Voor pr oef j e
Uz i eteens el ec t i eui tons l edenmagaz i neVogel s . Wor dl i denont v angdi tpr ac ht i ge magaz i ne5xperj aart hui s .
AALSCHOLVER Markus Varesvuo/Agami
Variaties in vogelbestek
GROTE ZILVERREIGER Yves Adams/Vilda
Elke vogel eet zoals-ie gebekt is. Met lepels, messen, zagen, lamellen, weerhaakjes of nog ander bestek. Bon appétit! TEKST MONICA WESSELING
ls je allemaal in dezelfde vijver vist, kun je je maar het beste specialiseren in menu en vangtechniek. Zo kun je immers de buit verdelen zonder al teveel concurrentie of gekissebis. Een evolutionair principe dat leidt tot een feest van rare bekken. De grote zilverreiger houdt het simpel; hij is uitgerust met een rechte bek, scherp als een dolk. En zo gebruikt hij hem ook. Doodstil staand of prudent sluipend loert hij op vissen. Heeft hij er een in het vizier dan schiet de snavel naar voren. Hij spietst de vis, werpt hem omhoog en vangt hem met de kop naar voren op. Hap-slik-weg. De aalscholver gebruikt
PAPEGAAIDUIKER Jeroen Stel/Kina
A
een snavelhaak om vissen te grijpen; verder is zijn kunstje hetzelfde als van de grote zilver. Een kundig kunstje, maar van een totaal andere orde dan wat de meester-verzamelaar papegaaiduiker laat zien! Zijn tong is voorzien van weerhaakjes waarachter
de gevangen vissen blijven hangen. Die tong drukt hij tegen de bovenkant van zijn ruwe gehemelte, zodat hij zijn bek kan openen zonder zijn eerdere vangst te verliezen. Forse vissen kan hij kwijt in zijn diepe mondhoeken. Tien vissen in één snavel lukt met gemak. >
VOG E LS 04/17•23
Slobberaar flamingo dineert tussen de poten en met de snavel op z’n kop
FLAMINGO Bas Sula
geperst. Het voedsel blijft achter de ruim honderd lamellen hangen en hoeft alleen nog te worden doorgeslikt.
D
e Europese flamingo en slobeend pakken het weer anders aan. Beide hebben in de snavel lamellen, zoals de baleinen van een walvis. De flamingo gebruikt zijn forse tong om water in en uit te pompen; garnalen, insecten, kreeftjes en schelpdieren blijven
kansloos achter de lamellen hangen. Hij neemt er wel een vreemde houding voor aan: kop tussen de poten en ondersteboven. Alleen zo kan hij langdurig zijn snavel in het water houden. De bek plat op het water leggen is – vooral door die lange poten – veel
moeilijker. In de loop van de evolutie heeft de flamingo lekker veel ruimte in de bovensnavel gecreëerd. De slobeend – what’s in a name? – slobbert meer dan hij zuigt. Water verdwijnt met algen en insecten naar binnen en wordt vrijwel direct ook weer naar buiten
De snavels van eider en kluut zijn allebei supergevoelig dankzij de lichaampjes van Herbst waarmee de binnenkant bekleed is. Zulke mechanoreceptoren hebben wij ook op onze vingertoppen, maar onze gevoeligheid haalt het niet bij die van kluut en eider. De kluut maait met licht geopende snavel door water en slik. Zodra hij een prooi voelt, is het een kwestie van sluiten en slikken. Maar de eidereend slaat alles wanneer het om subtiliteit gaat. De vogel kan met zijn snavel precies de verhouding tussen schelpdikte, vlees en water bepalen. Vooral de verhouding schelpmassa-vlees luistert heel nauw. Eiders kraken complete schelpen in hun maag. Dan moet de vleesopbrengst opwegen tegen de energie die het kraken kost •
SLOBEEND Markus Varesvuo/Agami
KLUUT Menno van Duijn/Agami
EIDER Jan van der Greef/Buiten-Beeld
VOG E LS 04/17•25
KERKUIL Jeroen Stel/Kina
Een half leven met de kerkuil TEKST HANS PEETERS
Johan de Jong uit het Fr i e s e U r e t e r p k a n zich geen leven zonder ke r k u i l e n v o o r s t e l l e n . Een half leven terug werd hij gegrepen door deze geheimzinnige nachtvogel en die heeft hem nooit meer losgelaten. Dankzij D e J o n g i s o n z e ke r k u i l op het nippertje gered. B i n n e n ko r t v e r s c h i j n t een nieuw boek over de vogel van zijn leven.
