STUDIEGIDS
2016-2017
1
STUDIEGIDS CREATIVE WRITING 2016 - 2017 eerste jaar
16 17
INHOUD 9
Inleiding
15
Studieonderdelen eerste jaar
17
Vakomschrijvingen eerste jaar
64
Studieleiding en docenten
66 Colofon
“Get everyone together.” “All these people.” “No more waiting.” “Means through mass.” “It’s criminal to pause.” “To wallow.” “To complain.” “We have to be happy.” “To not be happy would be difficult.” “We would have to try to not be happy.” “We have an obligation.” “We’ve had advantages.” “We have a platform from which to risk.” “A cushion to fall back on.” “This is abundance.” “A luxury of place and time.” “Something rare and wonderful.” “It’s almost historically unprecedented.” “We must do extraordinary things.” “We have to.” “It would be obscene not to.” “We will take what we’ve been given and unite people.” “And we’ll try not to sound so irritating.” “Right. From now on.”
I tell her how funny it is we’re talking about all this because as it so happens I’m already working to change all this, am currently in the middle of putting together something that will address all these issues, that will inspire millions to greatness, that with some high school vrends--Moodie and two others, Flagg and Marny-- we’re putting something together that will smash all these misconceptions about us, how it’ll help us all to throw off the shackles of our supposed obligations, our fruitless career tracks, how we will force, at least urge, millions to live more exceptional lives, to [standing up for effect] do extraordinary things, to travel the world, to help people and start things and end things and build things... “And how will you do this?” she wants to know. “A political party? A march? A revolution? A coup?”
Dave Eggers Uit A Heartbreaking Work of Staggering Genius
Inleiding Creative Writing 2016-2017 Creative Writing is een vierjarige afstudeerrichting van Vormgeving (Media & Graphic Design). De studenten worden voorbereid op een hybride beroepspraktijk van schrijver. Een hybride beroepspraktijk houdt in dat schrijvers zowel toegepast als scheppend hun talenten ontwikkelen en inzetten. De opleiding is enerzijds gericht op het leren autonoom literair werk te maken en anderzijds op het toepassen van deze vaardigheden op het terrein van non-fictie: reportage, essayistiek en documentaire. De studie Creative Writing stelt zich ten doel om open, interdisciplinair georiënteerde en onderzoekende schrijvers op te leiden. De opleiding gebruikt hiervoor een onderwijsmodel waarin gradueel de verantwoordelijkheid voor het leerproces aan de student wordt overgedragen. In de eerste twee jaar krijgt de student veel begeleiding. Er worden werk vormen, theorieën, opdrachten en samenwerkingsprojecten aangereikt. Dit allemaal om de studenten op een activerende en op de beroepspraktijk toegesneden manier te laten kennismaken met de competenties die ze nodig hebben in het werkveld. Hierbij wordt, om de volgtijdelijkheid van de vakken te garanderen, gebruik gemaakt van eerdere producten die worden herzien, persklaar gemaakt, of ingezet in interdisciplinaire producten. Vanaf het tweede jaar werken de studenten ook aan oriëntaties: verdiepende op drachten waarbij vanuit de interesse van de student onder begeleiding een uitgebreider creatief onderzoek wordt gedaan. In de laatste twee jaar van de studie ligt de studieregie meer bij de student zelf. Vanuit de eigen artistieke en professionele interesse initieert de student in het derde jaar projecten en gaat op stage. De vakken staan nu meer in dienst van de praktische beroepsuitoefening en positiebepaling binnen de literaire wereld. Ook werkt de student in het derde jaar toe naar het af studeerjaar, in de ‘Groenlichtprocedure’. Hierin laat de student zien dat hij
9
onderbouwde ideeĂŤn heeft voor de afstudeeropdrachten in het vierde jaar. In het vierde jaar studeert de student af na het behalen van de reguliere vakken, door middel van het doen van een onderzoek en het schrijven van een scriptie, en het schrijven of maken van een eindwerk. Hieraan wordt individueel en in intervisiesetting gewerkt. Omdat de literaire wereld continu in verandering is, heeft de opleiding een dynamisch curriculum, waarbij aan de ene kant de actuele literaire verdienmodellen centraal staan en aan de andere kant een door studieleiding en een team van kerndocenten ontwikkeld vaardighedencurriculum wordt gewaarborgd.
10
Naast de begeleiding in de vakken en projecten biedt de opleiding ook mogelijkheden voor de student om buiten het reguliere curriculum kennis en vaardigheden op te doen, zoals in de studievereniging K.I.K en het tijdschrift Perplex. Dit zijn initiatieven voor en door studenten waarin in onderlinge samenwerking activiteiten worden georganiseerd.
COMPETENTIES Voor Creative Writing gelden de onderstaande competenties als eindkwalificatie: Creërend vermogen De student kan authentieke concepten ontwikkelen en realiseren, concepten die voortkomen uit een eigen visie en artisticiteit, die zijn gevoed door onderzoek, met het doel betekenis te creëren die bijdraagt aan de vervulling van een persoonlijke ambitie en een maatschappelijke visie. Vermogen tot kritische reflectie De student kan het eigen werk en dat van anderen beschouwen, analyseren, duiden en beoordelen vanuit de eigen authenticiteit, het historisch perspectief waartoe ook het actuele discours behoort, en aan de hand van een zekere systematiek, zowel cultureel beschouwend als vaktheoretisch. Vermogen tot groei en vernieuwing De student kan het vakmanschap, de persoonlijke invulling van de beroeps situatie en zijn of haar artisticiteit verder ontwikkelen en verdiepen. Organiserend vermogen De student kan een inspirerende en functionele werksituatie voor zichzelf op zetten en in stand houden. Communicatief vermogen De student kan een opdracht verwerven en interpreteren, effectief het werk presenteren en toelichten en erover onderhandelen met opdrachtgevers en andere betrokkenen. Omgevingsgerichtheid De student is in staat om verbanden te leggen tussen het eigen werk en dat van anderen en tussen het eigen werk en het publiek. Vermogen tot samenwerken De student kan in een samenwerkingsverband een actieve bijdrage leveren aan de totstandkoming van een product of proces.
11
1
Vakomschrijvingen Creative Writing
Propedeuse 2016–2017
ArtEZ Arnhem © Frank Tazelaar, Monique Warnier
#
Studieonderdelen per leerlijn
SCHRIJVEN & SPREKEN
integrale leerlijn
2,0
PROGRAMMA MAKEN
integrale leerlijn
1,0
PROJECT EN TOONDAGEN
integrale leerlijn
4,0
CAPITA SELECTA
integrale leerlijn
1,0
TEKST & STIJL
vaktechnische leerlijn
6,0
TEKST & VORM
vaktechnische leerlijn
6,0
TEKST & WERELD
vaktechnische leerlijn
4,0
TEKST & PODIUM
vaktechnische leerlijn
4,0
TEKST & MEDIA (Transmedia Storytelling)
vaktechnische leerlijn
6,0
TEKST & BEELD
vaktechnische leerlijn
2,0
LITERATUURGESCHIEDENIS theorie
2,0
ThiNK hoorcolleges theorie 4,0 ThiNK werkcolleges theorie 4,0 PROCES & ONDERZOEK (theorie in praktijk) trainingsleerlijn
4,0
TAALVAARDIGHEID & REDACTIE trainingsleerlijn 2,0 BIBLIOTHEEK (LEZEN EN BESCHOUWEN) trainingsleerlijn
4,0
SCHRIJVEN RECENSIES trainingsleerlijn 3,0 STUDIELOOPBAANBEGELEIDING
0,5
ALGEMEEN 0,5 TOTAAL 60,0
15
{
{
Schrijven & Spreken Docenten
Competenties
Opzet, werkvorm en begeleiding
Leerdoelen/ doelstellingen
Werkcolleges: behandeling thema’s, lessen uit de syllabus door Frank Tazelaar Creërend vermogen Vermogen tot kritische reflectie Vermogen tot groei en vernieuwing Organiserend vermogen Communicatief vermogen Omgevingsgerichtheid Vermogen tot samenwerken Colleges Syllabusgestuurde, thematische lessen door studie leiding. Opdracht Studenten krijgen opdrachten gerelateerd aan de thema’s waar zelfstandig of collegiaal aan gewerkt wordt. Samenhang met vak Bibliotheek. Werkcolleges In de werkcolleges worden de opdrachten gepresenteerd en in een intervisiesetting besproken. Begeleiding door studieleiding. • Studenten worden bekend gemaakt met de actuele wereld van de literatuur, het theater en de kunsten. • Na afloop van het 1e jaar weet de student welk soort verdieping hij/zij in het 2e en 3e jaar zal doen. • Studenten leren hun opinie te motiveren. • Studenten kunnen afstand nemen van het per soonlijke. • Studenten kunnen interdisciplinair werken. • Studenten kunnen hun verbeeldingskracht inzetten. • Studenten kunnen origineel verwoorden; studenten hebben uitdrukkingsvaardigheden en literair ver mogen ontwikkeld. • Studenten kunnen voordragen. • Studenten kunnen vanuit opdrachten werken.
