inhoud
Na ons de canon - Harold Polis 9
Nu u! P.C. Hooft - H.H. ter Balkt 21 ConStantijn Huygens - Saskia de Jong 25 Jacob Israร l de Haan - Nachoem M. Wijnberg 29 Paul van Ostaijen - Tsead Bruinja 33 Albert VerweY - Albertina Soepboer 39 Willem Kloos - Eva Gerlach 43 H. Marsman - Thomas Mรถhlmann 47 MARTINUS Nijhoff - K. Michel 51 Willem Elsschot - Astrid Lampe 57 Gerrit Achterberg - F. Starik 63 Ingrid Jonker - Ruben van Gogh 67 A. Roland Holst - Wouter Godijn 71 M. Vasalis - Els Moors 75 Hans Warren - F. van Dixhoorn 81 Hugo Claus - Mark Boog 87 Fritzi Harmsen van Beek - Piet Gerbrandy 91 Verantwoording 99 Colofon 103
Het is in de Lage Landen de trend om geschiedenis in een canon te vangen. Inmiddels is er een canon van Nederland, een canon van de kindertelevisie, van het schaatsen, van de popmuziek, van de wiskunde. Er is zelfs een canon van Harderwijk. Nu u! is het eigenzinnig en poëtisch antwoord van Literair Productiehuis Wintertuin op de canondiscussie. Het productiehuis geeft een reeks grote gedichten van toen aan grote dichters van nu, met als vraag: Als u dit gedicht nu zou schrijven, hoe zou het dan klinken? Om het gevaar te bezweren dat ook de poëziecanon een mausoleum wordt voor hoogtepunten uit het verleden, maken zestien toonaangevende dichters een eigentijdse versie van een klassiek gedicht. Deze nieuwe poëzie is samen met de klassiekers gebundeld in Nu u!, een verwijzing naar het korte, krachtige gedicht van Vondel: U! Nu! Deze bijzondere bloemlezing wordt ingeleid door een essay van publicist Harold Polis: Na ons de canon.
7
P.C. HOOFT
H.H. TER BALKT
P.C. Hooft
Sonnet Leitsterren van mijn hoop, planeten van mijn jeucht, Vermogen oogen schoon in hemels vuyr ontsteken Als ghij u vensters luickt soo sietmen mij ontbreken Mijns levens onderhout, een teder soete vreucht: Want ghij besluit daerin een saligende deucht Vriendlijcke vrolijckheit; de Min met al sijn treken, Jock, Lach, Bevallijckheit daerinne sijn geweken En wat ter werelt is van wellust en geneucht. Natuire die daer schijnt in droeve damp begraven, Doort missen van u glans, betreurt haer rijckste gaven, Die gh’ altesaem besluit in plaets soo nau bepaelt, Doch nau en is sij niet, gelijck het schijnt van buiten, Maer wijt en woest genoech om alles in te sluiten, Daer sich mijn wufte siel soo ver in heeft verdwaelt.
22
H.H. ter Balkt
Dwaalsterren van mijn hoop Dwaalsterren van mijn hoop, gesternten van mijn lot deed hemels vuur eenmaal verdwijnen en verschijnen. ‘Achter mijn luiken schonk ik vlijmend zoete wijnen want in Avignon en Florence was ik god’. Leidsterren schijnen doodsbleek boven roggevelden wanneer poelen neerbuigend doorgaan voor groot Slot. ’t Kan verkeren, zong de armste van de helden; want hem die drost kon zijn wacht soms ’t varkenskot. Ai Hooft, in jouw venen was ik wel turfsteker geweest. Natuur ligt hier straks lang in droeve damp begraven. De vensters zijn geopend op het Spotvogelfeest. ‘Er brandt geen licht in mijn en Leonora’s graven’. Karrensporen, de weg kwijt, wezen geen einder aan, stonden in mijn oud raam niet de lichten die daar staan.
