'Wat ik te zeggen heb‌'
Piet te Lintum de kunstschilder, zoals veel mensen zich hem herinneren, buiten aan het werk.
'Wat ik te zeggen heb‌'
Piet te Lintums schilderrijke reis door de Achterhoek en het nabije grensgebied
Hans de Beukelaer | Jos Betting
Tekst Hans de Beukelaer Omslag Eric Rugers, Invenit Beeldselectie Jos Betting/Hans de Beukelaer Lay-out/vormgeving Hans de Beukelaer/Hemmie Damen Lithografie Foto-/DTP Studio Zelhem Drukwerk PPS Benelux, Lichtenvoorde Uitgave Uitgeverij Fagus, IJzerlo Š2002 ISBN 90-70017-69-5 NUR 642
Woord vooraf Toen in 1993 door de Oudheidkundige Vereniging De Graafschap het Jaarboek voor Achterhoek en Liemers, waarin mijn verhaal over mijn schoonvader Piet te Lintum was opgenomen, werd gepresenteerd, zei Henk Krosenbrink dat het eigenlijk wel de moeite waard zou zijn een boek alleen over Piet te Lintum uit te geven. Sindsdien is er regelmatig door diverse mensen over gesproken en er waren zelfs al plannen. De uitwerking bleek echter toch niet mee te vallen. Wat moest je nou nog meer schrijven dan wat ik al had verzameld? Misschien nog wat anekdotes uit de mond van mensen die mijn schoonvader van nabij hebben meegemaakt of een artistieke analyse? Vooral dit laatste zou misschien geleid hebben tot een teleurstellende beschouwing omdat Te Lintum bijna alle opdrachten accepteerde om zelf in zijn onderhoud te kunnen voorzien. Daardoor nam hij wel eens onderwerpen ter hand die hem totaal niet inspireerden en dat was dan vaak ook wel aan de kwaliteit van het werk af te zien. Op het moment dat ik me al een beetje verzoend had met het idee dat het boek er niet zou komen, werden mijn vrouw Hanny en ik aangenaam verrast door een telefoontje van Hans de Beukelaer uit IJzerlo. Samen met de Bredevoortse galeriehouder Jos Betting had hij het plan opgevat een boek over Piet te Lintum te maken en hun vraag was of ik daaraan mee wilde werken. We zijn toen om de tafel gaan zitten en kwamen tot de conclusie dat het wellicht het beste was om een boek samen te stellen waar vooral het werk van Piet te Lintum in relatie met zijn omgeving tot uitdrukking zou worden gebracht. Een paar stukjes in de krant over de plannen, met een oproep aan mensen die in het bezit waren van werk van Piet te Lintum dit voor het boek beschikbaar te stellen, leverden honderden positieve reacties op. Vrijwel alle mensen werden bezocht en met een niet aflatende ijver heeft Jos bijna alles gefotografeerd. Het resultaat was een enorme stapel afdrukken waaruit goed geselecteerd kon worden. Ondertussen werkte Hans de Beukelaer aan de tekst en geleidelijk ontstond er een bijzonder boek waarin aan de hand van schilderijen een soort toeristische route wordt beschreven. Hans en Jos hadden de lat hoog gelegd: ze hadden een uitgave voor ogen waarbij de hoogst haalbare kwaliteit zou moeten worden nagestreefd. Financieel gezien maakten zij zich geen illusies: als de gemaakte onkosten terug verdiend zouden kunnen worden was het goed. Het enige moment dat ik hen commer足 cieel heb horen praten was toen het over de uitgave van een kunstkalender ging. Deze hoefde vanwege het voorwerk dat toch al voor het boek was gedaan, niet al te duur te worden en kon misschien alvast het pad effenen voor de presentatie van het boek. Graag wil ik aan Hans en Jos mijn waardering uitspreken voor alle inspiratie en transpiratie die nodig was om dit mooie boek te maken en mede namens hen wil ik iedereen, die door werk van Piet te Lintum beschikbaar te stellen deze uit-
Ben Tragter (1945-), schoonzoon van Piet te Lintum. Olieverf, 1965.