VOGE LS 04/17•39
Een kerkuil vliegt met prooi naar de nestkast om
'Overdag gaf ik les en ’s nachts zat ik, met liters koffie, in mijn eenzame observatiepost'
foto: Hans Peeters/VBN
Johan de Jong
Voor zijn onaflatende inzet voor de kerkuil werd Johan de Jong al in 1995 door Vogelbescherming onder-
ls vogelliefhebber en biologieleraar kwam Johan de Jong in 1973 in contact met Sjoerd Braaksma; die deed voor het toenmalige R.I.N. (Rijksinstituut voor Natuurbeheer) onderzoek naar de kerkuil. De nachtvogel beleefde indertijd een dramatische terugval en de noodzaak tot bescherming was groot. De Jong: “Ik timmerde een eerste nestkast en besloot me in te gaan zetten voor de kerkuil. In mijn klas vertelden de kinderen van boer Poppinga uit Beetsterzwaag dat er kerkuilen in hun boerderij zaten. Samen met Anne van der Wal ging ik kijken en hebben we de jongen geringd. Het was de eerste keer dat ik een kerkuil in mijn handen had.” Gebrek aan muizen en aan broedplaatsen Begin jaren zeventig telde Nederland nog slechts 200 tot 350 broedparen. Oorzaak van de achteruitgang was het gebruik van bestrijdingsmiddelen, waardoor er minder muizen waren: het hoofdvoedsel van de kerkuil. Ook werden veel kerken ontoegankelijk gemaakt voor de nachtvogel. Galmgaten werden afgesloten met gaas om duiven en kauwen te weren, maar daarmee werd de kerkuil van zijn belangrijkste broedplaats afgesneden.
foto: Marcel van Kammen
scheiden met de Gouden Lepelaar.
A
Hectometerpaaltjes langs de A7 zijn voorzien van een rol, zodat een kerkuil er niet op kan blijven zitten. Dat kunnen ze wel op de verder van de rijbaan geplaatste hoge zitstok. Gerealiseerd met een bijdrage van het Bettie Wiegman Fonds.
Naast zijn werk als leraar studeerde Johan de Jong in die tijd biologie. “Voor mijn studie moest ik twee jaar onderzoek doen. Omdat ik overdag werkte, zocht ik iets wat zich ’s nachts afspeelde. De kerkuil kwam als geroepen. Om de soort beter te kunnen beschermen was onderzoek naar gedrag en voedselkeuze nodig. In een boerenschuur waar een paar broedde bouwde ik op twaalf meter hoogte een schuiltent. Overdag gaf ik les en ’s nachts zat ik in mijn eenzame observatiepost. Ik hield me wakker met vele liters koffie. Op het moment dat het mannetje een muis naar zijn jongen bracht, klom ik naar het nest en pakte de prooi af. Na de muis gemeten en gewogen te hebben, gaf ik hem weer terug. Het gebeurde een keer dat zo’n jong de muis voor mijn neus direct opat.” Hulp van koninklijke zijde “Zo ging dat in de tijd toen hulpmiddelen nog zeer beperkt waren”, herinnert De Jong zich. “Ik ging op zoek naar een filmcamera met een zeer lichtgevoelige lens, zodat ik niet steeds naar het nest hoefde te klimmen. Ik wist dat de optische fabriek Oude Delft dergelijke apparatuur fabriceerde en nam contact met ze op. Daar hoorde ik dat men zo’n kostbare camera aan Prins Bernhard aangeboden had. Ik schreef hem een brief en na anderhalve week kreeg ik een telefoontje van Soestdijk. Hij gaf me de camera in bruikleen en ik heb er jarenlang plezier van gehad.” Een land vol nestkasten Na zijn studie liet Johan de Jong de kerkuil niet meer los. Samen met Anne van der Wal werden honderden nestkasten in boerderijen geplaatst. Gebrek aan nestlocaties was immers een van de oorzaken van de achteruitgang. Na de strenge winter van 1979 bereikte de kerkuilenpopulatie een historisch dieptepunt met amper 100 broedparen. De Jong richtte de Kerkuilenwerkgroep Nederland op en stimuleerde vogelwerkgroepen in het hele land om ook
foto: Jeroen Stel/Kina
zijn jongen te voeren.
nestkasten op te gaan hangen. Vogelbescherming loofde in die tijd een premie uit van 25 gulden per geslaagd broedgeval. Dankzij de inzet van honderden vrijwilligers hangen er in Nederland momenteel zo’n 12.000 nestkasten en broeden er in goede jaren meer dan 3000 paren. De kerkuil lijkt voorgoed van de ondergang gered. Briljant idee voorkomt slachtoffers langs de snelweg Voor De Jong geen reden om rustiger aan te doen. Hij startte een telemetrieonderzoek waarbij vogels gezenderd werden. Daaruit bleek dat kerkuilen vaak jagen in de bermen van snelwegen, maar dat ze daardoor ook vaak het slachtoffer worden van voorbijrazende auto’s. Nota bene ter hoogte van Beetsterzwaag, waar het kerkuilenwerk van Johan de Jong begon, doet zich een knelpunt voor langs de A7. In een periode van vijf jaar telde men hier 34 dode kerkuilen. Het bleek dat de vogels de hectometerpaaltjes pal naast de snelweg als uitkijkplaats gebruikten. Met vaak dramatische gevolgen.
