De stoerste vogel van Nederland Maar toch ‌
4
Brabants Landschap
lente 2017
Heeft de kievit nog een kans? Door Thijs Caspers en Marco Renes
Inleiding
Vanaf halverwege de jaren ’90 neemt het aantal broedende kieviten in ons land in rap tempo af, vanaf 2005 zelfs met 5% per jaar. Dit maakt dat de stand in 20 jaar tijd is gehalveerd. Men schat het aantal paren - de marge is ruim - tussen de 160.000 en 240.000, gemiddeld dus op 200.000. Dit lijkt een groot aantal, dat evenwel kan verdampen als sneeuw voor de zon. Dat moment lijkt straks te komen wanneer de maximumleeftijd van een kievit is bereikt. Want wanneer er zo bitter weinig jongen groot blijven worden als nu het geval is, dondert op een gegeven moment de bevolkingspiramide van deze oer-Nederlandse vogel onverbiddelijk als een kaartenhuis in elkaar. Eerder verging het zo ook veldleeuwerik en patrijs, het wordt angstwekkend stil op het platteland, qua natuurgeluiden (op ganzengesnater na dan). Dit onderkennende, mede hierop geattendeerd door de vrijwilligersgroepen in het veld, kaartte het Cöordinatiepunt Landschapsbeheer (CL) van Brabants Landschap dit probleem aan bij de Provincie. Die gaf het CL gelijk de opdracht onderzoek te doen naar nieuwe beschermingsmaatregelen. Ze werden vanaf 2012 uitgeprobeerd in een aantal proefgebieden (‘pilots’) waar de weidevogelbescherming al
langer actief is en bewezen meteen hun kracht. Het gaat om drie beheermaatregelen in het veld: 1) het uitstellen van agrarische bewerkingen tot 15 mei, 2) het toepassen van braakstroken en elders juist 3) het inzaaien van stroken. (Uiteraard krijgen deelnemende boeren gederfde inkomsten vergoed.) En wat bleek? Er was zoveel meer rust, voedselaanbod en schuilgelegenheid, dat het aandeel nesten dat uitkwam, steeg van 70 naar 95%. Het percentage van de jongen die uiteindelijk vlieg-vlug worden, nam toe van 17 naar 30%. De ‘pilot’ werd een volwaardig project: ‘Kansen voor de Kievit’. Niet alleen op provinciaal maar ook op landelijk niveau is sprake van ongerustheid. En wordt actie ondernomen. Vogelbescherming Nederland en SOVON riepen 2016 uit tot het ‘Jaar van de Kievit’. In een aantal gebieden werden door zowel wetenschappelijke onderzoekers als vrijwilligers de gangen nagegaan van duidelijk zichtbaar geringde kievitenkuikens. Dit om meer inzicht te krijgen in hun ‘pijnpunten’, een intensieve en tevens boeiende bezigheid. In dit artikel lopen we op met een vrijwilliger, een boer en tenslotte een ringer, die zich allen in het ‘Jaar van de Kievit’ bijzonder hebben onderscheiden.
5
De jonge kievit, wat een bikkel … Kieviten broeden bij voorkeur op vochtige grasland met een korte vegetatie of op maïsland, mits dat grenst aan vochtig grasland, waar zij hun voedsel vinden. Is bekend waar de vogels zitten en hoe ver ze in hun broedcyclus zijn, dan kan ‘vogel-gestuurd’ worden gemaaid. De broedtijd bedraagt vier weken. ‘Mozaïekbeheer' zorgt ervoor dat voldoende opgroeihabitat beschikbaar blijft tot alle kuikens vlieg-vlug zijn. Kuikens zijn in het veld te vinden van begin april tot eind juli. Hoewel nestvlieders, zijn ze extreem kwetsbaar. De eerste drie weken van hun leven kunnen ze zich niet warm houden en zijn daarvoor volledig afhankelijk van hun ouders. Een beetje nachtvorst hoeft niet fataal te zijn, maar een langere koude of natte periode is dat vaak wel: een volwassen kievit kan geen dagen op zijn jongen zitten. En de kuikens moeten ook nog eens in hun eigen voedsel voorzien, vanaf dag één. Je zou het niet zeggen, maar zo’n iel kuikentje eet 800 tot 5000 prooidiertjes per dag, vooral bodem-bewonende kleine insecten en hun larven. Ze foerageren het liefst in korte vegetaties van 1 tot 5 cm lengte, maar hogere kruidenrijke vegetaties in de buurt zijn essentieel om zich te verschuilen bij gevaar. Bij een
hoog (grond)waterpeil warmt de bodem minder snel op, wat leidt tot tragere grasgroei. Kruiden krijgen dan meer de ruimte en de structuur van de vegetatie houdt een open karakter: de kievit is en blijft een steppevogel en houdt van uitzicht! Na 35 à 40 dagen zijn de kuikens vlieg-vlug. Het gewicht kan dan variëren van 115 tot 185 gram. Dat verschil is nog groter bij de geboorte, 10 tot 23 gram, wat alles te maken heeft met het voedselaanbod ter plaatse.