gave mogelijk maakte, bedanken voor hun medewerking. Borculo, september 2002 Ben Tragter
Verantwoording In 1993 verscheen in het Jaarboek Achterhoek en Liemers een artikel over Piet te Lintum. Dit vormde voor mij – niet alleen als uitgever/publicist maar vooral ook als liefhebber van de Achterhoek – aanleiding na te denken over een boek over deze Achterhoekse kunstenaar. Te Lintum schilderde immers behalve veel portretten het liefst Achterhoekse boerderijen, dorps- en stadsgezichten. Het duurde nog tot december 2001 voordat het idee weer werd opgepakt. Tijdens een gesprek met Jos Betting van Galerie 21 in Bredevoort kwam het werk van Piet te Lintum ter sprake. Jos lijstte de laatste tijd regelmatig werk van Piet te Lintum in en hij attendeerde mij daarop. ‘Daar moet je iets mee doen,’ zei hij. Waarop ik antwoordde: ‘Laten we het samen doen.’ En zo werd het idee ‘ooit’ iets te doen met het werk van Piet te Lintum ‘nu’. Voor een juiste start hebben we contact gelegd met de familie, die onmiddellijk zeer enthousiast haar medewerking toezegde. Daarop hebben we met behulp van Leo van der Linde een campagne opgezet om de werken van Te Lintum te achterhalen. Dit resulteerde in een onverwacht groot aantal adressen. Piet te Lintum bleek te leven onder de mensen! De daaropvolgende maanden hebben Jos en ik een uitgebreide rondgang gemaakt door de Achterhoek, tot over de grens in Vreden. Ook veel adressen buiten de regio – tot in Engeland toe – werden telefonisch benaderd of persoonlijk bezocht. Met als uiteindelijke resultaat ruim 500 werken. Nadat de balans was opgemaakt, namen we als leidraad voor het boek een schilderrijke reis door de Achterhoek en het nabije grensgebied. Daarbij is de aandacht die een bepaalde gemeente in het boek heeft gekregen hoofdzakelijk bepaald door het aangeleverde werk. Het aanvankelijke plan om een boek van 128 pagina’s te maken, hebben we door de enorme hoeveelheid achterhaalde werken van Te Lintum al snel laten varen en is het uiteindelijk een boekwerk van 160 pagina’s geworden. Desondanks is lang niet al het opgespoorde werk opgenomen. Het kan dus voorkomen, dat mensen die geheel belangeloos ‘hun’ Piet te Lintum hebben afgestaan, deze niet terugvinden in het boek. Wij hopen dat ze ons dat niet kwalijk nemen, maar met ons tevreden zijn over het bereikte resultaat en de aandacht die Piet te Lintum postuum krijgt. Onze dank gaat dan ook vooral uit naar hen die spontaan hebben gereageerd op ons verzoek. Maar ook aan Hemmie Damen, Peter Koren, Jan Brockötter, Eric Rugers, Aleid te Hennepe, Tim Sodmann en de families Te Lintum en Tragter. Gezamenlijk hebben we er iets moois van kunnen maken. IJzerlo/Bredevoort, oktober 2002 Hans de Beukelaer Jos Betting
Johanna te LintumTe Giffel (1866-1943), de moeder van Piet te Lintum. Olieverf, 1975.
