3 minute read
die wij bedrijven is
Wat houdt jullie onderzoek precies in?
Irene: ‘Wij bestuderen hoe genen een rol spelen bij hoe ouders en kinderen met elkaar omgaan. Dat kan op veel manieren. Op basis van een groot aantal genen hebben we bijvoorbeeld drie genetische scores berekend voor ouders: voor IQ, inkomen en opleiding.
Irene Pappa (1985) studeerde biologie en geneeskunde in Athene. In 2011 kwam ze naar Rotterdam voor een promotietraject bij Generation R en een specialisatie in psychiatrie. Nu werkt ze drie dagen per week als kinderpsychiater en twee dagen als postdoc onderzoeker bij L-CID in Leiden. In haar vrije tijd speelt Irene basketbal en ondersteunt ze ongedocumenteerde migranten.
Tekst: Peter de Jong
Foto’s: Bob Bronshoff
Voor wie het nog niet wist: de onderzoekswereld is internationaal. Zo ook het CID. Het bracht promovenda Jana Runze uit
Duitsland en postdoc Irene Pappa uit Griekenland bij elkaar; samen doen zij onderzoek naar de invloed van genen op menselijk gedrag. Ze praten er enthousiast over – in vloeiend Nederlands.
Stel dat een moeder een hoge genetische score heeft voor IQ, dan zegt dit dat zij beschikt over een combinatie van genen die kenmerkend is voor mensen met een hoog IQ – al betekent dat niet automatisch dat ze ook daadwerkelijk intelligent is. We zagen dat hoe hoger ouders scoorden op IQ, inkomen en opleiding, hoe beter ze de signalen van het kind herkennen en daar vervolgens adequaat op reageren.’
Jana: ‘Daarnaast hebben we gekeken of zo’n verband ook andersom bestond. Dus of diezelfde genetische scores, maar dan bij de kinderen, een verband lieten zien met het adequaat reageren van hun moeder. Dat was inderdaad zo. Het kan dus zo zijn dat de genen van het kind het gedrag van de ouders beïnvloeden, in plaats van alleen andersom.’
Betekent dat als zowel kind als moeder een hoge genetische score heeft op die drie aspecten, het kind later per definitie succesvoller zal zijn?
Irene: ‘Nee, dat niet. Wij kwantificeren de gemiddelde invloed van erfelijkheid op bepaald gedrag, en doen dat in een grote groep mensen. We hebben het altijd over statistische kansen. Hoe iemand zich uiteindelijk ontwikkelt, is en blijft een ingewikkeld samenspel van erfelijkheid en omgeving.’
Jana: ‘Kijk naar schoolprestaties van kinderen. Kinderen die makkelijk leren kunnen die eigenschap van hun ouders hebben geërfd. Maar als er thuis niet wordt gelezen of gediscussieerd, of als de omgeving weinig waardering toont voor hun leervermogens, dan wordt de kans dat ze op school goed presteren kleiner. De wetenschap die wij bedrijven is niet zwartwit. Wij leggen een stukje in de grote puzzel van hoe nature en nurture samen de ontwikkeling van het kind bepalen.’
Hoe weten jullie dat bepaalde genen belangrijk zijn voor intelligentie, inkomen en opleiding?
Irene: ‘Doordat er veel onderzoek is gedaan in grote groepen mensen, naar zowel hun eigenschappen als hun genen. Die twee kun je vervolgens met elkaar vergelijken en combineren. Uiteindelijk wordt zo aan een bepaalde genencombinatie een waarde toegekend die samenhangt met bijvoorbeeld intelligentie, inkomen en opleiding, maar ook met eigenschappen als overgewicht of depressie. Zulke verbanden zijn altijd vrij klein, omdat veel meer factoren een rol spelen, bijvoorbeeld de invloed van de omgeving, ouders, buurt en school.’
Hoe hebben jullie je onderzoek ingericht?
Jana: ‘Bij de Generation R-studie hebben we een groep van zo’n vijftienhonderd personen rondom Rotterdam; in de toekomst worden hier ook nog de Leidse deelnemers van L-CID aan toegevoegd. Het gaat om ouders en kinderen van wie we de genetische waardes hebben gemeten. Bij hen deden we gedragsonderzoek: we keken dan hoe kind en ouder op elkaar reageerden – zowel bij mensen thuis als in een lab op de universiteit. We gingen niet zelf bij hen zitten, maar bestudeerden achteraf de videobeelden. Zo konden de interacties zo spontaan mogelijk verlopen.
We lieten ouders en kinderen bijvoorbeeld spelletjes doen waarbij ze moesten samenwerken, zoals een toren bouwen. Bij een andere taak moest een kind kralen sorteren, terwijl de ouder mocht kijken naar een leuk filmpje waarvan we wisten dat het kind het ook graag wilde zien. Het was de taak van de ouder om desondanks het kind te motiveren om toch de kralen te blijven sorteren.’
Heeft een kind dat in een slechte wijk opgroeit met probleemouders een kans om de universiteit te halen?
Irene: ‘Ja, dat kan zeker. Jonge kinderen zijn vooral afhankelijk van wat de omgeving te bieden heeft – met name de ouders. Oudere kinderen kunnen die omgeving veel meer zelf bepalen, bijvoorbeeld via hobby’s en vrienden. Daar komt bij dat iemand die graag en makkelijk nieuwe dingen leert, eerder op zoek zal gaan naar nieuwe uitdagingen en nieuwe omgevingen.’
Wat voor waarde heeft genetisch onderzoek voor de gedragswetenschappen?
Jana: ‘De oorzaken van gedrag aanwijzen is heel complex. De ontwikkeling van een kind is een ingewikkeld samenspel tussen genen en omgeving. We weten al veel over de invloed van de omgeving. Als een kind niet voldoet aan wat je verwacht op basis van zijn of haar aanleg, dan is het goed te kijken naar de omgeving. Zijn er problemen thuis, of gaat het op school niet lekker? Hoe meer genetische kennis we hebben, hoe meer we te weten komen over hoe belangrijk het is om iets aan de omgeving te veranderen.’
Jana Runze (1992) studeerde psychologie aan de Universiteit van Twente en gedragswetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Deze zomer promoveert ze aan de Vrije Universiteit, onder andere op haar onderzoek binnen L-CID en de samenwerking met Generation R. Jana doet aan volleybal en hardlopen en zet zich in voor straathonden.