6 minute read

Phoeniciërs en Grieken

Ook in andere oosterse culturen mochten alleen de vertegenwoordigers van de goden op aarde, de priesters en koningen met hun gevolg, wijn drinken. Wijn was dus voor de elite.

In de meeste landen waar de wijnbouw zich tussen het vijfde en tweede millennium voor Chr. ontwikkelde, wordt tegenwoordig weinig wijn geproduceerd. De komst van de islam aan het eind van de zevende eeuw na Chr. heeft daartoe zeker bijgedragen, hoewel het verbod op alcohol in islamitische landen pas enkele eeuwen oud is en het in de Koran niet om een alcoholverbod gaat, maar om een waarschuwing: men moet niet dronken worden of onder invloed raken van alcohol. Opmerkelijk is dat de Shiraz-streek (Shirazi) in het huidige Iran tot in de achttiende eeuw een zeer gewaardeerd en beroemd wijngebied was.

Advertisement

Phoeniciërs en Grieken

In de loop van het derde millennium voor Chr. reisde de wijnstok vanuit Klein-Azië (West-Turkije), Phoenicië (Libanon), Palestina en Egypte naar de Griekse eilanden en het vasteland van Griekenland. De verspreiding van de wijnbouw was geen doel op zich, maar een gevolg van de kolonisering van de landen rond de Middellandse Zee. Vooral de Phoeniciërs, een volk van zeevaarders en handelaars, speelden een belangrijke rol in het westwaarts verspreiden van de wijnbouw. De Phoeniciërs, afkomstig uit het huidige Libanon, begonnen rond 1000 voor Christus met de kolonisatie van delen van Noord-Afrika, onder andere het huidige Tunesië. Hun belangrijkste vestiging daar was Carthago. Bij hun handelsactiviteiten introduceerden de Phoeniciërs ook de wijnstok. Zo kwam de wijnbouw in het Middellandse Zeegebied terecht, in Griekenland, Italië, Spanje en Frankrijk.

Griekenland zou van doorslaggevende betekenis worden voor de wijnbouw in West- en Zuid-Europa. Het land was een van de belangrijkste wijnproducenten tussen 2000 voor Chr. en 1500 na Chr. De Grieken zijn nooit bierdrinkers geworden, zoals de Egyptenaren en de volkeren uit het oude Babylon. Waarschijnlijk waren het de Minoërs op Kreta die als eerste Grieken wijngaarden aanlegden. Zij namen rond 2500 voor Chr. de wijnbouw- en vinificatietechnieken van de Egyptenaren over. Uit circa 1600 voor Chr. dateren sporen van een wijnpers in Palaikastro, in Noordoost-Kreta. Tussen 1600 en 1100 voor Chr. raakten, vermoedelijk door het contact met de Minoërs, ook de Myceners op het Griekse vasteland bekend met het drinken van wijn. In de Ilias en Odyssee van Homerus (circa 750 voor Chr.) wordt op meerdere plaatsen over wijn gesproken. De verhalen die Homerus vertelt, speelden rond 1250 voor Chr.

In het oude Griekenland werd al vroeg wijn gemaakt. De geschiedschrijver Thucydides (vijfde eeuw voor Chr.) meende zelfs dat het maken van wijn de gecultiveerde mens van de barbaar (lees: nietGriek) onderscheidde. Het drinken van wijn was vanaf het begin normaal in het dagelijks leven van de oude Grieken. Wijn werd in de regel overigens aangelengd; hij werd verdund met water. De vondst van talloze kratèrs, grote mengvaten waarin wijn met water werd aangelengd, bewijst dit. Met schepkannetjes schepten de Grieken de wijn uit de kratèr. Het drinken van pure wijn vonden de Grieken maar ‘onbeschaafd’. Veel wijnen waren dan ook behoorlijk krachtig, zoals wijn uit Ismaros op de kust van Thracië (Noord-Griekenland). De Grieken hadden over het algemeen een voorkeur voor zoete wijnen, gemaakt van laat geoogste druiven. Flauwe wijn werd soms op smaak gebracht met specerijen of honing.

Jezus verandert water in wijn (Chora Museum, Istanbul).