Inleiding ‘Ik ben geen redenaar. Wat ik te zeggen heb, hangt hier aan de muur.’ Deze – overigens niet door hemzelf bedachte – historische woorden sprak Piet te Lintum op 29 oktober 1977 in het Cultureel Centrum in Winterswijk tijdens de officiële opening van een tentoonstelling over zijn werk. Piet te Lintum werd op 13 januari 1909 in Aalten geboren als zoon van kruidenier Jan te Lintum (1856-1939) en Johanna te Giffel (1866-1943), die een winkel hadden aan het begin van de Dijkstraat in Aalten. Het gezin Te Lintum telde verder twee zonen, Gerrit (1893-1950) en Bertus (1900-1962), en een dochter Wil (1898-1955). Gerrit ging naar de grote vaart. Naderhand kwam hij als marconist/telegrafist bij de post in Aalten terecht. Gerrit bleef als enige van de kinderen Te Lintum ongehuwd. Hij woonde in het huis met het rieten dak bij de brug over de Slingebeek aan de Varsseveldsestraatweg. Bertus ging bij de belasting werken en vertrok naar Utrecht en naderhand naar Leiden, terwijl Wil trouwde en naar Loosduinen verhuisde. De ouders van Piet waren hardwerkende middenstanders, die aanzien genoten. Ze waren redelijk welvarend en bezaten een aantal huizen en verschillende stukken grond in Aalten. Op zondag kwamen enkele hervormde boeren uit de Heurne en IJzerlo bij Te Lintum hun kerkboeken ophalen en dronken er koffie na de kerkdienst. Hoewel Jan te Lintum hoopte dat zijn zoon Piet de zaak van hem zou overnemen, volgde Piet een andere weg. Hij leek meer op zijn oom, de jongste broer van zijn vader die een verdienstelijke amateurschilder was. Al op jeugdige leeftijd bleek Piet’s creatieve talent: pas elf jaar oud maakte hij al goed gelijkende portretten. Tijdens zijn jeugdjaren schilderde hij al regelmatig met anderen. Zo was hij vaak te gast bij de familie Ter Beest aan de Lichtenvoordsestraat in Aalten. Vader Ter Beest en zijn zoon Henk waren verwoede schilders. Nadat Piet de MULO in Aalten had doorlopen, volgde hij een jaar lang een schriftelijke cursus van een instituut uit Parijs. Vervolgens ging hij op achttienjarige leeftijd naar de Kunstnijverheidsschool in Arnhem. Hier ontwikkelde hij onder leiding van Hendrik Valk het illustratief tekenen en kreeg schilderlessen van Geerard van Lerven, die in de periode 19141951 directeur was in Arnhem. Vier jaar later begon hij op de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen in Rotterdam, waar hij drie jaar studeerde. Zijn leermeesters daar waren de destijds zeer bekende schilders Bouts en Mees. Zijn belangrijkste leermeester was echter de in Leeuwarden geboren en in Amsterdam woonachtige prof. J.H. Jurres (1875-1946), die als hoogleraar was verbonden aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. Piet was enige jaren kind aan huis aan de Koninginneweg in Amsterdam, waar Jurres ook zijn atelier had. In 1932 kreeg Piet verkering met Liesbeth Schenk (1911-1996) uit de Boomkamp in Aalten. De familie Schenk woonde in een huis van de Te Lintums. Het gezin Te Lintum was echter hervormd, terwijl de Schenks katholiek waren. Piet kwam daardoor in conflict met zijn ouders. Hoewel hij erg gek met hen was, zette Piet de verhouding met Liesbeth toch door. Zijn hele
Jan Schenk (1881-1957), de schoonvader van Piet te Lintum. Olieverf, z.j.