'Er komt niks groot!'
8
Brabants Landschap
Maaike Riemslag uit Gilze is al sinds 2003 actief als vrijwillige weidevogelbeschermer. Nadat ze vrijwillig was gestopt met werken, wilde ze maatschappelijk actief blijven. Maar hoe deze wens praktisch in te vullen? Het antwoord kwam van een nest op de grond: zoiets had ze nog nooit gezien! Het bleek van een kievit te zijn. Maaike: ‘Ik was een echte dierenvriend, maar wist niets van vogels, kende nog niet het verschil tussen een mus en een kraai, tot dat bewuste moment.’ Genoemd legsel ging verloren en Maaike ging bij zichzelf te rade wat ze eraan kon doen om herhaling te voorkomen. ‘Ik kwam uit bij Brabants Landschap waar ze me het ‘weidevogelen’ leerden. Ik kreeg er steeds meer passie voor en in mijn tweede jaar als beschermer heb ik aan de bel getrokken: ‘Er komt helemaal niks groot!’ We zetten mooie stokken voor en achter de nesten, de boeren rijden er netjes om heen en de eitjes komen uit, maar vervolgens halen de jongen het niet. Ik ging de gangen van de kievit dagelijks na en doe dat overigens nog steeds, in het seizoen dan. Als boerendochter uit Gilze ken ik alle boeren uit de omgeving en er zijn er genoeg die mee willen werken, daar ligt het niet aan. Om de overlevingskansen van de kuikens te vergroten, vroeg ik samen met mijn zus Annet een ‘pilot’ aan bij de Provincie, wat uiteindelijk leidde tot ‘Kansen voor de Kievit’. En zo is het inderdaad gegaan, het komt wel vaker voor dat een provincie-brede regeling van onderaf begint en daarna doorgroeit. Het is goed dat de ongerustheid van onze vrijwilligers eerst door het Coördinatiepunt zelf en vervolgens door
lente 2017
de Provincie wordt (h)erkend. Landelijk gaat de aandacht de laatste jaren vooral uit naar de grutto, de kievit wordt verwaarloosd. Maar échte gruttogebieden heb je in Brabant niet, terwijl de biotoopeisen van de kievit voor een belangrijk deel anders zijn: 80% van de kieviten broedt op maïsland.
Groen-bemesten? Wat is voor de kievit nou het grootste struikelblok? ‘Ze zouden het groen-bemesten onmiddellijk moeten afschaffen.’ Wat is dát nou weer? ‘Op de zandgronden zijn de boeren er wettelijk toe verplicht, het is Europese regelgeving van alweer zo’n tien jaar oud. Meteen na de maïsoogst in september / oktober moet je groenbemesters inzaaien, ‘vanggewassen’ als gras of rogge. Ze houden stikstof vast, dat op die manier niet kan uitspoelen naar het grondwater. Het is zeg maar een milieumaatregel die minder gunstig uitpakt voor de natuur, met name de kievit. Het is beter als de stoppelvelden van maïs net als vroeger tot het voorjaar braak blijven liggen. Dan kunnen zich onkruiden vestigen met daarop insecten, wat in de vroege lente meteen voedsel ople-
9
vert voor de aankomende kieviten.’ Daar komt bij dat de groenbemesters in maart al zo hoog staan dat de kievit er als steppevogel hij houdt van korte vegetaties - letterlijk niet uit de voeten kan. En als het tijd wordt om weer maïs te gaan verbouwen, is het goedkoper om de groenbemesters kapot te spuiten dan ze te maaien, wat helemáál niet goed lijkt voor het milieu. We danken er de uitgestrekte rode vlaktes in het voorjaar aan, die iedereen zonder agrarische opleiding voor een raadsel stellen: wat een eigenaardig gewas nou weer, en dat over zulke grote oppervlaktes … Een uitkomst zou zijn om voor een groenbemes-
ter te kiezen die niet zo snel groeit, maar er komen volgens de regels maar een paar gewassen voor in aanmerking. Zaai je toch iets anders in dan trekt de NVWA (Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit), de voormalige AID (Algemene Inspectie Dienst), een deel van je toeslagrechten in. En dat kan dan gaan over de héle oppervlakte van je bedrijf. Voor het organisch stofgehalte in de bodem is groen-bemesten zonder meer goed, het bevordert het bodemleven en je krijgt een gezonder opvolgend gewas. Maar voor de kievit zou het wat ijler mogen worden ingezaaid.