17
Korte omschrijving van de inhoud
In het vak Schrijven & Spreken gaat het over twee zaken: ‘strategie’ en ‘poëtica’. We gaan op zoek naar jouw motieven en jouw kunstenaarschap. Niet wat je maakt, maar waarom je maakt staat in dit vak centraal. De beroemde schrijver Gombrowicz zei: een schrijver die niet over zijn eigen werk kan praten is geen complete schrijver. Daarmee is gezegd wat we in dit vak doen: veel praten over het schrijven, over de rol van de schrijver en over je poëtica. Je poëtica is meer dan de opvatting over je eigen werk. Het is het geheel van ideeën, opvattingen en meningen die jij hebt over wat literatuur en kunst moet zijn. Het is dus ook een uitspraak over het werk van anderen en een weergave van je wereldbeeld.
18
Dit jaar praten we over je interne poëtica: de manier waarop je visie tot uitdrukking komt in je werk. Als jij vindt dat literatuur alles op de kop moet zetten en heilige huisjes om moet schoppen, lijkt het me sterk dat je met strakke rijmschema’s werkt. Dat is vorm. Maar het zijn ook uitspraken in je werk. Coetzee laat een personage zeggen: “Waar zouden boeken anders voor zijn dan om ons te veranderen?” Dat is geen uitspraak van een personage van een schrijver als Simone van der Vlugt of Kluun. En we kijken naar je externe poëtica. De manier waarop je praat over je werk, hier in de klas, en als schrijver in interviews, essays, etc. Maar we bespreken ook de manier waarop je uitgeeft, waar je publiceert, in welke vorm, en hoe je jouw literaire carrière vormgeeft.
Thema’s eerste jaar
Beoordelingsvorm Beoordeling op
Ik ben de maker. Topics: Wat is kunstenaarschap? Hoe verloopt het creatieve proces? Analyse verschillende typen makers. Periode: 1e semester Tijd & Plaats. Topics: Geschiedenis, toekomst, heden. Leeftijd, coming of age. Herinnering. Plaatsbepaling. Familie. Reizen en thuiskomen. Periode: 2e semester De beoordeling van de opdracht vindt plaats aan het einde van ieder semester, door de studieleiding. • inzet en aanwezigheid (de student is minimaal 80% van alle contacturen aanwezig) • participatie en attitude tijdens Schrijven & Spreken (de student neemt actief deel aan discussies en werkt gedisciplineerd aan opdrachten) • gemaakt product (opdrachten) • ontwikkeling van uitdrukkingsvaardigheden en van literair vermogen: gedurende het jaar is bij de student een vooruitgang waarneembaar in de wijze van uitdrukken in tekst en van voordracht • de eindopdracht, d.i. een presentatie van alle deelopdrachten en op procesontwikkeling • denkstijl ontwikkeling: gedurende het jaar is bij de student een ontwikkeling zichtbaar in de wijze van denken • stijlontwikkeling: gedurende het jaar is bij de student een ontwikkeling in het hanteren van de behandelde literaire middelen en technieken zichtbaar • kritiek: de student kan met argumenten een kritische onderbouwing geven van eigen en andermans werk
19
Relatie met andere studieonderdelen/ onderzoek
Literatuur Studiemateriaal 20
• opinie/meningontwikkeling: gedurende het jaar is bij de student een vooruitgang waarneembaar in de wijze van opinie vormen en formuleren • retorische ontwikkeling/debatteren: de student kan met kennis van zaken en aantoonbare kennis van de teksten uit de reader verbanden leggen en stellingen verdedigen • Voordracht De kennis uit alle andere vakken wordt verwerkt in de integrale leerlijn. Thema’s uit Schrijven & Spreken kunnen ook als uitgangspunt dienen in de andere vakken. Boeken uit het vak Bibliotheek kunnen aan bod komen in Schrijven & Spreken. Afhankelijk van thema, zie het vak Bibliotheek. Syllabus
Programma maken Docenten Competenties
Opzet, werkvorm en begeleiding Leerdoelen/ doelstellingen
Korte omschrijving van de inhoud
Monique Warnier Kim van Kaam Organiserend vermogen Communicatief vermogen Omgevingsgerichtheid Vermogen tot samenwerken Vermogen tot groei en vernieuwing Gastcolleges, werkcolleges • de studenten weten het verschil tussen programmeren en programmamaken. • de studenten weten wat er nodig is om tot een (avondvullend) programma te komen. • de studenten kunnen samenwerken. • de studenten leren organiseren en uitvoeren. In het vak Programmamaken leren de studenten een literair programma maken. Ze krijgen een reeks werkcolleges (ingericht als redactievergaderingen) waarin wordt gewerkt aan de opzet van een programma- onderdeel binnen het literatuurfestival Nieuwe Types in Arnhem. Na een inleidend college gaan de studenten zelf aan de slag. Elke les geven ze een update van hun vorderingen. In de volgende colleges vertellen de studenten wat ze de periode daarvoor hebben gedaan en maken ze kennis met de verschillende onderdelen van programmamaken: bedenken en programmeren, artiesten begeleiding, publiciteit en productie. In de aanloop naar het festival toe wordt er nauw samengewerkt: onderling, en met de redactie van Literair Productiehuis Wintertuin, dat het festival organiseert.
21
Beoordelingsvorm Beoordeling op
22
Relatie met andere studieonderdelen/ onderzoek Literatuur Studiemateriaal
Er wordt uitgegaan van het idee dat een programma maken een artistieke vaardigheid is, waarbij keuzes in thema en verbanden die gelegd worden een uitdrukking zijn van die vaardigheid. De studenten leren niet alleen de artistieke kant van het programmamaken kennen, maar krijgen les en oefening in het opzetten en regelen van de praktische zaken die komen kijken bij een programma. Aan het einde van het vak hebben de studenten ervaring met alle aspecten van het maken van een programma. Eindopdracht • aanwezigheid tijdens colleges (de student moet minimaal 80% van de lessen aanwezig zijn) • participatie en attitude tijdens de werkcolleges • attitude tijdens de voorbereiding • kwaliteit eindresultaat Recensies kunsten, de bezochte voorstellingen en festivals kunnen als voorbeeld dienen. n.v.t. n.v.t.
Capita Selecta Docenten Competenties
Opzet Leerdoelen/ doelstellingen Korte omschrijving van de inhoud
Beoordelingsvorm Beoordeling op Literatuur
Gastdocenten Vermogen tot kritische reflectie Organiserend vermogen Communicatief vermogen Omgevingsgerichtheid Gastcolleges door spraakmakende spelers in het vakgebied van Creative Writing. Kennisnemen van ontwikkelingen in het literair vak gebied. In een reeks van vier colleges wordt inzicht geboden in de actuele ontwikkelingen in het domein van het publiceren. De colleges zijn lesoverstijgend en hebben als doel de kennis van het vakgebied en het inzicht in de veranderingsprocessen te vergroten. Geen Aanwezigheid en participatie Bepaald door gastdocenten.
23
Tekst & Stijl Docenten
Competenties
Opzet, werkvorm en begeleiding Leerdoelen/ doelstellingen
24
Els Moors Willem Claassen Alma Mathijsen Creërend vermogen Vermogen tot kritische reflectie Vermogen tot groei en vernieuwing Werkcolleges • Studenten hebben kennis van de 11 vaktechnische onderdelen van een verhaal en kunnen deze toepassen in hun verhaal: 1. Begin 2. Personage 3. Structuur/vertellen en vertelstandpunten 4. Gedachten, gesprekken, gezichtspunten 5. Setting 6. Literaire tijd 7. Spanning 8. Plot 9. Einde verhaal (slot) 10. Motieven 11. (Poëtisch) taalgebruik • Studenten maken een begin met het ontwikkelen van stijl (de beheersing van de literaire technieken); • Studenten maken een begin met het inzetten van die literaire technieken voor het vinden van een eigen toon; • Studenten kunnen gebruikmakend van verschillende technieken een kort verhaal schrijven.
