parameterruimte van θ bestaat dus uit de punten {0, 1/N, ..., N/N} op het interval [0,1]. Neem een gegeven een waarde θ0 voor θ zodanig dat voor θ in ω = θ(0, 1) de fractie defecten te groot is om de party goed te keuren. Kies nu tα en een kritiek gebied Wα = {tα, tα + 1, ..., 1} zodanig dat t een deelverzameling is van Wα de party verworpen wordt, en bovendien zodanig dat P(t ∈ Wα |θ ∈ ω)≤α. Deze kans dat P(t ∈ Wα |θ ∈ ω) heet het producentenrisico: de kans dat de controleur de party afkeurt indiend de party een fractie θ ≤ θ0 defecten heeft. Uiteraard wordt dan de kans dat de party onterecht wordt goedgekeurd het consumer’s risk. In 1933 publiceren Neyman en Pearson hún bevindingen, voorafgegaan door een publikatie over betrouwbaarheidsintervallen in 1930. Later, in 1938, werd de definitieve theorie gepubliceerd, weer door Neyman. [1] J. Neyman: Emerge of Mathematical Statistics- in Owen: On the history of statistics and probability. [2] S.S. Wilks: Mathematical Statistics Jaargang 17 - GAXEX 1
Tekst: Tim van Wilsum
Financing of terrorism Germany's government has banned an organization, which has been accused of sending donations to Hamas-related welfare projects. German Minister of the Interior, Thomas de Maiziere, said in a statement that the Internationale Humanitäre Hilfsorganisation e.V. was banned, because it had used donations to support projects in Gaza which are related to Hamas, while presenting their activities to donors as humanitarian help. "Under the disguise of humanitarian aid, the IHH long supported with significant financial assistance, so-called social welfare organizations based in the Gaza Strip that can be linked to Hamas. These donations actually support the terror organization Hamas." Terrorism The word terrorism has its origin in the language of the ancient Romans. The Latin verb terrere means ‘to frighten’, which is exactly what the purpose of terrorism is. We use the term terrorism nowadays to indicate hits, bombings and other violent actions committed by terrorist groups, mostly groups from the Middle East. While this certainly an example of terrorism, this is not the complete definition of terrorism, it only covers a piece of the pie that is terrorism. A definition of terrorism, used by the United Nations, is: “An anxiety-inspiring method of repeated violent action, employed by (semi-)clandestine individual, group or state actors, for idiosyncratic, criminal or political reasons, whereby - in contrast to assassination - the direct targets of violence are not the main targets”. Although this is not the only definition of terrorism, it does cover the main part of terrorism. Terrorism exists longer than modern day civilizations: it has been around for centuries. However, it is hard to specify an exact period in time when terrorism first started to find its way into society. The reason why this is difficult, is that there is not always a clear distinction 20
Semester 1.1 - (2013-2014)
between terrorism and, for example, revolutionism lies. A clear example of terrorism is the French government during their horrific reign in the late 1700s, as they were spreading fear and using violence against the population to achieve their goals. This is the exact definition of terrorism. However, is the bombing of an hostile tank, on enemy soil, by the United States, a terrorist attack? It does spread fear and shows the seriousness of the situation, but in general, this is not considered a terrorist attack. Gerald Seymour’s quote: “A one man’s terrorist is another man’s freedom fighter”, summarizes this situation perfectly. Some people will interpret the assassination of Osama Bin Laden as terrorism, while the population of the United States sees it as liberation. The last twenty to thirty years, terrorist groups committed extremely violent and public attacks. During many of these attacks a lot of innocent people got hurt. Famous examples are the Munich Massacre in 1972 by Black September or the 9/11 bombings by Al-Qaeda. This is why nowadays we see terrorism as we generally see bombings by groups from the Middle East.
9/11 attacks
Financing of Terrorism Like all (ideology based) organizations, terrorist organizations need money to finance and organize their actions. However, financing terrorism is obviously not something people perform openly, so these financial donors have to find another way to transfer their funds to the terrorist groups.
Non-profit organizations and money laundering Non-profit organizations (NPOs) are organizations which use their surplus revenues to accomplish their goals, rather than distributing them as profit. These organizations are more or less ideal for the purpose of financing terrorism, because of their legitimate goals. Such an NPO often pretends to raise funds for charities, for example to support victims in regions where there is an ongoing war or to support schools and welfare projects in developing countries. These goals cover the real destination of the raised funds. In fact, the criminal or terrorist organizations abuse the NPO to fund their own operations, such as military training camps and weaponry. An example of a similar NPO is given in ‘Nonprofit Organizations and the Combatting of Terrorism Financing’ by Emile van der Does de Willebois: “One of the most unlikely sources of Al-Qaeda funding coming into the region was through the Foundation E based in the capital of country F. The foundation - which has offices in countries G, H, and I - was ostensibly established to address the needs of a small ethnic minority population in country F. Foundation E ran a school for grades 7-10. Al-Qaeda used the foundation for “significant money transfers” for both itself and for Jemaah Islamiyah (another terrorist organization). The foundation was believed to have laundered several millions of dollars for Al-Qaeda; the school was receiving $10,000 in wire transfers each month in its account at a
bank in country F.” This displays perfectly how an NPO is abused to fund a terrorist organization, while pretending to support a school. The abuse of a non-profit organization can also be a form of money laundering. The principal goal of money laundering is to convert ‘dirty’ money into ‘clean’ money. The ‘dirty’ money is delivered to a legal business that makes a profit, where it is added to the legally earned money from the business. This is called layering. At last, the ‘dirty’ money and ‘clean’ money cannot be separated anymore and the ‘dirty’ money has become ‘clean’ (see figure). As expected, money laundering is often used by terrorists to wash their ‘dirty’ money, earned through criminal activities.
MSBs (Hawalas) Another way to support terrorism financially is to use unregistered money service businesses (MSBs). An example of a so called MSB is a currency exchange bureau. It performs services like a regular bank, such as transmitting money and representing it. But these are not the main focuses of counter financing of terrorism (CFT), an institution of the United States government, which fights the financing of terrorism. After the 9/11 bombings, the US government started to investigate so called hawalas, which literally means transfer in Arabic. A hawala is basically a money transferring system, based on mutual trust. Person A (see figure) wants to transfer money to person B. A red line in the figure is money that is transferred and the blue lines are the passwords handed through. So A gives the money and the password to hawala broker X, the hawala broker in its own country. Person A also gives the password to person B. Now hawala broker X gives the password to a hawala broker M in a foreign country, where person B lives (it is not necessary to transfer the money internationally, but it is common in the hawalas). Subsequently, person B tells hawala broker M the password he has received ▶ Jaargang 37 - GAXEX 1
21
The mechanism/working of money laundering
The mechanism/working of a hawala
from person A . If the password is correct, the hawala broker M transfers the money to person B. Person A has now transferred money to person B, without actually transferring money. As you can see in the figure, the two brokers do not exchange any money. The hawala broker M has to trust on the honour of the hawala broker X, who now owns hawala broker M money. However, this debt does not necessarily have to be paid in money. Such a debt is often paid in other goods. These Hawala brokers are not necessarily terrorists or terrorist-related. A hawala broker earns his money through commissions and his own exchange rates. Since hawalas are often not regulated by government institutions, the brokers can demand their own exchange rates and through this make more profit than only his commission. Through the entire transaction, there are no promissory notes exchanged. Promissory notes are legal/financial instruments, which are written, where one party makes a promise to pay another party a sum of money. The advantage of hawalas for criminal organizations is that hawalas are often not regulated by governments and therefore are a way for these organizations to informally transmit money to illegal operations. Mostly, the commission at banks is far higher than the commission the hawala brokers demand.
Counter Terrorism Several parts of the world are being terrorized by the threat of a terrorist attacks. At the moment, terrorism is the biggest problem in regions around developing countries. However, the United States for example also continuously lives under the threat of a terrorist attack. This is exactly the purpose of terrorism: spreading fear in the hearts of innocent civilians. Although terrorism has been around for centuries, the bombings in the last decennia often cause more deaths than before. The attacks are vicious and take many innocent lives. The question that arises is: from where do these terrorist organizations get their money to finance their operations? Obviously, there is no organisation or institution that openly collects money for terrorist attacks. Nowadays, there are different techniques in which terrorist collect money for their operations. NPOs are being abused, money is being laundered and hawala networks are being installed all over the world. The United States have several institutions who try to stop the financing of terrorism, such as CFT and ‘Financial Action Task Force on Money Laundering’ (FATF). These institutions move against people who donate money to terrorist groups and make recommendations to the government to reduce the existence of such NPOs and criminal hawalas. The United States government also shares these recommendations with other countries and umbrella organizations, such as the United Nations. In this way, the west-oriented countries try to attack the money flow of terrorism and through that, banish terrorism entirely. â–
VESTING Opiniepanel How much do you know about the goals of an human relief program (aid program) before you donate to them? Everything, I do my research before I donate money. 3%
22
Semester 1.1 - (2013-2014)
A bit, I know the main goals.
49%
I only know the goals they publicly reveal.
41%
I never donate to aid programs.
8%
Tekst: Michiel Tammeling
Financial Fair Play Na weken van speculatie was het afgelopen september dan eindelijk zo ver: de duurste voetbaltransfer aller tijden werd voltooid. Linkerflankspeler Gareth Bale verhuisde voor het astronomische bedrag van honderd miljoen euro van Tottenham Hotspur naar het Spaanse sterrenensemble van Real Madrid. Naast veel belangstelling en opwinding over de transfer, was er ook sprake van verontwaardiging over de manier waarop voetbalclubs geld uitgeven in deze tijden van economische achteruitgang. Door velen wordt dan ook met smart uitgekeken naar de effecten van de Financial Fair Play-regulatie. Maar gaan deze regels daadwerkelijk voor een financiële ommekeer zorgen? Voordat we kijken of Financial Fair Play (FFP) werkelijk zijn doel zal bereiken de komende jaren, zullen we eerst de beoogde doelen van de regulering onder de loep nemen. De FFP is ontworpen en in de praktijk gebracht door de UEFA, de Europese voetbalbond. De UEFA staat onder leiding van voormalig Europees voetballer van het jaar, Michel Platini, van wie het FFP ook het paradepaardje is. De FFP-regulering moet zorgen voor meer financiële stabiliteit en de levensvatbaarheid en duurzaamheid van het Europese voetbal beschermen. Dat moet kortgezegd gebeuren door clubs te laten opereren op basis van hun eigen inkomsten en door het belang van het op tijd betalen van crediteuren als staf, spelers en de belastingdienst te benadrukken. Het terrugbrengen van achterstallige schulden bij spelers, staf, belastingdiensten en andere clubs is al in werking sinds de zomer van 2011. Dat houdt in dat elk jaar op 30 juni en 30 september, de aan UEFA competities deelnemende clubs moeten laten zien dat zij geen achterstallige schulden hebben. Op die manier moet voorkomen worden dat clubs spelen met spelers waarvoor nog niet betaald is, of dat clubs niet kunnen herinvesteren na de verkoop van een speler, omdat het geld van die transfer nog niet ontvangen is.
