STADS- EN AMBTSBEGRAAFPLAATS DOETINCHEM 1829-2011
Stichting Behoud Stads- en Ambtsbegraafplaats Doetinchem
STADS- EN AMBTSBEGRAAFPLAATS DOETINCHEM 1829-2011
drs. W.J.P. Coops
deze uitgave is mede tot stand gekomen dankzij zeer gewaardeerde financiële steun van: Gemeente Doetinchem Fonds Gemeente Spaarbank Prins Bernhard Cultuurfonds Gelderland Rabobank Doetinchem Stichting Fonds A.H. Martens van Sevenhoven Stichting De Verenigde Stichtingen ‘De Armenkorf ’ Historische Vereniging Deutekom Voorhuis antiek te Doetinchem M.A.O.C. Gravin van Bylandt Stichting Mr. Paul de Gruyter Stichting
redactieraad Prof. dr. F. Keverling Buisman dr. L. Schaars Ir. B.D. van Schaik naast de redactieraad zijn even gewaardeerde correcties verwerkt van: Mevrouw S. Gijsbers, Erfgoedcentrum Doetinchem, genealogie Mevrouw drs. A.M. Kutsch Lojenga-Rietberg Mevrouw I. Volker De heer B. Brouwer vormgeving | lay-out Hemmie Damen, Uitgeverij Fagus druk Grafistar, Lichtenvoorde uitgave Uitgeverij Fagus, IJzerlo ©2011 ISBN 978-78202-83-7
Niets uit deze uitgave mag verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
4
Inhoud
Woord vooraf Introductie
Stichting Behoud Stads- en Ambtsbegraafplaats Doetinchem
9 11 11
I Perifere begraafplaatsen in Doetinchem in de negentiende en twintigste eeuw 13 A. Aanleiding tot openstelling van de perifere begraafplaatsen 13 Doetinchemse situatie vanaf het eind der achttiende eeuw 13 Ongemakken 14 Nieuwe ideeën 14 Nieuwe begraafplaatsen, een zoektocht 15 B. Gebruik van de perifere begraafplaatsen 18 Stadsbegraafplaats 18 Exterieur 19 Groen 21 De grafmonumenten 21 Ambtsbegraafplaats 23 Exterieur 26 Groen 27 De grafmonumenten 28 II
Sluitingen en recente geschiedenis
A. Sluitingen B. Verval op ‘Stad en Ambt’ C. Ongenoegen en kritiek D. Nieuw leven vanuit geslotenheid • M.A.B.-rapporten • Redengevende beschrijvingen • Masterplan Ambtsbegraafplaats, hoofdstuk 1-5. • Stichting Behoud Stads- en Ambtsbegraafplaats Doetinchem
31 31 32 36 38 39 41 41 41
5
III
Hedendaagse activiteiten
43 43 44 44 45 46 47 48 48
IV
Bijzondere grafmonumenten en begravenen
49 49 62
Eigenaar Stichting Contacten Onderzoek Diensten van derden Vrijwilligers Onderhoudsmethoden Kansen voor de toekomst
A. Stadsbegraafplaats B. Ambtsbegraafplaats
V Verantwoording
71
VI Bijlagen
73
Stadsbegraafplaats nr. 1a+b. Briefkopie J.A. Van Cappelle over grafrechten 2. Sluitingsbericht, brievenboek gemeentebestuur Doetinchem 3. Foto’s van de plattegronden 1883 4. Plattegrond verkochte grafkavels anno 1883 5a. Namenlijst kopers van grafkavels anno 1883 5b. Namenlijst grafmonumenten anno 2011, op achternamen 5c. Namenlijst grafmonumenten anno 2011, op plaatsing (kolom) 6. Schema namen en grafnummers 2011 7. Namenlijst Genlias 8. Vierpasmotief
73 74 75 76 77 82 85 88 89 92
Ambtsbegraafplaats 9. Overzichtsplattegrond 10. Namenlijst Genlias 11a. Namenlijst grafmonumenten anno 2011, op achternaam 11b. Namenlijst grafmonumenten anno 2011, op plaatsing (vak) 12. Vak i, schema plattegrond met namen 6
93 94 98 102 106
13. Plaatsingsbesluit Monumentenlijst Coll. van B&W Doetinchem (8-6-2005) 14. Sluitingsbesluit 15. Masterplan, gemeente Doetinchem 16. Overeenkomst tussen de stichting en gemeente Doetinchem (14-6-2010) 17. Van Diest, commentaar op legaat aan diaconie, oorsprong onbekend 18. Van Diest, testament
VII Noten
107 110 111 114 116 117 119
Afkortingen MAB Monumenten Advies Bureau te Nijmegen GAD Gemeentelijk Archief Doetinchem SBSAD Stichting Behoud Stads- en Ambtsbegraafplaats Doetinchem SBP Stadsbegraafplaats ABP Ambtsbegraafplaats RACM Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten ECAL Erfgoed Centrum Achterhoek en Liemers
7
Woord vooraf
Doetinchemmers staan er om bekend dat zij naar elkaar omzien. Dat geldt voor het hier en nu, maar zeker ook voor het verleden. Dit boek over de Stads- en Ambtsbegraafplaats is daarvan het ‘levend bewijs’. Een bijzonder boek over boeiende plaatsen en mensen, met deskundigheid en enthousiasme samengesteld door de heer Coops. Het boek beschrijft de geschiedenis van de twee begraafplaatsen die beide op de gemeentelijke monumentenlijst staan. De Stadsbegraafplaats met zijn groene, landschappelijke inrichting en de Ambtsbegraafplaats met juist een strakke aanleg. Voor wie deze bijzondere stukjes van onze gemeente nog niet kent, zijn ze zeker een bezoek waard. Vanuit particuliere betrokkenheid ontstond de Stichting Behoud Stads- en Ambtsbegraafplaats Doetinchem. Een groep bevlogen Doetinchemmers zet zich met hart en ziel in voor het behoud en herstel van de begraafplaatsen. Behalve het stichtingsbestuur zijn ook vele vrijwilligers actief, die belangeloos voor deze goede zaak actief zijn. De stichting wist het belang van de begraafplaatsen bij de gemeente Doetinchem onder de aandacht te brengen. Resultaten daarvan zien we in een betere afstemming en ondersteuning van het onderhoud van de begraafplaatsen. Ook werden enkele toonaangevende grafmonumenten op de beide begraafplaatsen hersteld. Een nieuw gebouw, geïnspireerd op het historische ‘baarhuisje’ biedt nu een plek voor de vrijwilligers. Dit boek biedt een prachtig overzicht van de oorsprong en geschiedenis van deze bijzondere begraafplaatsen. Via de verhalen over de Doetinchemmers die er begraven liggen, krijgen we als lezer een uniek kijkje in onze lokale geschiedenis. Mensen zijn immers de belangrijkste factor in ons verleden en ons heden. Ik dank allen die zich voor deze uitgave hebben ingespannen. Ik ben er van overtuigd dat dit boek een inspiratie zal zijn voor iedereen met belangstelling voor Doetinchem en de Doetinchemse geschiedenis. Herman Kaiser, Burgemeester van Doetinchem
9
....... Maar ’t kan nog koomen ..... “De terugblik op de stad is van hier (van buiten de Hamburgerpoort oostwaarts gaande, aut.) niet zoo mooi als van de rivierzijde. ’t Is ook maar een klein stadje, dat eigenlijk nu pas begint te groeien …. We behoeven er ons dus niet over te verwonderen, dat er niet veel monumentaals te vinden is. Maar ’t kan nog koomen, ofschoon het spoorwegstation en zijne omgeving, dat wij nu te genieten krijgen, daarvoor niet mag meetellen. Dat is ook zeker gebouwd in den tijd, toen men er nog niet aan dacht om het leven nu eens echt zoo aangenaam mogelijk te maken.”
Jac.P. Thijsse. ‘De IJsel’, 1916
10
Introductie
Een schrijfplan kan langdurig borrelen en rondzingen, ook bij een beginner. Plotseling doet men zichzelf of – in dit geval – het stichtingsbestuur een soort toezegging en dan is er een onomkeerbaar proces ingezet. Een soort verslaving maakt zich meester van de schrijver. Met al zijn facetten, van aangename gevoelens dat er iets tot stand komt tot het gevoel dat andere zaken in het leven soms te weinig aandacht krijgen. Dan is het plezierig wanneer er bij de uitgave externe hulpkrachten zijn die ik bij deze gaarne hartelijke dank betuig voor hun hulp op allerlei gebied. Al bij al was het een groot genoegen dit boek te schrijven. Niet voor niets zijn de beide begraafplaatsen gemeentelijke monumenten. Aangezien monumenten in Doetinchem schaars zijn, is het fijn om de betekenis van deze beide begraafplaatsen duidelijk te hebben gemaakt voor iedereen die zich realiseert dat wij allen leven tussen gisteren en morgen. w.j.p.c.
Stichting Behoud Stads- en Ambtsbegraafplaats Doetinchem De statuten van de stichting (d.d. 23-11-2006) bevatten een ruimgestelde doelstelling: “het behoud van de historische algemene begraafplaatsen Stadsbegraafplaats en Ambtsbegraafplaats te Doetinchem en voorts al wat hiermee rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord”. (Bij de Kamer van Koophandel is de stichting aangemeld als instelling zonder winstoogmerk.)1) Deze oprichting vond plaats vanuit een particulier initiatief en wel ruim vóórdat er samenwerking met de gemeente ontstond. De oprichtingsakte is mede daardoor een idealistisch stuk waarvan het uiteindelijke doel en de wijze waarop dit bereikt moest worden, slechts vaag voor ogen stond. Al werkend leert men bij.... www.stadsenambtsbegraafplaats.nl
11
Hoofdstuk I
‘Perifere’ begraafplaatsen in Doetinchem in de negentiende en twintigste eeuw A. AANLEIDING TOT OPENSTELLING VAN DE PERIFERE BEGRAAFPLAATSEN Alvorens tot het hoofdonderwerp van dit boekje te komen, is het interessant om – zéér kort – de aanloop te belichten die leidde tot het ontstaan van ‘perifere’ begraafplaatsen. De funeraire gebruiken en modes zijn in de loop der tijden onderhevig geweest aan de nodige verandering. In de Romeinse tijd werden de doden buiten de leefgemeenschap begraven. In 784, onder het bestuur van keizer Karel de Grote, werd een verbod afgekondigd op het cremeren van doden, een manier om de kerstening in Europa verder in te voeren. In 809 stelde de keizer een verbod in om in kerken te graven. In de westerse samenleving is de symboliek rond sterven en begraven sterk beïnvloed door het Christendom. Het geloof in de opstanding der doden zoals gepredikt in het Nieuwe Testament (I Corinthiërs 15:20 vv) was in hoge mate bepalend voor de wijze waarop het lichaam van de overledene werd behandeld. De verbondenheid van het aardse lichaam met ‘het goddelijke’ kreeg des te meer betekenis wanneer het binnen de kerkmuren kwam te liggen. Het Concilie van Mainz (813) maakte dit ook kerkrechtelijk mogelijk. Gezien het feit dat in ons laaggelegen land kerken vaak op relatief hooggelegen plaatsen gebouwd werden zou ook dat een logische reden geweest kunnen zijn om in (de buurt van) kerken te begraven. Aldus was het gangbare praktijk om de doden niet alleen in de steden maar ook
op het platteland ter aarde te bestellen binnen de kerkmuren en op de kerkhoven daar omheen. De dierbaren verbleven aldus relatief goed beschermd en overzichtelijk te midden van de familie. Het was een begraafcultuur die vanwege aspecten zoals openbare orde en veiligheid bestuurlijk geregeld werd door het stadsbestuur; echter de praktische gang van zaken was een kerkbestuurlijke verantwoordelijkheid: de uitgifte en toewijzing van graven, de exacte plaats, de grafrechten en het uitlenen van het doodslaken (tegen een bepaald tarief ). De kerk beschouwde deze cultuur als een voorrecht, dat paste bij het aanzien en de missie. Financiële motieven waren niet vreemd aan deze gang van zaken, want voor de geestelijkheid betekende het begraven een interessante bron van inkomsten.2)
Doetinchemse situatie vanaf het einde van de achttiende eeuw
Ook in Doetinchem werd (tot 1827) in en om de kerk, de Catharinakerk, begraven. Het begraafrecht had een prijs al naar gelang de precieze plaats waar begraven werd: het koor was de meest eervolle plaats, en het schip was bestemd voor de iets minder hoog op de maatschappelijke ladder gestegen lieden. De nog minder vermogenden kregen een plekje op het kerkhof rondom de Catharinakerk toegewezen. Dit kerkhof lag aan de oostzijde, tegen het koor aan in de richting van de Heezenstraat. Naarmate meer personen in staat waren een graf in de kerk te bekostigen raakten de kerken voller en voller...
13
Overigens kon in uitzonderlijke gevallen de status van de overledene de reden zijn om elders te begraven. Zo werden dames uit vrouwenconventen en de priesters die hen geestelijk verzorgden, wel binnen de conventsmuren ter aarde besteld. Mensen die ernstige misdaden hadden gepleegd mochten niet in door de kerk gewijde grond begraven worden(voorbeeldfunctie).3) Tegenover voordelen van het begraven in en om kerken stonden echter ook nadelen…4)
Ongemakken
Juist voor de kerkgangers zelf werd kerkbezoek een twijfelachtig genoegen doordat de recent in gebruik genomen groeven soms onafgedekt werden achtergelaten voor afwerking op een later moment. De benaming rijke stinkerd voor iemand die in goede doen verkeert, gaat terug op deze situatie van de binnen de kerkmuren begraven bevoorrechte lieden. Zelfs tijdig luchten kon een zeer hinderlijke stank niet altijd voorkomen... Mede op dit fenomeen zou de gewoonte teruggaan van het pepermuntjes zuigen tijdens de kerkdiensten; een theorie die niet onlogisch aandoet. Bij gebrek aan regelgeving en in vaste dienst genomen doodgravers werd er (vaak door buren) soms onvoldoende diep en onvoldoende deskundig gegraven, waardoor later verzakking en instorting van de afdekplaat volgde. Zeker ten tijde van epidemieën ontstonden hierdoor aanzienlijke gezondheidsrisico’s. Dysenterie, een bacteriële aandoening van de dikke darm, werd beeldend ‘de roode loop’ genoemd. Men was zich onvoldoende bewust van het verband met de gebruikelijke open riolen en associeerde het fenomeen stank wellicht daarom met besmettelijkheid. In Doetinchem heeft dysenterie in 1783 veel slachtoffers geëist, vooral door slechte bestrijding (onkunde onder de doktoren) en onmacht bij de overheid. Met de aanleg van riolen in de negentiende eeuw werd de belangrijkste oorzaak van epidemieën weggenomen. Maar ‘desondanks’ werd het 14
in die periode duidelijk dat de maat vol was en adviseerden plaatselijke en kerkelijke overheden om elders te gaan begraven in plaats van binnen de muren van de ‘publieke mausolea’.
Nieuwe ideeën
In Parijs was begraven binnen de bebouwde kom al bij wet verboden sinds 1765. In 1795 staken de Franse troepen onze bevroren rivieren over en bezetten ons land (Haags Verdrag). De druk nam toe om al vóór het einde van dat jaar in ons land nieuwe begraafplaatsen aan te leggen buiten de bebouwde kom van steden en grotere dorpen. Ook werd het verboden de bestaande graven in de kerken nog te openen.2) Aan die eisen werd aanvankelijk in het geheel niet voldaan. In elk geval was de bevolking aanvankelijk niet erg geporteerd voor deze nieuwe eisen. In Arnhem leidde een en ander zelfs tot de zogenaamde Kerkhofkwestie (17811784). De Doetinchemse overheid stelde zich terughoudend op een verbod uit te vaardigen op begraving binnen de kerk. Maar ook onder de bevolking heerste zorgeloosheid en zelfs onwil: men bleef zich, ondanks uitdrukkelijk verbod te goed doen aan uitgebreide begrafenismalen, en men begaf zich – ondanks verboden – op straat en zelfs ter kerke terwijl er zieken in huis waren.5) Op twaalf juni 1803 besloot keizer Napoleon dat er niet meer begraven mocht worden in de rooms-katholieke en protestantse kerken, synagogen, ziekenhuizen en openbare kapellen. Dit verbod gold ook binnen de omwalling van grotere dorpen en steden. Dat was allemaal nauwgezet geregeld: de gemeenten moesten (per godsdienst) voor de aanleg zorgen van terreinen die minimaal vijfendertig meter van de stadsmuur verwijderd lagen, en ook de afmetingen van de graven waren vastgelegd. Vervolgens dienden de oorspronkelijke kerkhoven gesloten te worden. Hoewel het aldus keurig geregeld leek kwam er zoals gezegd weinig of niets van de stichting van nieuwe be-
graafplaatsen terecht, met name omdat er vóór 1810 nog geen sprake was van ‘solide annexatie’ door de Fransen. Maar zelfs de inlijving van het Nederlandse grondgebied bij Frankrijk in 1810 en een herhaald gebod om buiten de kommen te begraven vermochten geen verandering teweegbrengen in de vertrouwde cultuur van de kerkelijke begravingen, integendeel.6) Door de Napoleontische registratiewetgeving nam de overheid vanaf juli 1811 de registratie van geboorten, huwelijken en overlijdens over van de kerken. De registratie van begravingen werd niet door de overheden bijgehouden, maar (soms) door de kerken. Dit was tevens de periode dat de registratie van achternamen verplicht gesteld werd, hetgeen in feite niets minder betekende dan dat de bevolking in kaart gebracht werd. Aldus ontstond de mogelijkheid tot controle over de bevolking. Nog maar tweehonderd jaar geleden is het dus, dat er eigenlijk nauwelijks structureel persoonsgegevens vastgelegd werden. Op dertig november 1813 keerde Willem I (Den Haag, 1773) uit Engeland terug met een landing op het strand in Scheveningen. Twee dagen later werd hij tot Souverein Vorst benoemd en werd de Franse bezetting opgeheven. Op dertig mei 1814 werd met de Vrede van Parijs het Franse keizerrijk beëindigd. Daarmee was ook de vrede met ons land bezegeld. Bij Souverein Besluit van vierentwintig december 1813 herstelde de koning het oude recht om te mogen begraven in en rond de kerken, met als gevolg dat vele ‘buitengraven’ opgedolven werden en er extra druk begraven werd binnen de kerkmuren. Het was echter een tijdelijke maatregel om ruimte voor onderzoek te scheppen: een twaalfkoppige commissie van scheikundigen en geneeskundigen kreeg de opdracht een rapport op te stellen over de hygiënische consequenties van begraving binnen de kom. De uitslag liet weinig ruimte voor twijfel over, want de commissie adviseerde (pas) op vijfentwintig augustus
1825 kort en goed het begraven binnen de dorpen en steden te verbieden.7) Naar dit ‘gebod van eigen bodem’ werd tenslotte wel geluisterd. In 1827 waren de voorbereidingen kennelijk zodanig gevorderd dat bij Koninklijk Besluit van 1827 een definitief verbod op begraven binnen de kom van steden en dorpen met meer dan 1000 inwoners “zonder eenige uitzondering” bekrachtigd kon worden met ingang van 1 januari 1829. Zo geraakte ook Doetinchem verplicht op zoek te gaan naar alternatieve ruimte voor het begraven, hetgeen (evenals elders) veel voeten in aarde had. Immers, de eigenaren van familiegraven eisten begrijpelijkerwijs schadevergoeding en de kerkbesturen misten nu inkomsten...8) Er ontstonden grote kosten voor aankoop en het gereedmaken van de nieuwe terreinen.
Nieuwe begraafplaatsen, een zoektocht
Voor dit onderwerp ontkomen wij er niet aan een kleine sprong terug in de tijd te maken. De periode direct na de Franse tijd was in bestuurlijk opzicht ingewikkeld. Veel maatschappelijke regelingen waren naar Frans model gemaakt. Met invoering van de grondwet in 1815 werd het onderscheid tussen stedelijk en niet-stedelijk bestuur hersteld. In 1816 werd Stad-Doetinchem ingesteld, met als eerste burgervader E.J. Planten (1768-1832). Op 11 februari 1817 werd bij KB besloten om het Gelderse platteland op te delen in zeventien hoofdschoutambten. Het Hoofdschoutambt- Doetinchem werd daarbij opgedeeld in zes Schoutambten. Op 1 januari 1818 werd het Schoutambt-Doetinchem gevormd. Tot 1825 was er over het Ambt een Schout aangesteld, die de eed moest afleggen in handen van het stedelijk bestuur van Doetinchem. Per 1 augustus 1825 werd het Ambt bestuurlijk zelfstandig gemaakt: de Gemeente AmbtDoetinchem. Deze bestond uit het dorp Gaanderen en de 15
buurtschappen Oosselt, Dichteren/de Huet, Langerak, Kruisberg en IJzevoorde/Slangenburg. In 1822 bedroeg het inwonertal van Ambt-Doetinchem 1980 personen; dat groeide uit tot vierduizend personen in 1890. In 1828 bestond de gehele bevolking, dus Stad en Ambt, uit 2113 zielen. Voor het goede begrip van de verdere inhoud van dit boek is het dus van belang goed te onderkennen dat de directe regio in twee gemeenten gesplitst was: StadDoetinchem en Ambt-Doetinchem. De inwoners van beide gedeelten werden – bij kennelijk ontbreken van eigen kerkhoven – voordien altijd begraven in en om de Catharinakerk in Doetinchems centrum. De Gemeente Ambt-Doetinchem bleef een kleine honderd jaar (tot 1920) bestaan. De eerste burgemeester was Steven Horsting. Hij werd beëdigd op zevenentwintig Huis Aurora v.l.n.r.: dienstmeisje, kleinzoon Gerrit Jan jr., zoon Steven, Pien (vrouw van G.J.jr.), schoondochter Bertha, Henk Misset (?). Huis Aurora stond op de hoek van een zijstraatje van de Dr. Huber Noodtstraat, schuin tegenover villa Veldhoen. Het huis is intussen afgebroken.
16
V.l.n.r.: zoon Steven, diens vrouw Bertha, kleinzoon Gerrit Jan jr., onbek. dame, hondje, Gerrit Jan sr. de tweede burgemeester van Ambt-Doetinchem.
augustus 1825 en door zijn zoon Gerrit Jan opgevolgd per 2 januari 1844.9) In eerste instantie lag het in bedoeling van Stad- en Ambt-Doetinchem om één gezamenlijke begraafplaats te stichten. Historisch wel begrijpelijk, gezien het feit dat voordien de bevolking van ‘het buitengebied’ van Doetinchem gewend was om op de stad te leunen in allerlei bestuurlijke en organisatorische zaken. In de eerste helft van de negentiende eeuw (telling 1841) bestond de bevolking van Stad-Doetinchem plus Ambt-Doetinchem uit achttienhonderd personen, verdeeld over de volgende kerkgenootschappen: twaalfhonderd hervormden, zeventig lutheranen, zeventig Israëlieten en tien doopsgezinden. De rooms-katholieken werden niet genoemd, maar zij zullen toch de overgrote meerderheid van de vierhonderdvijftig hier ‘verzwegen’ ingezetenen hebben uitgemaakt.5)
de bebouwde kom der gemeenten zal zijn verboden, en voor dien tijd door de plaatselijke besturen dientengevolge begraafplaatsen buiten de bebouwde kom der gemeente moeten worden aangelegd; en in overweging genomen zijnde, dat er uit hoofde der locale toestand dezer gemeente geene plaats in deze ambte zal kunnen gekozen worden, geschikt om tot eene begraafplaats voor de geheele gemeente te dienen; dat er voor deze gemeente het dienstigste en gelegenste zal wezen, zoo er eene in de nabijheid der stad Doetinchem, genoegzaam in het midden dezes ambts gelegen, zouden kunnen worden daargesteld, als in welke plaats de lijken der overledenen uit het grootste gedeelte dezer gemeente steeds zijn en nog worden begraven; is goedgevonden, alvorens deze resolutie in raadsvergadering voor te brengen, Heeren Burgemeester en Wethouderen van Doetinchem te proponeren, om eene begraafplaats, voor de behoeften der beide gemeentens voldoende, aan te leggen, en zulks bij de missive sub dato heden, no. 626, in het register geïnsereerd.”10) De notulen van “Vrijdag den achtentwintig September 1827” van de “Burgemeester en Assessoren van AmbtDoetinchem, punt 4” vermelden: “Gelezene eene resolutie van Heeren Gedeputeerden Staten dezer Provincie dd. 5 dezer no. 44, provinciaalblad no. 97, houdende kennisgeving, dat ingevolge ’s Konings dispositien, van en met 1e Januarij 1829 het begraven der lijken van de afgestorvenen in de kerken en op de kerkhoven binnen 17
Aansluitend volgde een visie vanuit het Ambt waarin gesteld werd dat er geen geschikte plaats gevonden kon worden ten dienste van de gehele gemeente. Ook al omdat de meeste overledenen vanuit de Stad Doetinchem komen, stelde het Ambtsbestuur dat een gemeenschappelijke begraafplaats in de nabijheid der Stad gevonden moest worden in plaats van in het Ambt, met gemeenschappelijk gedragen kosten. Dit voorstel werd vervolgens ook ter bekrachtiging voorgelegd aan Gedeputeerde Staten. Omdat antwoord uitbleef en de tijd begon te dringen ging er nogmaals een brief naar Gedeputeerde Staten waarop toestemming volgde voor aanleg van een gemeenschappelijk kerkhof, zoals gewenst door AmbtDoetinchem. Ondanks allerlei onderhandelingen is die ‘bevochten’ gemeenschappelijke begraafplaats er nooit gekomen: Ambt Doetinchem zag af van dat plan omdat in overleg met het bestuur van Stad-Doetinchem geen overeenstemming kon worden gevonden over het benodigde stuk grond. Met als gevolg dat beide gemeenten elk een eigen begraafplaats stichtte: Ambt-Doetinchem vond de grond aan de Kennedylaan, (voorheen Varsseveldseweg)hoek dr.Huber Noodtstraat en het Stadsbestuur vond ruimte voor een dodenakker op de hoek van de Ds. Van Dijkweg en de Hofstraat (voorheen Nieuweweg). De verzelfstandiging werd aldus doorgevoerd tot op het niveau van begraafplaatsen. Zo werden ten oosten respectievelijk ten noorden van de bebouwde kom van Doetinchem de begraafplaatsen aangelegd die onderwerp van dit boek zijn.
B. GEBRUIK VAN DE PERIFERE BEGRAAFPLAATSEN STADSBEGRAAFPLAATS
Zoals gezegd kocht de gemeente Doetinchem in 1829 grond aan voor de realisering van de zogenaamde ‘Begraafplaats aan de Nieuwe Weg’, Sectie A, nr. 294. 18
Hoewel deze dus niet meer bij de kerk lag werd hij aanvankelijk nog graag het ‘Stadse Kerkhof ’ genoemd. De betreffende grond heette ‘De Huenderhof ’, was eigendom van burgemeester E.J. Planten en kostte de gemeente Doetinchem 175 gulden. Direct werd de begraafplaats als zodanig ingericht en nog in 1929 in gebruik genomen.11,12) Bezit zijnde van de burgerlijke gemeente kon elke inwoner hier begraven worden. De gemeente voorzag per kalenderjaar in de benoeming van een arts tot verrichting van een zogenaamde doodschouw na elk overlijden. Op 17 november 1893 nam dokter Jean Bardet deze taak over van dokter J.J.E. Bentfort. De gemeente bekostigde ook de begrafenis van de armen, in welk geval het de nabestaanden niet toegestaan was om een zerk te plaatsen. Voor wie zich het plaatsen van een grafmonument wel kon veroorloven moest een aanvraag daartoe gedaan worden, zoals in het geval van de familie Van Capelle. (bijlage 1 a+b) Doordat bij sluiting (zie hoofdstuk II) in 1893 (bijlage 2) geen overgangsregeling van kracht was, werden enige familieleden en zelfs echtelieden hierdoor soms gescheiden van elkaar begraven, met name op de toen nieuwe begraafplaats aan de Loolaan.7) Een sprekend voorbeeld hiervan (uit een grote groep) is het graf nr. 14 op de Stadsbegraafplaats, waarin in 1850 Willem Coops begraven werd, in 1855 zijn zoon Peter en in 1859 hun echtgenote respectievelijk moeder Johanna Maria Evekink. De echtgenote van Peter, Geertruida Wilhelmina Sophia Coops-Kindermann, was zonder twijfel ook voorbestemd om in dit graf te worden begraven, maar zij overleed pas in 1894, een jaar na sluiting van de Stadsbegraafplaats. Men vindt haar dan ook terug op de sinds 1893 ‘nieuwe’ begraafplaats aan de Loolaan in vak E 21, waar zij dus behoort tot de groep eerstbegravenen.
De aankoop van deze laatste begraafplaats werd ook nog gedaan vóór de vereniging van de gemeenten Stad- en Ambt-Doetinchem in 1920. Intussen is het wel duidelijk dat het nooit in de bedoeling heeft gelegen om van de Stadsbegraafplaats een monumentale, grootse begraafplaats te maken die met dito grafmonumenten en –beplanting aandacht zou trekken.
Exterieur
De driehoekige Stadsbegraafplaats werd aangelegd in de gelijkvormige ruimte die destijds reeds bestond tussen de Ds. Van Dijkweg en de Nieuweweg.
Stadsbegraafplaats vanuit het oosten, met de Hofstraat.
Om vanuit de binnenstad in een begrafenisstoet naar de Stadsbegraafplaats te gaan, zou de meest voor de handliggende route door de Heezenpoort lopen (Hessenpoort). Aangezien deze poort echter gebruikt werd voor de begeleiding van ter dood veroordeelden naar de gerichtsplaats, werd voor begrafenissen de Grutpoort gebruikt.13)
Stadsbegraafplaats vanuit het westen.
De Ds. Van Dijkweg, die de westelijke grens van de begraafplaats vormt loopt naar het noorden, in de richting van de Kruisberg. De Nieuweweg vormde de zuidoostelijke begrenzing. Het gedeelte dat langs de begraafplaats voert, is intussen omgedoopt tot Hofstraat, maar zou – gezien de renovatie die er ten tijde van het schrijven van dit boek aan wordt uitgevoerd – gevoeglijk wedergedoopt kunnen worden, en dan natuurlijk tot Nieuweweg…
Het is frappant dat negen van de tien Doetinchemmers zich absoluut niet realiseren dat zich op de aan hen beschreven plaats een begraafplaats bevindt. Het intussen links en rechts voortrazende verkeer vraagt de volle aandacht van elke passant en er is ter plekke geen stopmogelijkheid, zelfs geen stoep. Aan de zuidelijkste punt was destijds de toegang gelegen. Helaas ontbreekt heden een toegang tot op straatniveau, hetgeen sterk bijdraagt aan de onbekendheid en lastige bereikbaarheid van de parkachtige oase te midden van de zich voortdurend ontwikkelende stad. Zelfs de stadswandeling durfde (1996) de oversteek vanaf de Van Nispenstraat niet te betrekken in de route, zodat ook cultureel gemotiveerd publiek nadere kennis van deze begraafplaats ontbeerde.14) 19
toonaangevend genealogisch internetprogramma. De daar vermelde Doetinchemse geboorte- en sterfdata zijn niet foutloos, en de plaatsaanduiding is niet conform de oudste bron (de hierboven genoemde kaarten uit 1883),15) die in de ‘eigen’ schema’s wel aangehouden zijn. Verder is het van belang zich te realiseren dat van deze internetlijst veel graven heden niet meer te vinden zijn, terwijl de ‘eigen lijsten’ een getrouwe weergave willen zijn van de hedendaagse situatie. Op een der plattegronden is op enige plaatsen geschreven “Algemene groeven, tijdelijk gesloten”. In hoeverre dat deel in gebruik is geweest, is tot heden toe evenmin duidelijk. Al dan niet vroegtijdig geruimde graven van armen, zonder zerken, zouden er gelegen kunnen hebben. Men vindt hoogstens nog een stenen nummerpaaltje van zo’n zestig centimeter lang, waarvan vijftien centimeter met het nummer boven de grond uitsteekt. Van de Stadsbegraafplaats zijn twee laat-negentiende eeuwse plattegronden bewaard gebleven: één ervan is gemaakt in 1883. (bijlage 3) Zij berusten in het Stadsmuseum. Op de kaarten is een globale aanleg van de begraafplaats te zien waarbij in de meest oostelijke hoek de grafvakken zijn aangegeven (bijlage 4, 5a). Uit vergelijking van deze plattegronden met de huidige situatie (bijlage 5b, 5c, 6) blijkt, dat zowel de Hofstraat als het noordelijkste deel van het slingerpad op de begraafplaats gedeeltelijk over de verkaveling der graven heen loopt. In de twintigste eeuw is voor verruiming van de Hofstraat een strookje langs de Hofstraat onttrokken aan de begraafplaats. Het noordelijkste deel van het slingerpad heeft 24 grafkavels geheel of gedeeltelijk ‘bedekt’. Het is onbekend of er ooit begraven is in deze 34 vakken. Bijlage 7 geeft een namenlijst weer volgens www.online-begraafplaatsen.nl, samengesteld uit gegevens van onder andere Genlias (www.genlias.nl), een 20
Hoewel bij sluiting in 1893 nog veel ruimte over was op de Stadsbegraafplaats werd er toch geen overgangsregeling voor naaste familieleden ingesteld. Met zo’n regeling