Toelichting op de 11 vaktechnische onderdelen
1. Begin • Studenten ontwikkelen de vaardigheid om een verhaal op te zetten 2. Personage • Studenten hebben kennis van de manieren om informatie over personages te verwerken. Studenten kunnen hiermee personages opbouwen en zo spanningsopbouw in het verhaal bereiken: karakterontwikkeling, doseren van achtergrondinformatie, handelen en praten. • Studenten hebben kennis van de verschillende functies van personages. Studenten kunnen deze vormgeven, zoals hoofdpersoon/protagonist en bijfiguren. 3. Structuur/vertellen en vertelstandpunten • Studenten hebben kennis van het gebruik van structuur. Hieronder wordt o.a. verstaan: perspectiefwisseling, chronologisch of alternerend vertellen, flashbacks, afwisseling van tijd en plaats, cirkelvertelling, raamvertelling, werken met meerdere verhaallijnen, etc. Studenten kunnen dit hanteren in hun verhaal. • Studenten hebben kennis van de vertelstandpunten: het auctoriale, het ik-vertelstandpunt, het personale en tussenvormen. Studenten kunnen deze vertelstandpunten toepassen. • Studenten hebben kennis van de begrippen informatiedosering en tijdstructuur, zoals de presentatie van de volgorde van gebeurtenissen en het tempo van vertellen. Studenten kunnen met behulp hiervan spanning creëren.
25
• Studenten hebben kennis van wat een meervoudige vertelsituatie is, waarbij meerdere perspectieven gebruikt worden. Studenten kunnen dit toepassen. 4. Gedachten, gesprekken, gezichtspunten • Studenten kunnen gedachten, gesprekken en gezichtspunten weergeven. Hiertoe hebben studenten kennis van de begrippen monoloog, innerlijke monoloog/monologue intérieur, directe of indirecte rede, free indirect style, dialogen, tekstinterferentie en stijldifferentiatie
26
5. Setting • Studenten hebben kennis van het belang dat een voortdurende wisselwerking tussen ruimte en de personages daarbinnen kan hebben. Studenten kunnen ruimte inzetten voor hun verhaal en personages. • Studenten hebben kennis van de begrippen historische tijd, coleur locale, de beschrijving van de omgeving waarin het verhaal speelt. Studenten kunnen via uitbeelding van de ruimte hierover informatie geven. • Studenten hebben kennis van het begrip motieven. Studenten kunnen met ruimte betekenis toevoegen aan hun verhaal. 6. Literaire tijd • Studenten hebben kennis van de werking en toepassing van literaire tijd, zoals historische tijd, vertelde tijd, verteltijd, volgorde en voortgang vertelde tijd, d.i. tijdsverloop, en hebben kennis van vertelritme. Studenten kunnen dit toepassen in hun verhaal.
• Studenten hebben kennis van werkwoordstijden en kunnen deze zinvol en correct toepassen. 7. Spanning • Studenten hebben kennis van de technieken om spanning op te bouwen door gebruik te maken van middelen zoals structuur, einde verhaal als eerste vertellen, afwisseling heden en verleden, informatie te doseren, omslagmomenten en bedrieglijke rust. Studenten ontwikkelen de beheersing om dit toe te passen in hun verhaal. 8. Plot • Studenten hebben kennis van de verschillende soorten plots. Hieronder wordt o.a. verstaan character-driven verhaal, plot-driven verhaal, hoofdplot, steunplot, spiegelplot, subplot en de concepten romans-in-verhalen en raamvertellingen. Studenten kunnen deze plots en concepten toepassen in hun verhaal. 9. Slot (Einde verhaal) • Studenten ontwikkelen de vaardigheid van hoe een verhaal goed af te ronden, waardoor verhaallijnen bij elkaar komen, personages zich ontwikkeld hebben, met een einde dat het verhaal verheft en verhevigt. Studenten kunnen dit toepassen in hun verhaal. • Studenten ontwikkelen de vaardigheden van hoe aan een verhaal richting gegeven wordt en hoe een verhaal een wegebbend einde kan hebben. Studenten kunnen dit toepassen in hun verhaal.
27
10. Motieven • Studenten hebben kennis van motieven. Studenten kunnen betekenisdragende eenheden in het verhaal, van beeldspraak, symboolgebruik en thematiek toepassen en daarmee hun verhaal betekenis te geven.
28
Korte omschrijving van de inhoud
11. (Poëtisch) taalgebruik • Studenten hebben kennis van de 5 vaktechnische elementen van poëtische taalgebruik. Studenten kunnen op zinsniveau deze elementen toepassen in hun proza. Studenten ontwikkelen de vaardigheid om stijldifferentiatie aan te brengen in hun teksten: 1. Poëtische functie van taalgebruik, op de verschillende talige niveaus, iconiciteit, conventies en intertekstualiteit 2. Metrum, ritme, klank, accenten, heffingen 3. Klankherhaling 4. Stijlfiguren, volgens het principe van equivalentie, van deviatie, of een combinatie van beide op woordniveau, syntactisch niveau en semantisch niveau 5. Beeldspraak, zoals metafoor en metonymia, verschillende soorten overdracht zoals concretisering, personificatie etc., symbolen. In het vak Tekst & Stijl ligt het accent op proza. Studenten leren een verhaal vertellen en hun eigen stijl (1) ontwikkelen. Daartoe krijgen ze inzicht in literaire technieken, worden teksten gelezen en krijgen ze opdrachten. De nadruk ligt op het creëren van betekenis (2). De thema’s uit het vak Schrijven & Spreken komen terug in de vakken zoals Tekst & Stijl.
(1) Stijl is beheersing van je techniek. Daartoe leren de studenten alle literaire technieken (stilistische technieken) en verhaalstructuren (vormtechnieken), die samenkomen in de 11 vaktechnische onderdelen die een verhaal kent (zie bij leerdoelen). (2) Het creëren van betekenis: wat is betekenis? Wat is het verschil tussen wat je opschrijft en wat je wil vertellen/vertelt? Wat vertel je niet? Hoe creëer je personages, scènes en zinnen die betekenis creëren zonder het te benoemen. Hoe lezen mensen je tekst? Wat kan de lezer jou leren over wat je hebt geschreven? Hoe leer je bewust te worden van wat je teweeg brengt of kan brengen met een tekst, scène, zin, woord en daar controle over verkrijgen? Lesseninhoud: Eerste blok (Els Moors): Het eerste blok heeft als uitgangspunt het aanreiken van methode’s voor het verzamelen en verwerken van bruikbaar materiaal en hoe dit materiaal kan worden ingezet op het abstracte niveau van een tekst. Naast het ontwikkelen en leren inzetten van het eigen observatievermogen, leren de studenten narratieve systemen herkennen, maar ze ook te ontmantelen. De studenten leren een onderscheid te maken tussen wat ze denken dat er staat en wat er werkelijk staat. Ze leren hun eigen tekst opnieuw te schrijven en tegelijkertijd om hem anders te lezen. Enerzijds door het maken van concrete en gerichte oefeningen in de les, die altijd in groep worden besproken zodat de aangeleerde kennis tijd heeft om te in te zinken, en anderzijds door het zelfstandig ontwikkelen van een eigen tekst die op het einde van de lessenreeks laat zien hoe goed de student in staat is om het lesmateriaal zelfstandig om te zetten.