De afgelopen tien jaar zijn veel grote Europese clubs overgenomen door rijke oliesjeiks, Russen of Amerikanen. Deze zakenlieden pompen vaak in enkele jaren honderden miljoenen in een club om met vette contracten sterspelers binnen te hengelen en vervolgens hopelijk een lading prijzen omhoog te kunnen houden. Enkele voorbeelden hiervan zijn Roman Abramovitsj bij Chelsea FC, Mansour bin Zayed al Nahyan bij Manchester City, Nasser Al-Khelaifi van PSG en kortgeleden Dmitri Rybolovlev bij AS Monaco. Veel mensen zullen denken dat vooral deze clubs het doel zullen zijn van de FFPregulering en dat is tot op zekere hoogte ook zo. Het gevaar van dit soort monsterovernames is dat wanneer een eigenaar plotseling de geldkraan dichtdraait, de club vervolgens hoogstwaarschijnlijk instort. Daarnaast veroorzaken zulke financiële injecties een enorme stijging in in de hoogte van transferbedragen en salarissen waar andere, minder bedeelde clubs, in zekere mate in mee (moeten) gaan. Dat zorgt vervolgens weer voor financiële instabiliteit bij deze ‘kleinere’ clubs. Maar een groot deel van de klappen vallen ook in het oosten van Europa in landen als Turkije, Cyprus en Rusland, waar salarissen soms maanden later of helemaal niet worden uitbetaald. De internationale vakbond voor ▶
Jaargang 37 - GAXEX 1
23
V.l.n.r.: Dmitri Rybolovlev, Mansour bin Zayed Al Nahyan, Roman Abromovitsj en Nasser Al-Khelaifi
professionele voetballers, de FIFPro, adviseerde deze zomer dan ook om niet te tekenen bij Griekse, Turkse en Cypriotische clubs. Vooral wanneer deze niet in Europees verband spelen. De kern van de FFP-regulering ligt in de gedachte om Europese clubs op den duur niet meer te laten uitgeven dan men binnen krijgt. Een relatief simpele gedachte, maar er zitten wat haken en ogen aan. Ten eerste heeft de regelgeving alleen effect op clubs die zich kwalificeren voor een Europese competitie: de Champions League of de Europa League. Een Nederlandse club als RKC die, met alle respect, vrijwel zeker geen Europees voetbal zal spelen, heeft dus niks te maken met de regelgeving. Overigens zijn er ook in de vier hoogste Engelse en de hoogste Spaanse divisie vergelijkbare ‘financial fair play’ regels overeengekomen, maar dit is besloten zonder inmenging van de UEFA. Om ervoor te zorgen dat clubs op de lange termijn niet meer uitgeven dan er binnenkomt, moeten alle clubs die deelnemen aan een Europese competitie voldoen aan een breakevenvereiste. Dat betekent dat clubs over de afgelopen drie seizoenen niet meer dan vijf miljoen verlies mogen maken. Er is uiteraard wel een uitgebreid scala aan uitzonderingen op de regel. In de tabel op de volgende pagina staat hoe het in zijn werk gaat. Dit seizoen, 2013/2014, is het eerste monitorseizoen waarin de financiën worden geëvalueerd. Als enige monitorseizoen worden hiervoor alleen de afgelopen twee seizoenen geëvalueerd, opdat clubs over twee jaar een verlies van vijf miljoen euro kunnen lijden. Wanneer er sancties als gevolg van ondermaatse financiële huishouding moeten worden genomen, zullen deze effect hebben op het seizoen dat volgt op het monitorseizoen. In dit geval zou dat dus het seizoen 2014/2015 zijn. Wanneer er een groter verlies wordt gemaakt dan vijf miljoen euro, kan dit worden opgevangen door de eigena(a)r(en) van de desbetreffende club. Voor de eerste twee monitorseizoenen is dat een maximum 24
Semester 1.1 - (2013-2014)
van veertig miljoen extra, voor de drie daaropvolgende seizoenen dertig miljoen en voor de seizoenen die daarna volgen, een nog onbekend lager bedrag. Het geld wat dan in de club wordt gestoken, moet wel permanent zijn. Dat betekent dus geen leningen, zoals Abramovitsj dat bij Chelsea doet, maar geld in de vorm van aandelen. Er is nog één uitzondering mogelijk voor clubs en deze geldt alleen voor de eerste twee monitorseizoenen. Wanneer een club een groter break-eventekort heeft dan toegelaten, zal het in principe niet bestraft worden als het voldoet aan de volgende twee regels. De club moet een positieve trend laten zien in de jaarlijkse break-evenresultaten en daarnaast moet het breakevenresultaat binnen de marges vallen wanneer de salarissen van alle contracten die afgesloten zijn voor 1 juni 2010 van het break-evenresultaat van het seizoen 2011/2012 af worden getrokken. Dus stel dat Manchester City voor de monitorperiode van 2013/2014 een verlies laat zien van dertien miljoen, maar de afgelopen twee jaar zijn de break-evenresultaten verbeterd. Daarnaast heeft de club voor het seizoen 2011/2012 elf miljoen euro betaald aan salarissen van spelers (dus geen staf) van wie het contract is afgesloten voor 1 juni 2010, dan heeft men een verlies van twee miljoen euro en voldoet de club aan de regels.
De sancties Wat als een club er vervolgens nog steeds niet in slaagt om aan de regels te voldoen? Dan kan de UEFA maatregelen treffen om de desbetreffende club te straffen. De sancties die de UEFA clubs kan opleggen zijn: een waarschuwing, een boete, het aftrekken van punten, het inhouden van prijzengeld van UEFA-competities, het uitsluiten van spelers van UEFA-competities, het opleggen van een maximum aantal registraties van spelers voor UEFA-competities, diskwalificatie van een lopende competitie en uitsluiting van toekomstige deelname aan een competitie. Er
bestaat overigens nog wel scepsis of de UEFA ook daadwerkelijk een club als Manchester City, wanneer het niet voldoet aan de FFP-vereisten, bijvoorbeeld zal schorsen voor een seizoen Champions League, maar de eerste klappen zijn al uitgedeeld. Vorig jaar september werd bekendgemaakt dat het prijzengeld van 23 clubs werd ingehouden vanwege achterstallige schulden aan spelers, staf of belastingdiensten. Hieronder vielen onder andere UEFA-cup winnaar Atletico Madrid, Malaga CF en Fenerbahce. De clubs hadden een maand de tijd om zich te verantwoorden en hun zaken op orde te krijgen. Malaga bleek hiertoe niet in staat en werd het eerste slachtoffer. Naast een boete van drie ton werd Malaga, een Champions Leaguekwartfinalist van afgelopen jaar, voor één jaar Europese deelname geschorst in geval van kwalificatie in de daaropvolgende vier seizoenen. Ook Rapid Boekarest ontving een boete en schorsing voor een jaar Europees voetbal in geval van kwalificatie voor dit seizoen. Dat bleek achteraf overigens niet nodig omdat de club door de nationale Roemeense bond werd teruggezet naar de tweede nationale competitie vanwege achterstallige schulden.
spelers en staf, fabricagekosten van merchandise en gouden handdrukken voor ontslagen trainers. Uitgaven aan een (nieuw) stadion en de jeugdopleiding worden niet meegerekend. Hiermee hoopt de UEFA onder andere het opleiden van eigen spelers te stimuleren. Wanneer een speler door een club wordt aangetrokken, zal niet de totale transfersom in de financiën van dat jaar verschijnen. De kosten van de speler zullen over de lengte van zijn contract worden uitgesmeerd. Als voorbeeld zullen we de duurste speler ter wereld nemen: Gareth Bale. Hij is voor honderd miljoen euro aangetrokken en heeft een zesjarig contract getekend. Dat betekent dat Real Madrid per jaar honderd gedeeld door zes euro afschrijft op Bale, wat dus neerkomt op een kleine zeventien miljoen euro. In de boeken worden spelers als activa gezien en wordt hun boekwaarde telkens verlaagd vanwege de amortisatie. Wat gebeurt er dan als een speler wordt verkocht? Wanneer het transferbedrag hoger is dan de huidige boekwaarde van de speler wordt er een winst genoteerd, wanneer dit niet het geval is wordt er een verlies genoteerd. Wanneer Bale dus na drie jaar wordt verkocht voor minder dan 49 miljoen, wordt er een verlies gemaakt op de transferrechten van zijn contract.
De break-evenberekening onder de loep genomen.
Wie gaat er geraakt worden?
Clubs moeten vanwege de FFP-regelgeving voldoen aan de break-evenvereiste. Dat houdt in dat men in principe vijf miljoen euro verlies mag maken over de afgelopen drie seizoenen. Hiervoor wordt per seizoen een bepaalde groep inkomsten verminderd met een bepaalde groep uitgaven, waardoor men op het jaarlijkse break-evenresultaat komt. De inkomsten bestaan uit uitzendrechten, sponsor- en advertentieinkomsten, de verkoop van spelers, prijzengeld, commerciële inkomsten (shirtverkoop, seizoenskaarten en voedselverkoop), verkoop van materiële activa en losse kaartverkoop. Inkomsten van bijvoorbeeld restaurants in het stadion tellen hierin niet mee. De uitgaven bestaan uit amortisatie van transferbedragen, salarissen van Monitorseizoenen
Monitor periodes
Zoals eerder genoemd zijn er veel problemen in OostEuropese landen met betrekking tot achterstallige schulden. Een deel daarvan heeft de consequenties al ondervonden, maar dat betekent niet meteen dat alle problemen daar de wereld uit zijn. Dat terwijl deelname aan Europese competities voor deze clubs juist belangrijk is. Voor clubs uit landen zoals Roemenie, Wit-Rusland, Tsjechië, Turkije, Griekenland en Kroatië beslaan inkomsten uit UEFA-competities dertig tot vijftig procent van de totale inkomsten, en soms zelfs nog meer. In vergelijking, voor clubs uit Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Italië en Duitsland ligt dat percentage tussen de tien en twintig procent. ▶
2011/2012
2012/2013
2013/2014
2014/2015
Maximaal 2015/2016
2016/2017
Seizoen
toegestaan
waarin
break-even-
sancties
verlies
plaatsvinden
€ 45 miljoen
2014/2015
€ 45 miljoen
2015/2016
€ 30 miljoen
2016/2017
salaris-
1
regeling contracten voor 1 juni 2010 salaris-
2
regeling contracten voor 1 juni 2010
3 4 5
€ 30 miljoen1 Jaargang 37 - GAXEX € 30 miljoen
25
2017/2018 2018/2019
Waarom willen clubs meedoen aan de Champions League? Naast natuurlijk de onmetelijke eer en trots die een club en haar fans voelen na de winst van een groot toernooi is overduidelijk geld een belangrijke factor. Maar hoeveel houden clubs over aan een seizoen Champions League spelen? De Champions League is als volgt opgebouwd: eerst is er sprake van een groepsfase, achtste finales, kwartfinales, halve finales en de finale. In de groepsfase kan elke deelnemende club rekenen op 8,6 miljoen euro met aanvullende bedragen van 1 miljoen en 5 ton voor respectievelijk een winstpartij of een gelijkspel. Voor het spelen in de achtste, kwart en halve finales ontvangen clubs vervolgens nog eens 3,5, 3,9 en 4,9 miljoen euro. De winnaar van het toernooi strijkt 10,5 miljoen op en de nummer twee 6,5 miljoen. Dat betekent dus dat de winnaar in totaal maximaal 37,4 miljoen euro kan verdienen.
Om te voldoen aan de FFP-regels zullen clubs heel simpel gezegd hun inkomsten en uitgaven dichter naar elkaar toe moeten laten groeien. Laten we ons eerst op de inkomsten focussen. Op basis van een jaarlijks rapport van Deloitte, waarin de inkomsten van de top twintig Europese voetbalclubs worden geanalyseerd, staat Real Madrid bovenaan. Als eerste club die ooit de vijfhonderd miljoen aan inkomsten in een jaar overstijgt, kunnen zij ook veel grotere lasten dragen. Daarnaast presenteerde de club begin september een vermindering van ruim 27 procent in netto schulden. Real Madrid zou nu nog maar negentig miljoen euro aan schulden hebben staan. Overigens uitten Jose Maria Gay de Liebana, één van Spanjes meest gerenommeerde sporteconomen, en Carlos Mendoza, president van de vereniging voor de waarden van Madrid, hun zorgen. Zij beweren beiden dat de schuld van Madrid ruim vijfhonderd miljoen bedraagt. Dit bedrag zou bestaan aan uitstaande schulden aan de belastingdienst, spelers, clubs en zelfs de Russische maffia. De voorzitter van Real Madrid zou alleen de schulden van de club aan de banken presenteren. Wat dat betreft valt er nog het een en ander te verbeteren aan de transparantie van clubs op het gebied van financiële verklaringen. De top vijf van de hoogste inkomsten wordt gecompleteerd door respectievelijk FC Barcelona, Manchester United, Bayern Munchen en Chelsea.De inkomsten worden in ruwweg drie categorieën ingedeeld: inkomsten gerelateerd aan wedstrijden (kaartverkoop), commerciële inkomsten (merchandise en sponsoring) en inkomsten uit uitzendrechten. Om hun commerciële inkomsten op te krikken, sluiten sommige clubs enorme sponsorcontracten af. General Motors sloot dit jaar een zevenjarig shirtsponsorcontract af met Manchester United, wat de club maar liefst 430 miljoen euro zal gaan opleveren. Barcelona sloot in 2010 voor het eerst in de geschiedenis van de club een shirtsponsorovereenkomst af voor 25 miljoen euro per jaar met de Qatar Foundation en die is dit jaar naar 35 miljoen per jaar opgeschroefd door een overeenkomst met Qatar Airways. Er zijn overigens ook sponsorovereenkomsten waarmee clubs, zo lijkt het, de FFP-regulering willen omzeilen. Vier van de acht hoofdsponsoren van Manchester City zijn 26
Semester 1.1 - (2013-2014)
afkomstig van bedrijven uit de Verenigde Arabische Emiraten (VAE). Hier vallen deals onder met de Abu Dhabi Tourism Authority en een vierhonderd miljoen tellende stadiondeal met Etihad Airways. Toevallig vallen deze vier bedrijven allen onder de overheid van de VAE waarvan de eigenaar van Manchester City de vice-premier is. Ook de vierjarige overeenkomst tussen de Qatar Tourist Authority (QTA), die ruim 700 miljoen euro bedraagt, wordt hoogstwaarschijnlijk onder de loep genomen. Dat zou logisch zijn, aangezien de QTA onder de Qatarese overheid valt, evenals de eigenaar van de club: het Qatar Sports Initiative. Een commissie genaamd de UEFA Club Financial Control Body zal dit soort sponsorovereenkomsten bekijken en wanneer nodig naar beneden bijstellen naar een ‘fair value’. Deze ‘fair value’ zou een goede weergave moeten zijn van de huidige marktprijs voor een dergelijke sponsorovereenkomst. Qua inkomsten uit uitzendrechten lijken de twee Spaanse grootmachten vooralsnog een voordeel te hebben. Waar in Engeland de tv-rechten gezamenlijk worden verkocht, mogen clubs dit in Spanje individueel doen, wat voor de topclubs met wereldwijde fanbases een duidelijk voordeel heeft. In Engeland ontvangen alle Premier League clubs eenzelfde bedrag van ongeveer veertien miljoen pond aangevuld met een bedrag op basis van de hoeveelheid live uitgezonden wedstrijden en de eindpositie in het klassement. Daarbovenop ontvangen alle clubs een kleine negentien miljoen pond voor uitzendingen in het buitenland. Deze bedragen gelden alleen voor wedstrijden in de Engelse competitie. Hierdoor verschillen de inkomsten uit uitzendrechten tussen de nummer één en nummer twintig over het seizoen 11/12 niet meer dan 22 miljoen euro (60,6 en 39,1 miljoen euro). Daar staat tegenover dat Real Madrid en Barcelona jaarlijks ruim 140 miljoen euro ontvangen voor uitzendrechten, nummer drie Atletico Madrid 47 miljoen en voetbaldwerg Rayo Vallecano 14 miljoen. Dit verschil geeft Real Madrid en Barcelona nationaal en internationaal gezien natuurlijk enorme financiële voordelen.