10
Brabants Landschap
lente 2017
Schuivende panelen Hoe werkt ‘Kansen voor de Kievit’ in de praktijk? Maaike maakt in het buitengebied van Chaam met ‘haar’ twee boeren, Frank Verheijen en Peter van der Vorst, eigenlijk gewoon een gebiedsplan. ‘Vorig jaar hebben we grenzend aan de Bleeke Heide [een natuurontwikkelingsgebied van Staatsbosbeheer, red.] drie velden gecreëerd met daarop ‘uitgesteld bewerken’, de maisvelden eromheen waren in regulier agrarisch gebruik. Je had dus tijdens de voorjaarswerkzaamheden op het land te maken met rustige ‘eilanden’ in een zee van gras en maïs. Toen Frank en Peter na 15 mei de eilanden op mochten, konden de kieviten met hun jongen - op dat moment al zo’n 3 à 4 weken oud en al behoorlijk zelfstandig - oversteken naar de omliggende reguliere graslanden. Ook voor de tweede legsels betekenden de eilanden een redding. Onder leiding van hun ouders trokken de kuikens massaal van de inmiddels bespoten en te hoog opgeschoten ma-
ïsvelden naar de pas ingezaaide eilanden, die hun op dat moment weer voedsel en dekking boden. Het is dus een kwestie van switchen, van continu heen en weer pendelen. Wisselwerking in teelt, in zowel ruimte als tijd, heeft zoveel voordelen voor de natuur. De boeren zijn superhard nodig om ieder voorjaar weer te bepalen waar de eilanden komen te liggen. We hoeven als vrijwilligers ook helemaal niet meer de wei in - met ik weet niet hoeveel man - om de legsels te zoeken en te markeren, wat vroeger te doen gebruikelijk was. Dan maak je er sporen naar toe, iedereen ziet waar de nesten liggen en de vogels worden steeds weer opgeschrikt. Dankzij ‘uitgesteld werken’ is het een wezenlijk andere manier van beschermen geworden, zonder kunst- en vliegwerk en met veel meer resultaat. Nog nooit hebben we zoveel kuikens vlieg-vlug zien worden! Je neemt letterlijk meer afstand; maar natuurlijk niet figuurlijk!’
11
Het valt niet mee om een jonge kievit te zijn
Brabants Landschap
Over een oppervlakte van 3 hectare doet Gijs Klerx, veeteler in het buitengebied van Waalwijk, mee aan de onderdelen ‘uitgestelde bewerking’ en ‘braakstrook’. Dat leverde in 2016 niet alleen 15 paar kieviten op, maar vooral 30 à 35 vlieg-vlugge jongen. ‘Kansen voor de Kievit’ sorteert dus effect, want zonder deze extra maatregelen kom je uit op gemiddeld 0,3 vlieg-vlug jong per paar. Dan heb je meer dan 3 paar nodig om 1 jong groot te brengen. En in Gijs’ geval zie je meer dan 2 jongen per paar: dat is 7 keer zoveel! Gijs doet mee aan het project omdat er een vergoeding tegenover staat, maar op de eerste plaats omdat hij natuurliefhebber is. Al sinds jaar en dag is hij betrokken bij de weidevogelbescherming. Gijs: ‘In mijn schuur broedt jaarlijks een kerkuil en verspreid over het erf zitten 27 paar van de boerenzwaluw. Als je een hekel hebt aan vogels, doe je niet mee aan zo’n project. Trouwens, de meeste boeren houden van natuur. Hebben er althans iets mee, anders waren ze nooit boer geworden of dat tenminste niet gebleven.’ Het hoge broedsucces op Gijs’ land is mede te danken aan de grote concentratie aan broedparen. Weidevogels zijn weliswaar geen koloniebroeders, zitten niet kop aan kont zoals meeuwen of visdiefjes, maar hoe dichter bij elkaar, hoe beter ze zijn opgewassen tegen predatoren. ‘Van de andere kant hebben we er nog te weinig zicht op waarom een kievit gaat zitten waar ie zit. Hij lijkt niet vooruit te plannen in de zin van ‘deze plek is straks goed voor de kleintjes.’ Je hebt soms percelen waarvan je denkt ‘waarom zitten er geen?’ en andere waarbij je je afvraagt ‘hoe is het mogelijk dat ze er zitten?’ Waarschijnlijk zoekt
lente 2017
een kievit in het vroege voorjaar een plek uit die in de eerste plaats goed is voor hemzelf. Hij moet er ‘opvetten’, aansterken na de lange en schrale winterperiode.’ Met het vliegvlug worden van jonge kieviten zijn we er overigens nog niet, want binnen het eerste levensjaar sneuvelt daar nog zo’n 70% van. Dit cijfer is niet alarmerend, je kunt als jonge kievit dood gaan aan van alles en nog wat, honger, kou en predatoren bijvoorbeeld. Dat percentage geldt voor de meeste vogelsoorten. Halen ze echter hun eerste verjaardag, dan kunnen vogels behoorlijk oud worden. Hun overlevingskansen worden in ieder geval groter door de opgedane ervaring.