23
constantijn huygens
saskia de jong
Constantijn Huygens
O geluckigen mensch, die hem ontrecken mach T’ onstadich steets gewoel! sonder sorgh oft gewach Van der Coninghen staet, maer als een lantman wacker Ploecht met syn oskens om den vaderlycken acker! De tanden vol fenyns van den spijtighen nijt, De geltgierighe sorgh, pramen hem t’leven nijet. De palen van syn landt bepalen syn begeeren Den lief-dranck sal hem uyt het silver niet verveeren. In plaets van Grieckschen wyn, in plaets van t’hemels-broot Schept hy niet uyt het gout t’rattekruyt breng-ter-doot. Syn handt is synen croes, t’beeckwater uytgelesen Syn soetsten hypocras; syn melck ende syn keesen Syn appeltgens hier by met syn selfs handt geint Sonder reetschap gereet t’aller uren hy vint. De schrickelycke trom, de schettrende trompet, Douwen hem niet op t’hooft, half slaperigh, t’helmet, Van eenen veltheer straf t’gebodt dat hem vervaerden Stoot hem niet, als verblint, van t’bedt onder der aerden. Den Cam-gecroonden haen bootschapt hem synen dach, Bepaelt hem syn eetmael, brengt hem met syn gewach Eenen lust om te sien langs de beplante banen De bloemkens nat-bepeerlt met schoon Auroras tranen. Een bang-besloten locht, de vuyl stanck-stegen langs, Beroert hem niet syn bloet met haer hitte vol stanckx. Maer de wyd-open locht, onder dewelcke hy levet Een nieuwen appetyt t’aller uren hem ghevet, Houdt hem altydt gesondt; de doot niet als heel laet Comt by syn hutgen cleyn dat ver’ van cante staet. Hy slyt te hove niet syn ellendighe dagen Hy hoeft, t’ geen hem belieft, geen grooter te gaen vragen.
26
Saskia de Jong
het schelle neon priemt niet (o, gelukkige mens) die stadssufferd die ruikt niet, die voelt niet, die proeft niet hij ziet niks en hij hoort niks het is een lamme wachter hij kent geen horizon zijn nachten geen duister hij praat om zich onverstaanbaar te maken als dauw zich zachtjes op de dingen vlijt, zegt hij geheid: alles is kletsnat verdomme zondags dromt hij de zondags begonnen te dromen van komende dingen en zijn zonder meer naar het park nauwsluitende mens laat hem alle wegen wijzen naar de dorpeling hij kan de dagen onbesproken laten en de nachten ondoordacht zelfs onwetend ademhalen hij is de woorden van de weg kwijt en de hond is het begraven bot vergeten vreedzaam hij die geen weg weet het blaffen van de honden blijft onder ons hangen in het statig statisch landschap de nacht is heerlijk in haar gebreken
27
Jacob IsraËl de Haan
Nachoem M. Wijnberg
Jacob IsraËl de Haan
Bazar De donkere Bazar met zijne straten. En ieder winkeltje eene warme nis. Daar zitten de kooplieden zóó gelaten Of handel wijsheid is.
Specerijen-bazar Droomend gaan door de specerijenstraatjes. De huisjes zijn van zoeten geur doorstoofd. Het wolkt uit doozen, balen, kast en laadjes, Eene bedwelming om mijn zalig hoofd.
Angst Schaduw en lantarenlicht zijn doorgeurd. De huizen geuren van de kleine straat. Ik huiver, wijl er toch niet meer gebeurt Dan dat de Eeuwigheid door het Specerijenstraatje gaat.
30
Nachoem M. Wijnberg
Bazaar De handelaars in geuren, in hun straat als het avond is, als iemand in een keer al hun voorraden zou kopen zouden zij niet weten hoe opnieuw te beginnen. Aan het einde van welke dag maakte God de geuren en ademde hij in, een goede vraag, geen noodgeval.
31