Hier lijkt overigens binnenkort een einde aan te komen. Miguel Cardenal, de president van de Spanish Sport Council, een onderdeel van de Spaanse overheid, wil vanaf volgend jaar de uitzendrechten collectief verkopen om de concurrentie te verhogen en belastingschulden van voetbalclubs aan Spaanse banken af te lossen. Het aflossen van belastingschulden zal nog een flinke kluif worden aangezien Spaanse clubs ruim zeshonderd miljoen euro aan belastingschuld open hebben staan. Afgelopen zomer kwam daarbij dat dit cijfer niet de belastingschulden van Real Madrid, FC Barcelona, Athletic Bilbao en Osasuna omvatte. Dit komt omdat deze vier clubs als enige in de Spaanse divisie geen S.A.D. (speciale vorm van een N.V.) zijn, maar door hun leden (socios) worden beheerd. Dit geeft hen enkele
belastingvoordelen. Deze bedragen betreffen alleen de schulden aan de Spaanse belastingdienst naar verluidt telt de totale schuld van Spaanse voetbalclubs zo’n vier miljard euro. Naar aanleiding van enkele klachten heeft de Europese Commissie een onderzoek gestart naar deze vier clubs vanwege mogelijke illegale staatssteun. Het lijkt er dus op dat de FFP-regelgeving wel degelijk zijn werk doet en clubs dwingt om hun achterstallige schulden te betalen. Maar grote clubs als Real Madrid en Barcelona schijnen nog steeds enorme schulden te hebben waar tot nu toe niks aan wordt gedaan. Waarschijnlijk zullen ook deze twee clubs iets aan hun financiÍle huishouding gaan doen, onder druk van de overheid of de UEFA. Hoe dat zal uitpakken zullen de
VESTING Opiniepanel Ik vind van clubs die worden overgenomen door buitenlandse investeerders en veel geld uitgeven dat: Ze het voetbal verpesten door oneerlijke concurrentie. 30%
Ze het voetbal verpesten door topspelers seizoenen lang op de bank te houden
11%
Ik vind het wel mooi al die sterrenteams
30%
Ik houd niet van voetbal
19%
Ik houd niet van ballen in het algemeen
8%
Geen mening 3%
Jaargang 37 - GAXEX 1
27
Tekst: Wies van Eeden en Noortje Stolk
Interview met Hans Nieuwenhuis
Vraag een willekeurige alumnus naar de meest merkwaardige docent en de meesten zullen de naam van Hans Nieuwenhuis noemen. Hij spreekt je aan met u, noemt zijn lecture notes ‘From bad to worse’ en spreekt regelmatig in het Fries of Duits tijdens zijn colleges, waarin hij ook regelmatig filosofeert over wat het denken precies inhoudt. Dit jaar is een speciaal jaar. Niet alleen is na dit jaar de ‘nieuwe bachelor’ volledig doorgevoerd, waardoor Quantative Finance naar de master zal verplaatsen en Finance Theory and Modelling naar het derde jaar, maar ook is meneer Nieuwenhuis dan met pensioen. Met zijn vertrek wordt er een tijdperk binnen de bachelor Econometrics & Operations Research afgesloten en daarom zien wij alleen maar redenen tot een welverdiend afscheidsinterview. Meneer Nieuwenhuis, zou u iets kunnen vertellen wat we nog niet van u weten? Ik ben een van de medeoprichters van de International Association of Elder Professionals - Zusammen in Europa, dat is een vereniging die zetelt in Berlijn. Van deze groep zijn voor het grootste gedeelte emeriti uit Oostenrijk, Duitsland en Nederland lid. We komen regelmatig bij elkaar en praten over de positie van de universiteiten in Europa, wij maken ons zorgen over Europa en wij discussiëren over de politiek in Europa. We komen regelmatig bij elkaar in Goslar, dat ligt iets ten zuiden van Hannover. Een paar weken geleden was ik in Klagenfurt bij ons eerste congres.
28
Semester 1.1 - (2013-2014)
Hoe lang bestaat deze vereniging al? Dit gezelschap bestaat nu officieel anderhalf jaar, maar we zijn een jaar of vijf bezig geweest om het van de grond te krijgen; dat was niet zo makkelijk. Het heeft veel vergaderingen in Goslar met zich meegebracht, dus ik ken het Haus am Steinberg heel goed. Dat is een soort Bildungshaus, waar je voor weinig geld kan logeren en er zijn ruimtes om in te vergaderen. Wat is precies de doelstelling van de vereniging? Een van de doelstellingen van de vereniging is om de mensen van de straat te houden, want anders worden die oude mensen maar gevaarlijk. Nee, zonder grapjes,
mijn idee was dat Duitsland een heel belangrijk land in Europa is. Europa kan niet bestaan wanneer Duitsland en Frankrijk zich geen deel voelen van Europa. Het gesprek met Duitsland vind ik heel belangrijk, het idee was om een vereniging op te richten met Duits als werktaal, met mensen in en rondom Duitsland. Het doel is om over problemen te spreken die met Europa te maken hebben en in Duitsland ook besproken worden. Dat zijn niet alleen politieke problemen, maar ook problemen met hoe de universiteiten er tegenwoordig uitzien. Dat zijn een soort leerfabrieken geworden, waar de studenten worden afgericht en als ruw materiaal worden betracht. Er moet zoveel mogelijk in en er moet zo snel mogelijk zoveel mogelijk uit. Dat soort problemen proberen wij te bestrijden. Dat houdt mij onder andere van de straat. We hebben tijdens uw college wel gemerkt dat u een sterke affiniteit met talen heeft. Waar komt deze affiniteit vandaan? Mijn ouders zijn op jonge leeftijd, in 1947, geëmigreerd vanuit Heerenveen en omstreken naar Stadskanaal. Mijn vader heeft dat gedaan, omdat hij samen met andere jonge mensen in Stadskanaal een machinefabriek heeft helpen opbouwen. Die mensen die geëmigreerd zijn, kwamen allemaal uit Friesland en kregen een ronde huizenrij toegewezen in Stadskanaal. Daar woonden in het begin alleen maar Friese mensen van dezelfde leeftijdscategorie, die dus ook rond dezelfde tijd kinderen kregen. Het eerste wat ik op straat en thuis hoorde was dus de Friese taal. Op een gegeven moment kwamen hier ook Groningers wonen. Van die Groningers leerde ik vroeger Gronings spreken. Als kind wist ik niet beter dan dat je op straat Gronings sprak en thuis Fries. Later op de kleuterschool heb ik Nederlands geleerd. Ik sprak dus als klein kind al drie talen door elkaar en daar heb ik nooit een probleem mee gehad. Waarom zit u op de zesde verdieping, terwijl u een financegerelateerd vak geeft? Mijn academische loopbaan is een heel interessante loopbaan. Ik heb economie gestudeerd met een beetje wiskunde erbij. Ik vond wiskunde veel interessanter dan
economie. Ik was sterk onder de indruk van een statisticus die hier werkte, Willem Schaafsma. Hij heeft mij sterk beïnvloed. Ik kreeg na mijn doctoraal een baan hier, bij de Interfaculteit der Actuariële Wetenschappen en Econometrie. Daar heb ik Operations Research gedaan. Ik ben gepromoveerd op een wiskundig onderwerp op het gebied van Operations Research. Dat was een geweldige wereld, die systeemtheoretische wereld. Datgene waarnaar ik onderzoek deed, beviel hier niet zo goed, omdat het te theoretisch was. Bij de wiskundigen werd dit soort commentaar niet geleverd, dus ben ik systeemtheorie gaan doen aan de wiskundefaculteit. Ik heb jarenlang met ongelooflijk veel plezier bij de wiskundigen gewerkt. Ik heb daar lineaire systeemtheorie gedaan en op dat gebied ook het een en ander gepubliceerd. Toen op een gegeven moment het economisch jargon steeds belangrijker werd, zei iemand tegen mij: “Hans, je doet geen core business, als je onderzoekstijd wilt houden, moet je iets anders doen.” Toen ben ik financial engineering gaan doen. Ik heb een werkgroep opgericht, maar die heeft niet zo’n lang leven gehad. Ik wilde met anderen stochastische en financiële taal leren, maar iedereen haakte vrij snel af en toen ging ik alleen door. Ik ben uiteindelijk ook onderwijs gaan geven op dat gebied. Ik zat in de vakgroep Operations Research, daar ben ik altijd in blijven zitten, ook toen ik systeemtheorie ging doen. De vakgroep Operations Research is op een gegeven moment samen gegaan met Operations Management, onderdeel van bedrijfskunde. Misschien hebben ze gepraat over waar ik heen zou moeten, maar ik denk dat ze het wel makkelijk vonden om me hier te houden. U noemde net al dat u systeemtheorie leuk vindt, in uw vak vindt u sigma-algebra’s en set theory heel belangrijk, waarom behandelt u dat zo uitgebreid als het nergens anders in het curriculum voorkomt? Ik heb het idee dat een wat grondiger inleiding tot kansrekening en random variabeles van belang is voor studenten econometrie. Als je dat goed wilt uitleggen, dan moet je naar mijn idee praten in het kader van het probability triple. Als je praat over de verzameling van gebeurtenissen heb je het al snel over sigma-algebra’s. ▶
Jaargang 37 - GAXEX 1
29
Hoe komt het dat niemand anders deze theorie hanteert? Dat zult u aan mijn collega’s moeten vragen. Ik weet niet en begrijp niet waarom ze dit niet doen, ik denk dat mevrouw Spierdijk een aantal van mijn ideeën ondersteunt en dat zij wel een voorstander is van een wat grondigere inleiding van echt moderne kansberekening, maar wij zijn, zal ik maar zeggen, roependen in de woestijn op dit gebied. Uw lecture notes heten From Bad to Worse. Waarom deze naam? Het is begonnen als een grap. De oorsprong ligt in een conversatie met Nicky van Foreest, hij is de eerste die het heeft gebruikt. Ik vond dat zo mooi dat ik dat heb gehouden. Daarnaast is het een soort knipoog naar jullie. Ik kan me voorstellen dat de theorie afschrikt. Ik heb jullie zo nu en dan ook wel ontmoedigd, maar altijd met een knipoog. Die knipoog is echter velen ontgaan. Uw manier van lesgeven is ook vrij apart vergeleken met andere docenten. Waarom hanteert u uw manier van lesgeven met veel vragen stellen, weinig antwoorden geven, af en toe Duits praten en filosofie tussendoor? Ik vind het heerlijk om te acteren. Ik kan eigenlijk niet zonder toneelspelen. Ik kan geen verhaal vertellen zonder te acteren, dat is verschrikkelijk moeilijk. Wat eigenlijk veel belangrijker is: ik wil jullie aan het denken zet-
ten. Jullie moeten uiteindelijk niet mijn verhaal vertellen; je moet je eigen verhaal maken. Ik help de studenten daar een beetje bij, maar uiteindelijk moeten zij het zelf toch doen. Het is een kwestie van worstelen. Zo nu en dan heb je het idee dat je half verzuipt, maar uiteindelijk kom je af en toe toch weer boven. Mijn ervaring is dat veel studenten veel te laat beginnen. Ze krijgen van mij al heel vroeg mailtjes met aansporingen om te beginnen met voorbereiden van het onderwerp. Ik merk dat dit niet gebeurt. Dat studenten te weinig investeren, betekent niet dat ik mij aan dit luie gedrag van studenten ga aanpassen. Ik vind dat studenten bij tijd en wijle een zesjescultuur uitstralen. Ik vind het allemaal prima, maar ik pas me er niet aan aan. Dat heb ik nooit gedaan. Als jullie problemen hebben, dan hebben jullie bij mij altijd een willig oor, maar problemen die te maken hebben met te weinig inzet heb ik nooit serieus genomen. Jullie zijn bevoorrechte mensen, er wordt vreselijk veel geld voor jullie betaald door de overheid, dus door alle burgers in Nederland. Ik vind dat de Nederlandse bevolking van jullie mag verwachten dat je hard werkt, dat je je inzet en dat je gebruik maakt van de ongelofelijke faciliteiten die je geboden worden op de universiteit. Als je niet wilt studeren, geen probleem, naar mijn idee heeft zestig procentf van de studenten niks te zoeken op de universiteit, als het kon zou ik ze er dolgraag uit willen bonjouren. Laat ze een goed vak leren, laat ze metselaar worden of loodgieter of metaalbewerker. Dat zijn respectabele, hele goede beroepen, waar Nederland een groot tekort aan heeft. Ook zouden ze bedrijfskunde als bacheloropleiding af moeten schaffen, deze is slecht voor de sa-
‘Ik heb jullie zo nu en dan ook wel ontmoedigd, maar 30 Semester 1.1 - (2013-2014) altijd met een knipoog.’