De basis is de bodem De kievit is veel moeilijker te beheren / sturen dan de grutto, onze nationale vogel. Als soort is hij onvoorspelbaarder. Een grutto is plaatstrouw, keert om te broeden ieder voorjaar bij voorkeur terug naar hetzelfde perceel, terwijl de kievit steeds weer ergens anders opduikt (we weten dit via ring- en zenderonderzoek). Daarom moet je voor hem niet alleen vooraf maar ook in het seizoen maatregelen treffen. Voor het aanbod aan insecten en andere bodemdieren is braaklegging nog het beste. Uit onderzoek - een kwestie van meten en wegen - weten we dat de conditie van de pullen achteruit holt. Onderzoek van de bioloog Albert Beintema wijst uit dat het gewicht van een jong van tien dagen oud twintig jaar geleden een stuk hoger lag dan tegenwoordig. Voor de kuikens komt door onze wijze van landbouw steeds minder voedsel beschikbaar. Alle bewerkingen, en zeker de intensiviteit er-
13
van, zetten de cycli van insecten steeds weer op hun kop. Maar het bodemleven gaat ook achteruit door de veranderde mestwetgeving, met name injecteren is funest. Je hebt twee typen van ‘bodemfauna’, soorten die dieper leven en soorten die dat doen in de eerste 2 cm, zeg maar aan de oppervlakte. Met die eerste categorie - die minder te lijden heeft van alle mechanische handelingen - is niet zoveel aan de hand, de tweede categorie heeft het moeilijk. Bijgevolg hebben dat ook de vogels die ervan afhankelijk zijn, zoals de kievit. Zeker is dat het bodemleven aan grote veranderingen onderhevig is, met name op bouwland. De bodem is en blijft de basis. Welnu, waar wij in de weidevogelbescherming naar
streven met het aanleggen van braakstroken is het niet doorbreken van de cyclus van het bodemleven, de gang van ei naar larve, pop en uiteindelijk imago. Terwijl je met alle grondbewerkingen in de gangbare landbouw de boel steeds weer op zijn kop zet en de zaak terugbrengt tot nul. Oké, de processen herstellen zich wel weer, maar vóór dat het geval is, is er gewoon te weinig te vreten voor de vogels. In braakstroken houd je daarentegen zowel dekking als voedsel overeind. Niet voor niets zie je er de kieviten naartoe trekken. Het voordeel van dekking geldt overigens alleen voor de jongen. Een volwassen kievit heeft altijd korte open vegetatie nodig, in lang gras kan hij niet lopen. Als steppevogel moet hij
14
Brabants Landschap
altijd kunnen zien wat er op hem afkomt. (Hij heeft niet net als de grutto een lange nek en poten om over hoog gras heen te kunnen kijken). In stalmest (vaste mest met stro uit een pot- of grupstal) zitten organische stoffen die bij uitrijden in de bodem terecht komen, wat goed is voor het leven daar. Breng je drijfmest (een mix van pies en poep uit de ligboxenstal) op het land, dan verdwijnen weidevogels meteen, want er zit alleen maar stikstof en ammoniak in. ‘Dankzij ‘potvallen’, waar loopkevertjes en zo invallen, weet ik waarom er in mijn braakstroken veel meer kieviten zitten dan daarbuiten; de jongen zitten er zelfs uitsluitend. Ik ben er blij mee en trots op want Nederland staat bekend om zijn weidevogels en als samenleving - dat zijn we allemaal samen - zijn we er verantwoordelijk voor. Met drijfmest is het mogelijk om onze veehouderij energieneutraal te maken. Er zit namelijk zoveel energie in dat je er je hele bedrijf op kunt laten draaien. Na vergisting in de monovergister kun je het gas omzetten in elektriciteit voor eigen gebruik. En wat er overschiet lever je door als groene stroom.