29
Van de studenten wordt in de les verwacht dat ze op meerdere niveau’s en manieren leren praten over een tekst, met de juiste afstand en met inzicht, niet alleen ten opzichte van hun eigen tekst maar ook ten opzichte die van de andere studenten. Tweede blok (Willem Claassen):
30
Het tweede blok gaat over autobiografisch schrijven. Het spanningsveld tussen werkelijkheid en fictie wordt uitgediept aan de hand van voorbeelden en schrijfopdrachten. Wanneer is een waargebeurd verhaal literatuur te noemen? Hoe kun je je eigen ervaringen gebruiken voor een verhaal en wat zijn de valkuilen? Ook de bestaande discussies over autobiografisch schrijven komen aan bod. Daarnaast gaan we in dit blok in op de rol die de plaats van handeling in een verhaal kan hebben. Derde blok (Alma Mathijsen): De lessenreeks start met het samen lezen en ontleden van een klassiek kort verhaal. In deze lessen ligt de nadruk op het creĂŤren en uitwerken van een personage aan de hand van diverse (schrijf)oefeningen. Het tweede deel van de lessenreeks focust zich op spanningsbogen en het mechanisme van een verhaal, zowel op macro- als microniveau. Elke les bestaat uit een stukje theorie, twee uitgebreide (schrijf)oefeningen, en voordracht/bespreking van voorgaande schrijfoefeningen. Daarbij worden ook andere facetten van het schrijven aangeraakt zoals stijl, metaforen, en zinsformulering. De studenten leveren aan het eind van de lessenreeks een kort verhaal in van om en nabij de 2.000 woorden
Beoordelingsvorm
Beoordeling op
Relatie met andere studieonderdelen/ onderzoek Literatuur Studiemateriaal
en krijgen in de loop van het schrijfproces 2 x persoonlijke feedback in een kort één-op-één gesprek met de docent. Per blok wordt een aantal vaktechnische elementen uitgelicht. Wel wordt elk blok op alle onderdelen beoordeeld. Beoordeling door de docent van het vak. • deelname aan de lessen (de student is minimaal 80% van alle contacturen aanwezig) • participatie en attitude tijdens de lessen (de student neemt actief deel aan discussies en werkt gedisciplineerd aan opdrachten) • ontwikkeling bij de verwerking van opdrachten en op de ingeleverde opdrachten • de beheersing van de literaire technieken gehanteerd in de geschreven teksten. • verbeeldingskracht. • voordracht. In het vak Schrijfatelier en in de Werkplaats Schrijven & Spreken kunnen de studenten werken aan de opdrachten uit de schrijfvakken uit de tra. Boeken uit het vak Bibliotheek kunnen behandeld worden in dit vak. Zie het vak Bibliotheek Te bepalen door docent
31
Tekst & Vorm Docenten Competenties
Opzet, werkvorm en begeleiding Leerdoelen/ doelstellingen
32
Jan Willem Anker Nyk de Vries Creërend vermogen Vermogen tot kritische reflectie Vermogen tot groei en vernieuwing Werkcolleges • Studenten ontwikkelen een poëtica waarin de eigen zichtbaarheid, de persoonlijke motivatie en verhouding tot de actualiteit tot uitdrukking komt. • Studenten kunnen een poëtische tekst schrijven gebruikmakend van de verschillende technieken. • Studenten hebben kennis van de 5 elementen van poëtisch taalgebruik en kunnen deze elementen inzetten in een poëtische tekst: 1. Studenten hebben kennis van de poëtische functie van taalgebruik, op de verschillende talige niveaus, van iconiciteit, van conventies en intertekstualiteit. Studenten kunnen dit toepassen in hun poëtische teksten. 2. Studenten hebben kennis van metrum, zoals ritme, accenten, heffingen, van niet-metrische vs. metrische vers. Studenten kunnen dit toepassen in hun poëtische teksten. 3. Studenten hebben kennis van klankherhaling en strofische vormen, zoals rijm en eenheid van versregel. Studenten kunnen dit toepassen in hun poëtische teksten. 4. Studenten hebben kennis van stijlfiguren. Studenten kunnen dit op syntactisch niveau en semantisch niveau toepassen in hun poëtische teksten.
Korte omschrijving van de inhoud
Beoordelingsvorm
Beoordeling op
Relatie met andere studieonderdelen/ onderzoek Literatuur Studiemateriaal
5. Studenten hebben kennis van beeldspraak, zoals metafoor en metonymia, van de soorten overdracht, van symbolen. Studenten kunnen deze toepassen in hun poëtische teksten. In het vak Tekst & Vorm ligt het accent op poëzie. Studenten leren een poëtische tekst schrijven. Daartoe krijgen ze inzicht in literaire technieken, leren ze rijmtermen kennen zoals cesuur, enjambement etc., worden teksten gelezen en krijgen ze opdrachten. De thema’s uit het vak Schrijven & Spreken komen terug in de vakken zoals Tekst & Vorm. Per blok wordt een aantal elementen uitgelicht. Wel wordt elk blok op alle onderdelen beoordeeld; beoordeling door de docent van het vak. • deelname aan de lessen (de student is minimaal 80% van alle contacturen aanwezig) • participatie en attitude tijdens de lessen (de student neemt actief deel aan discussies en werkt gedisciplineerd aan opdrachten) • ontwikkeling bij de verwerking van opdrachten en op de ingeleverde opdrachten • de toepassing van de elementen van poëtisch taalgebruik in de eigen poëtische teksten • verbeeldingskracht • voordracht In het vak Schrijfatelier en in Werkplaats Schrijven & Spreken kunnen de studenten werken aan de opdrachten uit de schrijfvakken. Boeken uit het vak Bibliotheek kunnen behandeld worden in dit vak. Zie vak Bibliotheek Te bepalen door docent
33
Tekst & Wereld Docenten Competenties
Opzet, werkvorm en begeleiding Leerdoelen/ doelstellingen
34
Alex van der Hulst Henk van Straten Creërend vermogen Vermogen tot kritische reflectie Vermogen tot groei en vernieuwing Omgevingsgerichtheid Werkcolleges • Studenten kunnen zich verhouden tot de actualiteit en kunnen de actualiteit verwerken in non-fictie teksten. Studenten kunnen een eigen standpunt ontwikkelen. • Studenten zijn zich bewust van hun omgeving. Studenten kunnen zich hiertoe verhouden vanuit een persoonlijke motivatie en morele betrokkenheid. • Studenten hebben kennis van de opbouw van een betoog. Studenten kunnen dit toepassen in een non-fictie tekst. • Studenten weten hoe te zoeken naar informatie en kunnen relevante informatie uit de gevonden gegevens halen. Studenten kunnen een analyse van deze relevante informatie maken ten behoeve van een tekst. • Studenten hebben kennis van waardebeoordeling van webinformatie en ze zijn webvaardig. Studenten kunnen informatie wegen en beoordelen op waarheid of waarschijnlijkheid. • Studenten hebben kennis van de relevante 11 vaktechnische onderdelen en kunnen deze toepassen in hun non-fictie tekst [voor een uitgebreide omschrijving van de literaire technieken zie Tekst & Stijl]:
Korte omschrijving van de inhoud
1. Begin 2. Personage 3. Structuur/vertellen en vertelstandpunten 4. Gedachten, gesprekken, gezichtspunten 5. Ruimte 6. Literaire tijd 7. Spanning 8. Plot / wending 9. Einde non-fictie tekst/betoog 10. Motieven 11. (Poëtisch) taalgebruik • Studenten kunnen daarbij rekening houden met de specifieke elementen van opiniestukken en kritieken, zoals het formuleren van een mening en kritiek, het etaleren van hun smaak, het opbouwen van een goed betoog en het onderbouwen met relevante informatie en feiten. • Studenten ontwikkelen een eigen stijl. In het vak Tekst & Wereld ligt het accent op non-fictie. Er wordt gekeken naar de elementen waar alle schrijvers van non-fictie mee te maken krijgen. Denk aan het vinden van geschikte onderwerpen, observeren, het vergaren van informatie, interviewen, selecteren, filteren, de verschillende manieren om dit op te schrijven, zoeken naar de kern en ethiek, etc. Ook is er aandacht voor de Amerikaanse variant ‘creative non fiction’ en New Journalism. De volgende onderdelen komen aan bod: − retoriek: hoe objectief ben je in non-fictie? En hoe schaar je de lezer aan je zijde? − Observeren: oefeningen hoe je zo veel mogelijk van je omgeving en onderwerp te weten komt − interviewen/reportage/portret: je bent afhankelijk van anderen voor je informatie, hoe krijg je die?
35
Beoordelingsvorm Beoordeling op
36
Relatie met andere studie-onderdelen Literatuur Studiemateriaal
− Schrijven en schrappen: hoe kom je van 20 pagina’s uitgeschreven materiaal tot de kern in twee pagina’s en waarom is al die tijd die je erin hebt gestoken niet overbodig geweest? − Ethiek: waar liggen de grenzen van het publiceren, wat schrijf je wel en niet op? Hoe ga je met je bronnen om? − Hoe doen de meesters van het vak het? Beoordeling door de docent van het vak • deelname aan de lessen (de student is minimaal 80% van alle contacturen aanwezig) • participatie en attitude tijdens de lessen (de student neemt actief deel aan discussies en werkt gedisciplineerd aan opdrachten) • ontwikkeling bij de verwerking van opdrachten en op de ingeleverde opdrachten • toepassen van de technieken voor non-fictie in eigen non-fictie teksten • verbeeldingskracht Boeken uit het vak Bibliotheek kunnen behandeld worden in dit vak. Zie vak Bibliotheek Te bepalen door docent
Tekst & Podium Docent Competenties
Opzet, werkvorm en begeleiding Leerdoelen/ doelstellingen
Hanneke Hendrix Creërend vermogen Vermogen tot kritische reflectie Vermogen tot groei en vernieuwing Werkcolleges • Studenten hebben kennis van de 12 vaktechnische onderdelen van een verhaal en kunnen deze toepassen in een theatrale tekst: 1. Dialoog 2. Monoloog 3. Personage 4. Structuur/vertellen en vertelstandpunten 5. Gedachten, gesprekken, gezichtspunten 6. Ruimte 7. Literaire tijd 8. Spanning 9. Plot 10. Slot (einde verhaal) 11. Motieven 12. (Poëtisch) taalgebruik • Studenten kunnen daarbij rekening houden met de specifieke elementen van drama, zoals regieaanwijzingen, spreektaal, enscenering, nadruk op schrijven van dialoog en monoloog en zijn er bewust van dat een dramatekst gericht is op uitvoering. • Studenten hebben kennis van de structuuropbouw van theaterstukken. Studenten kunnen dit toepassen in een dramatekst. • Studenten hebben kennis van de ontwikkelingen in dramateksten. Studenten kunnen vanuit deze traditie komen tot een vernieuwende dramatekst. • Studenten kunnen een dialoog schrijven.