‘Ze zouden bedrijfskunde als bacheloropleiding af moeten schaffen, deze is slecht voor de samenleving.’ menleving. Het is wel heel goed als postgraduate vak, als mensen eerst een echt vak hebben geleerd en dan gaan werken in de praktijk en tot de conclusie komen dat kennis op het gebied van management ontbreekt. Wat is uw mening over het toenemende belang van carrièrevoorbereiding in de studie? Slecht! Daar heb ik geen goed woord voor over. Jullie moeten een goede opleiding krijgen en kennismaken met dingen waar je later geen kennis mee maakt. Wij moeten niet proberen het bedrijfsleven na te doen, want dat kunnen we niet, daar zijn we slecht in. Ga een cursus filosofie of theologie volgen, iets op academisch niveau. Natuurlijk is jullie carrière van belang, maar als je bij een personeelsmanager komt en je vertelt dat je naast de studie econometrie ook nog een cursus logica hebt afgerond en een beetje dwars bent, dan gaat het bedrijf binnen vijf jaar failliet als ze je niet aannemen omdat je niet binnen het bedrijf zou passen. Het bedrijfsleven moet tegenspraak organiseren en tot zich nemen. Als je allemaal dezelfde grijze muizen aanneemt met dezelfde grijze mantelpakjes, dat is de dood in de pot. Dat zorgt ervoor dat Nederland op innovatief niveau totaal naar de filistijnen gaat. Intellectuele mensen van de universiteit horen ook een beetje de luis in de democratische pels te zijn. Democratie kan alleen maar bestaan als jullie je een beetje kritisch opstellen tegenover de maatschappij. U heeft vrij veel gepubliceerd. Wat is het artikel waar u het meest trots op bent? Ik ben op geen enkel artikel trots. Ik vind dat ik redelijke publicaties heb gehad. Er wordt nog steeds gerefereerd naar een aantal van mijn artikelen, ook uit mijn beginjaren. Dat zijn altijd die artikelen geweest waarvan ik vond dat ze belangrijk waren. Ook hier was men het niet altijd mee eens. Al dat puntengetel hier: totale oplichterij. Ik vind het schandalig. Je hebt vijfpuntspublicaties, driepuntspublicaties, eenpuntspublicaties. Wanneer je wiskundige bent, zoals ik, en publiceert in een wiskundig blad dan heb je ook nulpuntspublicaties. De bestuurders zouden zich wezenloos moeten schamen dat ze dit systeem verdedigen.
Hoe was uw eigen studententijd? Heeft u daarvan genoten of heeft u alleen maar hard gestudeerd? Er lagen op mijn studentenkamer altijd boeken open. Ik heb altijd gestudeerd, maar deed andere dingen tussendoor. Ik weet niet of ik vreselijk hard gewerkt heb. Ik ben snel afgestudeerd, dus ik heb het idee dat ik hard gewerkt heb. Studie heeft me nooit moeite gekost, dat ging vanzelf. Dat is tegelijkertijd een nadeel, want daardoor heb ik jullie problemen misschien niet altijd door gehad. Ik heb ook andere dingen gedaan. Ik was lid van VERA, Veri Et Recti Amici, de reformatorische studentenvereniging in de Oosterstraat. Daar zat ik bij een dispuut, Ascore, dat was een dispuut dat voor een groot gedeelte bestond uit wiskundige of natuurkundige jongens. Hoe heeft u de samenwerking met VESTING ervaren? Ik vind dat de mensen die zich voor VESTING hebben ingezet heel goed werk doen en hebben gedaan, omdat jullie echt een thuis maken en hebben gemaakt voor veel studenten. Jullie zijn van heel groot belang, met name voor de eerstejaars. Wat jullie hebben is een warme club en dat waardeer ik altijd zeer. Dat vind ik echt heel goed van jullie. Wat gaat u het meest missen als u hier weggaat? Ik heb geen idee, dat weet ik echt niet. Misschien ga ik het onderwijs missen. Misschien dat ik nog wat onderwijs elders ga geven, dat weet ik nog niet. Misschien dat ik studenten op een gegeven moment ga missen, dat zou kunnen. Een aantal collega’s ga ik zeker missen, maar ik ben hier voorlopig nog. Maar im grossen und ganzen, zal ik maar zeggen, denk ik niet dat ik vreselijk veel zal missen. Wiskunde kan ik blijven doen en zal ik ook blijven doen. Het is niet zo dat ik met alleen maar warme gevoelens ten opzichte van deze faculteit vertrek. Maar dat is duidelijk uit de verhalen die ik verteld heb. ■
Jaargang 37 - GAXEX 1
31
KORT DOOR DE BOCHT
Tekst: Michiel Tammeling
Tekst: Wies van Eeden
HuisMILF
Nooit meer een vrouw!
Pasta of rijst? Het blijft altijd lastig om te bedenken wat je wilt eten als student. Het komt meestal neer op minutenlang door de Appie sjokken, om vervolgens met een laf bordje pasta pesto te eindigen, die je in exact dezelfde vorm de afgelopen twee weken ook al vier keer hebt gegeten. Deze dagelijkse culinaire strubbelingen blijken niet alleen bij ons, maar ook in de Verenigde Staten voor te komen.
Dat was wat de Braziliaanse Aparecido Castaldo dacht, toen hij zijn geit ten huwelijk vroeg. De 74-jarige ex-steenhouwer is voorheen al viermaal getrouwd en was helemaal klaar met de vrouwelijke helft van de menselijke bevolking. Hij ziet het huwelijk zelf helemaal zitten. “Ze praat niet en vraagt niet om geld, wat wil je nog meer?” Voor iedereen die tegen zijn huwelijk is, heeft hij een duidelijke reactie: ‘Een geit eist tenminste geen winkelgeld en wordt ook niet zwanger van me.’ Wel zegt hij direct dat er geen geslachtsgemeenschap zal plaatsvinden tussen zijn geit en hemzelf.
Een studentenhuis met tien mannelijke studenten van de Universiteit van Vermont plaatste daarom een advertentie op Craigslist.com om een oplossing te vinden voor hun kookproblemen. Geen sites met simpele doch creatieve recepten om de pasta-rijst barriere te doorbreken, maar een extra persoon die een kookgedeelte op zich neemt. En aangezien geld schaars is binnen studentenkringen, moeten er andere manieren gevonden worden om voor deze service te betalen. En wat kan je daar dan beter tegenoverstellen dan je eigen goddelijke lichaam? Er werd daarom via de advertentie gevraagd naar een zogenaamde huisMILF. Dit werd gedefinieerd als een aantrekkelijke vrouw van 25 jaar of ouder, die eens in de zoveel dagen een lekker maaltje op tafel moest zetten. Daar stond tegenover dat zij zich mocht laten verwennen door een willekeurig lid van het huis, die allemaal beschreven stonden als fitte mannen van 21 jaar of ouder. Dat klinkt als een perfect experimentje voor ons ruimdenkende Nederlanders!
Semester 1.1 - (2013-2014)
De Braziliaan geeft aan verliefd te zijn geworden op zijn geit Carmelita, die hij al twee jaar als huisdier houdt. De man heeft al acht kinderen uit vier huwelijken, die allemaal stuk zijn gelopen. Hij besloot zijn eenzaamheid te doorbreken door zijn trouwe viervoeter ten huwelijk te vragen. ‘Ze is gewoon een maatje van me en ik houd van dieren.’ Het huwelijk heeft plaatsgevonden op 13 oktober in ‘Igreja do Diablo’, de Kerk van de Duivel, in Jundiai. De Braziliaan heeft ook een bisschop gevonden om het huwelijk te voltrekken: Tom Devil. Voor het huwelijk zal nog wel een nieuwe trouwjurk aangeschaft moeten worden: de eerste trouwjurk is helaas verdwenen in de maag van de aanstaande bruid.
Tekst: Lasse Vuursteen
Tekst: Arthur Molenaar
Ex-vriendin Kim Jong-un geëxecuteerd vanwege sextape
Aarde over paar miljard jaar onbewoonbaar
Hyon, een populaire zangeres in Noord-Korea, had tien jaar geleden een verhouding met Kim Jong-un, de huidige heerser over Noord-Korea. Zijn vader verbood de relatie echter, waarna Hyon met een soldaat trouwde. Echter, de afgelopen jaren werd zij nog regelmatig in het gezelschap van Kim gespot.
Onderzoekers van de Universiteit van East Anglia hebben becijferd dat de aarde over 1,7 tot 3,2 miljard jaar onbewoonbaar zal zijn voor mensen. Over een kleine 2 miljard jaar is de zon aan haar einde gekomen en zal zij geleidelijk opzwellen tot een zogeheten rode reus, waarbij de ster misschien zelfs de baan van de aarde zal raken.
De zangeres had samen met enkele collega's verschillende video's geproduceerd, waarin zij seks met elkaar hadden. Vervolgens werden deze opnames verkocht aan buurland China. Op 17 augustus zijn de betrokkenen opgepakt. Hyon is samen met de elf andere 'mededaders' drie dagen na haar arrestatie door een vuurpeloton geëxecuteerd. Familieleden werd verplicht de executie bij te wonen. Volgens de Amerikaanse nieuwsomroep Fox-News zijn familieleden na afloop van de executie naar een concentratiekamp gestuurd. De band van Hyon, Pochonbo Electronic Ensemble, is vooral bekend door zijn nationalistische propaganda-muziek. Het is onduidelijk of Kim Jong-un bij de executie van zijn ex-vriendin betrokken was. Er gaan speculaties rond dat het bevel van de executie is gegeven door de vrouw van van de dictator. Enkele weken na de executie verscheen er, op de Chinese Youtube variant Youkuu, een filmpje met als titel: “Dit is het beeldmateriaal waarvoor Hyon is vermoord!”. In het filmpje valt te zien hoe Hyon een dansact opvoert tijdens een optreden, waarbij tijdens een dansmove haar ondergoed in beeld komt. Dit zou volgens de preutse Noord-Koreaanse moraal niet door de beugel kunnen.
De wetenschappers baseren hun berekeningen op de huidige afstand tussen de zon en de aarde, en de maximale temperatuur waarbij vloeibaar water - essentieel voor leven op een planeet - voor kan komen. Als de zon helemaal is uitgedijd, zullen alleen nog een paar microscopisch kleine hittebestendige organismen kunnen overleven op onze planeet. Na ongeveer 3,2 miljard jaar zullen alle oceanen volledig verdampt zijn. Als er tegen die tijd nog mensen op aarde leven, zal er voor hen niets anders opzitten dan verkassen naar een andere planeet. Mars lijkt het perfecte alternatief. Onze rode buurman ligt relatief dichtbij en zal na het opzwellen van de zon nog leefbaar zijn voor mensen. Overigens is er door de onderzoekers geen rekening gehouden met klimaatverandering, de inslag van een meteoriet of andere factoren die invloed zouden kunnen hebben op de leefbaarheid van het aardoppervlak. Het zal dus afwachten blijven de komende miljarden jaren.
Jaargang 36 - GAXEX 4
Tekst: Marieke Vollebregt
De vriendschapsparadox Ongetwijfeld doe je ontzettend je best jezelf zichtbaar te maken op het wereldwijde web, door enthousiast statusupdates te posten, foto’s te liken, mensen te porren en vrienden te maken op Facebook. Helaas: ondanks al deze inspanningen heb je waarschijnlijk toch minder vrienden dan je meeste vrienden hebben. Wees niet getreurd: dit geldt voor vrijwel iedereen. Onze vrienden zijn over het algemeen populairder dan wijzelf. Dit fenomeen wordt ook wel de vriendschapsparadox genoemd. In november 2011 publiceerden vier onderzoekers van de Cornell University een onderzoek onder alle actieve Facebookgebruikers, het grootste sociale netwerk dat ooit geanalyseerd is. Destijds ging het om 721 miljoen mensen, grofweg tien procent van de wereldbevolking. De onderzoekers ontdekten dat in 93% van de gevallen, een Facebookgebruiker minder vrienden had dan zijn vrienden gemiddeld hadden. Voor het gemak zullen we in dit artikel het aantal vrienden dat iemand heeft, aanduiden met de term ‘score’. In 93% van de gevallen is de score van een persoon dus lager dan de gemiddelde score van zijn vrienden. Onderzoeken naar offline netwerken (gewone vriendschappen dus, het bestaat nog!) lieten dezelfde trend zien. Dit fenomeen heeft namelijk niets te maken met persoonlijkheden: het is een gevolg van simpele rekenkunde. Voor elk netwerk waarin bepaalde mensen meer vrienden hebben dan andere, geldt de volgende stelling: Het gemiddelde aantal vrienden van vrienden is altijd hoger dan het gemiddelde aantal vrienden van individuën. Deze zogenaamde vriendschapsparadox is ontdekt en uitgelegd door de Amerikaanse socioloog Scott Feld. Hij publiceerde hierover het bekende artikel “Why your friends have more friends than you do”.
