8 minute read

Denk niet te gauw dat je niet diskrimineert, je doet het tien keer per dag

Aldus de Pater in Kredo (321) toen hij vanuit zijn cultureel-antropologische belangstelling de achtergrond van de ongelijke raciale verhoudingen op Curaçao vastlegde. Zoekend naar de oorsprong, sloot hij een variant uit de volksmond in Curaçaoensia (137) uit: ‘In een volgens ons niet bizonder logisch, verhaal, behandelt de overlevering, hoe de eerste Curaçaoënaar werd geboren: “Eerst waren er geen Curaçaoënaars. De indianen kwamen van Venezuela, en de Gené’s uit Afrika. Toen ging een Gené samenleven met een indiaanse vrouw, die in verwachting raakte. Toen de man eens van zijn werk thuiskwam, was er een kind geboren, het eerste kind van het land. Hij zong van vreugde: “Jocán a pari gené, de indiaanse heeft een zwarte gebaard.” Toen antwoordden alle anderen: “Maar zij allen zijn broeders.”’ Dit principe van gelijkheid en naastenliefde klonk heel christelijk correct, maar bleek niet overeen te stemmen met zijn nadere onderzoeksbevindingen.

Terug naar de slavenperiode waarin de voormalige ‘Shons’ (plantagehouders) met hun ‘Vitó’s’ (plantagebewakers), de ‘Bombas’ (aangewezen voormannen) met hun plaatsvervangende Bastians, de ‘Katibus’ (slaven) onderdrukten en uitbuitten. Onder de slaven bestond op de grote gecombineerde plantages een drieledige hiërarchie. Onderaan beginnend met bewerkers van de plantage, de hòfi en de saliña’s, als laagst geplaatsten. Gevolgd door de huisslaven die vaak lichter qua huidskleur waren en in of rondom het landhuis werkten, als naaister, kok of tuinman. Het is aannemelijk dat zij deels door de blanke plantagehouders bij slavinnen waren verwekt. Bovenaan in deze bizarre pikorde stonden geschoolde slaven die een ambacht als metselaar of schrijnwerker uitoefenden. Zij werden vrijgesteld van werk op de plantage en ‘mochten’ hun diensten aan derden aanbieden. Uit de opbrengsten moest echter wel een substantieel deel worden afgedragen aan de shon. Wat zij overhielden, werd vaak opgespaard om zich uiteindelijk vrij te kunnen kopen. Slaven vanaf het niveau onder de Bomba werden behalve regelmatig gegeseld, ook psychisch vernederd. Bijvoorbeeld werd een in-subordinerende

huisslaaf tussen de plantageslaven teruggeplaatst, waar hij naast zware fysieke arbeid ook de schande van zijn ‘degradatie’ in huidskleur onderging.

De pater baseerde hierop zijn verklaring voor de nog altijd heersende onderlinge discriminatie naar huidskleur. Zo schreef hij in Sambumbu: ‘Tweehonderd jaar slavernij heeft een trauma veroorzaakt, dat nog op geen stukken na genezen is. Het begon reeds bij de allereerste vrijgelatenen, of slaven die zich vrijkochten. Hoewel velen van hen tot de allerarmsten behoorden, voelden zij zich mijlen ver verheven boven hun broeders, die nog slaaf waren. En nog sterker voelden zij, die in vrijheid geboren waren zich verheven. “Mijn grootvader van moeders kant was nog slaaf geweest, die van vaders kant was een vrije mulat.” De eerste sloeg zijn kinderen veel en hard. De ander wilde niet van slaan weten en zei trots: “lk sla mijn kinderen niet, ik ben nooit slaaf geweest, ik sluit ze op en geef ze een standje.”’ De pater deed over deze diepgewortelde afkeer van kastijding een vingerwijzing naar de (nieuwe) Europese Hollanders op het eiland: ‘Een stevige handdruk vindt de noorderling karaktervol. De Curaçaoënaar vindt het onbeleefd en ongemanierd. Ieder geweld stoot hem af en in dit opzicht is hij zeer gevoelig.’ Waarbij de pater de aanbeveling deed hoe men elkaar diende te bejegenen: ‘Ook moet de meerdere eerst groeten. De meerdere moet tonen, dat hij de mindere een groet waardig acht. Tweehonderd jaar lang was de slaaf verplicht de heer te groeten. Nu de slavernij is afgeschaft, vindt men dat de blanke moet tonen, dat het hem ernst is met de integratie. Groeten wordt beschouwd als een onmiskenbaar teken van goede wil, een erkenning van de mens als mens.’ Hoe hij deze ’meerdere’ naast blank-zijn definieerde, was echter niet duidelijk…. Mocht deze omgangsregel door nieuwkomers - onbekend met de historische beladenheid - gezien worden als ‘overgevoeligheid’ of ‘lange tenen’, de pater was expliciet in het niet-gebruiken van het N-woord.