37
• Studenten kunnen een monoloog schrijven. • Studenten ontwikkelen een eigen stijl. Toelichting op de 12 vaktechnische onderdelen
38
1. Dialoog • Studenten hebben kennis van de belangrijke eigenschappen van een dialoog: spontaniteit, levensechtheid en stilering – studenten kennen de paradox van gestileerde spontaniteit. Studenten kunnen deze toepassen in hun dramatekst. • Studenten hebben kennis van de belangrijkste onderdelen van een dialoog. Studenten kunnen deze toepassen in hun dramatekst: 1. Exposé: informatie over situatie en personages. 2. Typering: woordkeus, jargon, accent, concrete details uit hier en nu. 3. Ontwikkeling in personages, door dubbelheid toe te passen (twee tegengestelde emoties tegelijkertijd tonen/hebben) en door subtekst (taal verhult wat de handeling van een personage duidelijk maakt). 4. Aankondiging en verwachtingen; als verwachtingen niet worden ingelost, zoekt de lezer/het publiek naar het waarom daarvan; dat creëert dubbelheid en subtekst. 2. Monoloog • Studenten hebben kennis van de belangrijke eigenschappen van een monoloog: interne geloofwaardigheid, schakelen tussen bewustzijnsniveaus en de centrale gedachte - de basisgedachte ofwel grondgedachte. Studenten kunnen deze toepassen in hun dramatekst. • Studenten hebben kennis van de belangrijkste techniek van een monoloog: het personage schakelt in zichzelf tussen verschillende stemmen, schakelt
tussen bewustzijnsniveaus, zoals het verhaal, de reflectie op zichzelf, de directe zintuiglijke ervaring van het hier en nu. Studenten kunnen dit toepassen in hun dramatekst. 3. Personage • Studenten hebben kennis van de manieren om informatie over personages te verwerken. Studenten kunnen hiermee personages opbouwen en zo spanningsopbouw in hun theatertekst bereiken: karakterontwikkeling, doseren van achtergrondinformatie, handelen en praten. • Studenten hebben kennis van de verschillende functies van personages. Studenten kunnen deze vormgeven, zoals hoofdpersoon/protagonist en bijfiguren. 4. Structuur/vertellen en vertelstandpunten • Studenten hebben kennis van het gebruik van structuur. Hieronder wordt o.a. verstaan perspectiefwisseling, personale verteller, chronologisch of alternerend vertellen, flashbacks, afwisseling van tijd en plaats, cirkelvertelling, raamvertelling, werken met meer verhaallijnen. Studenten kunnen dit hanteren in hun theatertekst. • Studenten hebben kennis van de vertelstandpunten: het auctoriale, het ik-vertelstandpunt, het personale en tussenvormen. Studenten kunnen deze vertelstandpunten toepassen. • Studenten hebben kennis van wat een meervoudige vertelsituatie is, waarbij meerdere perspectieven gebruikt worden. Studenten kunnen dit toepassen.
39
5. Gedachten, gesprekken, gezichtspunten • Studenten kunnen gedachten, gesprekken en gezichtspunten hiermee weergeven. Hiertoe hebben studenten kennis van de begrippen monoloog, innerlijke monoloog/monologue intérieur, directe of indirecte rede, free indirect style, dialogen, tekstinterferentie en stijldifferentiatie.
40
6. Ruimte • Studenten hebben kennis van het belang van de wisselwerking tussen ruimte en de personages daarbinnen. Studenten kunnen ruimte inzetten voor hun verhaal en personages. • Studenten hebben kennis van de begrippen informatiedosering en tijdstructuur, zoals de presentatie van de volgorde van gebeurtenissen en het tempo van vertellen. Studenten kunnen met behulp hiervan spanning creëren. • Studenten hebben kennis van de begrippen historische tijd, couleur locale, de beschrijving van de omgeving waarin het verhaal speelt. Studenten kunnen via uitbeelding van de ruimte hierover informatie geven. • Studenten hebben kennis van het begrip motieven (zie leerdoel 11). Studenten kunnen met ruimte betekenis toevoegen aan hun dramatekst. 7. Literaire tijd • Studenten hebben kennis van de werking en toepassing van literaire tijd, zoals historische tijd, vertelde tijd, verteltijd, volgorde en voortgang vertelde tijd, (tijdsverloop), en hebben kennis van vertelritme. Studenten kunnen dit toepassen in hun theatertekst.
• Studenten hebben kennis van werkwoordstijden en kunnen deze zinvol en correct toepassen. 8. Spanning • Studenten hebben kennis van de technieken om spanning op te bouwen, door gebruik te maken van middelen zoals structuur, einde verhaal als eerste vertellen, afwisseling heden en verleden, informatiedosering, omslagmomenten en bedrieglijke rust. Studenten ontwikkelen de vaardigheid om dit toe te passen in hun theatertekst. 9. Plot • Studenten hebben kennis van de verschillende soorten plots. Hieronder wordt o.a. verstaan character-driven verhaal, plot-driven verhaal, hoofdplot, steunplot, spiegelplot, subplot en de concepten romans-in-verhalen en raamvertellingen. Studenten kunnen deze plots en concepten toepassen in hun theatertekst. 10. Slot (Einde verhaal) • Studenten ontwikkelen de vaardigheid van hoe een verhaal goed af te ronden, waardoor verhaallijnen bij elkaar komen, personages zich ontwikkeld hebben, met een einde dat het verhaal verheft en verhevigt. Studenten kunnen dit toepassen in hun dramatekst. • Studenten ontwikkelen de vaardigheden van hoe aan een verhaal richting te geven. Studenten kunnen dit toepassen in hun dramatekst. 11. Motieven • Studenten hebben kennis van motieven. Studenten kunnen betekenisdragende eenheden in het verhaal,
41
van beeldspraak, symboolgebruik en thematiek toepassen en daarmee hun theatertekst betekenis geven.
Korte omschrijving van de inhoud
42
Beoordelingsvorm Beoordeling op
12. (Poëtisch) taalgebruik • Studenten hebben kennis van de vaktechnische elementen van poëtische taalgebruik. Studenten kunnen op zinsniveau deze elementen toepassen in hun dramateksten. Studenten ontwikkelen de vaardigheid om stijldifferentiatie aan te brengen in hun teksten. In het vak Tekst & Podium ligt het accent op drama. Toneelteksten zijn gericht op het uitspreken van een tekst waarbij de informatie in dialoog en monoloog verwerkt zit. Studenten leren een ontwikkeling en gebeurtenis weergeven in een theatrale tekst. Studenten kennen de werking van drama in de andere media en kennen de mogelijkheden van interdisciplinariteit in drama. Er wordt vanuit de traditie van dramateksten naar vernieuwing in teksten gewerkt. Studenten krijgen inzicht in literaire technieken, er worden teksten gelezen en ze krijgen opdrachten. De thema’s uit het vak Schrijven & Spreken komen terug in de vakken zoals Tekst & Podium. Beoordeling door de docent van het vak • deelname aan de lessen (de student is minimaal 80% van alle contacturen aanwezig) • participatie en attitude tijdens de lessen (de student neemt actief deel aan discussies en werkt gedisciplineerd aan opdrachten) • ontwikkeling bij de verwerking van opdrachten en op de ingeleverde opdrachten • de toepassen van de literaire technieken voor drama in de eigen drama teksten
Literatuur Studiemateriaal
• verbeeldingskracht • voordracht Te bepalen door docent Te bepalen door docent
43
Transmedia Storytelling Docenten Competenties
Opzet, werkvorm en begeleiding Leerdoelen/ doelstellingen
44
Dennis Gaens Martijn Brugman Creërend vermogen Vermogen tot kritische reflectie Vermogen tot groei en vernieuwing Organiserend vermogen Communicatief vermogen Omgevingsgerichtheid Vermogen tot samenwerken Werkcolleges Bij Transmedia Storytelling staat de vaardigheid om het schrijverschap te vertalen naar een breed scala aan media centraal, evenals de werking, productie en distributie van verschillende media. • Studenten hebben kennis van de verschillende publicatiemogelijkheden en de eigenschappen en effecten daarvan. • Studenten zijn in staat de koppeling tussen vorm en inhoud te maken bij werk in verschillende media. • Studenten zijn in staat hun werk overtuigend aan een publiek te presenteren, zowel op het podium, als online en op papier. • Studenten kunnen hun verhaalideeën naar beeld vertalen. • Studenten beheersen de basistechnieken voor het vertellen van een verhaal in een ander medium, kunnen deze herkennen in bestaand werk en toepassen in eigen werk. • Studenten kunnen pitches schrijven. • Studenten kunnen omgaan met feedback en deze adequaat verwerken. • Studenten kunnen ontwikkelingen op social media
Korte omschrijving van de inhoud
adequaat duiden en inzetten voor hun eigen schrijverschap. • Studenten kunnen hun schrijverschap vertalen naar een online aanwezigheid. • Studenten hebben een basiskennis van Transmedia Storytelling en de mogelijkheden daarvan voor hun eigen schrijverschap. In dit vak ligt het accent op het maken van vertaal slagen. De studenten ontwikkelen een schrijversschap dat zich niet alleen uit in het schrijven van verhalen, gedichten en toneelteksten, maar dat zich ook laat vertalen naar andere media en disciplines. Centraal staat niet alleen de productie voor verschillende media, maar ook de promotie en distributie van literair werk. De studenten leren hun schrijverschap breed en interdisciplinair in te zetten SEMESTER 1 De studenten gaan in groepen (van 4 à 5) aan de slag met ‘world building’: in een redactiesetting werken ze aan een gemeenschappelijk zine dat een bestaande vorm parodieert. Dat kan een dorpskrant zijn, een personeelsblad of zelfs de Tina. Belangrijk is dat ze leren zich te verhouden tot de echte wereld hierin. Ze scheppen personages, rubrieken, settings/arena, anekdotes en details in de gekozen context. Aan het einde van het semester presenteren ze in groepen het blad, waarbij de docenten en medestudenten kritische vragen stellen. Belangrijkste leerpunten zijn de bouwstenen van een verhaalwereld: - thema - context - anekdote - detail
45
Daarnaast komen ook alle reguliere competenties hier aan bod.