lente 2017
Regels zijn ervoor om bijgesteld te worden ‘Je moet de braakstroken niet ieder jaar op dezelfde plek (willen) aanleggen. Anders komen er distels en dergelijke op, ze verruigen kortom. Het zaad ervan komt dan door de wind over mijn hele land terecht en dan moet ik spuiten tegen onkruid. Bovendien zijn ruigtestroken van geen enkel nut voor de kievit. Bij het afsluiten van een contract voor een strook moet daar allemaal rekening mee gehouden worden. Regels zijn pas goed als ze flexibel worden gehanteerd. Randenbeheer is maatwerk, moet steeds worden bijgestuurd. En als het voor de boeren niet meer werkt, houdt het op. Regels worden in de regel uitgedacht achter bureaus, maar moeten wel in de praktijk worden uitgevoerd. Gelukkig is deze regeling van ‘uitgesteld bewerken’ voortgekomen uit de praktijk, in het veld ontstaan, van onder naar boven gegaan. Dat verklaart het succes.’ Ga je als natuurbescherming en boeren goed met elkaar om, dan krijg je bij de overheid meer voor elkaar, ze zal eerder met geld over de brug komen. Dat merken wij in Brabant toch.
15
De man van Staal ...
Brabants Landschap
… In de Ban van de Ring In het ‘ Jaar van de Kievit’ (2016) is verder onderzoek gedaan naar de oorzaken van de lage kuikenoverleving. Daarvoor zijn landelijk acht gebieden uitgekozen om er te experimenteren met braaklegging en randen; en als referentie acht andere waar géén speciale maatregelen zijn getroffen. Van deze in totaal zestien gebieden liggen er drie in Brabant. De Beerse Overlaat (BO) is gekozen vanwege de klei, je kunt er makkelijk plas-dras toepassen. De andere twee gebieden liggen op zand. Bij Sint-Oedenrode (SO) is braaklegging en uitgestelde bewerking in combinatie met randen toegepast. In een gebied bij Reusel (RE) zijn geen maatregelen genomen, om een vergelijking te kunnen maken met SO. Cruciaal bij dit veelomvattende onderzoek was het ringen en nauwlettend volgen van de kuikens. Waarom eigenlijk? We vragen het aan de ringer in kwestie, Jan Staal: ‘Als je overleving nauwkeurig in beeld wilt krijgen, is er maar één type onderzoek dat daar definitief uitsluitsel over kan geven: ringen. Reproductie kun je voor een deel ook als waarnemer aantonen, maar nog veel beter aan de hand van ringgegevens. Want ook al zie je dat een nest is uitgekomen, dan kun je nog niet weten wat daarvan overleeft.’ Niet zonder reden is bij dit specifieke onderzoek gebruik gemaakt van opvallende kleurringen: ‘Gewone ringetjes kun je van afstand alleen maar aflezen met speciale telescopen, die niet iedereen zich kan veroorloven. Door een kleurring met ‘vlag’ en codering te gebruiken, waren de pullen te volgen voor de vrijwillige weidevogelbeschermers, al bleef het nog een hele
lente 2017
klus; waarvoor hen veel lof moet worden toegezwaaid. [In de drie gebieden gaat het in totaal om 50 waarnemers, red.] Wat mij opviel was hun enorme inzet en enthousiasme en ook op de communicatie was niets aan te merken. In BO heb ik 70 pullen geringd en 52 tevens voorzien van een vlag, in SO is het 31 /21. De opzet was om per gebied 50 pullen te halen, maar daar kwamen we in SO eenvoudig niet aan. Het zat ons tegen dat het héle seizoen slecht was, met veel regen, waardoor de kuikens al in een vroeg stadium risico liepen om te verdrinken, verhongeren of verkillen. Veel (gevlagde) kuikens zijn zoek geraakt of dood teruggevonden. In BO bleven er 15 over, in SO 3. In dat laatste gebied speelde zich een bizarre situatie af. Toen de kuikens ouder werden, trad langdurige droogte in. Op zeker moment waaide er vanuit de Dommelbeemden vochtige lucht over de A50 richting het weidevogelgebied. Omdat ze op de gortdroge akkers niets van hun gading konden vinden, gingen kuikens erop af en sneuvelden onder de autobanden. Vanwege al deze tegenslag heb ik bij het Vogeltrekstation (VT) in Wageningen aangegeven dat 2016 verre van een representatief jaar was en we uit het onderzoek onvoldoende conclusies kunnen trekken. Gelukkig ziet het er naar uit dat we dit project in 2017 kunnen vervolgen.’