34
Semester 1.1 - (2013-2014)
Paradox van de klassengroottes De vriendschapsparadox wordt veroorzaakt door een soort ‘gewogen gemiddelde’, dat in veel situaties voorkomt. Het begrijpen van dit patroon zou veel kleine frustraties in het leven kunnen voorkomen. Hieronder volgt een eenvoudig voorbeeld. Stel je een school voor, die twee verschillende klassen heeft. In de ene klas zitten negentig mensen, in de andere klas tien. De school zal adverteren met een gemiddelde van vijftig leerlingen per klas, wat statistisch gezien correct is: het gemiddelde van negentig en tien is altijd vijftig geweest. Het is echter wel een misleidend antwoord. Een overgrote meerderheid van de scholieren zal zich in een grote klas bevinden met negenentachtig medescholieren. Slechts tien scholieren zitten in een klas met negen medescholieren. Zou je aan de studenten vragen hoe groot hun klas is, dan zou het ‘gewogen gemiddelde’ er heel anders uitzien:
Zoals blijkt uit deze berekening, ondervinden de scholieren gemiddeld een klas van 82 mensen, wat aanzienlijk hoger is dan de vijftig waarmee de school adverteert. Dit
VESTING Opiniepanel Hoeveel vrienden heb jij op Facebook? 100-200 14% 200-300 22% 300-400 36% 400-500 11% 500-600 6% 600-700 8% >700 3% Je kunt bij Facebook zien hoeveel vrienden jouw vrienden hebben. Hebben mensen op Facebook gemiddeld net zoveel vrienden als hun vrienden? Ja 57%
Nee, gemiddeld hebben hun vrienden meer vrienden dan zij.
32%
Nee, gemiddeld hebben hun vrienden minder vrienden dan zij.
11%
Figuur 1: Een voorbeeld van een eenvoudig netwerk
wordt veroorzaakt doordat de getallen 90 en 10 zowel getallen zijn die gemiddeld worden, als wegingsfactoren. Ditzelfde patroon is de oorzaak van de vriendschapsparadox.
Voorbeeld van de vriendschapsparadox We beschouwen een eenvoudig voorbeeld, van vier meisjes die op een bepaalde manier met elkaar bevriend zijn. Het voorbeeld is te zien in figuur 1 hierboven. Voor grotere netwerken geldt uiteraard hetzelfde. Abby heeft één vriend, Becca drie, Chloe twee, en Deb ook twee. Dat zijn in totaal acht vrienden, wat uitkomt op een gemiddelde score van twee. In de stelling is dit het gemiddelde aantal vrienden van individuën. Nu moeten we de gemiddelde score van vrienden berekenen. Als we een voor een de meiden aan het woord laten over de score van hun vrienden, krijgen we het volgende gesprek: Abby: “Becca’s score is 3.” Becca: “Abby’s score is 1. Chloe’s score is 2. Deb’s score is 2.” Chloe: “Becca’s score is 3. Deb’s score is 2.” Deb: “Becca’s score is 3. Chloe’s score is 2.” Als we al deze scores optellen komen we op een totaal van 18. Aangezien er 8 scores werden genoemd, komt de gemiddelde score van vrienden uit op 2.25. In dit geval klopt de stelling dus: Het gemiddelde aantal vrienden van vrienden is hoger dan het gemiddelde aantal vrienden van individuën.
Waarom gebeurt dit? Zoals duidelijk wordt uit het voorbeeld, is dit omdat populaire vrienden zoals Becca onevenredig aan het gemiddeld aantal vrienden van vrienden bijdragen: naast het feit dat ze een hogere score hebben, worden ze ook nog eens vaker als vriend genoemd en telt die hoge score dus vaker mee. Als we het even in dezelfde formule gieten als bij het voorbeeld over de grote en kleine klassen, komen we uit op de volgende berekening:
In feite worden de scores van alle individuën gekwadrateerd voordat ze bij elkaar opgeteld worden. Dit geeft een extra gewicht aan de grootste getallen, waardoor het gewogen gemiddelde hoger wordt.
Wiskundig bewijs Het wiskundige bewijs van de stelling is vrij eenvoudig. In zijn artikel bewijst Feld het volgende:
(gemiddeld aantal vrienden van vrienden) = (gemiddeld aantal vrienden van individuën) + (variantie van het aantal vrienden van individuën) / (gemiddeld aantal vrienden van individuën). Aangezien de variantie positief is (in het geval dat sommige mensen meer vrienden hebben dan andere mensen), volgt hieruit de stelling. De gelijkheid hierboven kan als volgt afgeleid worden. Laat xi het aantal vrienden van individu i zijn, voor i = 1, 2, …., n. Om het gemiddelde aantal vrienden van individuën te berekenen (we noemen dit μ) hebben we ▶ Jaargang 37 - GAXEX 1
35
simpelweg de volgende formule:
Toepassing op besmettelijke ziektes
Het berekenen van het gemiddeld aantal vrienden van vrienden is iets lastiger. We kijken naar de vrienden van elk individu en tellen het aantal vrienden dat zij hebben bij elkaar op. Dus als persoon B vrienden is met persoon A, C, en D, tellen we x A , xC, xD bij elkaar op. Er is echter een manier om dit eenvoudiger te doen. Het enige waar het om gaat, is de totale som (aangezien we het gemidelde moeten berekenen). We stellen onszelf de volgende vraag: hoe vaak komt de term xi in de uiteindelijk som voor, voor een gegeven persoon i? We moeten de term xi een keer tellen voor elke vriend die persoon i heeft. Dit betekent dat elk van de vrienden van persoon i, xi keer meer zal tellen in de uiteindelijk som. De uiteindelijke som bevat dus de term xi2. Het gemiddeld aantal vrienden van vrienden is dus geven door:
De vriendschapsparadox heeft geleid tot een aantal interessante praktische toepassingen. Onlangs inspireerde het de wetenschappers Nicholas Christakis en James Fowler van de universiteit van Harvard tot het creëren van een model dat de verspreiding het verspreiden van besmettelijke ziektes kan voorspellen. Ze voerden hun onderzoek uit gedurende de H1N1 grieppandemie van 2009. Ze hielden een groot aantal willekeurige bachelorstudenten in de gaten om te kijken, en een aantal vrienden die deze undergraduates zelf hadden genoemd. Opvallend genoeg werden deze vrienden gemiddeld gezien twee weken eerder ziek dan de willekeurige studenten. Dit is waarschijnlijk het geval omdat de vrienden meer verbonden zijn met het sociale netwerk, en dus ook een hogere kans hebben om griep op te lopen. Deze vertraging van twee weken zou heel nuttig kunnen zijn voor de gezondheidszorg om een remedie voor de griep te vinden, die besmetting tegengaat voordat de grote massa besmet is.
Om deze formule te kunnen vergelijken met de vorige, gebruiken we de formule voor de variantie van een discrete toevalsvariabele, σ2:
Deze formule kunnen we als volgt herschrijven:
Om nu de formule voor het gemiddeld aantal vrienden van vrienden te vinden, delen we aan beide kanten door de som van xi. Aan de rechterkant vervangen we deze som door μ * n . We krijgen de volgende vergelijking:
We hebben nu geconcludeerd dat het gemiddeld aantal vrienden van vrienden gelijk is aan het gemiddeld aantal vrienden van indivuduën plus een andere (positieve) term. Hieruit kunnen we concludereden dat het aantal vrienden van vrienden groter is dan het gemiddeld aantal vrienden van individuën.
36
Semester 1.1 - (2013-2014)
Verder willen de wetenschappers in de toekomst hun onderzoek graag uitbreiden door gebruik te maken van Google Flu Trends. Dit is een programma dat ervan uitgaat dat mensen die ziek zijn, zoeken naar informatie die met hun ziekte samenhangt. De onderzoekers zouden graag populaire mensen willen volgen met dit programma, om zo vroegtijdig een eventuele epidemie op te sporen. ■
Optische illusie
Tekst: Noortje Stolk
Vaak denken we dat wat we zien overeenkomt met de werkelijkheid. Dit is echter niet altijd het geval. Je merkt er nauwelijks wat van, totdat je iets te zien krijgt wat niet klopt. In de loop der jaren zijn er allerlei verschillende manieren bedacht om de hersenen te misleiden, dit fenomeen wordt ook wel een optische illusie genoemd. Deze illusies houden je brein voor de gek en brengen een verkeerde reactie teweeg. Ook tonen optische illusies eigenaardigheden van de hersenen en ogen aan. Een van de bekendste optische illusies is het plaatje van de oude en jonge vrouw. Het illustreert hoe groot de invloed van onze hersenen is ten opzichte van de invloed van het netvlies, want exact hetzelfde plaatje heeft twee verschillende interpretaties: de oude en jonge vrouw. Vroeger werd dit plaatje door psychologen gebruikt als test en die gaven een betekenis aan wat je als eerste zag. Tegenwoordig wordt het vooral als grapje gebruikt. Het is daarnaast erg moeilijk om ook het andere figuur in het plaatje te zien, als je er eenmaal één hebt gezien.
Raster van Hermann Ook een hele bekende is het Raster van Hermann, dit is een illusie die ontstaat door een verschijnsel in onze hersenen dat “laterale inhibitie” wordt genoemd. De hersenen nemen een groter verschil in contrast waar op de plaats waar twee vlakken elkaar raken. Als je naar het Hermann raster kijkt zie je zwarte stipjes, waar je wit zou moeten zien. Dit komt omdat zodra je naar deze illusie kijkt, sommige receptoren in je netvlies zwart ▶ waar-
Links: De optisch illusie van de oude en de jonge vrouw. Rechts: Als je je ogen over het raster hier rechts laat gaan, zie je op de kruispunten van de witte lijnen zwarte stipjes. Dit verschijnsel kan verklaard worden door laterale inhibitie.
Jaargang 37 - GAXEX 1
37
Een voorbeeld van contrastillusie
nemen en sommige wit. Wanneer deze receptoren vlak naast elkaar zitten, treedt er laterale inhibitie op. Dit wil zeggen dat de receptoren die precies tussen de zwarteen de witte waarnemer zitten geblokkeerd worden, waardoor je dus even een zwart stipje ziet. Dit komt omdat je op dat moment dus even niks waarneemt.
Contrastillusie Om de helderheid van een kleur te bepalen, maken de hersenen gebruik van de contrasten van de omliggende vlakken. Grote contrasten tellen zwaarder dan kleine contrasten. HIerboven is een schaakbord te zien, bestaande uit sterke contrasten. De groene cilinder zorgt echter voor kleine contrasten door de schaduw die het op het bord werpt. Je hersenen ,die alleen grote contrasten gebruiken, zullen dus zeggen dat vakje A en B nooit dezelfde kleur hebben. Dit is echter wel het geval! Controleer het maar, als je de kleur van vak A direct vergelijkt met de kleur van vak B blijkt het exact dezelfde kleur te zijn.
De horizontale lijnen op deze muur lijken schuin weg te lopen
38
Semester 1.1 - (2013-2014)
Een voorbeeld van kleurillusie
Kleurillusie Als je lang genoeg naar een vlak met een bepaalde kleur kijkt en vervolgens naar een wit vlak, bijvoorbeeld een witte muur, zie je een soort kleurresidu van dat vlak. Dit wordt ook wel het nabeeld genoemd. De contouren en de grootte van het nabeeld zijn gelijk aan de contouren en grootte van het origineel, de kleur is echter complementair met de kleur van het orgineel. Complementaire kleuren zijn kleuren die tegenover elkaar staan in de kleurencirkel, dit is een cirkel die bestaat uit alle kleuren van het spectrum. Het fenomeen van het kleurresidu zien kan beschreven worden met behulp van de kegeltjes en staafjes die het licht waarnemen in onze ogen. De kegeltjes zijn verantwoordelijk voor het zien van kleuren. De kleuren die je waarneemt worden door middel van de kegeltjes verdeeld in de kleur waar ze het meest gevoelig voor zijn. Er zijn drie soorten waarin ze kunnen worden onderverdeeld, namelijk de primaire kleuren: geel, blauw en rood. Als je lang naar een vlak kijkt, treedt er een gewenningseffect op, omdat een specifiek soort kegeltjes gedurende lange tijd wordt geprikkeld. Wanneer je je blik weer richt op een wit vlak, dan slaat de balans door naar de complementaire kleur.
