3 minute read
‘Ouders zijn niet altijd verantwoordelijk voor het gedrag van hun kind’
Is het niet makkelijker om ouders simpelweg nu te vragen hoe ze vroeger opgevoed zijn?
Toen ze zelf nog maar een kind was, wist Susan Branje (1973) al dat ze zich bezig wilde houden met de ontwikkeling van kinderen. Al vrij snel had ze haar keuze gemaakt: ze zou ontwikkelingspsychologie gaan studeren in Nijmegen. Daar promoveerde ze in 2003 cum laude, op een onderzoek naar de relaties van adolescenten. Rond die tijd begon ze ook bij de Universiteit Utrecht, waar ze momenteel leidinggeeft aan de grootschalige RADAR-studie.
RADAR probeert conclusies te trekken over de rol van de omgeving in het opgroeien van kinderen door over langere tijd gegevens te verzamelen over mensen. De focus ligt hierbij op de adolescentieperiode. Dit soort onderzoek brengt ons elke dag een stukje dichter bij een antwoord op de eeuwenoude vraag: worden we wie we zijn door onze genen, of onze opvoeding? Is het nature of nurture?
De RADAR-studie is gericht op het gebruik van zogeheten longitudinale data. Wat betekent dat?
‘Dit houdt in dat je mensen over een langere periode volgt. Veel onderzoek bevraagt een groep deelnemers maar één keer. Dan wordt er gekeken naar hoe ouders kinderen nú opvoeden, of naar het gedrag van een ouder tegenover hun kind op dát moment. Wij onderzoeken juist of ouders hun kinderen bijvoorbeeld net zo opvoeden als zijzelf zijn opgevoed. Eigenlijk wil je dan ook weten hoe het met die ouders vroeger is gegaan, en of je daar vergelijkbare patronen in ziet, overdracht noemen we dat.’
‘Als je dat met terugwerkende kracht zou bevragen, dan zijn de herinneringen van mensen gekleurd door hun huidige ervaringen. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat ouders het wel fijn vinden om op hun kind te lijken, of zich vooral de negatieve of juist positieve dingen van vroeger herinneren. Daarom zijn longitudinale data hier heel belangrijk, om te kijken of er sprake is van overdracht en wanneer die dan precies plaatsvindt. Ook heb je simpelweg meerdere meetmomenten nodig om de gehele ontwikkeling van een kind te kunnen meten.
Er zijn niet veel van dit soort langdurige onderzoeken in de wereld, maar in Nederland zijn er wel een paar bij het CID. We behoren wat dat betreft tot de wereldtop.’
Zitten er ook nadelen aan deze methode?
‘Inhoudelijk is er niet veel op aan te merken, omdat ze inderdaad heel rijke gegevens oplevert. De nadelen zijn vooral van praktische aard; het is lastig om zulke grote longitudinale gegevensverzamelingen overeind te houden. In Nederland zijn er voor de sociale wetenschappen – anders dan voor de bètawetenschappen – geen grote langdurige subsidies. Je moet dus steeds opnieuw zorgen voor financiering. Dat maakt het helaas ook moeilijker om deelnemers bij je studie betrokken te houden. Daarom moet je goed investeren in het onderhouden van de relatie met hen. Toen we begonnen met dit onderzoek waren onze allereerste respondenten ongeveer 12 jaar oud. Inmiddels hebben velen van hen kinderen, die ook weer betrokken zijn bij de studie. We zijn blij dat we zulke trouwe deelnemers hebben.’
Wat doen deelnemers allemaal binnen het onderzoek?
‘Wij kijken bij RADAR vooral naar ervaringen, dus hoe mensen, hun gezinsleden en vrienden zelf rapporteren over hun relaties en gedrag, en hoe die overgedragen worden tussen generaties. Dat is dus in de vorm van terugkerende vragenlijsten. Maar we doen bijvoorbeeld ook huisbezoeken, waarbij we taken afnemen en video’s maken van de interacties tussen ouders en kinderen. Ook verzamelen we genetische informatie van de respondenten.’
Wat is het meest opvallende wat er tot nu toe uit het onderzoek gekomen is?
‘Een van mijn promovendi heeft gekeken naar de overdracht van ouder op kind van psychopathologie, dus de mate waarin mensen zich depressief of angstig voelden. We zien daarbij een duidelijke samenhang tussen hoe ouder en kind zich voelen, maar hoe zij elkaar precies beïnvloeden is complexer dan je zou verwachten. Psychopathologische symptomen van ouders worden namelijk niet alleen direct overgedragen van ouder op kind, maar kinderen hebben ook invloed op het gedrag van hun ouders. Dat draagt vervolgens weer bij aan de overdracht van psychopathologie. Het is dus geen eenzijdig proces van ouder op kind, maar lijkt eerder een ingewikkeld samenspel waarbij ze elkaar voortdurend beïnvloeden.
Zo lokken tieners bijvoorbeeld veel veranderingen uit in een ouder-kindrelatie. Ouders zijn daarin dus niet altijd direct verantwoordelijk voor het gedrag van hun kinderen, zij reageren juist op hun kinderen. Maar door op dat moment op een passende manier te reageren, kunnen ze het gedrag van tieners wel bijsturen.’
Jullie zijn net toegekomen aan de kinderen van jullie eerste respondenten. Is het dan niet jammer dat het CID ermee ophoudt?
‘Ja, dat is zeker jammer. Je zou graag meer tijd willen hebben, bijvoorbeeld om alle gegevens van meerdere CID-studies samen te voegen. Gelukkig gaan de meeste onderzoeksprojecten gewoon door. Dat geldt ook voor de RADAR-studie, we zijn eigenlijk nog maar net gestart. Er liggen nog veel metingen in het verschiet en juist de komende levensjaren van onze respondenten zijn interessant om te volgen qua ontwikkeling. Een van onze doelen is om antwoord te geven op het nature-nurture vraagstuk. Daar zijn we nog lang niet. En ja, enerzijds probeer je hier een helder antwoord op te geven, maar anderzijds is het blootleggen van de immense complexiteit ervan ook belangrijk. We weten gewoon steeds meer dat het én én is, nature én nurture. Het blijft een voortdurende wisselwerking.’