leven deed Piet overigens weinig concessies: hij deed wat hij dacht dat hij moest doen. Vader Schenk was spoorwegarbeider. Voor zijn werk verhuisde hij met zijn gezin in 1939 van Aalten naar Winterswijk, naar de Goudvinkenstraat. De familie Schenk kwam daar in een huis van Huiskamp, van het gelijknamige carrosseriebedrijf te wonen. Enkele jaren later, in 1942, trouwden Piet en Liesbeth en gingen in Winterswijk bij haar ouders wonen. Toen de Schenks naar de overkant in de Goudvinkenstraat verhuisden, bleven Liesbeth en Piet in hun huis wonen. Ze kregen er twee kinderen, Hanny (1944) en Jan (1946). Tijdens zijn academieperiode adviseerden Piet’s leraren – zelf befaamde schilders – hem vooral toch geen schilder te worden. Het was volgens hen een ‘hondenbaan’ en gaf geen brood op de plank. Getrouw volgde Piet hun raad op. Van schilderen kwam in die periode weinig. Na zijn studie was het vooral tekenwerk wat Piet maakte. Hij werkte als illustrator voor verschillende uitgeverijen, waaronder Misset in Doetinchem. Hij illustreerde diverse boeken van Achterhoekse schrijvers als G.A. van der Lugt (pseudoniem: ‘Oet Gelster’), H. Krosenbrink, G.J. Klokman, B.D. Rots, G.A. van Loo, H.A. Hauer, D.H. Keuper en D.W. Kobes. Als geen ander wist hij de gewenste situaties en typetjes te treffen. Verder werkte Piet voor het Geldersch Dagblad en het Dagblad Tubantia. Voor de krant deed hij veel rechtbank verslagen, waarbij hij de sfeer in rechtzaak voor de lezer zeer aanschouwelijk in beeld bracht. Voor het Dagblad Tubantia maakte hij bovendien jarenlang tekeningen bij de Achterhookse Vertelsels van Wakelbos Jan. In die krant had hijzelf ook een eigen column: ‘Actualiteiten in Oost Gelderland’ geheten, waarin Piet op humoristische wijze de meest in het oog springende gebeurtenissen van de afgelopen week verbeeldde. Zijn belangstelling ging daarbij vooral uit naar het weer, sport en cultuur. Verder illustreerde hij de krant-avonturen van Aornt Peppelkamp van Frans Roes, beter bekend onder zijn pseudoniem Herman van Velzen. Naast het illustreren ontwierp Piet ook regelmatig reclamedrukwerk als logo’s, brochures en advertenties. Toen door de Tweede Wereldoorlog de opdrachten voor tekenwerk sterk verminderden, legde hij zich eigenlijk min of meer noodgedwongen toe op het schilderen. Piet ontpopte zich als een voortreffelijk portretschilder, een talent dat al was gebleken op de middelbare school, waar hij een tien voor tekenen kreeg, nadat hij enkele leraren treffend op papier had gezet. Hij kreeg veel opdrachten, zelfs van buiten Nederland. Tot zijn cliënteel behoorde ook een aantal Duitse industriëlen en lieden van adellijke of gegoede afkomst. De Vredense apotheker Kröger sr. en tandarts Wiesmann uit het Duitse Weseke waren niet alleen goede vrienden, maar tevens zijn beste klanten. Ook veel emigranten namen destijds een schilderij van hun ouderlijk huis mee of lieten er een opsturen. De eerste jaren na de oorlog was er weer volop werk. De mensen waren opgelucht dat er vrede was. Bovendien moesten diverse jubilea worden gevierd. In zo’n geval kon je als passend cadeau ook niet veel anders kopen dan een schilderij. Begin jaren vijftig volgden de crisisjaren en kreeg ook Piet het moeilijker. Gelukkig had hij van huis uit enig vermogen. Piet had een paar erfenisjes gehad en een stuk land dat hij voor de oorlog al bezat verkocht. Zo knoopten de Te Lintums in deze moeilijke periode de eindjes aan elkaar. Bovendien leefden ze sober. Ze
