De man van Staal ...
Brabants Landschap
… In de Ban van de Ring In het ‘ Jaar van de Kievit’ (2016) is verder onderzoek gedaan naar de oorzaken van de lage kuikenoverleving. Daarvoor zijn landelijk acht gebieden uitgekozen om er te experimenteren met braaklegging en randen; en als referentie acht andere waar géén speciale maatregelen zijn getroffen. Van deze in totaal zestien gebieden liggen er drie in Brabant. De Beerse Overlaat (BO) is gekozen vanwege de klei, je kunt er makkelijk plas-dras toepassen. De andere twee gebieden liggen op zand. Bij Sint-Oedenrode (SO) is braaklegging en uitgestelde bewerking in combinatie met randen toegepast. In een gebied bij Reusel (RE) zijn geen maatregelen genomen, om een vergelijking te kunnen maken met SO. Cruciaal bij dit veelomvattende onderzoek was het ringen en nauwlettend volgen van de kuikens. Waarom eigenlijk? We vragen het aan de ringer in kwestie, Jan Staal: ‘Als je overleving nauwkeurig in beeld wilt krijgen, is er maar één type onderzoek dat daar definitief uitsluitsel over kan geven: ringen. Reproductie kun je voor een deel ook als waarnemer aantonen, maar nog veel beter aan de hand van ringgegevens. Want ook al zie je dat een nest is uitgekomen, dan kun je nog niet weten wat daarvan overleeft.’ Niet zonder reden is bij dit specifieke onderzoek gebruik gemaakt van opvallende kleurringen: ‘Gewone ringetjes kun je van afstand alleen maar aflezen met speciale telescopen, die niet iedereen zich kan veroorloven. Door een kleurring met ‘vlag’ en codering te gebruiken, waren de pullen te volgen voor de vrijwillige weidevogelbeschermers, al bleef het nog een hele
lente 2017
klus; waarvoor hen veel lof moet worden toegezwaaid. [In de drie gebieden gaat het in totaal om 50 waarnemers, red.] Wat mij opviel was hun enorme inzet en enthousiasme en ook op de communicatie was niets aan te merken. In BO heb ik 70 pullen geringd en 52 tevens voorzien van een vlag, in SO is het 31 /21. De opzet was om per gebied 50 pullen te halen, maar daar kwamen we in SO eenvoudig niet aan. Het zat ons tegen dat het héle seizoen slecht was, met veel regen, waardoor de kuikens al in een vroeg stadium risico liepen om te verdrinken, verhongeren of verkillen. Veel (gevlagde) kuikens zijn zoek geraakt of dood teruggevonden. In BO bleven er 15 over, in SO 3. In dat laatste gebied speelde zich een bizarre situatie af. Toen de kuikens ouder werden, trad langdurige droogte in. Op zeker moment waaide er vanuit de Dommelbeemden vochtige lucht over de A50 richting het weidevogelgebied. Omdat ze op de gortdroge akkers niets van hun gading konden vinden, gingen kuikens erop af en sneuvelden onder de autobanden. Vanwege al deze tegenslag heb ik bij het Vogeltrekstation (VT) in Wageningen aangegeven dat 2016 verre van een representatief jaar was en we uit het onderzoek onvoldoende conclusies kunnen trekken. Gelukkig ziet het er naar uit dat we dit project in 2017 kunnen vervolgen.’