Patroonherkenning De cafémuur-illusie is een goed voorbeeld van patroonherkenning. Het is een illusie die voor het eerst werd ontdekt door Richard Gregory in 1973. Zijn collega Steve Simpson had het effect opgemerkt op de muren van een plaatselijk café in Bristol. De paralelle, horizontale lijnen op het plaatje lijken schuin weg te lopen. Dit is echter niet het geval, leg er maar een papiertje naast of een liniaal. De oorzaak van dit effect is dat de hersenen heel goed zijn in patroonherkenning. Zodra ze een patroon te pakken hebben is het heel moeilijk om de aandacht te verleggen naar een ander patroon. In dit geval zijn de hersenen zo gefocust op het zwartwitte blokjespatroon, dat ze het lijntjespatroon negeren, waardoor het lijkt alsof het schuin wegloopt.
Escher
sche patronen die in elkaar passen en daardoor geleidelijk in volstrekt verschillende vormen veranderen. Escher maakte veel gebruik van regelmatige betegelingen van veelhoeken die door in- en uitstulpingen mensen, dieren en andere figuren voorstelden. Daarnaast heeft hij veel gebruik gemaakt van de Penrose driehoek. Dit onmogelijke figuur is bedacht en gepubliceerd door de Britse wiskundige Roger Penrose. De driehoek bestaat uit drie balken, die alle drie loodrecht op de andere twee lijken te staan, maar toch een driehoek vormen. In de jaren zestig werd Escher’s werk vanwege de fantastische parallelle werelden erg populair bij hippies en popsterren. De wereld van optische illusie is nogal een verwarrende wereld, want vaak worden we in het eerste opzicht goed gefopt. Kijk je wat beter, dan zie je duidelijk dat er iets niet klopt. Gelukkig zijn deze illusies voor ons econometristen vaak snel ontmaskerd! ■
De koning van de optische illusie is natuurlijk Escher. Maurits Cornelis Escher is geboren in Leeuwarden op 17 juni 1898. Hij is bekend om zijn houtsneden, houtgravures en lithografieen, waarin hij vaak speelde met wiskundige principes. Zijn gravures beelden vaak onmogelijke constructies af, studies van oneindigheid en geometri-
De Penrose driehoek
Wanneer je eenmaal de optische illusie doorhebt, is het eigenlijk niet meer zo spannend. Wat echter wel heel fascinerend is, is hoe Escher omgaat met de wiskundige principes. Zo zie je in deze afbeelding dingen die eigenlijk niet kunnen. Vaak is deze toren geprobeerd na te bouwen, het is echter nooit gelukt.
Jaargang 37 - GAXEX 1
39
Tekst: Wouter Kruijver
Mijn Erasmus in Istanboel Daar zitten we dan: gekleed in een bloemetjeszwembroek, enigszins walmend naar zout water en plakkend van de zonnebrandcrème. Een glas wijn in de hand. Een tikkeltje vermoeid door de brandende zon. Het leven is hard hier, aan de Turkse Rivièra. Gelukkig zijn daar een villa met zwembad en een parelwitte Nissan Qashqai om het leed enigszins te verzachten. Omdat men hier het Offerfeest (bayram) viert, heb ik een week vrij. Een goede gelegenheid het land eens te verkennen met vier andere avonturiers in een huurauto. Het is laagseizoen, dus de trip is goed betaalbaar. Eigenlijk een soort vakantie, maar toch met een andere draai. We leren het land een beetje kennen waar we een half jaar verblijven. Om jullie niet al te jaloers te maken en jullie van nuttigere informatie te voorzien, wil ik graag vertellen over de serieuzere aspecten van mijn Erasmus tot nu toe. De aankomst 1 september was aangebroken, een datum waarover ik veel mensen van te voren had verteld. De dag dat het moest gebeuren. De dag dat ik voor een half jaar naar Istanboel vertrok. Het werd echt en een beetje spannend, maar omdat ik nog nooit in de stad geweest was, bleef het onwerkelijk. Na mijn ouders en broer Maarten gedag gezegd te hebben, sprong ik samen met studiegenoot Jasper in het vliegtuig. Bijna letterlijk, want terwijl wij ter ontspanning een biertje aan het drinken waren in een Irish pub, wisselde de gate van vertrek. Omdat we de mededeling gemist hadden, was het haasten geblazen en waren we de laatsten die het vliegtuig betraden. Tot overmaat van knulligheid vond een van de douanebeambten ook nog een mes in mijn rugzak. Geen idee dat ik dat nog bij me had van een eerdere vakantie. Maar goed, daar gingen we dan. 40
Semester 1.1 - (2013-2014)
Vervolgens kwamen we met een zachte landing aan op het asfalt van een van de landingsbanen van de luchthaven Istanboel Sabiha Gökçen. Het was tijd een poosje in de rij te staan en de douanebeambte te plezieren met het aangezicht van onze paspoorten inclusief studentenvisum. Na een serieuze knik werd ons de toegang tot Turkije toegestaan: merhaba Türkiye! Het was inmiddels half negen. Een busreis van 45 kilometer door de immense stad later, kwamen we aan nabij het pittoreske Taksimplein. Vervolgens hadden we er nog een hele kluif aan om bij ons appartement te komen. Gelukkig was een taxichauffeur zo vriendelijk ons er te brengen. Dit ging echter niet zonder slag of stoot. De coureur wrong zijn Fiat door het verstopte verkeer van Istanboel en vroeg om de haverklap roepend en toeterend de weg aan zijn concurrenten. Aankomen in een zo’n lawaaiige omgeving na een reis was wel even wennen. Na het verlaten van de taxi kwam een van de
medewerkers van onze verhuurder ons tegemoet en begeleidde ons naar de woning. Het appartement bleek erg goed in orde.
Mijn buurt In tegenstelling tot het appartement verkeert de buurt in deplorabele staat. De wijk Tarlabaşı is een wijk waarin de armsten van Istanboel wonen. Mijn Erasmusflat staat gelukkig aan de rand van de wijk, in het betere deel. De buurt is in transitie, gebouwen worden gesloopt en de grootste boulevard wordt compleet getransformeerd naar iets aantrekkelijkers. Deze verbouwingen worden aangekondigd met borden waarop de burgemeester van de stad en premier Erdogan de hand schudden op een aanpak van de wijk. Voorlopig is bijvoorbeeld de Tarlabaşı-boulevard de hotspot om gezelschap te huren, al dan niet van origineel geslacht. Nu lijkt het allemaal heel heftig in deze wijk, maar eigenlijk valt dit heel erg mee. Zowel mijn flatgenoten als ik lopen dag en nacht over bijvoorbeeld de Tarlabaşı-boulevard en hebben nooit noemenswaardige incidenten ervaren. Daarnaast is de stad twee straten vanaf mijn flat compleet anders. Daar is de Istiklalstraat, de belangrijkste winkelstraat van Istanboel en voorzien van alle soorten winkels. Bovendien is het uitgaansleven er geconcentreerd, ook wel handig.
De universiteit Vier dagen per week ga ik hier naar de universiteit van Marmara aan de Aziatische kant van Istanboel. De reis duurt anderhalf uur en bevat een stukje metro, een veerboot over de Bosporus en een bus. Omdat het weer nog altijd niet dramatisch is en het uitzicht over de stad nooit lijkt te gaan vervelen, is de reis plezierig. Eenmaal aangekomen op de universiteit, moet ik door een detectiepoortje lopen om op de campus te komen. De intensiteit van de controle varieert tot nu toe van ‘Erasmus?’ en een knik tot een nonchalante zwaai met een metaaldetector over mijn rugzak. De detectiepoorten geven helaas geen toegang tot een educatief walhalla, maar dat had ik ook niet verwacht. In eerste instantie was dit wel even wennen en overwoog ik moeilijkere vakken, of zelfs econometrie te kiezen. Na de eerste week ontdekte ik echter dat één leraar goed Engels spreekt en interessante colleges geeft. Van hem volg ik nu drie vakken over respectievelijk internationale economie, economie van de Europese Unie en de Turkse economie. Het vergt allemaal niet heel veel, maar de colleges zijn leuk en inspirerend. Verschillend van Groningen is het niveau van interactie. Ik zit in een klas met ongeveer dertig mensen, dus het onderwijs is persoonlijker. Voornamelijk mijn favoriete docent stelt veel vragen en probeert zijn studenten erg te prikkelen voor zijn vak. Misschien niet
het meest efficiënt, maar wel een welkome afwisseling, omdat ik normaal vooral met mijn neus in de boeken zit.
De stad en het land De stad is erg lawaaiig, eigenlijk is er geen moment van stilte. Altijd is er wel een toeterende taxi, een roepende verkoper, of een imam die je via de luidsprekers in een minaret wil oproepen tot bezinning. Dit is niet heel erg en je went er gauw aan. Bovendien is het ook wel te verwachten in een stad met veertien miljoen inwoners. Inmiddels ben ik goed gewend aan het geluid en de algehele manier van doen hier. De cultuur is behoorlijk westers en men is erg vriendelijk, oprecht geïnteresseerd in waar je vandaan komt. Mijn tekort aan kennis van de Turkse taal maakt onze conversaties echter behoorlijk oppervlakkig. Gelukkig zijn er ook Turken die wel Engels spreken, die me bijvoorbeeld wat kunnen vertellen over de demonstraties tegen de huidige regering. Nog steeds weet ik echter niet heel goed wat er gaande is, ondanks het feit dat ik de demonstraties meermaals met eigen ogen gezien heb. Wat ik kan opmaken is dat in dit land een scheiding heerst tussen conservatieve moslims en seculiere moslims. Dit vertaalt zich in aanhangers van de conservatieve AK-partij van Erdogan en de centrumlinkse CHP (opgericht door Atatürk). Hoewel misschien een aantal mensen Turkije op een hoop gooit met islamitische landen in het Midden-Oosten, is het land door de hervormingen van Atatürk een seculiere republiek. De islam is wel erg aanwezig, maar op een goede manier. Seculiere moslims zijn nu echter bang dat de verdiensten van Atatürk worden teruggedraaid door de huidige regering. In hoeverre dit aan de gang is, weet ik niet. Ik weet alleen van kleine hervormingen zoals bijvoorbeeld een verbod op de verkoop van alcohol in winkels na tien uur. Wat ik verder weet, is dat de persvrijheid beperkt is en kranten niet berichten over de rellen in Istanboel. Een Turk in het binnenland weet dus misschien niet eens van het bestaan ervan.
Voor nu Voor nu lijkt het me het best een korte douche te nemen om al dat nare zout en zand van mijn lichaam te verwijderen. Misschien kan ik dan fris een kijkje nemen in het nachtleven hier. Al te bont moeten we het echter niet maken, morgen moeten we namelijk weer in de Qashqai om een lange tijd naar Troje te rijden. Ik vind het erg leuk dit allemaal mee te mogen maken en ben benieuwd wat er verder voor me in petto is de komende maanden. Güle güle! ■
Jaargang 37 - GAXEX 1
41
Timmie en Tammie's Kakuro
Van elk in te vullen getal is de som van de cijfers gelijk aaan het getal in het zwarte vakje. Elk getal boven een diagonale lijn heeft betrekking op de horizontaal in te vullen cijfers. Een getal onder een diagonale lijn is de som van de cijfers die verticaal moeten worden ingevuld. De 0 wordt niet gebruikt en de som van een getal bevat uitsluitend verschillende cijfers. Unieke combinaties zijn bijvoorbeeld: 17=8+9; 24=7+8+9.
42
Semester 1.1 - (2013-2014)
Puzzelpagina KenKen Vul de getallen 1 t/m 5 in, waarbij elk getal een keer mag voorkomen in elke rij en kolom. De getallen in een dik gedrukt vak moeten overeenkomen met het dik gedrukte getal na het toepassen van de bijbehorende operatie op de in te vullen getallen. Hierbij is de volgorde van de getallen in het vak niet van belang. Voorbeeld: Als er 3- staat, zou je de getallen 5 en 2 in kunnen vullen (maakt niet uit in welke volgorde), of 4 en 1. De oplossing van dit raadsel kun je sturen naar gaxex@ devesting.nl . De eerste persoon die het goede antwoord mailt, krijgt een leuke prijs en een eervolle vermelding in de volgende GAXEX.
Raadseltje Een nare bewaker van een krijgsgevangenkamp heeft een duivelse manier bedacht om de gevangenen voor hun vrijheid te laten strijden. In het kamp worden alle vijftig krijgsgevangenen in een rij achter elkaar gezet met het gezicht dezelfde kant op wijzend. Iedereen in de rij krijgt een gele of een groene sombrero op hun hoofd gezet. Zo kan iedereen alleen de kleuren van de sombrero's voor hen zien, die van henzelf en die achter hun niet. Vervolgens mag de achterste in de rij gokken welke kleur sombrero hij op heeft, groen of geel. Iedereen in de rij kan horen wat iemand gokt en vervolgens is de volgende in de rij aan de beurt. Dat gaat zo door tot iedereen in de rij aan de beurt is geweest. Wanneer iedereen het goed heeft gegokt worden de gevangenen vrijgelaten, anders worden ze opgehangen. De bewaker lacht in zijn vuistje omdat deze kans maar (0.5)50= 0,000000000000000888 is. De gevangen mogen van te voren een tactiek kiezen, maar tijdens het experiment mag er niet meer gecommuniceerd worden. De gevangen kunnen hun kans op succes verhogen tot maar liefst 50%. Hoe doen ze dit?