woonden in een oud huis, waar de woonkamer tevens werkkamer was. Ze gingen nooit uit, spendeerden weinig geld aan kleding en hadden geen auto. Piet te Lintum was een markante, ‘artistieke’ verschijning met enigszins lang golvend haar. Hij was welbespraakt, sociaal en goed aanspreekbaar wanneer hij buiten aan het werk was. Toch was hij ook een huiselijk type. Piet was gek op antiek. In de jaren vijftig, toen antiek nog goedkoop was, bouwde hij een uitgebreide collectie op. De hele woonkamer stond er vol mee. Als de verf moest drogen, zat hij graag te midden van deze spullen te lezen of een kop koffie te drinken. Naast zijn stoel stond een grote boekenkast. Hij hield vooral van historische boeken. Misschien mede onder invloed van de historicus Dr. Christiaan te Lintum, een oom van hem die destijds een bekend schrijver van schoolboeken was. Piet te Lintum had zijn atelier in de voorkamer van zijn woning aan de Goudvinkenstraat. Een ruimte die boordevol met spullen stond, zodat je je er bijna niet kon keren. Alles wat hij in de hand had en wat hij kwijt moest, zette hij naast zich neer. Wat restte was een gangpad naar zijn ezel. Zodra het goed licht was, ging hij aan het werk. De schildersezel stond schuin naast het raam, de enige plek waar het daglicht de kamer binnen viel. Op de ezel stond een enorme asbak, rijkelijk gevuld met peuken. Daarboven stond meestal een portret in wording met een pasfoto en een loep. Het waren vaak portretten van overledenen. Kinderen schilderde hij bijna altijd ‘naar het leven’. Als Piet aan het werk was, zat zijn hond Damo aan zijn voeten en een van zijn katten op de schoot of op zijn schouder. ’s Avonds schilderde hij vanwege het licht nooit, dan tekende hij meestal. Dat deed hij gewoonlijk in de woonkamer bij zijn gezin. Piet was blijmoedig van aard en werkte graag. Als het mooi weer was, ging hij naar buiten, om landschappen en dorpsgezichten te schilderen. Aanvankelijk per fiets en later op ‘de plof ’, zoals hij zijn bromfiets placht te noemen. Zijn actieradius was daardoor beperkt. Maar af en toe ging hij op een zaterdagmiddag met Derk Willem Keuper, die leraar Duits in Aalten was, of met een van de broers Hebly uit Aalten of een andere ‘leerling’ per auto verder het land in. Maar het liefst bleef hij in zijn geliefde Achterhoek of het nabije grensgebied. Buiten op de plaats van bestemming werkte Piet te Lintum zelden met olieverf. Praktische problemen, wanneer hij op de brommer was, speelden daarbij een rol. Bij boerderij Eskes op de Haart in Aalten mocht hij echter zijn olieverven in de kelder van de boerderij laten drogen. Het opgespannen doek bracht hij op zijn rug gebonden mee op de brommer. En als het werk droog was, ging het zo ook weer mee terug naar Winterswijk. Maar meestal maakte hij enkele schetsen, of vanwege de kleuren een snelle aquarel, die hij thuis rustig uitwerkte. Een olieverfschilderij moest volgens Piet te Lintum ‘rijpen’. De verf werd er laag voor laag opgebracht, waarbij iedere laag eerst moest drogen voor de volgende erop kwam. Piet gebruikte steevast ‘Scheveningen’ olieverf, die volgens hem de mooiste kleur had. Piet te Lintum was niet alleen als schilder maar ook als mens een romanticus, die schoonheid als zijn voornaamste inspiratiebron had. Artistiek voelde Piet te Lintum zich nauw verwant met de schilders van de Haagse School, als de gebroeders Maris, Mauve, Koekkoek, Weissenbruch en Israëls, die aan het einde van de negentiende eeuw furore maakten. Maar ook het werk van zijn tijdgenoten Kees Verweij en Paul Citroen bewonderde hij zeer. Wanneer het