‘Er moeten veel vogels door je handen zijn gegaan’ Door de precisie waarmee het gepaard gaat, móet gaan, is ringen een fascinerende bezigheid voor niet ingewijden. Hoe wordt je überhaupt ringer? Moet je er veel voor doen / la-
17
ten? Is het voor iedereen weggelegd? ‘Ik heb een algehele vergunning, wat betekent dat ik álle vogels mag ringen, met élk vangmiddel. Je moet voor elke groep apart - roofvogels, zangvogels, weidevogels etc. - worden opgeleid en daar ook examen in afleggen, bij een ander dan die jou heeft opgeleid. ‘Ringen’ is een heel andere discipline dan ‘waarnemen in het veld’, wat je overigens ook moet beheersen. Het is een leerproces van jaren, zeker met zangvogels. Er moeten veel vogels door je handen zijn gegaan vóór je het ringen beheerst. Maar gelukkig word je er steeds handiger in en dan gaat het snel. Dat is voor de vogels belangrijk, want die vinden het natuurlijk eng en kunnen aan stress overlijden. Je moet het ‘in de vingers hebben’, anders kun je nooit een deugdelijke ringer worden. Merk ik dat als opleider, dan laat ik iemand niet doormodderen en zeg de aspirant-ringer dat het geen zin heeft om door te gaan. Voor hem / haar misschien sneu, maar het gaat uiteindelijk om de vogels. En er komt héél veel bij kijken. Naast de soort moet je ook de leef-
tijd en het geslacht leren bepalen en de maten goed kunnen nemen: ringen staat immers ten dienste van de wetenschap. Standaard heb ik bij het uitvoeren van projecten alle maten ringen in mijn auto liggen, zodat ik niet voor verrassingen kom te staan. Wat mij voor de voeten / handen komt, kan geringd worden, tot en met de grote roofvogels aan toe.’
Er als de kippen bij zijn Wat komt er allemaal kijken bij het ringen van een kievit? ‘De truc bij weidevogels is om er al bij te zijn wanneer de eieren uitkomen, want je wilt ze in een zo vroeg mogelijk stadium ringen. Ik kan je foto’s laten zien van kuikens die nog nat zijn: ik neem ze meteen onder handen. Waarom? Ring ik een jong vlak vóór hij vlieg-vlug is, dan kan het valse beeld ontstaan dat een hoog percentage het vlieg-vlugge stadium bereikt en krijgen we geen goed inzicht in wat er daarvóór gebeurt. Ze moeten dus zolang mogelijk met hun kleurring worden gevolgd. Maar er zit ook een praktische
18
Brabants Landschap
kant aan. Als ze net uitkomen of uitgekomen zijn, bevinden de jongen zich nog op het nest of net daaromheen. Twee dagen later sjouwen ze al overal rond door de vegetatie en dan moet je ernaar zoeken. Dat kost veel tijd en levert gevaar op van verstoring en vertrapping. Gelukkig is het ringen van weidevogels een stuk makkelijker dan van bijvoorbeeld een goudhaantje of winterkoninkje, met hun fragiele pootjes. Een kievit van een dag oud, je ziet het bij alle weidevogels en steltlopers, heeft al volwassen hielgewrichten. Dat is omdat ze als ‘nestvlieders’ meteen de wijde wereld in worden gestuurd en dus goed moeten kunnen lopen. De ringmaat past in ieder geval perfect boven het hielgewricht van zo’n prille pul.’
Ringen, een kwestie van inzet … Je wilt er zo vroeg mogelijk bij zijn. Is het dan niet slim om bij het nest te gaan zitten wachten tot het openbreken van de eieren? ‘Nee. Ik kan je foto’s laten zien waarop het ei al is aangepikt en het snaveltje zichtbaar, maar het tóch nog één of zelfs twee dagen duurde voor het jong uitkwam. Door een ei te ‘schouwen’ in een bakje water kun je ongeveer vaststellen hoe lang het is bebroed en het nog duurt voordat het uitkomt. Ook de waarnemers in BO en SO bedienden zich van deze techniek. Ze belden me dan, ‘Jan, ze staan op punt van uitkomen’, en dan ging ik er meteen op af, al was het avond.’ Op die manier steek je er wel érg veel tijd in. ‘Ja, voor vier eieren rijd ik als het moet vier keer op en neer. Je kunt het liefdewerk noemen, maar het is vooral zo belangrijk voor het onderzoek. Want wil je het over-
lente 2017
leven van de kuikens écht goed in kaart brengen, dan probeer je van zoveel mogelijk nesten zoveel mogelijk kuikens te ringen. Ik heb er heel veel kilometers voor gereden. Als ze me bellen en ik kan ‘s morgens niet dan doe ik dat ‘s middags of desnoods ‘s avonds. Dit project vind ik echt heel bijzonder en ik wil er als ringer graag mijn steentje aan bijdragen, want met waarnemen alléén kom je er niet.