De Griekse eilanden profiteerden van het gunstige klimaat voor wijnbouw. In sommige gevallen, zoals op Thera (nu Santorini), werden wijnstokken tegen al te sterke zeewinden beschermd doordat ze laag over de grond werden geleid. Van sommige Griekse eilanden kwamen goede en kostbare wijnen. Het eiland Thasos in Noord-Griekenland stond bekend om zijn strenge wijnwetgeving; alle wijnamforen kregen een stempel, die de herkomst en kwaliteit moest garanderen. Ook de eilanden Chios, Samos, Kreta en Cyprus hadden, zo weten we uit Romeinse bronnen, naam en faam als wijnproducent. Een goede reputatie hadden ook Kos en Lesbos, die bekendstonden om hun met zeewater vermengde wijnen. Ook de noordelijke kuststreken van Griekenland produceerden goede wijnen. Thracië is daar een mooi voorbeeld van, met de beroemde wijnplaats Mende op het schiereiland Chalkidiki.

De oude Grieken waren een zeevarend volk, net als de Phoeniciërs, en brachten op hun reizen naast graan en dieren ook wijnstokken mee naar de kusten van het westelijke Middellandse Zeebekken. De blik van de Grieken was overigens niet alleen naar het westen gericht, maar ook naar het oosten. In Tauris (nu de Krim) aan de Zwarte Zee bijvoorbeeld haalden de Grieken graan, vis en slaven. De Grieken waren tussen 800 en 600 voor Chr. zeer actief in handeldrijven en koloniseren. Vanuit verschillende Griekse steden werden in het Middellandse Zeegebied kolonies gesticht. De belangrijkste plaatsen in het Middellandse Zeegebied waar Griekse kolonisten zich vestigden, waren de Provence en de Languedoc, Noordoost-Spanje (Catalonië), Zuid-Italië, Sicilië en de kustgebieden van voormalig Joegoslavië. Vaak vervoerden de Griekse schepen amforen met wijn, die bestemd waren voor export en/of eigen consumptie. Dankzij de voor wijnstokken ideale klimatologische omstandigheden rond de Middellandse Zee was de aanplant van wijngaarden vrijwel overal succesvol.

De Grieken vestigden zich eerst op Sicilië en in Zuid-Italië. Hun vestigingen lagen gewoonlijk in de buurt van de kust. In het binnenland van Zuid-Italië bleven inheemse Italische volkeren de baas. ‘Magna Graecia’(Groot-Griekenland) noemden de Romeinen de Griekse kolonies in Zuid-Italië en op Sicilië. Bekende kolonies waren onder andere Syracuse, Napels, Tarente en Cumae. Zuid-Italië was in de zesde eeuw voor Chr. zo rijkelijk en systematisch beplant met wijngaarden, dat het de bijnaam Oinotria kreeg ofwel Wijnstokland. Het woord ‘oinotron’, waarvan de naam Oinotria is afgeleid, duidt op de stok of paal waarlangs de wijnranken worden geleid, waaruit op te maken valt dat de druivenstok gecultiveerd werd. Kennis van snoeien en het leiden van wijnranken was in Zuid-Italië dus bekend. In het midden van

Afbeelding van de god Dionysos (rechts) en een satyr op de bodem van een Griekse drinkkan (begin vijfde eeuw voor Chr.)

Dionysos/Bacchus

Dionysos was de Griekse (half)god van de vruchtbaarheid, de vegetatie en de wijn. Als Grieken wijn dronken, geloofden zij dat er iets van Dionysos in hun lichaam kwam; Dionysos wás de wijn. Werden ze dronken, dan had de godheid de controle over hun lichaam en geest overgenomen en waren ze ‘enthousiast’, wat letterlijk ‘bezield door (of vervuld van) een god’ betekent. Voor het drinken werd een klein offer aan de goden gebracht. Dionysos, de zoon van Zeus en de sterfelijke Phoenicische prinses Semele, kwam al vroeg in de Griekse mythologie voor. De verhalen over hem vertonen parallellen met de verspreiding van de wijnbouw vanuit het oosten van de toen bekende wereld naar Griekenland. Dionysos werd volgens de mythe grootgebracht in Klein-Azië en reisde onder andere door Perzië, Arabië en zelfs India om uiteindelijk in Griekenland terecht te komen. Dionysos kreeg de bijnaam Bakchos, waarvan de latere Romeinse naam Bacchus is afgeleid. Dionysos werd vergezeld door mannelijke en vrouwelijke volgelingen, respectievelijk satyrs en maenaden. Dit waren wilde wezens, die de soms ontembare krachten van de natuur belichaamden. Satyrs, die eruitzagen als halfdierlijke wezens met puntige oren, deden niets liever dan dansen, stevig drinken en seks bedrijven. De maenaden, letterlijk ‘razenden’, werden ook wel bacchanten genoemd. Ze werden vaak afgebeeld als in extase dansende vrouwen. Op hun nachtelijke tochten verscheurden zij in hun razernij elk levend wezen dat hun pad kruiste.

This article is from: