erfenis voor vandaag en morgen
j.a.chr. de graaf | w.h. jansen | j.g.m. klaassen | th.j.p. willems
erfenis voor vandaag en morgen r.-k. kerken in oost-gelderland
Colofon tekst J.A.Chr. de Graaf, W.H. Jansen, J.G.M. Klaassen, Th.J.P. Willems tekstredactie Nic Adema, Utrecht lay-out | vormgeving Hemmie Damen, Uitgeverij Fagus druk Grafistar, Lichtenvoorde Een uitgave van het dekenaat Gelderland-Oost | Uitgeverij Fagus, IJzerlo Š2009 Dit boek kwam tot stand door de medewerking van vrijwilligers in de parochies, B. H.G.M. Piepers en met medewerking van de fotografen W. Gelinck en H. Visser Kaarten naar de Historische Atlas, Meulenhoff 1974 ISBN: 978-90-78202-45-5 NUR: 704 IV
Woord vooraf Kostbaar Wanneer u dit boek doorbladert, staat u misschien verwonderd over de grote hoeveelheid kerken en kapellen in het dekenaat Gelderland-Oost1. Er is de eeuwen door heel wat opgebouwd en met zorg onderhouden. Tegelijk ziet u een grote verscheidenheid. Sommige gebouwen getuigen van eenvoud en bescheidenheid. Andere hebben een indrukwekkende grootsheid, maar allemaal zijn het plekken om het geloof te beleven, te vieren, plekken die tot leven komen. wanneer daar mensen knielen, bidden zingen en luisteren naar de H. Schrift. Deze gebouwen zijn de versteende neerslag van geloven en vormen met elkaar een kostbare rijkdom. Het is goed om te beseffen wat we in ons midden hebben. Tegelijk verschijnt dit boek op het moment dat parochies gaan fuseren en menigeen zich zorgen maakt over de toekomst van het eigen soms kwetsbare kerkgebouw. Bovendien ziet dit boek het licht op het moment dat het dekenaat Gelderland-Oost wordt beÍindigd. Het is goed om met dit boek het meest wezenlijke van geloven naar boven te halen. Natuurlijk weten we dat geloven niet in steen zit, maar de foto’s in dit boek kunnen onverwachte gedachten bij u oproepen. Alleen al die ene eigen vertrouwde parochiekerk kan zeer persoonlijke en kostbare herinneringen naar boven brengen. Als je aandachtig kijkt naar wat steeds weer is afgebeeld, zie je de grote momenten in het leven van Jezus. Dan zie je ook de zorg van gewone mensen voor elkaar uitgebeeld, onder andere in een afbeelding van St.-Martinus die zijn mantel deelt, of St.-Elisabeth met een mand vol voedsel voor armen en vele andere heiligen, die zo menselijk zijn. Ik wil eindigen met een woord van dank aan de makers van dit boek, maar vooral ook dank aan allen die zich de afgelopen tijd binnen het dekenaat hebben ingezet voor onze regio. Dit dekenaat houdt op te bestaan, maar het kostbare erfgoed blijft zichtbaar in steen en meer nog in de harten van zoveel gelovige mensen. Dit kostbare nodigt uit om te behoeden en te bewaren, maar ook om daarin ons geloof te vieren.
Deken Harry Hendriksen
1 Tot het dekenaat Gelderland-Oost behoorden niet de kerkgebouwen van de parochies Drempt, Doesburg-Angerlo en Lathum-Giesbeek. Deze kerken worden hier wel beschreven. V
Ten geleide In de dorpen en stadjes van Oost-Gelderland1 pieken kerktorens als bakens in het landschap. De torens en de daarbij horende kerkgebouwen hebben een specifieke geschiedenis, die onlosmakelijk verbonden was (en vaak nog is) met de plaatselijke gemeenschap. Geloof en samenleving leefden vroeger vaak in een hecht verband en de inspanningen om een kerk te bouwen, te veranderen of te vergroten zijn voorbeelden van wat geloof in plaatselijke gemeenschappen teweeg kon brengen. In deze tijd echter, waarin de geloofsbeleving, volgens de aloude patronen tenminste, ernstig onder druk is komen te staan, verkeren de bakens in het landschap in weerbarstige omstandigheden. Een gekrompen groep kerkbetrokkenen houdt, ondanks de tegenwind van de moderne tijden, alles nog overeind, vaak met grote inspanningen, ook in financiële zin. Aftakeling, leegstand en kaalslag van het religieuze erfgoed, waarvan eind 16e en begin 17e eeuw ook sprake was, kunnen opnieuw dreigende perspectieven zijn. In de samenleving groeit echter ook het besef dat dit erfgoed een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigt, die de hele samenleving aangaat. De kerken staan nog steeds letterlijk midden in de dorpen en stadjes en zijn onlosmakelijk verbonden met de wordingsgeschiedenis ervan. Deze publicatie richt zich op de r.-k. kerken in Oost-Gelderland, met name op de geschiedenis, het uiterlijk, het interieur en wat er aan onvermoede religieuze kunst te vinden is. Het waren vaak niet de minste architecten en kunstenaars die deze kerkgebouwen ontwierpen en ze met religieuze kunst sierden. Dit alles kan daarnaast ook een wereld van geloofsverhalen ontsluiten, die achter het zichtbare en tastbare aanwezig is en leeft. Dit boek wil dat cultuurhistorische besef aanwakkeren en de diverse geloofsgemeenschappen ondersteunen om naar buiten te treden, de samenleving in, om wat dierbaar is te tonen en om er aandacht voor te durven vragen. Te lang al zijn de kerkgebouwen gesloten huizen. Te bescheiden is vaak ook de attitude t.o.v. de geestelijke rijkdom, ingegeven door een sprakeloosheid van gelovigen in een bijna cynisch oordelende geseculariseerde samenleving over het geloof van eeuwen. Het tonen van alles wat het religieuze erfgoed voor vandaag en morgen kan betekenen, is een aspect van een missionaire opdracht van geloofsgemeenschappen en parochies. Rooms-katholieke kerken zijn nóch musea nóch vergaderzalen. In de visie van de Kerk zijn het plekken waar God woont, zowel in een ‘rijke’ als in een ‘sobere’ kerk. Alles was daarin gebeurt, wordt verricht in het perspectief van Zijn aanwezigheid binnen met een uitdrukkelijke opdracht voor buiten. Zo kan God, zo is de opvatting, aanwezig zijn in de dorpen en stadjes, op de velden en langs de wegen van onze mooie streek. 1 Wij kiezen voor Oost-Gelderland. Over het ‘territorium’ van de Achterhoek en dat van de Graafschap bestaat veel verwarring. Het gebied van de Liemers is helder. Het grondgebied van de historische naam de Graafschap wisselde nogal eens in de loop der tijden. Zie: H. Krosenbrink, De Achterhoek in Grootvaders tijd, hoofdstuk 1, Meppel 1980. Hierin gaat de schrijver uitvoerig in op de kwestie aan de hand van literatuuronderzoek. Hij concludeert dat de naam Oost-Gelderland een ruimer begrip is dat ook de Liemers omvat. VII
Bij de totstandkoming van dit boek konden de samenstellers dankbaar gebruik maken van veel vrijwilligers uit de geloofsgemeenschappen. De aangeleverde gegevens van deze kerkbetrokkenen zijn getoetst, herschikt en aangevuld. Het streven naar volmaaktheid was daarbij wel een drijfveer, maar de hoeveelheid van de gegevens en het volume van dit boek noopten ook tot beperkingen. Daarbij hebben de samenstellers getracht het meest kenmerkende op te nemen. In historische zin spreken bronnen en andere gegevens elkaar soms tegen. In die gevallen is er gepoogd een keuze te maken op basis van afwegingen en studie. Het boek is derhalve geen uitputtende beschrijving van de r.-k. kerken in Oost-Gelderland. Voor de ge誰nteresseerde lezers is er literatuur opgenomen om zich verder te kunnen verdiepen. Ook deze literatuuropgave is niet allesomvattend, evenals de lijsten met monumenten. Een beschrijving van elke kerk afzonderlijk kan ook niet uitvoerig ingaan op de samenhang in kerkontwikkeling in de loop der geschiedenis in de regio. Voor lezers die dit prefereren, dient het eerste hoofdstuk en voorts verwijzen wij naar het boek van E.J. Demoed, Kerkgeschiedenis van de Graafschap, Kampen 1996. Wij danken de fotografen W. Gelinck en H. Visser, die menige kerkdeur met vriendelijkheid wisten open te krijgen. Dank zijn wij ook verschuldigd aan al de vrijwilligers en pastores, vooral B. H.G.M. Piepers voor zijn bijdrage over het geloof langs de wegen. Zij allen hebben ons gevoed met betrokkenheid.