In samenwerking met Rijkswaterstaat ontwikkelde De Jong een kerkuilonvriendelijk paaltje. Bovenop het hectometerbordje is een draaibare rol gemonteerd. Zodra een uil neerstrijkt draait de rol weg en verliest de vogel zijn evenwicht. Dit voorkomt dat de uilen te dicht langs de snelweg gaan zitten en er vervolgens jagen. Als alternatief zijn hogere uitkijkposten verder weg van de snelweg geplaatst. En het werkt. De afgelopen drie jaar werden nog slechts twee vogels aangereden.
Johan de Jong
De Kerkuil ecologie, gedrag en bescherming
BOEK DE KERKUIL
Vertrouwen in de toekomst Johan de Jong ziet zijn jarenlange werk voor de kerkuil beloond. De soort is voorgoed van de ondergang gered. Toch is De Jong niet helemaal gerust: “Het steeds uitbreidende wegennet blijft een zorg. Ook worden tegenwoordig veel boerderijen verkocht of gesloopt. Daarmee dreigen opnieuw belangrijke broedplaatsen te verdwijnen. Gelukkig zijn er nu wel veel meer mensen begaan met het lot van deze prachtige vogel. Dat schept vertrouwen.” •
Op de Landelijke Uilendag op 7 oktober in Meppel verschijnt een geheel herziene uitgave van het boek ‘De Kerkuil – ecologie,
gedrag en bescherming’ door Johan de Jong. Het boek zal ongeveer 200 pagina's bevatten met veel kleurenfoto's en kost € 24,95. Verkrijgbaar in de winkel van Vogelbescherming in Zeist.
VOG E LS 04/17•41
PRACHTVOGELS
DWERGMEEUW Markus Varesvuo/Agami
ke opmerkelij n soorten va ijst L e od R de
Een dwerg van een meeuw De mysterieuze speld in de hooiberg. Een wat manke metafoor, maar toch: vind maar eens een vogel, nauwelijks groter dan een merel, op honderden meters uit de kust. Sommige verwoede vakverslaafden doen het. Ecologen en zeetrektellers. Hun hart springt op als ze een kleine, zwart-grijs-witte vogel boven de schuimkoppen zien dansen. Een dwergmeeuw! De metafoor gaat mank omdat dwergmeeuwen zelden alleen vliegen. En een bosje van duizend spelden vind je heel wat makkelijker dan één. In feite zijn de aantallen nóg groter. Als je op 12 of 13 april op de pier van IJmuiden had gestaan, dan had je meer dan de helft van de wereldpopulatie dwergmeeuwen voorbij zien trekken. Mits je geoefend bent en een dure telescoop hebt, natuurlijk. Want in heel korte tijd zoeven die 20 tot 25 duizend piepkleine meeuwen langs de kust en over het IJsselmeer van zuidelijk Europa naar hun broedgebieden in Polen, Finland en Rusland. In de goede oude tijd, toen we nog een Koninginnedag hadden, was het voor die ecologen en zeetrektellers dubbel feest, want dat was ook Dwergmeeuwdag. Maar de kleintjes hebben de klok vooruit gezet: tegenwoordig komt de bulk veertien dagen eerder voorbij. Echt bewezen heeft niemand het, naar het schijnt, maar er zijn weinig deskundigen die deze verschuiving níet aan klimaatverandering toeschrijven.
TEKST RENÉ DE VOS
Er is sowieso ergerlijk weinig bekend over de dwergmeeuw. Ja, hij is klein natuurlijk, fragiel zelfs. Je zou hem eerder voor een visdiefje dan voor een meeuw aanzien. En buiten de winter heeft hij een donkere kop, net als de kokmeeuw en zwartkopmeeuw. Ornithologen noemen dat een kopkap, wat een beetje raar dubbelop lijkt. De dwergjes broeden in grote zoete of brakke wetlands, dat weten we ook. En ’s winters hangen ze rond op de Atlantische Oceaan. Maar waarom ze, op spaarzame uitzonderingen na, alleen in Noordwest-Europa voorkomen? En waarom die populatie nooit veel groter of kleiner wordt dan die 20 tot 25 duizend? Het is een raadsel. Als we nu toch eens zeker wisten waar deze diertjes van leven; dan liet zich misschien veel meer verklaren. “We vermoeden dat ze vislarven eten en kleine insecten die de pech hadden in zee te vallen. Meer kunnen ze ook niet aan met hun pincetsnaveltjes van twee centimeter. Maar in twintig jaar heb ik het nog nooit gezien. Vreselijk soms, die voedselecologie”, verzucht dr. Mardik Leopold van Wageningen Marine Research. Een ander probleem: “We vinden ook nooit dooie dwergmeeuwen.” Dus maagonderzoek, zoals zijn collega Jan Andries van Franeker al decennia doet – en daarmee het plastic-probleem aan het licht bracht – is er evenmin bij. “Maar mooi issie wel”, vindt onderzoeker Leopold. “In het voorjaar heeft-ie een prachtig zachtroze borst.” Het mannetje of het vrouwtje? “Geen idee; je ziet het verschil niet.”
VOG E LS 04/17•7