Jaargang 37 - GAXEX 1
43
Graag wil VESTING de volgende mensen feliciteren met het behalen van hun bul: 23-08-2013
Luuk van Benthem Generational effects of a new term structure for Dutch pension funds
27-08-2013
Lara Evertsen Backward Imputation of Financial Household Wealth
30-08-2013
Tessa van Swieten Signed, sealed, delivered: it is broken
10-09-2013
Peter Peereboom Squat Maintenance at the Dutch Railways
Nieuwe albums op de VESTING Website 9-10 november
Liftwedstrijd
14 oktober
Case Study Day & Docent-student Borrel
10 oktober
Recruitment Dinner met EY
8 oktober Halfjaarlijkse Algemene Ledenvergadering 2 oktober
Alumni Symposium
1 oktober Inhousedag Triple A Risk Finance 24 september
Eerstejaarsactiviteit: Beachvolleybal
23 september
Masterborrel
19 september Landelijk Econometristen Voetbal Toernooi
44
Semester 1.1 - (2013-2014)
10 september
Pubquiz & Borrel
29 t/m 31 augustus
Introductiekamp
Activiteiten Agenda 12 november
Borrel
21 november
Career Day
26 t/m 29 november
Expedition Strategy
3 december Activiteit Sport Commissie & Voorzittersbekendmaking 10 december
Kerstfeest
18 december
Actuarial Game met Deloitte
19 december
Case Study Dynamic Econometrics met MIcompany
Graag wil VESTING de volgende mensen feliciteren met hun aanstelling: Magazine Commissie Arthur Molenaar (redacteur) en Lasse Vuursteen (redacteur) Activiteiten Commissie: Rebekka Arntzen (voorzitter), Cody Wegen, Bastiaan Boland, Nina Francke, Ine Nijland en Sjanne van Oeveren Sport Commissie: Thomas Veenstra (voorzitter), Doreen Posthuma, Dennis Kant, Norbert Lagerweij, Ruth van Dongen en Mart van Ochten Wij wensen iedereen veel succes en plezier het komende jaar met het uitvoeren van hun plannen!
VESTING Bestuur 2013-2014 Wies van Eeden
Voorzitter
Mark Jonker
Vicevoorzitter en penningmeester
Marieke Vollebregt
Secretaris
Roos Nijzing
Intern coรถrdinator
Marina Kouw Coรถrdinator bedrijfscontacten
Jaargang 37 - GAXEX 1
45
Tekst: Arthur Molenaar
Sfeerverslag VESTING Introductiekamp Ook dit jaar was het weer zover: op 30 augustus vertrokken twee bussen gevuld met eerstejaars onder de bezielende leiding van de VIC, het bestuur en andere ouderejaars richting het pittoreske Diever voor het VESTING Introductiekamp. Daar aangekomen werden de tassen gedropt en was het tijd voor de eerste kennismakingsactiviteiten. Met name het onderdeel ‘keer je met je hele mentorgroep als rups om’ zorgde voor veel hilariteit. Het leren van de namen verliep overigens ook erg soepel, met name bij de overijverige ouderejaars die er een sport van maakten zoveel mogelijk namen te leren in zo kort mogelijke tijd. Na de heerlijke pastamaaltijd door kok Ineke was het tijd voor het avondprogramma. Dat bestond voornamelijk uit het nuttigen van biertjes, die konden worden afgetekend van de streeplijst. Een dependance van de Fifty Cent Shop was ook aanwezig, met allerlei soorten snacks tegen een schappelijk prijsje. Daarnaast werd de kennis van allerlei kaart- en dobbelspelletjes flink aangescherpt. Later op de avond stond de spooktocht op het programma. Iedere groep ging op zoek naar Pietertje, die het jaar ervoor in de bossen rond Diever verdwenen was. Eenmaal daar aangekomen bleek er nog veel meer aan de hand in de Drentse wouden. Gelukkig is iedereen heelhuids weer op kampeerboerderij Het Kasteel teruggekeerd. Met de spooktocht was de avond echter niet afgelopen. Tot in de vroege uurtjes ging de gezelligheid nog door. Na de korte nacht wekte de VIC ons veel te vroeg voor 46
Semester 1.1 - (2013-2014)
de ochtendgymnastiek. Iedereen stak zich in sportkleding voor een flinke work-out op het veld. Toegegeven: na dit heerlijke ochtendprogramma was iedereen weer fris en kon er ontbeten worden. Toen de magen gevuld waren, zagen de VESTING Commissies hun kans zichzelf te promoten bij de eerstejaars. Daarnaast hielden bachelordirecteur meneer Van der Vlerk en bachelorcoördinator meneer Heijnen een praa tje over de studie, vergezeld door Pim Hanssen, een oud-student, die net is begonnen aan zijn eerste baan. Zij beantwoordden alle vragen van eerstejaars over de studie EOR. Bestuursvoorzitter Wies gaf een algemene inleiding over VESTING en de activiteiten die de studievereniging organiseert. Iedereen luisterde uiteraard ademloos. ’s Middags werden er allerlei spelletjes op het veld georganiseerd. Flessenvoetbal, touwtrekken, levend tafel-
voetbal, zeepbuikschuiven; alles was aanwezig. Er was ruim voldoende water aanwezig, waardoor iedereen wel een of meerdere malen een nat pak haalde. Gelukkig scheen er een heerlijk zonnetje, dus dat was verre van een probleem. De spanning bouwde zich echter op: de voorbereiding voor de bonte avond was begonnen. Iedere groep ging bezig met het voorbereiden van een act voor de mooiste avond van het kamp. Geheimzinnigheid alom; wat zou er die avond allemaal te zien zijn? Na het diner werden de tafels aan de kant geschoven en kon de bonte avond beginnen. Van alles kwam voorbij: van wedstrijden om zoveel mogelijk kleding aan te trekken tot een heuse aflevering van Take me out. Uiteraard pakten de VIC en het bestuur groots uit. De VIC nam deel aan een VESTING Quiz georganiseerd door het bestuur. Werd een vraag fout beantwoord, dan stonden mooie verrassingen de VIC Leden te wachten. Het bestuur werd uitgedaagd tot een spelletje, bekend van de Lama’s, waarbij allerlei situaties uitgebeeld moesten worden. Er werden veel nieuwe inzichten opgedaan; nooit geweten hoe goed chocopasta op een gezicht staat!
Na afloop van de bonte avond bereidde iedereen zich voor op andermaal een gezellige avond. Helaas sloeg het noodlot toe: het bier was op. Kennelijk was er de eerste avond iets te enthousiast geborreld. Hierdoor verliep de tweede avond iets anders dan de eerste, maar was het toch niet minder gezellig. Langzaamaan vertrok iedereen richting zijn of haar bed voor wat nachtrust. Het hoofdprogramma van de laatste dag bestond uit de veiling, waar iedereen kon bieden op voedingsmiddelenpakketten, rollen wc-papier en nog veel meer. Met name de ouderejaars waren érg enthousiast met bieden, als we veilingmeester Jeroen mochten geloven. Toen de veiling aan een eind was gekomen stonden de bussen alweer klaar en pakte iedereen zijn spullen voor de terugreis naar Groningen. De dag werd afgesloten met een heerlijke pizza bij Napoli en een geïmproviseerde VESTING Borrel bij de Hoppe. Na dit onvergetelijke weekend konden ze dan nu beginnen: de colleges… ■
Jaargang 37 - GAXEX 1
47
Tekst: Roel Griep
Rockets and Feathers The retail gasoline market. Everyone is or will eventually become a frequent consumer in this market. Only a few, however, have given a real thought to the economics of this market. Nonetheless, we are all aware that prices are skyrocketing. Apart from this observation, some consumers believe to notice something else: gasoline prices seem to shoot up when oil prices increase, but only come down lingeringly when oil prices decrease. About half a year ago, on the occasion of writing my EOR bachelor thesis, I decided to study this odd phenomenon. Today, with the knowledge I gained, I would like to introduce you to the economics of this phenomenon. The layperson was right We are, as economists, all educated in paradigmatic price theory. And although we realize that situations such as perfect price competition must be viewed as purely hypothetical, our understanding of the price setting behavior of firms relies heavily on traditional price models. For instance, we teach that prices of homogeneous goods are moved up and down symmetrically by input price increases and decreases. In particular, we believe that this should be true for retail gasoline prices as the retail gasoline market is one of the primary examples of a competitive market in school textbooks. Consumers, on the contrary, may be seen as the traditional nonbelievers of what these price models are telling us. In their view, it has been clear for decades that price theory’s suggestion is (sometimes) wrong: retail gasoline prices respond much faster to increases in input price than to decreases. Much to their dismay, the layman’s claims have been widely ignored by academics as they 48
Semester 1.1 - (2013-2014)
are, in the eyes of the educated economist, just another result of the typical tendency of consumers to feel ripped off by greedy sales managers. However, in 1991, consumers’ claims received academic support when Bacon reported evidence of a phenomenon which he called: the “rockets and feathers” phenomenon. This illustrative phrase refers to gasoline prices shooting up like rockets in response to positive oil shocks and floating down like feathers in response to negative oil price shocks. Since then, many other academic studies have examined this “rockets and feathers” hypothesis and confirmed its presence. Due to market transparency and an increased price data availability within the retail gasoline industry, most studies within the “rockets and feathers” literature focus on the retail gasoline market. However, in 2000, Peltzman concluded that in more than two of every three manufacturing industries, prices respond faster to price increases than to decreases.
Retail gasoline prices fluctuate daily because of daily fluctuating input prices for gasoline. But do they fluctuate symmetrically? Although it should be noted that not all academic findings point at the same conclusion, the key takeaway here is that the layperson was right! Now, since this observed price asymmetry suggests a gap in economic theory, a natural question arises: why do gasoline retailers (or other price setters) respond more rapidly to positive input price shocks than to negative input price shocks? Unfortunately though, the true answer to this question remains unknown. Nonetheless, educated economists (indeed, education in economic theory is not entirely useless) have suggested a number of economic models that could explain asymmetric pricing behavior in the retail gasoline market.
Collusion! Traditionally, the “rockets and feathers” phenomenon has been linked with collusive behavior despite the fact that the collusion argument has mainly been supported by mere anecdotal evidence. Nonetheless, it has already led to a number of antitrust investigations against gasoline retailers and, in academic literature, a number of tacit collusion models have been suggested in an attempt to fill the gap in economic theory. While all these models entail collusive behavior between gasoline retailers, the pricing mechanisms that lead to the gasoline price asymmetry is different for different examples of these tacit collusion models. To give you a basic thought, we briefly look at a prominent explanation for asymmetric pricing behavior involving tacit collusion. In order to get an idea of how the (asymmetric) price setting works, we first look at what happens after a negative input cost shock when gasoline retailers tacitly collude. In this case, gasoline stations need not respond immediately by lowering their prices but instead may all choose to maintain their prices above competitive levels and earn higher profits. The price prior to the negative shock then acts as a natural focal point for oligopolistic
coordination. Naturally, collusive gasoline stations would like to monitor their rivals in order to detect any cheating behavior. Because of imperfect information however, retailers would monitor rivals’ pricing behavior by looking at their own sales as indicators for demand. However, as drops in sales (could) indicate price cutting by others, random demand changes eventually break down coordination and retail prices return to their competitive levels. As a consequence of this gradual breakdown of (local) collusions, prices drop only gradually after a negative input price shock. On the other hand, after a positive input price shock, retailers must respond immediately to maintain profitable operation because of the very thin retail margins in the competitive retail gasoline market. As an overall result, gasoline retailers respond more rapidly to upwards input price shocks than to downward shocks, i.e. prices adjust asymmetrically.
Is consumer behavior responsible? Although asymmetric in the short-run, the pass-through of an input price shock is necessarily symmetric in the long-run equilibrium (otherwise, price margins could increase or decrease infinitely over time). Nonetheless, due to asymmetric pricing behavior, a 1 cent increase of the input (oil) price costs the consumer more than a 1 cent decrease saves the consumer (this is under the assumption that consumers buy gasoline regularly within the price adjustment period, which may vary from days to months). Therefore, the “rockets and feathers” phenomenon is generally disadvantageous to consumers. Rather ironically though, many believe that it is consumer behavior that makes it optimal for gasoline retailers to price asymmetrically. As opposed to the tacit collusion models discussed earlier, consumer search models have received the most formal attention in the “rockets and feathers” literature as the explanation for price asymmetry. ▶ Jaargang 37 - GAXEX 1
49
Although the precise mechanisms may (again) be different for different models, the basic idea behind these search models is as follows. First, we need to understand the relationship between the direction of price changes and the intensity of consumer search. Generally based on observations of retail prices in the previous period, consumers form expectations about retail price distributions. Now, if prices increase, consumers’ expectations will generally be too low. As a result, consumers believe that they are able to find lower prices elsewhere, and as such, consumers will intensify their search. Vice versa, if prices decrease, consumer search intensity will decrease. Second, we must understand how this changing consumer behavior, under upward or downward moving prices, relates to price adjustments by gasoline stations. Because positive input price shocks put upward pressure on retail prices, they eventually trigger consumers to engage in search. Due to a higher search intensity by consumers, gasoline retailers will then face relatively strong competition when costs increase. Consequently, since price margins are low during strong competition, there will be high (rapid) pass-through of input increases. On the contrary, when costs decrease, gasoline stations will only lower their prices just enough to give consumers no reason to engage in search. Hence, because of changing search intensity, cost shocks are passed through asymmetrically.