De samenstellers
VIII
Inhoud Woord vooraf
V
Ten geleide
VII
Een tijd van eeuwen
1
Beschrijving van de r.-k. kerken in Oost-Gelderland Aalten Angerlo Azewijn Baak Babberich Beek Beltrum Borculo Braamt Bredevoort Breedenbroek Didam Dinxperlo Doesburg Doetinchem Doetinchem Doetinchem Doetinchem Drempt Duiven Eibergen Etten Gaanderen Gaanderen Gendringen Groenlo
Kerk van de H. Helena Bijkerk van de H. Martinus te Doesburg Kerk van de H. Mattheus Kerk van de H. Martinus Kerk van de H. Franciscus van Assisi Kerk van de H. Martinus Kerk van de Onze Lieve Vrouw Tenhemelopneming Kerk van Onze Lieve Vrouw Tenhemelopneming Kerk van de Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand Kerk van het H. Hart en de H. Georgius Kerk van de HH. Petrus en Paulus Kerk van Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand Kerk van de Goede Herder Kerk van de H. Martinus Kerkgebouw De Wingerd De Huet Kerk van de H. Geest Kerk van Onze Lieve Vrouw Tenhemelopneming Wijnbergen Kerk van de H. Martinus Kerk van de H. Willibrordus Kerk van de H. Remigius Kerk van de H. Mattheus Kerk van de H. Martinus Kerk van de H. Augustinus Kerk van de H. Martinus Kerk van de H. Martinus Kerk van de H. Calixtus
17 18 21 23 26 30 34 37 40 43 45 48 50 55 57 60 62 64 67 69 72 75 78 81 84 87 89 IX
Groessen Kerk van de H. Andreas Harreveld Kerk van de H. Agatha ’s-Heerenberg-Lengel Kerk van de H. Cleopas - (Emmaus) ’s-Heerenberg Kerk van de H. Pancratius Hengelo Gld. Kerk van de H. Willibrord Herwen en Aerdt Kerk van de H. Martinus Joppe Kerk van Onze Lieve Vrouw Tenhemelopneming Keijenborg Kerk van de H. Johannes de Doper Kilder Kerk van de H. Johannes de Doper Kranenburg Kerk van de H. Antonius van Padua Lathum-Giesbeek Kerk van de H. Martinus Lichtenvoorde Kerk van de H. Bonifatius Lievelde Kerk van Christus Koning Lobith Kerk van de H. Maria Onbevlekt Ontvangen Lochem Kerk van de H. Jozef Loil Kerk van de Onbevlekte Ontvangenis van de H. Maagd Maria Loo Kerk van de H. Antonius Abt Mariënvelde Kerk van de Onze Lieve Vrouw van Lourdes Meddo Kerk van de H. Johannes de Doper Megchelen Kerk van de H. Martinus Neede Kerk van de H. Caecilia Netterden Kerk van de H. Walburgis Nieuw-Dijk Kerk van de H. Antonius van Padua Nieuw-Wehl Kerk van Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand Olburgen Kerk van de H. Willibrordus Oud-Zevenaar Kerk van de H. Martinus Pannerden Kerk van de H. Martinus Rekken Kerk van de HH. Martelaren van Gorcum Rietmolen Kerk van de H. Caecilia Ruurlo Kerk van de H. Willibrordus Silvolde Kerk van de H. Mauritius Spijk Kerk van de H. Gerardus Majella Steenderen Kerk van de H. Willibrordus Stokkum Kerk van de H. Suitbertus Terborg Kerk van de H. Georgius Ulft Kerk van de H. Antonius van Padua Ulft Kerk van de HH. Petrus en Paulus Varsselder en Veldhunten Kerk van de HH. Martelaren van Gorcum X
93 96 98 100 104 107 110 113 116 119 122 125 129 132 135 137 139 142 144 147 149 152 155 157 160 163 166 169 173 175 178 182 185 189 191 193 195 198
Varsseveld Vierakker Vorden Vragender Wehl Westervoort Winterswijk Zeddam Zevenaar Zieuwent Zutphen Zutphen
Laurentiushuis Kerk van de H. Willibrordus Kerk van Christus Koning Kerk van de H. Antonius van Padua Kerk van de H. Martinus Kerk van de H. Werenfridus Kerk van de H. Jacobus de Meerdere Kerk van de H. Oswaldus Kerk van de H. Andreas Kerk van de H. Werenfridus Emmanuelkerk Kerk van de H. Johannes de Doper of Nieuwstadskerk
200 202 206 208 210 213 216 219 222 224 227 229
Religieus Erfgoed Onderweg
235
Wegwijzer
245
XI
Een tijd van eeuwen Een samenhangend overzicht in kort bestek schetsen van de geschiedenis van het religieuze erfgoed in de regio Gelderland-Oost is een hachelijke zaak. Het begrip ‘religieus erfgoed’ is te breed, de diverse componenten die er onder gerangschikt kunnen worden zijn te divers. Deze uiteenzetting behandelt in elk geval niet de ontwikkeling van het innerlijke geloofsleven, ook niet de vormgevingen in de liturgie in de loop der eeuwen. Hoewel vormgeving en inhoud op elkaar zijn aangewezen, handelt dit stuk vooral over de vormgeving van het kerkelijke bouwwerk in deze regio, de organisatie en de verschijningsvormen ervan in de vele eeuwen die achter ons liggen, gerelateerd aan de grote historische ontwikkelingen. Oost-Gelderland was uiteraard geen gebied dat naast de landelijke en Europese kerkelijke ontwikkeling stond, maar het wist zich ingebed in een groter geheel van de kerkelijke organisatie. Die stadia in organisatie – zo menselijk als maar zijn kan – met opkomst, bloei, neergang en weer opkomst, hebben altijd ook van doen met de opvattingen en drijfveren in het gelovig zijn. In een tijd van eeuwen waren het steeds, naar gelang de bevindingen in een bepaald tijdsgewricht, pogingen om het geloof te schragen met een passende organisatie. Het kan kerkbetrokkenen van nu mild stemmen in het streven om vandaag de dag een passende constructie voor een organisatie te vinden.
De komst van het christendom De komst van het christendom in de regio was nauw verbonden met een aantal Angelsaksische missionarissen, die geïnspireerd waren door de Ierse spiritualiteit en de geestdrift om ‘rond te trekken omwille van de Heer’, de peregrinatio pro Domino. Vaak kwamen zij van overzee en missioneerden zij vanaf het jaar 690 (de landing van Willibrord en twaalf metgezellen) in
Het begin van de geschiedenis van het religieuze erfgoed in Oost-Gelderland is grotendeels in nevelen gehuld. Het zicht op die allereerste ontwikkeling is gebaseerd op reconstructies en ook daarin zijn weer varianten.
1
de lage landen, beschermd door plaatselijke vorsten en later ook door Keizer Karel de Grote (742-814), koning van de Franken en keizer van het West-Romeinse rijk. De namen Willibrord en Bonifatius zijn onlosmakelijk verbonden met de allereerste komst van het Evangelie in de lage landen. Voor Oost-Gelderland zijn echter ook andere namen van groot belang. Ludger (zijn Friese naam luidt Liudger 742-809, de voltooier genoemd en de eerste bisschop van Münster van 805-809), was de eerste missionaris uit de lage landen zélf. In 794 stak hij onder Zutphen, bij het huidige Den Elter, de IJssel over om bij de West-Saksen het geloof te verkondigen. Lebuïnus (Liafwin) missioneerde in en vanuit Deventer en Werenfridus reisde door West-Friesland via Dorestad naar de Betuwe en was actief in de regio Arnhem. Voorts zijn de beide Ewalden bekend, mogelijke metgezellen van Willibrord. Ze zijn tijdens de missionering onder de Saksen vermoord. Sommige historici concluderen uit de oude teksten bij Bocholt, anderen bij Keulen. Voor de oudste kerkstichtingen waren de ligging langs de oude handelsroutes belangrijk, maar ook een hogere situering in het landschap, dicht bij water, vanouds de oude bewoningsgebieden vormend. De oude Koningsof Heelwegen volgen daarom een belangrijk patroon tot op vandaag in het Oost-Gelderse landschap. Zo liep er bijv. een route vanaf Deventer/Zutphen, via Wichmond en Zelhem naar Aalten. Hier splitste de weg zich in een oostelijke route naar Mimigernaford (Münster) en een zuidelijke naar Werden. Ook het oude vereffenings-restplateau, van Aalten via Groenlo naar Neede, nog steeds herkenbaar, is een rug met oude bewoning. Met enige zekerheid kan gezegd worden dat er in drie plaatsen al in de 8e eeuw een kerkje gestaan heeft: in Wichmond en Zelhem, beide waarschijnlijk door Ludger zelf gesticht en in Winterswijk, waar een kleine kapel stond, die gebouwd zou zijn door een zekere abt Bernrad, een opvolger van Willibrord.
2
Het begin van een kerkelijke organisatie en verdere uitbouw In die vroege middeleeuwen maakte de kleine regio van het huidige Oost-Gelderland deel uit van drie bisdommen: Utrecht, Keulen en Münster. Keulen was de belangrijkste van de drie, het was het aartsbisdom. Utrecht en Münster waren zgn. suffragaanbisdommen van Keulen. Zij dienden het aartsbisdom als hun moeder-diocees te beschouwen. In 695 echter werd Willlibrord in Rome gewijd tot aartsbisschop van de Friezen te Utrecht. In 805 verkreeg Münster de status van bisdom met als eerste bisschop de Fries Ludger (Liudger).
De tijd van de Noormannen (800-1000) biedt nauwelijks aanknopingspunten voor een zicht op de kerkontwikkeling in deze contreien. Het is bekend dat de mannen in hun schepen met drakenkoppen de IJssel op zeilden en in Deventer het kerkje een aantal keren in brand staken. Sinds kort bewijzen archeologische vondsten ook in Zutphen het bezoek van Noormannen, wier geschiedenis overigens sterk negatief gekleurd is door latere kerkelijke vertellers. De ‘Nederlandse gebieden’ vielen staatkundig onder het Duitse Rijk. De Duitse keizer herstelde zijn centrale wereldlijke gezag, maar ook dat van de paus. Zo werd de keizer tevens Rooms-keizer en als zodanig voorvechter van het pausdom en de westerse kerk. Het grote rijk was verdeeld in leengebieden, door graven en vazallen bestuurd. De leenmannen streefden ernaar zich door erfopvolging aan het gezag van de kroon te onttrekken. Ook in de kerkelijke organisatie kwamen onderbestuurders die namens de bisschop dienden te besturen. De bisschop van Utrecht delegeerde zo het bestuur van delen van zijn diocees aan hogere geestelijken. De volgende structuur ontstond: De proosten van diverse rond de Dom gelegen Utrechtse kapittelkerken en enige andere hoge geestelijken bekleedden de functie van aartsdiaken. Samen vormden zij het college van kapittelheren dat in de Domkerk volgens een bepaalde rangorde plaats nam in het koorgestoelte. Dat geschiedde op basis van ‘maioritate et obediencia’, anciënniteit en gehoorzaamheid. De Gelderse dekenaten werden zo toebedeeld aan de Domdeken, de proost van Sint Salvator, aan de proost van het kapittel in de St.-Lebuïnus in Deventer en aan de proost van de Martinuskerk in Emmerik. Voor het gebied van het recente dekenaat (ook decanaat) Gelderland-Oost en de drie andere parochies zijn de volgende oude decanaten van belang: het decanaat
Deventer, het decanaat Emmerik, en de Münsterse aartsdekenaten. Het decanaat Deventer Vanaf de 8e eeuw was Deventer het centrum van de missioneringactiviteiten van de uit Ierland afkomstige St.-Lebuïnus (gestorven vóór 777). St.-Plechelmus (gestorven in 713) lijkt die rol in Twente vervuld te hebben, hoewel sommige historici twijfels hebben of Plechelmus ooit in Oldenzaal geweest is. De oude band tussen Utrecht en Deventer werd nog eens ondersteund door de bouwactiviteiten, ontplooid aan de Lebuïnuskerk door bisschop Bernold rond 1040. Dat verklaart ook de vooraanstaande plaats die de proost van Deventer innam onder de koorheren van de Utrechtse Dom. Hij bestuurde o.a. ook de ten oosten van de IJssel gelegen parochies of kerspelen in de Achterhoek. Een kerspel is de Middelnederlandse benaming voor een kerkgemeente of parochie. Het kerspel maakte als territorium van een parochie van oudsher deel uit van de kerkelijke organisatie van een bisdom. De grenzen dateren veelal uit de 11e of 12e eeuw. Als kerspelkerken van het decanaat Deventer worden in die tijd genoemd: o.a. Doetinchem, Drempt, Gorssel, Hoog-Keppel, Hummelo, Laag-Keppel, Lochem, Steen deren, Ruurlo, Vorden, Warnsveld en Zutphen. Als kapellen: Angerlo, Barchem, Baak, Bronkhorst, Bronsbergen, Doesburg, Dorth, Drempt, Hackfort (Vorden), Harfsen, Laren, Lathum-Giesbeek, Linde (Vorden), Oolde (Lochem), Vierakker en Vorden. Het decanaat Emmerik Verder stroomopwaarts langs de Rijn ressorteerden de kerspels in de Liemers onder de proost van het in Emmerik gevestigde kapittel van de Martinuskerk. Tot het door de proosdij bestuurde kerkelijk rechtsgebied behoorden ook nog een flink aantal kerspels dat nu in Duitsland gelegen is. De regio Emmerik is een typisch 3
voorbeeld van een oud missioneringgebied, dat al ten tijde van de H. Willibrord onder de invloedsfeer van Utrecht stond. Een bijzondere reliekenschat van de Sankt-Martinikerk in Emmerik is de Arca S. Willibrordi. Het gaat hier om een zgn. ‘capsa magna’ of grote reliek, een houten bursa, beslagen met gedreven gouden platen en bezet met allerlei edelstenen. De reliekhouder is rond 1040 vervaardigd in Utrecht of Hildesheim. De ark bevat stofrelieken, stammend uit de 5e tot d 14e eeuw. De twee oudste stoffen uit de 5e en de 7e eeuw hebben mogelijk relieken omhuld die St.-Willibrord in Rome van paus Sergius ontvangen had, zoals een inscriptie aan de achterzijde van de bursa vermeldt. Onder bisschop Bernold verlieten de kapittelheren de kerk van St.-Aldegundis, de Emmerikse parochiekerk, en betrokken een nieuw gebouw, toegewijd aan St.Martinus, de kerkpatroon van het Utrechtse bisdom. De vroeg romaanse resten van de koorpartij en het transept zijn thans nog steeds indrukwekkende getuigen. Het decanaat Emmerik viel voor een groot gedeelte samen met de Liemers, dat staatkundig gezien eeuwenlang aan de heren van Kleef en hun opvolgers toebehoorde. Een gevolg was o.a. dat de katholieke en de reformatorische beweging na de reformatie in dat gebied naast elkaar werden toegelaten. De bevolking rechts van de Rijn bleef na de reformatie overwegend katholiek. Als kerspelkerken werden hier genoemd: Beek, Didam, Duiven, Etten, Gendringen, Groessen, ’s-Heerenberg, Malburgen (bij Arnhem), Netterden, Oud-Lobith (vermoedelijk wordt hiermee bedoeld het verdwenen dorp Herwen), Oud-Zevenaar, Terborg, Wehl, Westervoort, Zeddam en Zevenaar. Als kapellen werden genoemd: Azewijn, Didam (slot), Megchelen, Loo (Duiven), Ulft, Waverlo (Didam) en Wisch (Terborg).
4
Het bisdom Münster Het oostelijk gedeelte van de regio Achterhoek viel onder het bisdom Münster. Dit was het gevolg van de missioneringsactiviteiten van St.-Ludger, de eerste bisschop van Münster. Dit betrekkelijk kleine territorium was verdeeld in vier aartsdecanaten. Het grootste gebied werd ingenomen door de zeven kerspels die tot het aartsdecanaat Vreden behoorden. De hoofdkerk stond in het Duitse Vreden. Temidden van die zeven kerspels lagen de parochies Geesteren, Eibergen en Borculo, die werden bestuurd door de Vice-domus van het bisdom Münster. Van de twee overblijvende kerspels in dit gebied was Bredevoort toegewezen aan de door de Domschatmeester bestuurde aartsdecanaat, terwijl Winterswijk behoorde tot het aartsdecanaat ‘Uppen Braeme’. In het decanaat Vreden werden de volgende kerspelkerken genoemd: Aalten, Dinxperlo, Groenlo, Hengelo, Lichtenvoorde, Neede, Silvolde, Varsseveld en Zelhem. Kapellen bevonden zich in Markvelde en Vragender. In het decanaat ‘Uppen Braeme’ stond de kerspelkerk van Winterswijk en in het decanaat van de Vicedomus bevonden zich de kerspelkerken van Eibergen, Geesteren en Borculo met de kapellen Gelselaar, Haarlo en Rekken. In het decanaat van Domschatmeester tenslotte bevond zich de kerspelkerk van Bredevoort, wat niet te duiden is in verband met de gegevens uit latere documenten waaruit te concluderen valt dat de parochie Bredevoort vanuit Aalten gesticht is. Andere invloeden op de kerkontwikkeling: Collaties en patrocinia De band met bisdom en decanaat was van kerkrechtelijke en bestuurlijke aard. Er waren ook nog andere relaties in de sfeer van eigendom, kerkstichtingen en benoemingenrecht (collatie). Heel wat parochiekerken hadden een bijzondere band met geestelijke instellingen, kloosters, kapittels en commanderijen, die voor een
groot deel zelfs gevestigd waren buiten het Gelderse territorium. Met name de oude orden van Benedictijnen, Cisterciënzers en Praemonstratensers hadden door hun goederenbezit in het Gelderse nogal wat invloed, die ver terugreikt in de tijd. De Benedictijnen van Echternach bezaten bijv. de kerk van Steenderen, een relatie die waarschijnlijk nog stamde uit de tijd van Willibrord. Het klooster Bethlehem bij Doetinchem bezat rechten in Doesburg. De proosten van de Utrechtse kapittels hadden dwars door de bestuurlijke hoofdorganisatie heen ook belangen binnen elkaars decanale territorium. Ook de patrocinia, de heiligen aan wie de bescherming van de kerken bij de wijding werd toevertrouwd -de patroonheiligen-, kunnen aanknopingspunten bieden voor het duiden van de regionale c.q. plaatselijk kerkontwikkeling. De naamgeving aan een kerk was geen zaak van ‘God zegene de greep’. Invloeden van bestuurders, van belangrijke kerken en kloosters, van invloedrijke gebeurtenissen, zoals de kruistochten en het meevoeren van relieken door de kruisvaarders, maar ook kennis van een legende over het leven van een heilige en de ‘mode’ konden een rol spelen. Heiligen waren binnen de zich ontwikkelende christelijke wereld een soort geestelijke netwerkers. Op bovenlokaal niveau vervulden zij vaak de rol van verbindingsofficieren van de ‘Militia Christi’. Vooral de heiligenlegenden en vrome ‘vitae’ (heiligenlevens) hebben een zeer grote invloed gehad op het middeleeuws geestelijk leven. Zij waren belangrijk omdat zij met hun betrekkelijk eenvoudige structuur een pedagogisch hulpmiddel van de eerste orde waren bij de kerstening van Europa. Het cultuurpatroon van de middeleeuwse wereld is voor een belangrijk deel door de voorstellingen van het heiligenleven bepaald Zodoende is het ook interessant om na te gaan welke patroonheiligen in Oost-Gelderland aan kerken en kapellen zijn verbonden. Dan blijkt ook dat er cultuur-
historisch meer lijn en verband in zit dan vaak wordt vermoed. Er zijn duidelijke favorieten aan te wijzen: de Moeder Gods, Johannes de Doper, Martinus van Tours, Nicolaas en Antonius Abt komen vaak voor. Zo zijn er ook combinaties en af en toe kwam het voor dat een oude patroon, vanwege een bepaalde vaak niet te duiden beïnvloeding, voor een andere werd ingeruild. Een indeling in vier hoofdgroepen is mogelijk: - Theologische en Nieuw -Testamentische figuren; - Oudchristelijke heiligen, voornamelijk martelaren of bloedgetuigen en belijders; - Frankische en Angelsaksische geloofsverkondigers; - Middeleeuwse heiligen, waaronder de zgn. ridderheiligen, noodhelpers en historische figuren. Theologische en Nieuw -Testamentische figuren. Sint-Salvator, H. Kruis of de H. Drieëenheid behoren tot de oudste en eerbiedwaardigste namen, maar bij ons in de streek kwamen ze bijna niet voor. Bij voorkeur werden die titels gegeven aan kerken en kapellen die met oude kapittels en abdijen van Benedictijnen of Cisterciënzers (Hoog-Elten, Prüm) te maken hadden. De naam van het H. Kruis in Aalten zou in deze zin ook een voorloper van de huidige patrones St.-Helena kunnen zijn. Ook de namen van de H. Geest en van de H. Maagd Maria kwamen voor. De naam van de H. Geest werd vaak gegeven aan gasthuizen, terwijl de toewijding aan de H. Maagd Maria voorkwam in Bronkhorst, Didam, Lathum, de kapel van Vragender, blijkbaar ook in Dinxperlo en bij kloosters van de Moderne Devotie o.a met de naam ‘Domus Beatae Mariae in Nazareth’ bij Bredevoort. De naam van Johannes de Doper dook op in het eerste kerkje van Lichtenvoorde en ook in Zutphen. Zijn getuigenis vanuit de woestijn inspireerde veel later tevens de parochianen van Keijenborg en Meddo hem als patroon te kiezen. Het patronaatschap van de H. Anna 5
ontbrak, maar de naam van de H. Maria Magdalena was verbonden aan de kapel van het zustersklooster aan de Zutphense Nieuwstad. Tot een subgroep in de namen uit het Nieuwe Tes tament behoren de apostelen. Petrus wordt het vaakst genoemd; samen met Walburga komt hij in Zutphen voor. De apostel Andreas is de patroonheilige van Groessen en Zevenaar geworden. De naam van de patroon van de reizigers Jacobus Maior (de meerdere) is vanouds met de kerk van Winterswijk verbonden. De apostel Mattheus werd de patroon van Eibergen. Martelaren of bloedgetuigen en belijders Verschillende namen passeren hier de revue. Tot deze Romeinse categorie behoren de H. Caecilia van Neede en paus Calixtus in Groenlo. Een veel voorkomende naam was die van de Romeinse patriciërsdochter Agnes, die men in onze regio tegenkwam in de kapel van het Agnietenklooster van o.a. Zutphen. De naam van de moeder van Constantijn de Grote, keizerin Helena, van wie wordt vermeld dat zij Christus’ kruis terugvond in Jeruzalem en op de H. Plaatsen kerken liet bouwen, werd verbonden aan de kerken in Aalten en Aerdt. In Lochem waren kerk en klooster toegewijd aan de H. Gudula. Belijders zijn mannen en vrouwen die zich door een voorbeeldig leven en boetedoening van hun omgeving onderscheiden hebben. Zo trok Antonius Abt in het tweede kwart van de derde eeuw zich terug als kluizenaar in de Egyptische woestijn. Daar werd hij onophoudelijk geplaagd door zware beproevingen maar hij hield stand. Hij was de schutspatroon voor gasthuizen en kapellen en ook de kerspelkerk van Vorden en de voormalige slotkapel van Didam hadden hem als beschermheilige. De verering van de heilige Nicolaas, de populaire bisschop, kwam hier pas na het jaar 1000 op gang. Piraten 6
brachten in 1087 de stoffelijke resten naar Bari. St.Nicolaas begon toen aan een ware triomftocht door Europa, want hij werd de beschermheilige van schippers en kooplui. Vandaar dat hij vaak als kerkpatroon gekozen werd in plaatsen waar men van scheepvaart en handel leefde. Zo was hij in Zutphen de eerste patroon van de Nieuwstadskerk en ook van de kerk te Almen Frankische en Angelsaksische geloofs verkondigers Tot de Frankische horen o.a. Remigius en Martinus. Remigius, bisschop van Reims, overleed op hoge leeftijd in 534. Hij werd vooral bekend, omdat hij in 495 Clovis, koning van de Franken, doopte. Hij hoort dus thuis in de rij van de inheemse geloofsverkondigers. Hij wordt in ons gebied driemaal als patroon aangetroffen: in Duiven, Steenderen en Hengelo (G). Het is opmerkelijk hoeveel namen van geloofsverkondigers van verschillende herkomst hier bewaard zijn gebleven. Gallus, de Kelt, die uit Ierland kwam en in 640 overleden zou zijn, werkzaam bij het Bodenmeer en patroon merkwaardigerwijs te Angerlo. Voorts Willibrord, Bonifatius en de vrouwelijke tegenhanger Walburga. Het bisdom Utrecht kreeg met instemming van St.Willibrord bijv. de door de Frankische machthebbers aanbeden Martinus van Tours als patroon. Dat leidde er haast vanzelfsprekend toe dat vele kerspelkerken zijn naam gingen dragen. St.-Martinus of St.-Maarten laat de andere heiligen met verve ver achter zich. Er zijn in Oost-Gelderland veertien kerken gewijd aan St.Martinus, inclusief de oude verbintenis van Warnsveld met deze naam. Een andere tijdgenoot van Martinus is de H. Liborius, bisschop van Le Mans. Hij is de patroon van de kerk in Dinxperlo. Mogelijk houdt dit weer verband met het feit dat zijn relieken in 836 al aan de Dom van Paderborn werden geschonken. De grote namen van Willibrord en
Bonifatius werden op bescheiden schaal verbonden met kerken in deze regio. Onder de vrouwelijke missionarissen neemt de H. Walburga of Walburgis een bijzonder plaats in. Zutphen en Netterden riepen haar aan als patrones van de kerk. Voorts is er de bekende naam van de missionaris St.Ludger, die in de geest van zijn grote voorgangers rondtrok in deze streek omwille van de Heer. De kerken van Wichmond, Zelhem, Hall en oorspronkelijk ook die in Varsseveld waren ermee verbonden. Men wisselde in deze laatste plaats de naam Ludger in voor Laurentius, toen men bij het klooster Bethlehem ging horen. De naam Ludger kent thans weer een revival in Oost-Gelderland. Westervoort en Zieuwent riepen Werenfridus aan, een geloofsverkondiger uit de 8e eeuw. In Laren bij Lochem schijnt een kapel te hebben gestaan die toegewijd was aan de twee HH. Ewalden. De ene Ewald was zwartharig en de andere witharig. Legendarische heiligen, ridderheiligen en noodhelpers Aan heiligen werden vaak exclusieve eigenschappen toegekend zodat ze helpers in nood werden of men riep hen aan uit voorzorg. De stichters van bedehuizen hadden hun eigen preventieve heilige. Eigen kerken en slotkapellen kregen dan ook vaak namen uit deze groep: die van de ridderheiligen en noodhelpers. Bij de noodhelpers waren Barbara en Catharina veruit favoriet. In onze streek wordt dat duidelijk in de Catharinakerk van Doetinchem. St.-Barbara verscheen in Terborg waar ze samen met de H. Georgius de naam aan de kerk gaf. Ook de zgn. ridderheiligen waren goed vertegenwoordigd. Georgius, een legendarische heilige ridder, was natuurlijk bij de adel populair. Zijn band met de kasteelheren blijkt o.a. in Borculo en Bredevoort. Georgius is samen met Pancratius de heilige van ’s-Heerenberg. Een andere typische ridderheilige is Mauritius, de patroon
van Silvolde. Er zijn ook nog kerkpatronen van koninklijke afkomst: bv. Oswald van Northumbria in Zeddam, waar de kerk als enige kerk in Nederland zijn naam voert. Als vrouwelijke tegenpool komen we Elisabeth van Hongarije tegen. Zij werd met voorliefde voor gasthuizen gebruikt, o.a. in Zutphen. Godshuizen; kerken, kapellen en kloosters In het midden van de 16e eeuw kon niet elke kerk in deze regio beschikken over de status van parochiekerk. Er waren ook talrijke aan kloosters verbonden kapellen. Aan gasthuizen en aan andere fundaties waren eveneens vaak kerken verbonden. Het fenomeen van een tweede parochiekerk kwam alleen in dichtbevolkte steden voor. In de dorpen en stadjes in Oost-Gelderland was dat niet urgent. Alleen in Zutphen was men in 1272 genoodzaakt om in een nieuw stadsdeel een tweede parochiekerk te bouwen: de thans aan St.-Johannes de Doper gewijde Nieuwstadskerk. In de archieven worden in 1350 de eerste kerkmeesters van deze kerk vermeld. Een nieuw, uit leken bestaand college, dat tot taak had het bestuur over de fondsen, door de gelovigen voor kerkbouw en onderhoud van de kerk opgebracht, te beheren. Hier waren dus al kerkmeesters als een soort lekenbestuur actief, omdat de dominantie van de gewone priesters in de Nieuwstad minder was. Dit in tegenstelling tot de situatie in de Walburgiskerk. De macht van het kapittel daar, door de landsheer bevoorrecht, was groot. Voor het bestuur had men geen ‘buitenstaanders‘ nodig. Kerspelkerken waren niet de enige bedehuizen. In heel wat kerspels stonden ook nog kapellen, veelal gebouwd als steunpunt voor de plattelanders, die daar op bepaalde tijden terecht konden. Sommige kapellen hadden de status van een succursale kapel, een soort hulpkerk, wat weer een hogere positie was dan die van een devotiekapel. Ook werden votiefkapellen gesticht, opgericht na een bepaalde ingrijpende gebeurtenis. 7
De derde bijzondere groep was die van slotkapellen in of bij kastelen. Een goed voorbeeld daarvan is de huidige hervormde kerk van ’s-Heerenberg, de kapel van Bronkhorst en de situatie in Bredevoort, waar de voormalige slotkapel stond op de plaats van de huidige Oude St.-Joriskerk, op de voorburcht van het kasteel. Pastoors zagen vaak met lede ogen aan dat de gelovigen de parochiekerk links lieten liggen en naar kloosters en kapellen gingen. Dat ging vaak ten koste van eigen inkomsten. Het een en ander betekende onenigheden over territoriale rechten en plichten. Edellieden en bestuurders lieten zich bij voorkeur ter aarde bestellen in een klooster, zoals bijv. in Nazareth bij Bredevoort. Belangrijker dan de plattelandskapellen waren de kloosterkerken, die zowel in de steden als op het platteland te vinden waren. De oude kloosterorden waren in deze regio in de vroege middeleeuwen niet vertegenwoordigd. Wel bezaten abdijen buiten de Gelderse grenzen nogal wat grondbezit en collatie- of benoemingsrechten. De dichtstbijzijnde abdij van de Benedictijner orde was te vinden in Hoog-Elten. Grote gebieden van de Steeg, Rheden tot en met Steenderen waren vanaf ca. 800 tot 1200 in het bezit van het Stift van Elten. Tot de oudere stichtingen behoren ook de Comman derijen van de Johannieters, die in Dieren een Hof hadden. Aan hen behoorden ook de kerken van Hummelo en Doesburg. De commanderij stelde ook pastoors in Drempt aan. Kloosters in onze contreien waren in de middeleeuwen voornamelijk te vinden binnen de stadsmuren of aan de rand daarvan. Een belangrijke impuls werd gegeven door de bedelorden. De Dominicanen vestigden zich in 1293 te Zutphen. De grote driebeukige kerk die zij aan het begin van de 14e eeuw aan de stadsrand bouwden, is een van de weinige bakstenen preekkerken (thans bibliotheek) die behouden is gebleven. Dat geldt ook nog voor de bestaande kloostervleugels en kloostergang. 8
De meeste kloosterstichtingen in Gelderland dateren van 14e en 15e eeuw, de late middeleeuwen. De Moderne Devotie De wisselingen in de tijden tijdens de 14e eeuw waren scherp. Naast besmettelijke ziekten als de pest, die de bevolking soms halveerde, waren er natuurcatastrofes, misoogsten en daardoor hongersnoden. De wetenschap kwam sterk op en het nieuwe leven uitte zich vooral in de cultuur van de steden, die anders was dan in de eeuwen daarvoor. De middeleeuwen liepen daarmee op een eind. Bij dit alles vertoonde de kerk een weinig verheffend beeld. De geestelijkheid was vaak het spoor bijster. De verkoop van zgn. geestelijk goed (simonie) kwam o.a. stuitend naar voren in de aflaatpraktijken. Priesters en prelaten, de enkele oprechten daargelaten, bekommerden zich meer om aards bezit en uiterlijkheid, dan om geestelijke waarden. De toenmalige wereld en de kerk, die in die dagen onlosmakelijk verbonden waren, verloren het spoor. Overal in Europa ontstonden er echter bewegingen in de kerk die de koers wilden verleggen. De besten in diverse landen werden er door bezield. Ook de kerkvergaderingen hadden de interne toestand als onderwerp. Van het concilie van Constanz (1414-1418) af hebben alle concilies, Bazel (1431-1437), Ferrara-Florence (1438-1439), Lateranen V (1512-1517), de hervorming van de kerk in hoofd en leden tot onderwerp gehad. Het bekendst is wel het concilie van Trente (1545-1563) dat een serieus begin maakte met de Contrareformatie. Ernstige pogingen binnen de kerk om te hervormen waren er dus wel degelijk, maar vooral buiten de strikt bestuurlijke kaders. Een voorbeeld hiervan was Geert Grote (1340-1384) uit Deventer. Hij preekte een leven van ommekeer. Niet de uiterlijkheid, maar een innerlijk en oprecht geloofsleven, gebaseerd op de Schrift en het goede van de traditie, zouden de kerk dienen te vernieuwen. Vanuit de IJsselsteden
Deventer, Zwolle en Zutphen verbreidde zich deze ‘innerlijkheid’ over Oost-Nederland, over de lage landen en over heel Europa. De Moderne Devotie kende twee organisatievormen. Allereerst de broeders en zusters van het gemene leven. Zij leefden in broeder- en zusterhuizen in tal van plaatsen: o.a. Doesburg, Nijmegen, Emmerik, Lochem. Het was een vrome en sobere wijze van samenleven, aan regels gebonden, in huizen die door geestverwante burgers beschikbaar waren gesteld. Deze tehuizen waren met elkaar weer verbonden in een samenwerkingsverband (Colloquium). Vervolgens was er een kloostervorm. Het waren de kanunniken van St.Augustinus, die in de stilte en eenzaamheid van het platteland de spiritualiteit van Geert Grote nastreefden. Thomas van Kempen verzamelde in het klooster Agnietenberg bij Zwolle uitspraken die hij in de wereld van de Moderne Devotie hoorde en las en redigeerde die tot het beroemde boek: ‘De navolging van Christus’, waarvan wordt gezegd, dat het na de Bijbel het meest gelezen boek is. Op het hoogtepunt van deze vernieuwingsbeweging waren er meer dan 100 kloosters, aangesloten bij het kapittel van Windesheim. Daar stond het hoofdklooster. Het Klooster Nazareth of Schaer bij Bredevoort hoorde hierbij. Geïnspireerd door de Moderne Devotie waren ook de mannen van het klooster Bethlehem onder Gaanderen-Doetinchem, dat zich echter niet bij het kapittel van Windesheim had aangesloten. In de roerige tijden rond 1600 werden verreweg de meeste kloostergebouwen met de grond gelijk gemaakt. Rijke bibliotheken met een erfenis van eeuwen, verwaaiden grotendeels in een storm van blindheid bij fanatici en in een vrieskou van onverschilligheid bij kleine en grote machthebbers. De reformatie en het uitdoven van de r.-k. geloofsleven De Moderne Devotie zou een voorloper geweest zijn van de protestantse reformatie in gang gezet door het optre-
den van de Augustijner monnik Maarten Luther (14831546), zo wordt wel eens gedacht. Met zijn stellingen o.a. tegen de aflaten op 31 oktober 1517, het symbolisch begin van de reformatie, schaarde Luther zich echter in de grote beweging naar innerlijkheid, die zich in tal van landen variabel manifest maakte. Binnen de katholieke traditie waren er mannen en vrouwen die streefden naar een persoonlijke relatie met de Schepper d.m.v. een innerlijk, vroom en oprecht leven. Het was een brede rivier met vernieuwend water, waarin de beweging van Geert Grote en van andere vernieuwingsgezinden mee stroomden en van waaruit de protestantse reformatie als een zijstroom ontstond. Sociaal-economische oorzaken verbreedden die zijstroom en tenslotte was de invloed van buitenkerkelijke politieke machten zodanig dat een terugleiding van de zijtak, toen dat nog mogelijk was, werd tegengehouden. Al vrij spoedig na het optreden van Maarten Luther en drie jaar na de rijksdag in Worms (1521) drong zijn leer ook door tot de Nederlanden. De nieuwe ideeën werden onder meer verbreid door Augustijnen en Dominicanen. Veranderingen in de godsdienstige overtuiging werkten al vanaf de jaren dertig daadwerkelijk door in kerk en maatschappij. De tegenstellingen tussen de aanhangers en tegenstanders spitsten zich toe en ze werkten ook politiek door. Talrijk zijn de voorbeelden van repressies in plaatsen waar Karel van Gelre en de stadhouders van de Spaanse koning overgingen tot geweld. Het leverde een nieuwe schare aan martelaren op, aan beide zijden. De kerk denkt in eeuwen. Op het Concilie van Trente (1545-1563) stonden de verdieping en verinnerlijking van het geloof centraal, de juiste formulering van de theologische opvattingen (met nadruk op het absolute gezag van de paus) en het bepalen van de houding ten opzichte van de reformatie. De Kerk greep daarvoor terug naar de spiritualiteit van de grote voorgangers in de rivier van verinnerlijking, zoals die sinds het einde van de 15e eeuw leefde in de zogenaamde ‘katholieke reformatie’ en 9
de kerkelijke indeling na 1559. .....grens van de bisdommen
bijvoorbeeld in de grote Spaanse mystici Johannes van het Kruis en Teresia van Avila midden 16e eeuw een stem gekregen had. Deze tegenstroom, die later de Contrareformatie genoemd zou worden, liep echter achter de voldongen feiten in deze regio’s aan of bereikte deze in een kritische tijd onvoldoende. Die feiten waren o.a. de volgende. In 1543 waren door het Tractaat van Venlo ook het hertogdom Gelre en het graafschap Zutphen ondergebracht bij de Bourgondische-Habsburgse Nederlanden. Het oude kerkelijke bestuurssysteem bleef nog ongeveer 15 10
jaar intact. In 1559 werd een nieuwe kerkelijke indeling van kracht, mede ingegeven om als kracht tegen de reformatie te dienen, waarbij de nieuw gestichte bisdommen en staatkundige grenzen meer op elkaar werden afgestemd. De kerspels in de Achterhoek en Liemers werden zo samengevoegd met de kerspels aan weerszijden van de IJssel en vielen onder het bisdom Deventer, maar daarmee werd de reformatie niet tegengehouden. De reformatie kwam met een indeling in classes. De hiërarchische structuur van bisdommen verdeeld in decanaten en daaronder parochies of kerspels viel uiteen. Zo kregen sommige kapellen de status van volwaardig kerkgebouw, maar de meeste werden afgebroken of vervielen tot een ruïne. Voor de bouwpraktijk betekende dit dat men de kerken aanpaste, maar meer ook niet. Er was een vrijheidsoorlog ontketend ( Tachtigjarige Oorlog 1568-1648), waarin het gevaarlijke mengsel van religie, politiek en macht gedronken werd. De reformatie werd hier, in het kielzog van de overwinnende Staatse troepen, doorgevoerd met uitzondering in de Kleefse gebieden. In Borculo voerde de Augsburgse confessie in 1550 al de boventoon. Die reformatie in de hoofden van de gewone mensen in het Oost-Gelderse gebeurde overigens wel geleidelijk. De gelovigen waren meestal de plaatselijke voorganger gevolgd en men luisterde aanvankelijk a.h.w. met de rozenkrans in de hand naar Gods Woord dat van de kansel neerdaalde. Het fenomeen ‘beeldenstorm’ (1566) was in de regio achterwege gebleven, maar, ergerlijk genoeg, volgden jaren later het grotendeels vernietigen van kloosterbibliotheken, het weghakken van gezichten van beeldhouwwerken, het verwijderen van beelden uit de kerken en het witkalken van fresco’s en secco ’s. Een beperkt aantal handschriften, beelden, muurschilderingen en retabels heeft die tijd overleefd en behoort nu tot de voorbeelden van religieuze kunst in de Gelderse Gouden periode vóór 1543. De kerkgebouwen werden ter beschikking gesteld aan ‘de ware christelijke gereformeerde religie’. Alle kloosters
atlas van sgrooten ca. 1570: land van berg en kleef en omgeving
11
gesloten en voor andere doeleinden ingericht of afgebroken. De overheid, ook de gewestelijke, vaardigde het ene na het andere plakkaat uit om ‘alle paepse superstitiën, afgoderijen, abuizen en profanatiën’ uit te roeien. Geleidelijk doofde de oude kerkelijke organisatie: een gebrek aan bekwame priesters in de dorpen (er waren omstreeks het jaar 1600 slechts 70 priesters voor 1300 parochies in de Utrechtse kerkprovincie), een gebrek aan aansturing van de kerkelijke overheden, die zagen dat alle bakens verzet waren. Het waren enkele moedige priesters die met gevaar voor eigen leven rondtrokken om diensten te verrichten, gesteund door wat nu ‘vrijwilligers’ genoemd wordt, waarbij ook adellijke families door het heimelijk huisvesten van priesters een belangrijke bijdrage leverden aan het op kleine schaal brandend houden van de lamp. De Hollandse Missie en grenskapellen Vanaf het jaar 1580, met de dood van de Aartsbisschop van Utrecht, was het niet toegestaan een nieuwe leidinggevende te benoemen. De landen waarin de opstand tijdens de Tachtigjarige Oorlog woedde, werden tot missiegebied verklaard. Sasbout Vosmeer werd als apostolisch vicaris aangesteld om leiding te geven aan het missioneringproces. Priesters, die aanvankelijk heimelijk waren rondgetrokken, kregen meer kracht door de stimulans van de Contrareformatie. Reguliere priesters, voortkomend uit kloosters, zoals jezuïeten en franciscanen, wisten de gekrompen groepen gelovigen te bereiken. Philippus Rovenius, eigenlijk Filips van Rouveen (1573-1651) was van 1614 tot 1651 Apostolisch vicaris van de Hollandse Zending. Hij was een krachtige organisator en deed op zijn missiereizen ook deze streken aan. Hij maakte in 1627 het beleg van Grolle (Groenlo) mee. In de 17e eeuw beleefde de Hollandse Missie tegen de verdrukking in een vruchtbare periode, maar de eeuw die erop volgde werd die van een scheiding. De oud12
katholieke kerk werd geboren mede door toedoen van apostolisch vicaris Petrus Codde, die zich liet meeslepen over een conflict over het “Jansenisme’. De relatie tussen Rome en de Hollandse Missie werd er een vol wantrouwen. Het gevolg was dat het ambt van ‘apostolisch vicaris’ in 1727 werd afgeschaft. Daar kwam voor in de plaats een toezicht op de Hollandse Missie door de pauselijk nuntius met als standplaats Brussel. Binnen de republiek werd het gebied van de Missie opgedeeld in aartspriesterschappen. De aartspriesters komen soms later ook voor in de afzonderlijke parochiegeschiedenissen. Aartspriesters van het aartspriesterschap Gelderland in
de Hollandse Missie in onze regio in de 19e eeuw waren bijv. Joannes Gerritsen, pastoor te Duiven, zijn opvolger Matthias Terwindt, pastoor van Zeddam en vlak voor het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 Joannes Willemsen, pastoor van Ulft. De aartspriesters hadden weinig zeggenschap en vormden een zwakke schakel in de relatie met de nuntius in Brussel, die op zijn beurt weer te weinig contact had met het missiewerk en de hitte van iedere dag. De zwakheid van de Hollandse Missie in de 18e eeuw werd ook nog eens versterkt door een conflict tussen de regulieren, jezuïeten, franciscanen en kapucijnen, en de seculieren (de gewone geestelijken niet voortkomend uit een klooster). Men twistte over de methode van missionering. De seculieren wilden voortbouwen op de oude parochies en zoveel mogelijk pastoors aan stellen. De jezuïeten waren aanhangers van het systeem van missiestaties, centra van waaruit men de omgeving kon missioneren. In deze regio speelde dit verschil van inzicht in o.a. Kranenburg, Babberich en Doesburg. De rooms-katholieken waren aanvankelijk volledig aangewezen op schuilkerken in de woningen van welgestelde families of van rooms gebleven adel. Op heel wat huizen en kastelen op het platteland werd een vertrek als kerkruimte gebruikt. Een andere situatie was er in de dorpen en stadjes die niet onder de Hollandse Zending vielen, maar onder het bisdom Münster. Vanuit Bocholt trokken paters minderbroeders-conventuelen naar het Nederlands grondgebied, waaraan grote risico’s verbonden waren. Pater Etzweiler werd in 1646 tijdens de H. Mis in de kerstnacht te Winterswijk gearresteerd. Pater Georgius trof hetzelfde lot tussen Haaksbergen en Rietmolen. Teneinde raad werd besloten de diensten te houden op Münsters grondgebied: in 1652 in een boerenwoning ‘Oldeleijken’ bij Bocholt, in hetzelfde jaar in een met stro bedekte plaggenkerk in Zwillbrock. De zgn. grenskapellen, na 1674, bloeiden op onder vorstbisschop Bernard van Galen, ook wel ‘Bommen Berend’ genoemd. Er verrezen echte bedehuizen in Zwillbrock,
Hemden, Suderwick, Spork en Oeding voor de katholieken van Groenlo en omstreken, Aalten, Bredevoort, Dinxperlo, Lichtenvoorde en Winterswijk. Deze geloofsgemeenschappen en die van Eibergen en Borculo kwamen overigens in 1823 bij de Hollandse Zending. In de loop van de 18e eeuw versoepelde zich de houding tegenover de afwijkende denominaties. In de steden kwamen zo ‘ingetogen’ bedehuizen te staan, als het ware tussen de huizen ingewurmd, terwijl op het platteland schuilkerken, in de vorm van een T-boerderij met het voorhuis als pastoorswoning en het stalgedeelte als kerk, dienst deden. Huis Booltink bij Kranenburg was daarvan een mooi voorbeeld. In Drempt is in ‘t Hoefkens alleen de deel nog over, nu verbouwd tot woning. De andere provisorische Godshuizen werden afgebroken of vervangen door een nieuwe kerk tijdens en na de BataafsFranse periode. De positie van de gewone gelovigen was intussen, na al de jaren in verdrukking, die van ‘geminachte halfburgers’. Zij hadden zich verenigd in kleine gemeenschappen met hooguit schuur- en boerderijkerken als bedehuizen, zonder klokken. Men was uitgesloten van alle regeringscolleges, van alle ambten, en van bijna het hele openbare leven. Het is bijna onvoorstelbaar dat door de inzet van mannen en vrouwen, waaronder de zgn. klopjes, het geloofsleven toch bleef bestaan. Begin van herstel Met de komst van de vrijheid van godsdienst in de Bataafs-Franse periode (vanaf 1795) brak voor de katholieken een nieuwe periode aan. De veelal uitgedunde groep probeerde overal weer in het bezit te komen van de oude rechten, inclusief de gebouwen. Waar dat niet lukte, ontstonden initiatieven om een eigen kerk te bouwen: veelal Waterstaatskerken. Dit type ontstond onder verantwoordelijkheid van de landelijke overheid in de eerste helft van de 19e eeuw in een voor die tijd meest voor de hand liggende stijl: neoclassicistisch . Toezicht 13
op de bouw en financiën werd uitgeoefend door de ingenieurs van Rijkswaterstaat. Zelf ontwierpen zij nauwelijks kerken en een voorschrift voor een bepaalde bouwstijl bestond er ook niet. Het kwam voor dat de ingediende plannen uitgekleed werden, zodat er minder subsidie uitgekeerd hoefde te worden. De heren van Rijkswaterstaat drukten aldus een stempel op de ontwerpen en verbonden zo de naam van het ministerie met deze kerkgebouwen. Na 1830 was er eindelijk weer een eigen geluid te horen in de Nederlandse katholieke kerk. Er was een stroming ontstaan die met een soort omgekeerde geuzennaam van ‘ultramontanisme’ veel aanhang kreeg. Deze van oorsprong door protestanten gegeven benaming duidde op de band die de katholieken weer zochten ‘over de bergen’ (de Alpen) met Rome. De kracht van de centraal geleide organisatie groeide daardoor, evenals het zelfbewustzijn. De tijd binnen een zich veranderende maatschappij werd rijp voor het opnieuw oprichten van bisdommen. Herstel van de Bisschoppelijke Hiërarchie en daarna Na het herstel van de Bisschoppelijke Hiërarchie, in 1853, nam het aantal kerkgebouwen en parochies ongekend toe. Het nieuwe bewustzijn deed in de kleinste dorpen kerken ontstaan. Architecten en kunstenaars zochten nieuwe vormen. Het St.-Bernulphusgilde, waarin een aantal van hen verenigd was, stimuleerde een vormgeving waarvan eerst nu de uniciteit gezien wordt. Wat de kerkorganisatie betreft ontstond de structuur, die we tot voor kort in ons gebied ook hadden: parochies in vrijwel alle dorpen in Oost-Gelderland en de dekenaten met afgebakende territoria. Vanaf deze opgang van het Rooms-katholicisme tot en met de jaren ‘50 van de 20e eeuw wordt het kerkelijk leven aangeduid met ‘Het rijke Roomse leven’. Daarmee wordt tekort gedaan aan het emancipatorische karakter van deze periode. De 14
tweederangs burgers, de katholieken, werden volwaardige burgers, mede door krachtige voormannen en door het katholiek onderwijs dat zich verspreid had tot in de kleinste dorpen. De jaren ’60 van de 20e eeuw kunnen beschouwd worden als een breuk met de zelfbewustheid van de katholieke zuil. Het eens zo hechte bolwerk met allerlei standsorganisatie viel uiteen door een sterke secularisatie. De emancipatie was voltooid. Katholieken waaierden uit over diverse maatschappelijke terreinen. Met de term ‘van huisuit katholiek’ duidde menige in het nieuws zijnde persoon aan dat hij inmiddels een andere en vooral toch wijzere richting ingeslagen was. Gelovig zijn kreeg een negatief etiket in de heersende opvattingen. De overgevoeligheid voor instituten lieten vooral ook de traditionele geloofsgemeenschappen krimpen. In de jaren ‘60 vond er, vaak onder aanvoering van pastoors, een kaalslag plaats in het religieuze erfgoed, spottend de tweede beeldenstorm genoemd. Er werden heel wat prachtige interieurs uit de herstelperiode ernstig verminkt. In sommige plaatsen leidde dit tot merkwaardige reddingsoperaties zoals bijv. in Nieuw-Wehl. Tot het midden van de jaren ‘60 van de vorige eeuw werd er volop doorgebouwd, maar met de kentering der geloofs-
tijden kwamen de beslissingen om de eerste gebouwen al af te stoten. Benoemingen van bisschoppen, het zoeken naar een oprecht antwoord op de secularisering van de samenleving, de, in ogen van bezorgden, conservatieve koers van bisschoppen en Rome, het bezoek van paus Johannes Paulus II aan Nederland in 1985, een gewenste andere kerkorde, dit alles balde zich samen in de Acht-Meibeweging. Het bezoek van de kerkvorst werd overschaduwd door een hevige en heilloze polarisatie binnen de kerk over gezag, ambt en de juiste methode om de samenleving te doordesemen van het H. Evangelie. Bij het aanbreken van het nieuwe millennium doofden deze, iedere parochie rakende, binnenkerkelijke uiteenzettingen uit, terwijl de vraag scherper naar voren kwam hoe in de parochies, in een verwereldlijkte samenleving, het evangelie in woord en daad present gesteld kan worden. De werkelijke situatie onder ogen durven zien, de core business van het christen zijn in een geloofsgemeenschap durven formuleren en organiseren en missionering zijn de voorlopige antwoorden.
en opstaan. Daarbij is het H. Evangelie de enige drijfveer, zoals het dat was in de eeuwen ervoor. Bij het verwezenlijken van levendige getuigende geloofsgemeenschappen, ook getuigend in de daad, kan de geschiedenis aan de werkers in de parochies en geloofsgemeenschappen een gezond relativerend vermogen schenken. Er waren steeds worstelingen met de kerkopbouw in het verleden, er was eens een bloei van het overvloedige geloofsleven, er was de troost van een neergang in barre tijden en een tĂłch wonderbaarlijke opbloei. Keulen en Aken zijn niet op ĂŠĂŠn dag gebouwd en er leiden vele wegen naar Rome.