onderwerp zich er voor leende, werkte hij het liefst met brede penseelstreken. Piet aquarelleerde graag, niet alleen omdat dit zich goed leende voor mooi breed penseelwerk, maar ook omdat het zo lekker opschoot. Hij schilderde bij voorkeur alles wat kleinschalig, kronkelig, belegen, krom, scheef en desnoods kapot was. Als het geen opdracht betrof, schilderde hij vaak landschappen met boerderijen, hooimijten, schuurtjes of kerken. Zijn voorliefde ging uit naar gebouwen die waren aangetast door de tand des tijds. Piet te Lintum vereeuwigde zo talloze gebouwen. Op sommige was hij zelfs verliefd, zoals de reeds genoemde boerderij Eskes en het bouwvallige boerderijtje van Bernard Schlüter in het Duitse Südlohn. Bernard Schlüter was een vriendelijke man die samen met zijn twee zusters op zeer primitieve wijze een boerenbedrijfje dreef. Dit sprak Piet sterk aan. Voor hem gold: hoe ouder en rotter het gebouw, des te mooier het geheel. Van moderne gelijkvormigheid en grootschaligheid was hij wars. Met lede ogen zag hij dan ook aan hoe veel oude gebouwen steeds vaker ten offer vielen aan een in zijn ogen voorbarige sloop. Door herinrichtingen verloederde in zijn ogen het Achterhoekse landschap. ‘Wat jammer dat al dat mooie verdwijnt,’ verzuchtte hij meer dan eens. ‘’t Is maar goed dat ik het nu vastleg, dan kunnen ze later zien hoe mooi het hier ooit was.’ Veel van zijn landschappen en dorpsgezichten zijn afkomstig uit de Achterhoek en de nabije grensstreek. Hierdoor is een belangrijke herinnering aan het verleden bewaard gebleven. Als het een opdracht was, maakte hij wel eens een schilderij van een eigentijds gebouw, hoewel Piet daaraan weinig plezier beleefde. Hij kon moeilijk uit de voeten met een ‘mooie’ boerderij of kerk. Die opdrachten waren meestal geen succes en Piet signeerde ze bij voorkeur niet. Het schilderen wat hij tot aan zijn pensionering had gedaan, beschouwde Piet in feite niet als schilderen. Het bestond voor negentig procent uit het maken van kleine portretten van overleden mensen, die hij vaak van slechte foto’s moest reproduceren. Hij beschouwde het als onartistiek werk, dat hem ook totaal niet bevredigde. Bovendien leverde het bij lange niet genoeg op in vergelijking met de tijd die het kostte. Piet kon echter vanwege zijn financiële situatie moeilijk een opdracht weigeren. Het was hem bovendien de eer te na om in het kader van een beeldende kunstenaarsregeling de hand op te houden. Maar Piet was bij wijze van spreken al tevreden als zijn klant het mooi vond. Bovendien vond hij dat de prijs voor niemand een belemmering mocht zijn en keek hij eerst de mensen aan, voordat hij zijn prijs bepaalde. Daardoor was het geen vetpot bij de familie Te Lintum in de Goudvinkenstraat. Om een vast inkomen te hebben, had Piet graag een tekenakte gehad zodat hij tekenles kon geven. Dan had hij bovendien in zijn vrije tijd de ruimte om te schilderen. Zover kwam het niet. Om wat bij te verdienen, nam zijn vrouw Liesbeth een baantje bij de supermarkt van Wiggers. Zij zorgde tevens voor de opvoeding van de kinderen en het huishouden, waardoor Piet toch vrij was om te tekenen en te schilderen. In de jaren zestig en zeventig maakte Piet niet veel portretten meer, anders dan die van zijn kleinkinderen of voor een goede vriend. Hij schilderde nu veelal op basis van oude schetsen – van een stadsgezicht, kerk of een oude boerderij – die hij in ruime mate bezat. Het ging hem daarbij niet om een exacte weergave. Wel hield hij de vorm aan, hoewel die hem eigenlijk niet
Dochter Hanny (1944-). Olieverf, z.j.
Zoon Jan (1946-). Olieverf, z.j.