46
Beoordelingsvorm Beoordeling op
Relatie met andere studieonderdelen/ onderzoek Literatuur Studiemateriaal
SEMESTER 2 In dezelfde groepen gaan ze spin-off creëren. Dat kan een radiodocumentaire zijn, een website, een korte film, een kaartspel, etc. In ieder geval moet minstens een van de spin-offs een digitale vorm hebben. De gekozen projecten dicteren hier dus ook deels de lesinhoud. Als ze willen leren monteren (meer dan in de basis a/v-cursus of tekst en beeld), dan wordt dat deel van het curriculum. Aan het einde sluiten ze weer af met een presentatie, die ook een terugkoppeling is van de opgedane kennis. Belangrijkste leerpunt hier is het maken van de vertaalslag. Beoordeling door de docent van het vak • deelname aan de lessen (de student is minimaal 80% van alle contacturen aanwezig) • participatie en attitude tijdens de lessen (de student neemt actief deel aan discussies en werkt gedisciplineerd aan opdrachten) • ontwikkeling bij de verwerking van opdrachten en op de ingeleverde opdrachten • toepassen van de technieken voor nieuwe media in eigen webteksten • verbeeldingskracht Boeken uit het vak Bibliotheek kunnen behandeld worden in dit vak. Zie vak Bibliotheek Te bepalen door docent
Tekst & Beeld Docenten Competenties
Opzet, werkvorm en begeleiding
Leerdoelen/ doelstellingen
Korte omschrijving van de inhoud
Beoordelingsvorm
Maartje Smits Willem Sjoerd van Vliet CreÍrend vermogen Vermogen tot kritische reflectie Vermogen tot groei en vernieuwing Omgevingsgerichtheid Vermogen tot samenwerken Bij Tekst & Beeld onderzoeken de studenten de verschillende vormen waarop je taal kunt publiceren op het internet. Aan de hand van een aantal korte, praktische opdrachten leren ze verschillende vormen van publicatie. De studenten werken in tekst, audio en (bewegend) beeld. De studenten leren: - een eenvoudige audiomontage te maken van zelf opgenomen materiaal (gesproken woord) en verzamelde audiofragmenten. Programma: Audacity - een GIF’je te maken, en de kracht van de herhalende beelden en het ritme te gebruiken om een verhaal te vertellen - een nieuwsbrief maken Dit jaar onderzoeken we bij Tekst & Beeld een van de oudste vormen van verhalen vertellen: de brief. Maar dan in de meeste hedendaagse vormen. Hoe schrijf je een brief in snapchat of in audiofragmenten? We bekijken interessante kunstprojecten die gebruikmaken van de (nieuws)brief als vorm, en gaan zelf aan de slag. Beoordeling door de docent van het vak
47
Beoordeling op
Relatie met andere studieonderdelen/ onderzoek Literatuur Studiemateriaal
48
• Deelname aan de lessen (de student is minimaal 80% van alle contacturen aanwezig) • participatie en attitude tijdens de lessen (de student neemt actief deel aan discussies en werkt gedisciplineerd aan opdrachten) • ontwikkeling bij de verwerking van opdrachten en op de ingeleverde opdrachten • verbeeldingskracht Boeken uit het vak Bibliotheek kunnen behandeld worden in dit vak. N.v.t. Te bepalen door docent
Literatuurgeschiedenis Docenten Competenties Opzet, werkvorm en begeleiding Leerdoelen/ doelstellingen
Korte omschrijving van de inhoud
Beoordelingsvorm Beoordeling op
Maarten van Gageldonk Jochem Riesthuis CreĂŤrend vermogen Vermogen tot kritische reflectie Hoorcollege en werkcollege Na afronding van de cursus kun je een overzicht geven van de belangrijkste ontwikkelingen in de westerse literatuur vanaf de oudheid tot heden. Je bent in staat teksten en auteurs in hun historische context te plaatsen en deze te analyseren met behulp van literatuurwetenschappelijke concepten. Je kunt een eigen interpretatie van een literaire tekst uitwerken en je bevindingen mondeling en schriftelijk presenteren. In deze cursus maak je kennis met een aantal onbetwiste meesterwerken uit de westerse literatuurgeschiedenis. In een chronologisch overzicht van de klassieke oudheid tot het postmodernisme komen de belangrijkste auteurs en literaire stromingen voorbij. Daarbij wordt veel aandacht besteed aan de cultuurhistorische context waarin de teksten zijn ontstaan en aan hun doorwerking in latere tijden. Ook komen belangrijke concepten en benaderingen uit de literatuurwetenschap aan bod. Schriftelijke en mondelinge opdrachten. De toetsing voor deze cursus bestaat uit schriftelijke opdrachten en presentaties en actieve participatie in de werkcolleges. Schriftelijke opdrachten: Bij ieder college is een voorbereidende opdracht geformuleerd. Je leest de primaire tekst met deze opdracht in je achterhoofd en formuleert voor jezelf een antwoord. Soms moet je het uitwerken tot een essay, andere keren houd je een mondelinge presentatie,
49
Relatie met andere studieonderdelen/ onderzoek Literatuur 50
Studiemateriaal
schrijf je een verhaal of gedicht of discussieer je met je medestudenten. Aan het eind van de onderwijsperiode herschrijf je je werk op basis van de ontvangen feedback en bundel je alles in een dossier. Dit dossier vormt de basis voor de beoordeling. Participatie en presentie: Je bent verplicht alle colleges bij te wonen en actief deel te nemen aan alle activiteiten. In geval van ziekte of andere zwaarwegende redenen moet je dit voor aanvang van het college melden aan de docent. Wanneer je teveel colleges mist of meermalen onvoorbereid naar college komt, moet je extra opdrachten maken. Boeken uit het vak Bibliotheek worden behandeld in dit vak. Je leest iedere week een primaire tekst. Dat kan variĂŤren van een roman (die je zelf dient aan te schaffen of in de bibliotheek te lenen) tot een verhaal of serie gedichten. Kortere teksten worden in een reader aangeboden. Syllabus
ThINK (Theorie in de kunsten) Docenten
Opzet, werkvorm en begeleiding
Marijke Goeting Maarten van Gageldonk Eva Kramer Ton Schulte Colleges: De colleges worden aangeboden aan een mix van studenten van de verschillende afdelingen (Fashion Design, Graphic Design, Interaction Design, Product Design en Creative Writing). Tijdens de colleges staat kennisoverdracht centraal maar binnen de presentaties van de docent is ook ruimte voor interactie en discussie. Er wordt van de student een actieve houding verwacht. Werkgroepen: De inhoud is afgestemd op die van de colleges in hetzelfde blok (liefst synchroon per les zodat de lesstof wordt gerepeteerd). De lesstof krijgt hier meer diepgang. Door het aanbieden van diverse reflectieopdrachten over verschillende onderwerpen leert de student kritisch te reflecteren ĂŠn zich in verschillende opvattingen te verdiepen. Van de student wordt verwacht dat hij de lesstof (na)leest, teksten voorbereidt, analyseert, bespreekt, presenteert en meedoet aan discussies. Begeleiding en feedback van de docent richt zich op inhoudelijke kennis en op het aanleren van vaardigheden. Theorie in Praktijk: Het specifieke uitgangspunt van theorie in de praktijk (TIP) is dat dit gedeelte van het theorieprogramma ondergebracht is in de eigen studierichting (zie verdere toelichting in specifieke vakbeschrijving).