‘Er moeten veel vogels door je handen zijn gegaan’ Door de precisie waarmee het gepaard gaat, móet gaan, is ringen een fascinerende bezigheid voor niet ingewijden. Hoe wordt je überhaupt ringer? Moet je er veel voor doen / la-
17
ten? Is het voor iedereen weggelegd? ‘Ik heb een algehele vergunning, wat betekent dat ik álle vogels mag ringen, met élk vangmiddel. Je moet voor elke groep apart - roofvogels, zangvogels, weidevogels etc. - worden opgeleid en daar ook examen in afleggen, bij een ander dan die jou heeft opgeleid. ‘Ringen’ is een heel andere discipline dan ‘waarnemen in het veld’, wat je overigens ook moet beheersen. Het is een leerproces van jaren, zeker met zangvogels. Er moeten veel vogels door je handen zijn gegaan vóór je het ringen beheerst. Maar gelukkig word je er steeds handiger in en dan gaat het snel. Dat is voor de vogels belangrijk, want die vinden het natuurlijk eng en kunnen aan stress overlijden. Je moet het ‘in de vingers hebben’, anders kun je nooit een deugdelijke ringer worden. Merk ik dat als opleider, dan laat ik iemand niet doormodderen en zeg de aspirant-ringer dat het geen zin heeft om door te gaan. Voor hem / haar misschien sneu, maar het gaat uiteindelijk om de vogels. En er komt héél veel bij kijken. Naast de soort moet je ook de leef-
tijd en het geslacht leren bepalen en de maten goed kunnen nemen: ringen staat immers ten dienste van de wetenschap. Standaard heb ik bij het uitvoeren van projecten alle maten ringen in mijn auto liggen, zodat ik niet voor verrassingen kom te staan. Wat mij voor de voeten / handen komt, kan geringd worden, tot en met de grote roofvogels aan toe.’
Er als de kippen bij zijn Wat komt er allemaal kijken bij het ringen van een kievit? ‘De truc bij weidevogels is om er al bij te zijn wanneer de eieren uitkomen, want je wilt ze in een zo vroeg mogelijk stadium ringen. Ik kan je foto’s laten zien van kuikens die nog nat zijn: ik neem ze meteen onder handen. Waarom? Ring ik een jong vlak vóór hij vlieg-vlug is, dan kan het valse beeld ontstaan dat een hoog percentage het vlieg-vlugge stadium bereikt en krijgen we geen goed inzicht in wat er daarvóór gebeurt. Ze moeten dus zolang mogelijk met hun kleurring worden gevolgd. Maar er zit ook een praktische
18
Brabants Landschap
kant aan. Als ze net uitkomen of uitgekomen zijn, bevinden de jongen zich nog op het nest of net daaromheen. Twee dagen later sjouwen ze al overal rond door de vegetatie en dan moet je ernaar zoeken. Dat kost veel tijd en levert gevaar op van verstoring en vertrapping. Gelukkig is het ringen van weidevogels een stuk makkelijker dan van bijvoorbeeld een goudhaantje of winterkoninkje, met hun fragiele pootjes. Een kievit van een dag oud, je ziet het bij alle weidevogels en steltlopers, heeft al volwassen hielgewrichten. Dat is omdat ze als ‘nestvlieders’ meteen de wijde wereld in worden gestuurd en dus goed moeten kunnen lopen. De ringmaat past in ieder geval perfect boven het hielgewricht van zo’n prille pul.’
Ringen, een kwestie van inzet … Je wilt er zo vroeg mogelijk bij zijn. Is het dan niet slim om bij het nest te gaan zitten wachten tot het openbreken van de eieren? ‘Nee. Ik kan je foto’s laten zien waarop het ei al is aangepikt en het snaveltje zichtbaar, maar het tóch nog één of zelfs twee dagen duurde voor het jong uitkwam. Door een ei te ‘schouwen’ in een bakje water kun je ongeveer vaststellen hoe lang het is bebroed en het nog duurt voordat het uitkomt. Ook de waarnemers in BO en SO bedienden zich van deze techniek. Ze belden me dan, ‘Jan, ze staan op punt van uitkomen’, en dan ging ik er meteen op af, al was het avond.’ Op die manier steek je er wel érg veel tijd in. ‘Ja, voor vier eieren rijd ik als het moet vier keer op en neer. Je kunt het liefdewerk noemen, maar het is vooral zo belangrijk voor het onderzoek. Want wil je het over-
lente 2017
leven van de kuikens écht goed in kaart brengen, dan probeer je van zoveel mogelijk nesten zoveel mogelijk kuikens te ringen. Ik heb er heel veel kilometers voor gereden. Als ze me bellen en ik kan ‘s morgens niet dan doe ik dat ‘s middags of desnoods ‘s avonds. Dit project vind ik echt heel bijzonder en ik wil er als ringer graag mijn steentje aan bijdragen, want met waarnemen alléén kom je er niet.