Schoondochter Iny te Lintum-Slotboom (1948-). Olieverf, 1968.
interesseerde. Of hij bijvoorbeeld een raampje vergat, was onbelangrijk voor het resultaat. Boeiender waren de verfbehandeling, de kleur, de belichting, de compositie en vooral de sfeer. Dat was voor Piet te Lintum schilderen. Piet werkte erg lang aan een schilderij. De lucht schilderde hij soms wel vier keer over voor het naar zijn zin was. Hij noemde dat studeren en experimenteren; zaken waar hij tot aan zijn pensionering nooit tijd voor had gehad. Dit werk was ook niet te koop. Alleen zijn kinderen of een goede vriend kregen het cadeau. Wanneer het vroeger te donker was om te schilderen, lag er meestal wel een vervelend tekenwerk te wachten, of anders een oorkonde of trouwteksten. Zaken die zeer tijdrovend waren en weinig opleverden. Met dit soort werk stopte hij na zijn pensionering dan ook onmiddellijk. Hij maakte hooguit nog een of twee tekeningetjes of karikaturen voor een boek. Dat deed hij omdat hij dat leuk werk vond. Niet voor het geld, het gebeurde hoofdzakelijk pro deo. Vlak voor zijn vijfenzestigste jaar had Piet te Lintum onverwacht nog een erfenis gekregen. Zijn kinderen wilden er niets van hebben. Na zijn pensionering hoopte hij – nu met minder financiële zorgen – er volop op uit te kunnen trekken. Hij vergeleek zich met iemand die heel zijn leven hard had moeten werken, maar belangstelling had voor rozen kweken. Deze persoon zou zich, volgens Piet te Lintum, zeker na zijn pensionering daarin uitleven. Zo was het ook met hem. Als hij zijn ‘schilderideaal’ ooit wilde verwezenlijken, moest het na zijn pensionering gebeuren. Hij besefte zich terdege dat hij geen fles wijn was, waarbij het jaartal en de kwaliteit nauw samenhingen. Voor hem speelde leeftijd terdege een rol. Hoewel hij volgens zijn gevoel nog goed gezond was, wist hij drommels goed dat er voor hem geen dertig jaar meer restten. Helaas is het er niet meer van gekomen. Toen omstreeks 1981 zijn gezondheid slechter werd, verhuisde hij met zijn vrouw naar het bejaardencentrum ’t Wamelink. Hij kreeg in het bovenste gedeelte een extra kamer om te schilderen. Veel heeft hij er niet meer gedaan. Piet te Lintum overleed op woensdag 1 mei 1985. Hij is 76 jaar geworden. Het totale oeuvre van Piet te Lintum is moeilijk te schatten. Alleen al voor het boek zijn ruim 500 werken opgespoord. Ook maakte hij verschillende muurschilderingen, zoals in café Schiller in Aalten. De meeste hebben echter de tijd niet doorstaan. Van zijn werk zijn tot nu toe vijf exposities gehouden. Tijdens zijn Aaltense periode was er, samen met Dick Lemcke, een expositie van aquarellen en olieverfschilderijen in de Sociëteit aan de Hofstraat in Aalten. Verder waren er twee overzichtstentoonstellingen in respectievelijk 1977 in het Cultureel Centrum in Winterswijk en in 1981 in museum het Frerikshuus in Aalten. In het laatste was in 1989 ook nog een expositie met als titel: ‘Tekeningen en Ander Werk’. In 1993 richtte de vereniging Het Museum in Museum Freriks in Winterswijk een tentoonstelling in van werken uit eigen bezit. Een zesde tentoonstelling – in Galerie 21 in Bredevoort – ging op 1 november 2002 van start met de presentatie van dit boek. Hopelijk draagt zowel deze tentoonstelling als het boek ‘Wat ik te zeggen heb...’ bij tot een levendige en blijvende herinnering aan de persoon en het werk van Piet te Lintum, de schilderende ambassadeur van de Achterhoek.
Een blik op de oude St.-Helenakerk in Aalten vanaf het Lage Blik omstreeks 1960. Olieverf, z.j.
Het preekgestoelte in de oude St.-Helenakerk. Olieverf, z.j.