51
Korte omschrijving van de inhoud
52
In dit propedeusevak maakt de student kennis met bestaande opvattingen over kunst en vormgeving. De student verwerft gaandeweg het eerste studiejaar bouwstenen om eigen definities over het vakgebied te leren formuleren en een eigen artistiek strategische positie te kunnen bepalen. We richten ons vooral op essentiële vragen over kunst, literatuur en vormgeving: ‘Wat is kunst? Wat is een kunstenaar/schrijver/vormgever? Waar staat hij/zij in de samenleving? Hoe wordt over de eigen tijd gedacht? Hoe wordt er over esthetica gedacht? Hoe wordt er over het mens gedacht?’. De student verkrijgt inzicht dat door de tijd heen anders wordt gedacht en raakt zich ervan bewust dat het antwoord op dit soort vragen niet eenduidig te geven is. In het propedeusejaar gaat aandacht uit naar vier systematisch-historische tijdsvakken: 1. Het blok ‘De uitvinding van de kunst’ behandelt de periode van 1750 tot 1850; 2. Het blok ‘De opkomst van het heden’ behandelt de periode van 1850 tot 1900; 3. Het blok ‘De jacht op de toekomst’ behandelt de periode van 1900 tot 1950; 4. Het blok ‘Het twistpunt van de tijd’ behandelt de periode van 1950 tot 1990. De vier blokken zijn opgebouwd uit acht colleges (inclusief toetsing) en acht bijeenkomsten in werkgroepen (zie inhoudelijke toelichting in specifieke vakbeschrijving). Naast de colleges en werkgroepen bestaat de propedeuse uit het onderdeel Theorie In de Praktijk (TIP), dat door iedere afdeling afzonderlijk wordt in gericht.
Colleges (4 EC): Kennisoverdracht en inzicht verwerven staan centraal in de colleges. Vanuit een brede cultuurhistorische invalshoek worden op thematische wijze verschillende aspecten van alle disciplines binnen Art & Design behandeld. Naast beeldende kunst, literatuur en vormgeving komen ook (kunst)filosofie, architectuur en film aan bod. De bovengenoemde vragen als ‘Wat is kunst?’ vormen hierbij telkens de onderlegger.
Beoordelingsvorm
Werkgroepen (4 EC): In de werkgroepen eigent de student zich de lesstof meer toe. De inhoud van de colleges wordt niet letterlijk herhaald, maar verder inhoudelijk uitgediept. De focus ligt daarbij op competenties en vaardigheden. Door een persoonlijke (en groepsgewijze) benadering werkt de student aan zijn competenties en vaardigheden als presenteren, schrijven en onderzoeken. Ieder collegeblok wordt afgesloten door een schriftelijk tentamen. Hierin wordt de student getoetst op kennis en beheersing van de behandelde lesstof. Hij/zij dient ieder tentamen met een voldoende af te sluiten. De beoordelingscriteria zijn afgeleid van de leerdoelen (zie beoordelingscriteria bij vakbeschrijvingen per blok). Het tentamen wordt beoordeeld door de collegedocent. Toetsing binnen de werkgroep vindt plaats op grond van opdrachten als presentaties, onderzoek en schrijven. Daarin worden kennis en vaardigheden integraal getoetst.
53
De beoordelingscriteria zijn afgeleid van de leerdoelen (zie eveneens de beoordelingscriteria bij vak beschrijvingen per blok). De opdrachten worden beoordeeld door de begeleidende docent van de werkgroep en leiden tot één eindcijfer per semester. Eveneens van belang voor het eindcijfer is de inzet en de wijze van deelname van de student tijdens de lessen. De student moet hierbij voldoen aan de 80% aanwezigheidsplicht.
54
Relatie met andere studieonderdelen/ onderzoek
Herkansingsmogelijkheden: Elke student heeft recht op één herkansing in hetzelfde studiejaar en in het daaropvolgende studiejaar. Wanneer na deze tweede herkansing nog steeds sprake is van een onvoldoende, zal de student een schriftelijke aanvraag moeten indienen bij de examencommissie, die zal beoordelen of de student recht heeft op herkansing. De student volgt gedurende zijn studie longitudinale leerlijnen. Middels een doorlopend proces werkt de student tijdens de leerlijn ThINK naar een eindterm die als volgt is geformuleerd: de student is in staat zich te positioneren in het werkveld en (discursief) theoretisch en/ of praktijkgericht onderzoek te verrichten m.b.t. het eigen artistieke domein. Per studierichting wordt de leerlijn binnen het curriculum geoperationaliseerd waarbij vanuit het theorieprogramma drie aandachtsgebieden (die elkaar deels overlappen) centraal staan: • Kennis en reflectie • Theorie en praktijk • Onderzoek
Door een gemeenschappelijke theorieprogramma (voor de afdelingen Creative Writing, Fashion Design, Graphic Design, Interaction Design en Product Design Arnhem) aan te bieden maakt de student kennis met andere disciplines en weet daardoor de eigen vakdiscipline te plaatsen binnen de overkoepelende opleiding. Het programmaonderdeel TIP wijkt hiervan af, omdat dit vorm krijgt binnen de gekozen studierichting. Na de propedeuse wordt het programma ThINK onder verantwoordelijkheid van de eigen studierichting verder voortgezet.
55
Proces en onderzoek (schrijfatelier) Docent Competenties
Opzet, werkvorm en begeleiding Leerdoelen/ doelstellingen
56
Bert van Beek Creërend vermogen Vermogen tot kritische reflectie Vermogen tot groei en vernieuwing Organiserend vermogen Communicatief vermogen Omgevingsgerichtheid Vermogen tot samenwerken Werkcolleges Het op een onderzoekende manier mogelijk maken van het leren van elkaar staat bij proces en onderzoek (schrijfatelier) centraal in CW1. • De student ontwikkelt een jargon voor zelfonderzoek, kan minimaal de volgende termen uitleggen: divergentie, convergentie, oordeelsopschorting, reader based feedback, criteria based feedback, vrijschrijven, recursiviteit, collage, temporal shared social reality (TSSR), one inch picture frame, intervisie, intuïtion pump. • De student kan de volgende acroniemen uitleggen: SMART, SCAMPER. • De student formuleert voor- en afkeuren m.b.t. het eigen werkproces en varieert daarin. • De student oefent met het veilig geven en ontvangen van feedback. • De student oefent met het komen tot een verhaal door middel van fysieke improvisatie. • De student draagt voor uit eigen werk en formuleert het effect daarvan. • De student formuleert leerdoelen voor zichzelf.
Korte omschrijving van de inhoud
• De student oefent met het gebruiken van beperkte ervaringen als materiaal voor teksten. • De student oefent met het vertalen van een narratief in beeld. • De student formuleert leervragen voor de schouw. • De student kan in een samenwerkingsverband een actieve bijdrage leveren aan de totstandkoming van een product of proces. • De student ontwerpt een literair onderzoek en voert deze uit. • De student kan het vakmanschap, de persoonlijke invulling van de beroepssituatie en zijn of haar artisticiteit verder ontwikkelen en verdiepen. • De student kan een inspirerende en functionele werksituatie voor zichzelf opzetten en in stand houden. In Proces en onderzoek (schrijfatelier) wordt in het eerste jaar een begin gemaakt met het doen van artistiek (zelf)-onderzoek: wat maakt het mij (on) mogelijk te komen tot het maken van artistiek werk, hoe kunnen anderen en ikzelf een inspiratie zijn om tot het maken van dat werk te komen, hoe leer ik van mijn klasgenoten, hoe faciliteer ik mijn eigen groei als kunstenaar, wat kan ik daarbij van anderen leren? In de lessen werk je aan opdrachten, waarbij speels en procesgericht creëren en experimenteren centraal staat. Hierbij maak je gebruik van producten voor andere vakken. Ook is er ruimte voor voordracht, improvisatie, intervisie en zijn er groepsgesprekken over diverse onderdelen van de studie.