… en discipline Al in 2013 heb ik het VT kunnen bewegen om aan het ‘Jaar van de Patrijs’ een ringproject te koppelen. We werkten met ‘wingtags’, een soort vleugelmerk, waar net als bij kleurringen veel van af te lezen valt. Met een zendertje volg ik nu al bijna 3 jaar een patrijzenhaan bij Elsendorp. Een hen waarmee ik dat deed op vliegbasis Volkel is na 1,5 jaar gepredeerd. Ringen is een bezigheid waar tijd in gaat zitten en die moet je erin willen steken. Dat lukt niet altijd als je een baan hebt. Ik ring al 25 jaar, ben altijd natuurliefhebber geweest en nam me voor om na mijn pensionering 14 jaar geleden nog veel intensiever met het vogelringwerk aan de slag te gaan. Dat is ook gebeurd, ik ben niet bepaald in een zwart gat gevallen.’ En het ziet er naar uit dat de vogelstudie en -bescherming nog lang plezier zal hebben van de stoere 70-jarige. Want de inzet van deze oud-marechaussee wordt slechts geëvenaard door zijn discipline.
… er vroeg bij zijn Hoeveel mensen ringen? ‘Landelijk ruim 500, waaronder 150 professionele, verbonden aan
19
de universiteiten van Groningen, Wageningen, Nijmegen, Leiden en Utrecht. Gelukkig is er de laatste jaren weer aanwas van jongeren. Meestal zijn het studenten die in het kader van (veld)onderzoek enthousiast worden over ringen en dan is de volgende stap niet moeilijk. Het VT heeft nu ook een eigen ringstation, waar studenten van de WUR (Wageningen University & Research) bij betrokken zijn en een opleiding kunnen volgen.’
… de lange adem … Welke inzichten verschaft het ringen ons eigenlijk? ‘Ringgegevens, die in ons land al sinds 1911 worden verzameld, hebben veel duidelijk gemaakt over het trekgedrag van vogels. Daar worden nu ook zenders voor ingeschakeld, een type onderzoek dat steeds meer wordt toegepast maar niet álle geheimen kan achterhalen. Want volg je een individuele vogel op de zender naar een bepaalde locatie, dan weet je nog niet waar het gros zich ophoudt. Intensief ringonderzoek zal daarnaast altijd nodig blijven. Het is aantoonbaar de meest betrouwbare methode om achter de dispersie, reproductie en overleving van soorten te komen. Het is vooral ook lange termijnwerk, Je begint pas inzicht te krijgen in populatie-ontwikkeling na een termijn van 3 à 5 jaar en dan nog maar van een bepaalde soort op een bepaalde locatie in een bepaalde habitat. Om voor het héle land conclusies te kunnen trekken, zul je over een véél langere periode bezig moeten zijn. Alle gegevens die wij, ringers, verzamelen komen terecht bij het VT en op al die data kunnen dan analyses worden losgelaten.’
… en met een open blik op de wereld ‘Ringen kan ook andere zaken aan het licht brengen, zoals klimaatsverandering. Neem het usutu-virus, dat eind vorig jaar zoveel in het nieuws kwam. Voor het eerst werd het aangetoond in 1959, in Zuid Afrika. Sprongsgewijs kwam het door middel van steekmuggen naar Europa. Het is al langer bekend uit Oostenrijk, Kroatië en Hongarije en sinds een paar jaar speelt het in Duitsland. Het heeft daar genadeloos toegeslagen, in bepaalde delen van het land is de merel-stand met 90% weggevaagd. Naar aanleiding daarvan vroeg het VT om van de merels, zanglijsters en huismussen die wij vangen er ook een paar te ‘bemonsteren’. Dat wil zeggen dat je uitstrijkjes neemt van keel en cloaca en bloed afneemt uit de vleugel. Je moet er een aparte ontheffing voor hebben op de ‘Wet op de dierproeven’. En ja hoor, drie door mij bemonsterde merels bleken het te hebben. Het is ook al aangetroffen bij grasmus en zwartkop. Welke gevolgen gaat dit virus op termijn nog hebben voor onze zangvogelwereld … We zitten er in ieder geval bovenop, meer kun je niet doen. Door de opwarming van de aarde komen er wel meer enge ziektes onze kant op, zoals het West Nile-virus. Om dit in de gaten te houden heeft het Erasmus Medisch Centrum (EMC) begin 2016 gevraagd bloed af te nemen van trekvogels die terugkeren uit Afrika en Azië. Ondanks het slechte weer wist ik 41 kwartels te ringen, waarvan ik er 28 bemonsterde.’