Op weg naar missionaire geloofsgemeenschappen Dit hoofdstuk dient de kerkbetrokken lezer te verwezenlijken. Daarbij zijn geesteshoudingen vol van ongeduld, met zorgen over hoe het nu verder moet, met teleurstellingen over leegloop en vermeende afbraak, slechte gidsen. Ook christenen zijn dragers van de geschiedenis van mensen die hen voor gingen. Zij weten ook dat zij zelf aan het hier en nu een toekomst dienen te geven, met vallen
15
beschrijving van de r.-k. kerken in Oost-Gelderland opgedragen aan de vrouwen en mannen die deze kerken gesticht hebben, gebouwd, herbouwd, onderhouden en die zochten, als de drie wijzen uit het oosten, naar het kind van Bethlehem, Zoon van God genoemd, Wonderbare raadsman, Goddelijke held, Eeuwige vader, Vredevorst en het vonden.
….. thar weros âstan, tulgo glauwe guman, gongan kâmun thrie ti theru thiadu, thegnos snelle, an longan weg over that land tharod. folgadun ênun berchtan bâkne endi sôhtun that barn godes mid hluttru hugi. weldun im hnîgan tô, jehan im ti jungerun; dribun im godes giskapu.
…… Toen kwamen daar in dat land mannen uit het oosten, drie koene edellieden, die zeer kundig waren. Zij hadden een lange weg het land door afgelegd. Ze waren een stralend teken gevolgd, zoekend, louter van gemoed, naar een kind van God. Zij wilden hem als zijn dienaren begroeten; ze waren door Gods bestel gedreven.
Vertaling J.J. van Weringh in ‘Liudger, Bernlef, Heliand & het Drie-Koningenverhaal in der Lage landen Taal van het jaar 815’, Muiderberg 1984. Het begin van het verhaal van de Driekoningen uit de Heliand volgens het Schraubinger handschrift in het taalgebied van de eerste missionarissen: Willibrord, Libuïnus,Werenfried, Bonifatius en Ludger. De Heliand is een episch gedicht, waarin het Evangelie, aangepast aan de cultuur van die dagen, als een Oud -Germaans heldendicht verteld wordt. Het oorspronkelijke handschrift kwam zeer waarschijnlijk uit het Klooster Werden bij Essen, dat door St.-Ludger gesticht werd.
17
Aalten Kerk van de H. Helena Geschiedenis De kerkelijke geschiedenis van Aalten gaat terug tot ver in de middeleeuwen. In 1152 wordt de parochiekerk voor het eerst vermeld. De kerk van Aalten, liggend aan een oude handelsroute, moet wel van zeer oude datum zijn. Het is zeer goed mogelijk dat St.-Ludger hier een kapel stichtte voor het dorp dat al sinds het jaar 600 bewoond was. De naam van de kerk St.-Helena, kan al vroeg vanuit Xanten of Keulen naar Aalten zijn gebracht. De verering van Helena nam eerst na de eerste Kruistocht (1096-1099) toe en het kan dus mogelijk zijn dat de kerk van Aalten, waartoe in die vroege tijden ook Dinxperlo en later Bredevoort behoorden, aan een andere heilige was toegewijd. De hervorming vond hier vanaf 1597 plaats, na de spectaculaire verovering van Bredevoort. De eerste pastoor na de reformatie was pastoor Kรถsters. De katholieken van Aalten moesten zich grote inspanningen getroosten. Vanaf 1799 maakte St.-Helena, ook door rampspoed, een rondgang door Aalten: liefst vier kerkgebouwen gingen aan het huidige vooraf. Gebouw De St.-Helenakerk (de vijfde kerk na de reformatie) aan de Dijkstraat in Aalten, in het beekdal van de Slinge, dateert uit 1952 en is een basiliek met een toren van vier geledingen met een sobere spits. De twee onderste torengeledingen zijn nog het restant van de door architect A. Tepe in de jaren 1894-1895 ontworpen kerk. De kerk werd op zondagmiddag 28 januari 1945 verwoest door een bombardement tijdens het lof. De pastoor kwam 18
daarbij om het leven, alle verdere kerkgangers kwamen met de schrik vrij.Vanaf 1950 tot 1952 vond de herbouw van deze kerk plaats naar de plannen van architect J. van Dongen en met een financiële hulp van de katholieken van Raalte. De huidige kerk is in tegenstelling tot haar neogotische voorgangster, gebouwd in romaanse stijl. Daarbij speelde naast de naoorlogse soberheid ook het zoeken naar de oorsprong van het christendom een rol. De driebeukige kerk heeft een rondgemetselde apsis, waarin twee kleine glas-in-loodramen. Alles ademt de eenvoud en de soberheid van het christendom van de eerste eeu-
wen. Kerk en pastorie staan op de gemeentelijke monumentenlijst. Links naast de toren is een Mariakapel. Deze gebedsruimte is dagelijks te bezoeken. De kerk is toegewijd aan St.-Helena, de moeder van keizer Constantijn. Zij bezocht als pelgrim in derde eeuw de religieuze plaatsen in het heilig Land en liet daar kerken bouwen op de heilige locaties. Dit alles wordt beschreven door de kerkvader Eusebius in zijn geschiedenis. Interieur De twee kleine gebrandschilderde ramen in de apsis tonen de H. Helena, de St.-Helenakerk en de H. Lambertus, patroon van de textielarbeiders. De twee koperen kroonluchters voor in de kerk zijn door deze werkers geschonken. De textielnijverheid was in Aalten van groot belang. In de oude Mariakapel zijn twee ramen gewijd aan de zeven smarten van Maria. In de kerk staan op consoles grote beelden o.a van de H. Helena. De kerk bezit ook een relikwie van het H. Kruis. Het oudst aanwezige vaatwerk is een tinnen ciborie uit de Kreuzkapelle. De smeedijzeren en koperen communiebank komt uit het atelier Brom evenals de Godslamp: een draak die door het Licht overwonnen wordt. De kerk heeft een opmerkelijke herdersstaf, een zilveren schopje, gemaakt door J.E.C.J. Brom en H.M. Brom (Utrecht 1953). In de steelhouder is gegraveerd: St.-Helena, Aalten 1953. Op de schop de namen van de pastores beginnende bij H.J. Kösters 1799-1804. Religieuze paden Na de reformatie van dit deel van de Achterhoek, rond 1597 bij de verovering van Bredevoort door Prins Maurits, waren de katholieken van Aalten aangewezen op de Duitse missionarissen. In 1676 bouwde de vorstbisschop van Münster, Bernard von Galen, een grenskapel, de ‘Kreuzkapelle’ in de buurtschap Hemden, vlak 19
Literatuur J. Kalf, De katholieke kerken in Nederland, Amsterdam 1906 J.G. ter Horst e.a., Rondom de oude Sint Helena, Aalten 1986 Hans de Beukelaer, St.-Helena’s Ommegang. De geschiedenis van de Aaltense Katholieken, Aalten 1992 Hans de Beukelaer, De katholieke kerk en de grens, in: Beukelaer, J.F.Th. de., Dijk, van, J.J.C. (red.); Grenzen komen en gaan/kommen und gehen, Aalten 1993, p. 61-70 Z. Kolks, Kerkenbezoek in de Achterhoek, De pseudobasilicale middeleeuwse kerken in de Achterhoek, Oldenzaal 1997 W.H. Nijhof, Een toren zo hoog als de hemel, (architect J. van Dongen), Apeldoorn 2005 Hans de Graaf, Een oud religieus spoor.Vondst aan de Damstraat in Aalten, in ADW Contactorgaan, dec. 2008
over de grens. De Aaltense katholieken liepen over de Bodendijk naar deze kapel. Dat was gedeeltelijk de oude weg naar Bocholt. Dichtbij de plaats van de nu verdwenen kapel staat onder een kruisbeeld in de open lucht een altaar. Onder op het kruis staat een gedicht in de taal van de tijd van de Kreuzkapelle. Op 14 september vieren de St.-Helenaparochies Hemden (D), Barlo (D) en Aalten op deze plek het feest van de Kruisverheffing, waarin de Kruisvinding door St.-Helena ook meeklinkt. Deze plek is te vinden door de Bodendijk te volgen, die
Andere religieuze monumenten Oude Helenakerk aan de Markt; Synagoge, Stationsstraat; Westerkerk (Euregio Christengemeente), Hogestraat; Oosterkerk, Oosterkerkstraat; r.-k. Oude Begraafplaats bij het station; Aula, Mortuarium, Crematorium GUV Berkenhove, met begraafplaats Berkenhove aan de Romienendiek.
20
overgaat in een zandpad. Via de Kiefteweg en vervolgens een zandpad steekt men de groene grens over. Een uitgebreide wandel- en fietsroute: ‘Langs heilige huisjes’, 2008 leidt langs de kerkelijke geschiedenis van Aalten. De verschillende routes doen ook Bredevoort en Dinxperlo aan. Verder is er ‘Het Ludgerpad’, wandelen door de Gelderse Achterhoek, van Zutphen tot Aalten, uitgegeven door de Ludgerkring Oost-Gelderland, 2008. De route voert over de oude Koningswegen en Heelwegen en langs de oude kerkstichtingen van St.-Ludger (742-809)