55
Beoordelingsvorm
Beoordeling op
Relatie met andere studieonderdelen/ onderzoek Literatuur 58
Voor de eindopdracht maak je het eerste semester een logboek, waarin je bijhoudt wat je leert tijdens de opleiding en waarom dit belangrijk is voor jouw ontwikkeling. Het tweede semester doe je een literair onderzoek. Ook maak je een portfolio voor de schouw waarin je toont wat je aan het leren bent. • aanwezigheid tijdens ateliers (de student is minimaal 80% van de contacturen aanwezig) • participatie en attitude tijdens de lessen • ontwikkeling gemaakte opdrachten • eindopdrachten In het schrijfatelier wordt gewerkt aan opdrachten van andere vakken uit de trainingsleerlijn, integrale leerlijn of vaktechnische leerlijn. De schrijfbegeleider begeleidt de studenten bij het maken van deze opdrachten. - Fragmenten uit Bird by bird, Anne Lamott - Fragmenten uit Writing with power, Peter Elbow - Fragmenten uit Writing down the bones, Nathalie Goldberg Literatuur wordt als hand-out ter beschikking gesteld.
Taalvaardigheid en redactie Docent Competenties
Opzet, werkvorm en begeleiding Leerdoelen/ doelstellingen
Korte omschrijving van de inhoud
Rebecca Wilson Wout Waanders Vermogen tot kritische reflectie Vermogen tot groei en vernieuwing Organiserend vermogen Communicatief vermogen Omgevingsgerichtheid Vermogen tot samenwerken Werkcolleges - kennismaken met het redactieproces op een literaire uitgeverij - reflecteren op de taak van de redacteur en de relatie auteur-redacteur - ontwikkelen van eigen redactionele vaardigheden - zich de basis van het persklaarmaken eigen maken. Wat doet een redacteur eigenlijk? Waar let hij/zij op? Hoe ver mag hij/zij gaan? Hoe ga je er als auteur mee om als er iemand aan je tekst komt? Deze vragen proberen we in dit vak te beantwoorden aan de hand van verschillende werkvormen, artikelen, discussie en vooral: zelf uitproberen. Tijdens de lessen maken de studenten kennis met de gang van zaken op een literaire uitgeverij. Wat gebeurt er allemaal tussen het moment dat het eerste manuscript wordt ingeleverd en het moment dat een boek in de winkel ligt? Vervolgens bespreken we de werkwijze van enkele legendarische redacteuren. Hoe gingen zij te werk, wat voor relatie hadden zij met hun auteurs, wat kunnen we daarvan leren? We nemen redactie op macro- meso- en microniveau onder de loep: waar kun je allemaal op letten?
59
Beoordelingsvorm Beoordeling op
60
Relatie met andere studieonderdelen/ onderzoek
Literatuur Studiemateriaal
De studenten gaan aan de slag met verschillende teksten. Hoe ver kun je gaan met ingrijpen in een tekst? Hoe formuleer je jouw commentaar? Wanneer ben je klaar met redigeren? We bespreken niet alleen het resultaat van dit redactieproces in de les, maar nadrukkelijk ook de ervaring. Is een tekst eenmaal geredigeerd, dan wordt hij persklaargemaakt. Wat houdt dat in? Wat zijn de belangrijkste regels die daarbij komen kijken? En hoe noteer je correcties eigenlijk op papier? Ook persklaarmaken en het gebruik van correctietekens oefenen we in de praktijk. Beoordeling door de docent van het vak. • inzet en aanwezigheid (de student is minimaal 80 procent van de contacturen aanwezig) • participatie en attitude (de student neemt actief deel aan discussies en werkt gedisciplineerd aan opdrachten) • toepassing van redactionele vaardigheden en besproken taalregels in de opdrachten • het verder ontwikkelen van die redactionele vaardigheden De redactionele vaardigheden die de studenten opdoen, kunnen zij toepassen in het bespreken van elkaars teksten in overige studieonderdelen. Ook leren ze om kritischer naar hun eigen teksten kijken. Daarnaast doen ze meer technische kennis op, wat ook hun schrijfvaardigheden ten goede komt. Door docent te bepalen Door docent te bepalen
Bibliotheek en leesclubs Docent Competenties
Opzet, werkvorm en begeleiding
Leerdoelen/ doelstellingen
Korte omschrijving van de inhoud
Beoordelingsvorm Beoordeling op
Frank Tazelaar Creërend vermogen Vermogen tot kritische reflectie Vermogen tot groei en vernieuwing Omgevingsgerichtheid Studenten lezen zelfstandig boeken uit de literatuurlijst. De boeken zijn gekoppeld aan de thema’s van Schrijven & Spreken. De boeken worden besproken in zgn. ‘leesclubs’, gemiddeld zes leesclubbijeenkomsten per jaar. Tijdens deze leesclubs wordt de thematiek, de receptie en de leeservaring besproken. Studenten hebben aan het einde van de opleiding een reeks belangrijke literaire werken gelezen en zijn op de hoogte van de meest recente ontwikkelingen in de literatuur. De studenten ontvangen aan het begin van elk semester een literatuurlijst. De boeken op de lijst zijn gekoppeld aan de thema’s van het van Schrijven & Spreken en aan het vak Inleiding literatuurgeschiedenis. De studenten lezen de boeken en bespreken deze in de groepen, de ‘leesclubs.’ Studenten houden bij tourbeurt verslag bij van de discussie in de leesclub. Basis voor de discussie is een vragenlijst. Beschouwing en leesclubverslagen. • beschouwing • het aantal gelezen boeken • de manier waarop er met de inhoud van de boeken wordt omgegaan: kan de student de boeken als referentiekader gebruiken? Kan hij de verschillen tussen (meester)werken benoemen? • aanwezigheid bij de leesclubs
61
Indicatoren voor beoordeling
Relatie met andere studieonderdelen/ onderzoek
Literatuur 62
• de student toont aan dat hij de literatuur gelezen heeft door middel van geschreven recensies • de student toont aan dat hij de literatuur gelezen heeft door middel van referenties aan de boeken in zijn werk/opdrachten • de student toont aan dat hij de literatuur heeft gelezen doordat hij erover mee kan praten in de overige vakken De te lezen boeken worden besproken in de vakken Schrijven & Spreken, Tekst & Stijl (proza), Tekst & Podium (drama), Tekst & Vorm (poëzie), Inleiding literatuurgeschiedenis of Inleiding verhaal- en poëzieanalyse, en een aantal worden besproken in een recensie in het vak Schrijven boekrecensies. Zie literatuurlijst op ELO
&
63
STUDIELEIDING Frank Tazelaar Hoofd opleiding f.tazelaar@artez.nl
Monique Warnier Coรถrdinator opleiding m.warnier@artez.nl
Lyzette Siepman Management assistent l.siepman@artez.nl creativewriting@artez.nl
Bert van Beek Mentor b.vanbeek@artez.nl
Telefoonnummer Creative Writing 026-3535804
64
DOCENTEN Jan Willem Anker Tekst & Vorm j.anker@artez.nl Bert van Beek Studieloopbaanbegeleiding b.vanbeek@artez.nl Jeroen van den Berg Tekst & Podium j.vandenberg@artez.nl Fiep van Bodegom Filosofie f.vanbodegom@artez.nl Martijn Brugman Transmedia Storytelling m.brugman@artez.nl Tsead Bruinja Tekst & Vorm t.bruinja@artez.nl Jeroen Dera Literatuurgeschiedenis j.dera@artez.nl Dennis Gaens Transmedia Storytelling d.gaens@artez.nl Maarten van Gageldonk Literatuurgeschiedenis m.vangageldonk@artez.nl Maarten van der Graaff Filosofie en Verhaalanalyse m.vandergraaff@artez.nl Erik Jan Harmens Tekst & Stijl ej.harmens@artez.nl Jasper Henderson Tekst & Stijl j.henderson@artez.nl Hanneke Hendrix Tekst & Podium h.hendrix@artez.nl Alex van der Hulst Tekst & Wereld a.vanderhulst@artez.nl Kim van Kaam Programmamaken k.vankaam@artez.nl Jannah Loontjens Filosofie en Verhaalanalyse j.loontjens@artez.nl Alma Mathijsen Tekst & Stijl a.mathijsen@artez.nl Thomas Mรถhlmann Tekst & Vorm t.mohlmann@artez.nl Els Moors Tekst & Stijl e.moors@artez.nl Steffie van den Oord Tekst & Wereld: Non-fictie s.vandenoord@artez.nl Jochem Riesthuis Literatuurgeschiedenis j.riesthuis@artez.nl Maartje Smits Tekst & Beeld m.smits@artez.nl Henk van Straten Tekst & Wereld h.vanstraten@artez.nl Willem Sjoerd van Vliet Tekst & Beeld ws.vanvliet@artez.nl Nyk de Vries Tekst & Vorm n.devries@artez.nl Wout Waanders Tekstredactie w.waanders@artez.nl Rebecca Wilson Tekstredactie r.wilson@artez.nl
65
COLOFON Dit is een uitgave van Literair Productiehuis Wintertuin ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten
Samenstelling Ontwerp Redactie Š 2016
Frank Tazelaar Monique Warnier Jos Lenkens Nine Hoog Antink
67
STUDIEGIDS
2016-2017 68