Koen Vanmechelen, New Generation, 2004
Expositie Gekaderd
De kunstcollectie van Belgisch-Limburg
Gouvernement aan de Maas, Maastricht 19 april - 30 augustus 2019
GROETEN UIT HASSELT
LEKKER LANGZAAM LIMBURG
Kaart van Limburg, 1821-1830, met ingetekend de in 1839 bepaalde landsgrens.
COLOFON _ Dit is een uitgave van de Provincie Limburg (NL) bij de expositie Gekaderd. Deze werd georganiseerd vanuit het Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed van de Provincie Limburg (B).Na Traversées (2016), met werken uit de collectie van de Provincie Luik, is Gekaderd de tweede in een reeks exposities over publieke kunstcollecties in de Euregio Maas-Rijn. TEKSTEN Ad Himmelreich / Provincie Limburg, Maastricht | Anja Neskens m.m.v. Betty Simon en Karen Swyngedauw / Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed, Hasselt. FOTO’S Collectie Provincie Limburg, PCCE, Hasselt. VORMGEVING Andrea Bertus/ Buro Bertus | Deze publicatie valt buiten de redactionele verantwoordelijkheid van Zuiderlucht
Op 19 april dit jaar is het 180 jaar geleden, dat in Londen het scheidingsverdrag getekend werd tussen Nederland en België. En er twee Limburgen ontstonden. Vijftien jaar lang, van 1815 tot 1830, vormden zij één provincie Limburg, als onderdeel van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, een land zo groot als de huidige Benelux. Maar in 1830, toen de Belgen zich afscheidden, zag heel Limburg meer toekomst in die nieuwe staat, met zijn jonge industrie en zijn, voor die tijd, moderne grondwet. Tot 1839 wapperde de Belgische driekleur op alle Limburgse gemeentehuizen - behalve in Maastricht, de strategisch gelegen vestingstad die door het Hollandse gezag bezet werd gehouden. Negen jaar duurde deze overgangssituatie. In het Verdrag van Londen (1839) werd uiteindelijk rekening gehouden met oude grenzen. Belgisch-Limburg behield in grote lijnen de vorm van het voormalige graafschap Loon. Het Koninkrijk der Nederlanden kreeg de rest: een langwerpig territorium met de hoofdstad, Maastricht, in het uiterste zuiden. Zo kwam Nederlands-Limburg deels overeen met het door de Fransen in 1794 gevormde Departement van de Neder-Maas, waarin gebiedsdelen van uiteenlopende heersers waren samengevoegd. Na de val van Napoleon in 1815 werd het gebied samen met onderdelen van het oostelijk gelegen Departement van de Roer samengevoegd tot een nieuwe provincie, die Willem I merkwaardigerwijs Limburg zou noemen. De provincie is vernoemd naar het voormalige hertogdom Limburg, goeddeels gelegen in de provincie Luik. De voormalige lappendeken in dit grensgebied tussen de Romaanse en Germaanse wereld lijkt nog steeds door te klinken in wat we geneigd zijn te omschrijven als ‘Limburgse dialecten’. Onder invloed van andere politieke structuren, ander onderwijs en andere media ontwikkelden de twee Limburgen zich na 1839 los van elkaar. Zelfs de herinnering aan oorlog is aan beide zijden anders: waar de Eerste Wereldoorlog in België al diepe wonden sloeg, geldt in Nederland vooral de Tweede Wereldoorlog als ‘de oorlog’. Nóg een verschil: terwijl de provincies in België concurrentie ondergaan van de taalgemeenschappen en gewesten in het land, vormen die in Nederland een volwaardige middenbestuurslaag. Belgisch-Limburg heeft in de afgelopen jaren zijn cultuurtaken zien verdwijnen naar Brussel, in het kader van gestage Vlaamse centralisatie. Nederlands-Limburg heeft zijn positionering kunnen versterken, het Verdrag van Maastricht uit 1992 indachtig. Er zijn ook overeenkomsten, zoals de zorg om eigen erfgoed, en daarmee de (bij voorbaat vergeefse) zoektocht naar een eenduidige identiteit. Deels vindt men die in folklore en dialectcultuur, deels ook op grond van het gemeenschappelijk mijnverleden. En als ‘bijna buitenland’, zowel vanuit Vlaams als Hollands perspectief, worden beide Limburgen dikwijls geassocieerd met vakantie en het goede leven. In die gejaagde stedelijke beleving staan de zusterprovincies juist voor levenskwaliteit: lekker langzaam Limburg. Volop kansen dus. AD HIMMELREICH
Malou Swinnen, Naakt (uit De Pose), 2002. foto Malou Swinnen
Jan Carlier, Man, 1988
Frank Stella, Sinjerli Variation II, 1971
Hugo Duchateau, 2 akties, 2005
Liliane Vertessen, Zonder titel, z.j.