… en discipline Al in 2013 heb ik het VT kunnen bewegen om aan het ‘Jaar van de Patrijs’ een ringproject te koppelen. We werkten met ‘wingtags’, een soort vleugelmerk, waar net als bij kleurringen veel van af te lezen valt. Met een zendertje volg ik nu al bijna 3 jaar een patrijzenhaan bij Elsendorp. Een hen waarmee ik dat deed op vliegbasis Volkel is na 1,5 jaar gepredeerd. Ringen is een bezigheid waar tijd in gaat zitten en die moet je erin willen steken. Dat lukt niet altijd als je een baan hebt. Ik ring al 25 jaar, ben altijd natuurliefhebber geweest en nam me voor om na mijn pensionering 14 jaar geleden nog veel intensiever met het vogelringwerk aan de slag te gaan. Dat is ook gebeurd, ik ben niet bepaald in een zwart gat gevallen.’ En het ziet er naar uit dat de vogelstudie en -bescherming nog lang plezier zal hebben van de stoere 70-jarige. Want de inzet van deze oud-marechaussee wordt slechts geëvenaard door zijn discipline.
… er vroeg bij zijn Hoeveel mensen ringen? ‘Landelijk ruim 500, waaronder 150 professionele, verbonden aan
19
de universiteiten van Groningen, Wageningen, Nijmegen, Leiden en Utrecht. Gelukkig is er de laatste jaren weer aanwas van jongeren. Meestal zijn het studenten die in het kader van (veld)onderzoek enthousiast worden over ringen en dan is de volgende stap niet moeilijk. Het VT heeft nu ook een eigen ringstation, waar studenten van de WUR (Wageningen University & Research) bij betrokken zijn en een opleiding kunnen volgen.’
… de lange adem … Welke inzichten verschaft het ringen ons eigenlijk? ‘Ringgegevens, die in ons land al sinds 1911 worden verzameld, hebben veel duidelijk gemaakt over het trekgedrag van vogels. Daar worden nu ook zenders voor ingeschakeld, een type onderzoek dat steeds meer wordt toegepast maar niet álle geheimen kan achterhalen. Want volg je een individuele vogel op de zender naar een bepaalde locatie, dan weet je nog niet waar het gros zich ophoudt. Intensief ringonderzoek zal daarnaast altijd nodig blijven. Het is aantoonbaar de meest betrouwbare methode om achter de dispersie, reproductie en overleving van soorten te komen. Het is vooral ook lange termijnwerk, Je begint pas inzicht te krijgen in populatie-ontwikkeling na een termijn van 3 à 5 jaar en dan nog maar van een bepaalde soort op een bepaalde locatie in een bepaalde habitat. Om voor het héle land conclusies te kunnen trekken, zul je over een véél langere periode bezig moeten zijn. Alle gegevens die wij, ringers, verzamelen komen terecht bij het VT en op al die data kunnen dan analyses worden losgelaten.’
… en met een open blik op de wereld ‘Ringen kan ook andere zaken aan het licht brengen, zoals klimaatsverandering. Neem het usutu-virus, dat eind vorig jaar zoveel in het nieuws kwam. Voor het eerst werd het aangetoond in 1959, in Zuid Afrika. Sprongsgewijs kwam het door middel van steekmuggen naar Europa. Het is al langer bekend uit Oostenrijk, Kroatië en Hongarije en sinds een paar jaar speelt het in Duitsland. Het heeft daar genadeloos toegeslagen, in bepaalde delen van het land is de merel-stand met 90% weggevaagd. Naar aanleiding daarvan vroeg het VT om van de merels, zanglijsters en huismussen die wij vangen er ook een paar te ‘bemonsteren’. Dat wil zeggen dat je uitstrijkjes neemt van keel en cloaca en bloed afneemt uit de vleugel. Je moet er een aparte ontheffing voor hebben op de ‘Wet op de dierproeven’. En ja hoor, drie door mij bemonsterde merels bleken het te hebben. Het is ook al aangetroffen bij grasmus en zwartkop. Welke gevolgen gaat dit virus op termijn nog hebben voor onze zangvogelwereld … We zitten er in ieder geval bovenop, meer kun je niet doen. Door de opwarming van de aarde komen er wel meer enge ziektes onze kant op, zoals het West Nile-virus. Om dit in de gaten te houden heeft het Erasmus Medisch Centrum (EMC) begin 2016 gevraagd bloed af te nemen van trekvogels die terugkeren uit Afrika en Azië. Ondanks het slechte weer wist ik 41 kwartels te ringen, waarvan ik er 28 bemonsterde.’