So how do we measure asymmetric pricing? We now have a basic understanding of what the “rockets and feathers” phenomenon entails and what could be the theoretical motivation for its presence. However, as econometricians, we might be particularly interested in how we can actually measure and test the “rockets and feathers’’ hypothesis. As mentioned earlier, most studies have confirmed the presence of asymmetric pricing (the magnitude of the asymmetry varies though). However, these studies differ greatly in their econometric approach, i.e. econometric models, data selection/specifications and sample period. As you might already understand, this may be (and is) very worrisome for the reliability of the results of these studies, as the study results can be influenced by the choice of approach.
50
Semester 1.1 - (2013-2014)
Econometric models To model asymmetric pricing, we measure the relationship between the retail gasoline price and the spot market price (a proxy for the input price of gasoline stations). Within the existing literature, this relationship has been modeled with different types of models, each with different specifications. Nevertheless, over the past years, the error correction model (ECM) has emerged as the standard procedure for testing the price asymmetry hypothesis. One of the reasons for this is that ECMs are specifically useful to deal with the long-run cointegrating (i.e. share a common trend) relationship between the retail and spot price. Furthermore, an ECM is particularly appealing because it implicitly assumes the necessary symmetric long-run pass-through of input price shocks: ECMs are time series models that estimate the speed at which a dependent variable (retail price) returns to the long-run equilibrium after a change in an independent variable (input price). In order to be able to study the asymmetric responses of retail prices, we use an ECM specification that allows for asymmetry in the parameter estimates of variables that correspond to positive movements or negative movements. As such, parameter estimates can be used to calculate the cumulative responses after a 1 cent positive and after a 1 cent negative shock. The difference between these cumulative responses (measured in discrete time periods, e.g., days or weeks) then reflects the price asymmetry at a given number of time periods after the shock.
Data and sample period In the previous period, we discussed the methodological side of the econometric approach. On a different side of the approach, results can be influenced by data set characteristics. Previous studies concluded (conclusions that were confirmed by my thesis) that aggregating price data over time and/or space can lead to substantial estimates biases. To clarify, aggregation over time occurs when the data observations have a lower frequency than the actual fluctuations in retail and/or input prices. For example, although prices are set daily, most studies have relied on weekly or monthly data. Data aggregation over space occurs when studies rely on nationally/locally averaged data or use pooled models. By doing so, differences between individual gasoline stations are ignored. Another issue is that almost all studies use spot market prices as a proxy for the input price (marginal costs).
However, the true marginal costs for individual gasoline stations is unknown due to arrangements with refineries or major oil companies. This would not be problematic if one could show that the outcomes are robust (insensitive) to the choice of the proxy variable because this would be a reason to believe that if we had the true marginal cost variable, outcomes would be similar. Rather unfortunately though, my thesis concludes that results may depend drastically on the type of proxy. Furthermore, there is the issue of sample period selection. My thesis also concludes that earlier academic findings have been highly influenced by the sample period selection. That is, different conclusions can be drawn when looked at different time periods. Having said that, it must be noted that academics are generally not to blame. The real problem lies in data availability. Whereas data measured with frequencies down to fractions of seconds, is widely available to financial researchers, academics in the field of industrial organizations have to cope with the limitations of their data set. It is not so much that researchers have the option to look for the type of data needed for their studies, as that researchers are glad when there is actually data (at all) that is available to them. Nonetheless, further research aiming to find rigid empirical evidence for theoretical models that could ultimately fill the gap in economic theory, will require high frequency price data of individual decision makers.
Germany offers the solution? Just very recently, the German Federal Minister of Economics and Technology, Philipp RĂśsler, has announced that from now on, German gasoline retailers are obligated to file their prices on a phone application, on a daily basis. This plan was intended to make the gasoline retail market more competitive due to an increased transparency. Although experts doubt whether this will be effective, academics should be thrilled as this could potentially take away the data availability issue! It must be admitted though, that this is only true for the German retail gasoline market. Sometimes, as it seems, the real contributions to science do not lie in the thoughts of brilliant researchers but in the unappreciated work of data collectors. â–
Jaargang 37 - GAXEX 1
51
Column VESTING Voorzitter
Ik word al oud “Maar jullie beginnen al oud te worden, de generatie na jullie kan niet zonder!” Toen Marina, Michiel en ik, respectievelijk 20, 21 en 21 jaar oud, afgelopen voorjaar in Amsterdam elementen voor onze nieuwe website gingen uitkiezen, werd dit voor het eerst naar mijn hoofd geslingerd. Ik was verbijsterd. Waar we eerst tot de ‘meest moderne generatie’ behoorden, die de gigantische snelheid van technologische ontwikkelingen het best bij kon houden, waren we nu opeens ‘oud’. De opmerking van de websitebouwers ging over Twitter, de vorm van social media die ik tot voorheen beschouwde als ‘iedereen kent het, niemand heeft het’. De websitebouwers waren er echter heilig van overtuigd dat iedereen binnen nu en twee jaar elke gedachte zou tweeten die bij hen op zou komen en adviseerden ons dus de Twitterfeed te behouden op onze hoofdpagina. Ook bij de KPMG Besturendag kreeg maar liefst 88% van de aanwezige bestuurders, waaronder ikzelf, de stempel ‘ouderwets’, omdat wij geen gebruikmaakten van Twitter. Het bedrijf liet op twee enorme schermen tweets over het evenement weergeven. Zij hadden graag gezien dat ieder bestuurslid gedurende het evenement voortdurend tweets zou sturen met daarin hun belevenissen van die dag, maar het scherm werd met name gevuld met tweets van recruiters en een enkel bestuurslid dat wanhopig wilde laten zien niet ouderwets te zijn. Later die dag, tijdens een collegetour, vertelde zwemster Ranomi Kromowidjojo dat zij haar 85.000 volgers dagelijks up-to-date houdt over haar bezigheden. Momenteel erger ik me nog groen en geel aan alle mensen die zelfs een foto van hun eten op Facebook plaatsen, maar dat schijnt in de wereld van Twitter dus niet meer dan gebruikelijk te zijn.
52
Semester 1.1 - (2013-2014)
Mijn ouders behoren tot de generatie die het leven zonder kleurentelevisie en computer hebben meegemaakt. Mijn vader heeft eind jaren 80 als een van de eersten zijn scriptie uitgewerkt op een computer en niet op een typemachine, zoals gebruikelijk was. Mijn moeder heeft mij regelmatig met de handen in het haar om hulp gevraagd, voordat ze doorhad wat het verschil tussen e-mail en Facebook was. Daarnaast waren ze toentertijd heel blij met de girofoon, die ervoor zorgde dat men niet meer telkens naar de bank hoefde om geld over te maken naar een ander. Diezelfde girofoon die nu compleet in de schaduw staat van het internetbankieren. Maar nu is mijn generatie dus oud. Wij zijn de generatie van mensen die mobiele telefoons hebben gehad ter grootte van een baksteen met slechts twee functies: bellen en gebeld worden. De generatie die nog schrijfles kreeg in schriftjes met een vulpen, in plaats van op een tablet. De generatie die nog ouderwets rijles heeft gehad in een auto die niet zichzelf bestuurt. De generatie die nog papieren boeken en magazines leest, in plaats van e-books op e-readers of digitale magazines. Op diezelfde KPMG Besturendag werden wij geconfronteerd met de toekomst; met de enorme economische groei die de economieën van India, Indonesië en China zouden ervaren. En met de omvang van de wereldbevolking, die in 2060 gegroeid zou zijn tot zeven miljard mensen. Maar ook met de robots, die binnen enkele jaren over menselijke intelligentie zullen beschikken, maar nu nog in de kinderschoenen staan. De kinderen van onze kinderen zullen een levensverwachting van honderd jaar hebben. Tegen die tijd zullen ook ziektes als kanker en aids, waar nu nog jaarlijks vele mensen aan overlijden,
genezen kunnen worden. Met deze voorbeelden probeerde KPMG aan te tonen dat de wereld zoals wij hem kennen heel snel verandert en wij, voordat je het doorhebt, opeens ‘oud’ zijn. Ook VESTING heeft de afgelopen jaren veel verandering ondergaan. De VESTING Website en huisstijl zijn dit collegejaar compleet vernieuwd. Waar drie jaar geleden het VESTING Forum een hot item was, is deze nu volledig vervangen door de VESTING Facebookgroep. Daarnaast is de Sport Commissie, die vier jaar geleden in het leven geroepen is, niet meer weg te denken uit de actieve ledenpool van VESTING. De Landelijke Econometristendag is zodanig groot geworden, dat er geen geschikte locatie is in Noord-Nederland waar deze dag georganiseerd kan worden. Het aantal eerstejaarsstudenten dat in september is begonnen aan de studie is ook in vier jaar meer dan verdubbeld. Maar er is gelukkig ook een heel aantal dingen hetzelfde gebleven: drukbezochte borrels en activiteiten, een gezellig volle VESTING Kamer en bovenal: betrokken en enthousiaste leden. Het huidige collegejaar is goed van start gegaan en er staan een heleboel activiteiten te wachten. Er staan een aantal nieuwe activiteiten in de planning, zoals de liftwedstrijd, maar ook het Freshmen Symposium en de Sleepless Night die vorig jaar voor het eerst georganiseerd werden. Maar ook de golden oldies, zoals de Career Day, het Congres, de Batavierenrace en het Zeilkamp zullen dit jaar niet ontbreken.
Hoewel ik mijzelf absoluut niet als oud of ouderwets beschouw en leef volgens het motto ‘ik ben nog jong, nu kan het nog!’ (ook wel bekend als ‘yolo’), hebben we toch maar ingestemd met het voorstel van de websitebouwers: de Twitterfeed staat nog steeds op de hoofdpagina van de VESTING Website. We zijn ook meer gaan posten dan enkel de verjaardagen van leden en proberen meer volgers te behalen dan Ranomi, al kan dat nog even duren. En wie weet, ga ik zelf ook nog eens in berichtjes van maximaal 140 tekens mijn gedachten en avondmaal delen. @VESTING deze maand weer leuke activiteiten voor de boeg, waaronder Career Day en liftwedstrijd #zinin #opgevenopdeVESTINGWebsite!
Wies van Eeden VESTING Voorzitter
Jaargang 37 - GAXEX 1
53
Colofon / Adverteerders Hoofd- en eindredactie Marieke Vollebregt Redactie Wies van Eeden Arthur Molenaar Noortje Stolk Michiel Tammeling Lasse Vuursteen Marieke Vollebregt Ruben te Wierik Tim van Wilsum Lay-out Marieke Vollebregt Tim van Wilsum Michiel Tammeling
2
APG
4
TNO
53
Flow Traders
54
Towers Watson
Ontwerp lay-out Fred Heijnen Melinda Jagersma Bram de Jonge Arne Wolters Acquisitie Marina Kouw Redactieadres VESTING Magazine Commissie Postbus 800 9700 AV Groningen Tel: (050) 363 70 62 E-mail: gaxex@devesting.nl Oplage 600 Druk Flyeralarm Bronnen op navraag beschikbaar bij de redactie
VESTING is geliĂŤerd aan de Economische en Bedrijfskundige Faculteitsvereniging
54
Semester 1.1 - (2013-2014)
NOTHING BEATS WINNING
Do you thrive on outsmarting your competition? Flow Traders is looking for Junior Traders with excellent mathematical and analytical skills combined with an interest in global financial markets. In this challenging position you manage and optimize our daily position in a wide range of financial products. If you want to be part of our winning team, don’t hesitate to apply for the Junior Trader position via our website: www.flowtraders.com For more information please email: careers.amsterdam@nl.flowtraders.com or call Floor de Wit on 020-7996799.
Flow Traders is an international leading trading house.
Amsterdam
•
New York
•
Singapore
Hi, I’m
Mark
I work at Towers Watson, and today I did something extraordinary.
yourimagination. You’ve nearly completed your degree, and you’re ready for what’s next: a job that will inspire you, make you think and put your skills to the best use. But don’t you really want more than that? Go beyond your expectations at Towers Watson. If you join us, you’ll often be challenged to do something extraordinary. From the start, you’ll team with senior associates to learn on the job and interact with clients on projects that help improve their business. And along the way, you’ll be in charge of your own career, working with your manager to decide what’s next and how to get there. Sound good? Then plan to Go Beyond at Towers Watson.
Towers Watson. A global company with a singular focus on our clients.
Benefits Risk and Financial Services Talent and Rewards Exchange Solutions towerswatson.com