Roger Raveel, Een heel klein karretje om de hemel te vervoeren, 1977
Guy Bleus, Locks 1 – Chorcawa Sisters + S.D., 1980
BUITEN DE KADERS
I
n het midden van de twintigste eeuw startte het provinciebestuur van Belgisch-Limburg met het aanleggen van een collectie kunstwerken en sierobjecten. In de loop der jaren breidde de collectie gestaag uit met aankopen, legaten en schenkingen tot meer dan 2000 kunstwerken en voorwerpen vandaag. Sommige stukken hebben een vaste plek in het provinciehuis, andere instellingen en gebouwen. Heel wat werken worden in het depot bewaard. De kunstcollectie was een indirecte manier om kunstenaars te ondersteunen en hun werk naar het grote publiek te brengen. Dat verklaart deels waarom de collectie zo gevarieerd is. Je vindt er werken van Limburgse kunstenaars, zowel historische figuren als gerenommeerde hedendaagse kunstenaars, nobele onbekenden én jonge talenten. Een waaier aan schilderijen, tekeningen, etsen en driedimensionaal werk. Daarnaast ontdek je er ook kunst van internationale grootheden en allerlei bijzondere werken en voorwerpen die aan de provincie Limburg geschonken werden. Via het Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed werkte het provinciebestuur een depotbeleid uit, ook voor de kunstcollectie. In 2006 werd de volledige collectie in kaart gebracht en vervolgens digitaal ontsloten via de erfgoeddatabank erfgoedplus.be en de Europese broer europeana.eu. Met de tentoonstellingen onder de noemer Gekaderd zet de provincie Limburg een volgende stap in het ontsluiten van de kunstcollectie. De twee curatoren van de expositie, Marc Milissen en Herman Maes, zelf vormgever en/of kunstenaar, zijn met Gekaderd niet aan hun proefstuk toe; ze hebben ruime ervaring in het samenstellen van exposities, waarbij Maes de focus vaak op avant-gardekunst legt. Als duo maakten ze diverse thematische expo’s rond BelgischLimburgse kunstenaars uit de afgelopen decennia.
Vorig jaar nam het duo de uitdaging aan om de kunstcollectie van Belgisch-Limburg onder de loep te nemen. Ze doorkruisten letterlijk diverse gebouwen en het depot op zoek naar de interessantste werken. De eerste tentoonstellingen van Gekaderd waren te zien in de Begijnhofkerk in SintTruiden en de residentie van de Belgische ambassadeur in Den Haag. De exposities presenteerden uitsluitend werken uit de provinciale kunstcollectie, telkens volgens een ander concept, vanuit een andere invalshoek. Voor een presentatie uit de collectie Belgisch-Limburg in het Gouvernement in Maastricht kozen de curatoren voor een presentatie waarin 17 kunstenaars uit die provincie worden uitgelicht en waarbij twee kunststromingen uit de periode 1960-2000 de revue passeren. Deze selectie wordt aangevuld met werk van internationale collega’s die hen inspireerden. De kunstenaars waren van belang voor de evolutie van de kunstgeschiedenis in Belgisch-Limburg. Ze namen stuk voor stuk een vooruitstrevend standpunt in: avant-garde in haar zuiverste vorm. Zij bepaalden de maatstaf voor het landschap van de kunsten. In de expo word je meegenomen doorheen twee generaties kunstenaars die in Limburg iets losgemaakt hebben. De eerste generatie situeert zich in de jaren 1960-1970, met klinkende namen als Vincent Van Den Meersch, Hugo Duchateau en Ado Hamelryck. Zij startten ook het kunstonderwijs op in Limburg. Niet enkel kunstenaars dus, maar ook pedagogen met een artistieke visie. Door die onderwijspraktijk bepaalden ze ook de richting van de kunst van de volgende generatie. Met een analytische blik bestudeerden ze de basistechnieken van de teken- en schilderkunst. Doordachte composities, vaak zeer kleurrijk, weerspiegelen een rooskleurig wereldbeeld. Vanaf de jaren 1980 komen kunstenaars
als Walter Daems, Jan Carlier en Paul Sochacki in opstand tegen dat in hun ogen beperkte wereldbeeld. Voor hen herbergt de realiteit meer facetten die ze in hun werk naar voor brengen door te experimenteren met diverse materialen in combinatie met een zeer impulsieve werkwijze. Hun kunstwerken kan je niet in één oogopslag vatten. In het tweede deel van de tentoonstelling presenteren de curatoren werk van internationale grootheden als David Hockney, Richard Hamilton en Gerhard Richter die als inspiratie voor de Limburgse kunstenaars fungeerden. Met het aankopen van deze werken bood de provincie de kunstenaars van eigen bodem niet alleen een referentiecollectie, maar ook de nodige contacten om deel te kunnen nemen aan diverse tentoonstellingen van vooraanstaande kunstinstellingen. In de tweede helft van de 20ste eeuw ondergaat de kunst in beide Limburgen dezelfde invloeden; van een uitwisseling van kunst of dialoog tussen beide provincies is echter geen sprake. Wel worden in de jaren 1980-1990 in Aken, Maastricht, Hasselt en Keulen euregionale kunstexposities georganiseerd. De grootste inspiratiebron voor de deelnemende kunstenaars was het Van Abbemuseum in Eindhoven. Later koos ook het Bonnefantenmuseum in Maastricht voor een progressief kunstbeleid, waardoor de Nederlandse invloed op de BelgischLimburgse kunstenaars nog groter werd. Het grootste verschil tussen kunstcollecties aan weerszijden van de grens is het aankoopbeleid. NederlandsLimburg koos bewust voor een progressieve aanpak, de werkwijze van Belgisch-Limburg was meer behoudzuchtig. Het Provinciaal Centrum voor Beeldende kunsten, het latere Z33 – Huis voor Actuele Kunst, heeft tot in de jaren 1990 wel gezorgd voor een progressievere aanpak met linken naar nationale en internationale kunstenaars. ANJA NESKENS
Patrick Caulfield, Zonder titel,1973
Dieter Roth, Zonder titel, 1973
Fred Eerdekens, Voorbeeld-Tegenspraak, 1993
Vincent Van Den Meersch, Compositie in blauw, 1972
Paul Sochacki, Zonder titel, 1988. foto Eddy Daniels
Pierre Cordier, Chimigramme, 1976