20
Brabants Landschap
Er valt nog zoveel te onderzoeken … Het is duidelijk dat het ringen van vogels hier inzicht kan verschaffen in de toestand elders in de wereld, maar laten we terugkeren naar het ‘Jaar van de Kievit’ in BO en SO. Kunnen er al conclusies uit het onderzoek worden getrokken? ‘De verzamelde gegevens zeggen niet alleen iets over de overleving, maar ook over het terreingebruik. Dat laatste moet beter in kaart worden gebracht, wil je komen tot een effectieve bescherming. Een kievit is veel lastiger te volgen dan je denkt. Dat zit hem in zijn gedrag. Net als de kuikens van andere weidevogels zijn kievitenjongen erg mobiel. Als de pullen nog jong zijn alarmeren de ouders luid, maar met het opgroeien zitten ze over een veel groter gebied verspreid. Dan heeft alarmeren minder zin. En voor ons zijn ze haast niet meer waar te nemen. Terwijl een scholeksterkuiken totdat hij vlieg-vlug is door zijn ouders wordt gevoerd, moet een kievitskuiken vanaf dag één zelf zijn kostje bij elkaar scharrelen. Zijn verbranding is daardoor hoger en hij doet er bijgevolg een stuk langer over om vlieg-vlug te worden. 70% van zijn energie verspilt hij om aan de gang te blijven
lente 2017
en 30% aan groei, terwijl het verwende scholeksterjong veel harder en sneller kan groeien. Van alle weidevogels heeft de kievit de langste opgroeiperiode. Helaas blijkt de energiebalans van de jonge kievit binnen de moderne landbouw bijzonder ongunstig uit te pakken. En het veranderende klimaat draagt er het zijne toe bij. Omdat ze leven van op de bodem levende insecten - aan wormpjes beginnen ze pas na 2 à 3 weken - sterven jonge kieviten massaal bij een lange regen- of koudeperiode. Want al die kleine kevertjes en spinnetjes zijn sterk weersafhankelijk. Als het te nat of van de andere kant te droog is, komt het bodemleven eenvoudigweg niet op gang. Lange, natte, koude lentes zijn funest voor de kievit. De lieflijke, geleidelijk verlopende lentes van vroeger heb je niet meer. En maar al te vaak volgt er een loeihete gortdroge zomer op. Ringen is veel meer dan alleen maar een vogel een ringetje omdoen. Je draagt bouwstenen aan voor de wetenschap en helpt mee aan de bescherming van een soort. Met het onderzoek in BO en SO is nieuwe kennis opgedaan.’
Wat een weelde in ... De wonderen van plas-dras
In de Beerse Overlaat ten noorden van Oss zijn optimale condities geschapen voor de kievit en andere weidevogels. Als experiment is het begonnen in 2014, over een totale oppervlakte van 28 hectare. Vanwege het overdonderende succes in dat jaar zelf en de jaren daarop, worden de maatregelen dit jaar uitgebreid over 80 hectare. Weilanden worden komvormig gemaakt waarbij in het midden een laag van 5 tot 20 cm water blijft staan. Dat is het foerageergebied, gebroed wordt aan de hogere randen en op eilandjes middenin. Stalen
windmolens malen water in de kommen, het water drijft insecten en andere kleine diertjes naar de oppervlakte en de droge randen: ziedaar de voedselbanken van de vogelwereld. In vier jaar tijd zijn er al 159 soorten vogels gespot. Let wel, de foto’s op deze pagina’s zijn niet genomen in natuurreservaten, maar op boerenland in gangbaar gebruik. De boeren krijgen een vergoeding voor gederfde inkomsten. Hulde voor de betreffende agrariÍrs en de provinciale overheid die dit financieel mogelijk maakt.
22
... de Beerse Overlaat
23