20
Brabants Landschap
Er valt nog zoveel te onderzoeken … Het is duidelijk dat het ringen van vogels hier inzicht kan verschaffen in de toestand elders in de wereld, maar laten we terugkeren naar het ‘Jaar van de Kievit’ in BO en SO. Kunnen er al conclusies uit het onderzoek worden getrokken? ‘De verzamelde gegevens zeggen niet alleen iets over de overleving, maar ook over het terreingebruik. Dat laatste moet beter in kaart worden gebracht, wil je komen tot een effectieve bescherming. Een kievit is veel lastiger te volgen dan je denkt. Dat zit hem in zijn gedrag. Net als de kuikens van andere weidevogels zijn kievitenjongen erg mobiel. Als de pullen nog jong zijn alarmeren de ouders luid, maar met het opgroeien zitten ze over een veel groter gebied verspreid. Dan heeft alarmeren minder zin. En voor ons zijn ze haast niet meer waar te nemen. Terwijl een scholeksterkuiken totdat hij vlieg-vlug is door zijn ouders wordt gevoerd, moet een kievitskuiken vanaf dag één zelf zijn kostje bij elkaar scharrelen. Zijn verbranding is daardoor hoger en hij doet er bijgevolg een stuk langer over om vlieg-vlug te worden. 70% van zijn energie verspilt hij om aan de gang te blijven
lente 2017
en 30% aan groei, terwijl het verwende scholeksterjong veel harder en sneller kan groeien. Van alle weidevogels heeft de kievit de langste opgroeiperiode. Helaas blijkt de energiebalans van de jonge kievit binnen de moderne landbouw bijzonder ongunstig uit te pakken. En het veranderende klimaat draagt er het zijne toe bij. Omdat ze leven van op de bodem levende insecten - aan wormpjes beginnen ze pas na 2 à 3 weken - sterven jonge kieviten massaal bij een lange regen- of koudeperiode. Want al die kleine kevertjes en spinnetjes zijn sterk weersafhankelijk. Als het te nat of van de andere kant te droog is, komt het bodemleven eenvoudigweg niet op gang. Lange, natte, koude lentes zijn funest voor de kievit. De lieflijke, geleidelijk verlopende lentes van vroeger heb je niet meer. En maar al te vaak volgt er een loeihete gortdroge zomer op. Ringen is veel meer dan alleen maar een vogel een ringetje omdoen. Je draagt bouwstenen aan voor de wetenschap en helpt mee aan de bescherming van een soort. Met het onderzoek in BO en SO is nieuwe kennis opgedaan.’
Wat een weelde in ... De wonderen van plas-dras
In de Beerse Overlaat ten noorden van Oss zijn optimale condities geschapen voor de kievit en andere weidevogels. Als experiment is het begonnen in 2014, over een totale oppervlakte van 28 hectare. Vanwege het overdonderende succes in dat jaar zelf en de jaren daarop, worden de maatregelen dit jaar uitgebreid over 80 hectare. Weilanden worden komvormig gemaakt waarbij in het midden een laag van 5 tot 20 cm water blijft staan. Dat is het foerageergebied, gebroed wordt aan de hogere randen en op eilandjes middenin. Stalen
windmolens malen water in de kommen, het water drijft insecten en andere kleine diertjes naar de oppervlakte en de droge randen: ziedaar de voedselbanken van de vogelwereld. In vier jaar tijd zijn er al 159 soorten vogels gespot. Let wel, de foto’s op deze pagina’s zijn niet genomen in natuurreservaten, maar op boerenland in gangbaar gebruik. De boeren krijgen een vergoeding voor gederfde inkomsten. Hulde voor de betreffende agrariÍrs en de provinciale overheid die dit financieel mogelijk maakt.
22
... de Beerse Overlaat
23