Waarvan hij de historische achtergrond schetste: ‘Lang na de emancipatie echter was het zelfs in officiële stukken gewoon om van neger te spreken. Zo in 1867: “De neger Felix P. is weggezonden,” schrijft de procureur. En in 1866: “Bezuiden de Savaan van den vrijen neger Martien”. Maar ook nog in 1899 spreekt de rechter van

“Negerhuizen”. Verreweg het grootste deel van de Curaçaose bevolking stamt af van de negerslaven, destijds ingevoerd uit Afrika. Dit is historie en mag ook in de geschiedkundige verhandelingen worden gezegd, maar in het leven van iedere dag is zowel het woord neger als Afrikaanse afstamming, als slavernij en al wat daarmee samenhangt, taboe. Het herinnert aan te veel vernedering, onrecht, dwangarbeid, mishandeling, slaag en armoede. Alleen in de mond van niet-zwarten, die zich om hun huidskleur superieur voelen, kun je het woord neger horen. In een zwaarmoedige bui kan men een zwarte zelf nog wel eens horen spreken over neger en Afrika, als hij zich tekortgedaan voelt: Ami macacu di Bandabao cu ta gusta cos afrikano, ik aap van Bandabao die van Afrikaanse dingen houdt. En ook als twee ruzie hebben en de een is een tikkeltje donkerder dan de ander. Tegen een knecht of meid, die iets niet goed had gedaan, zei men: Bai Afrika, ga terug naar Afrika Of: Nos neger pretu no ta sirbi, wij zwarte negers deugen toch niet.

Waarbij de pater het blanke deel van de bevolking vermanend, eigenlijk verwijtend toesprak: ‘Noordelingen praten en schrijven veel te nuchter over dit uiterst gecompliceerde probleem. Om het probleem van de huidskleur op zijn ware diepte te peilen, zul je zelf donker moeten zijn en elke dag opnieuw geconfronteerd moeten worden met je kleur.’ Met als schrijnend voorbeeld in Sambumbu Pipita: ‘Dzjai was de enige die zich helemaal niet thuis voelde in die rij en toch de enige die er zich in mocht thuis voelen bij deze plechtigheid. Ze stond naast zakenlieden die tonnen hadden verdiend, en naast ambtenaren met een dik salaris. Die kregen een reuze medalje en werden ridder of officier. Dzjai kwam het allerlaatst aan de beurt, en kreeg een kleine bronzen penning, omdat ze vijftig jaar een joodse familie trouw had gediend.’ De sociologische verklaring die hij daarvoor gaf: ‘Deze bevolking moet men rekenen tot de exponenten van de schaamtecultuur. In tegenstelling tot de noorderlingen, die tot de schuldcultuur behoren. Mensen van de schaamtecultuur laten zich in hun doen en laten voornamelijk leiden door wat de omgeving ervan zegt. Iets wat men goed moet verstaan. Niet dat schuldgevoelens hun vreemd zouden zijn. Maar op de schaamte valt een accent.’

Dat brede maatschappelijke minderwaardigheidsgevoel adstrueerde de pater verder met voorbeelden uit het taalgebruik: ‘De taal

zegt nog meer over deze netelige kwestie. Een lichte huidskleur heet zonder verdere uitleg: bon coló. Een donkere heeft een slechte kleur: mal coló. Wat een noorderling lichtbruin noemt, heet hier helder van huidskleur: coló cla. Een vrouw, die een remedie gebruikt om een kind van lichte huidskleur voort te brengen, noemt dat de kleur open maken, habri coló. Donker is voor haar iets geslotens, iets negatiefs. Blank en mooi wordt min of meer als één woord uitgesproken: blancu-bunita. En zeker zwart en lelijk: pretu-mahos. Gaat het over eigen mensen of vrienden, dan wordt men eufemistisch. Een neef, die zwart is heet een donkergekleurde neef. Voelt men zich vanwege de kleur achteruitgezet, dan is het omdat wij van die droeve kleur zijn, hende di triste coló. Sommigen durven zelfs te spreken van de kleur van Afrika. Heb je ruzie met een zwart mens, dan is deze gewoon: pretu, pretu-pretu (pik-zwart) of zo zwart als houtskool, pretu manera carbon.’ De pader beschreef het navrante doorbreken van deze verdorven zwart – gekleurd – blank ongelijkheidsverhouding in neutrale bewoordingen: ‘In een gemengd-gekleurde gemeenschap is een donkerder kleur huwelijksbeletsel nummer één. Trouwen met een lichtere partij, heet zonder meer “de familie verbeteren”, drecha famia. In het tegenovergestelde geval “bederft men de familie”, ta dan ja famia.’

Ondanks Petrus’ getuigenis dat ‘God geen onderscheid maakt tussen mensen’ (Handelingen 10:34). ‘Dios no ta hasi distinshon di persona i ku loke tin den nos kurason ta mas importante ku nos koló di kueru òf e idioma ku nos ta papia.’ (God maakt geen onderscheid tussen mensen, en wat er in ons hart zit is veel belangrijker dan onze huidskleur of de taal die wij spreken). Mismoedig concludeerde de pader: ‘Dieper dan geen ander leed pijnigde de donker gekleurde bevolking de ervaring, dat er voor hen geen uitzicht was op verbetering van hun lot. Ze werden als mens niet met andere mensen gelijkgesteld, ondanks dat de slavernij was afgeschaft. Hoezeer de zwarte ook zijn best deed, de discriminatie bleef.’ Met als triest bewijs (Sambumbu Pipita) in zijn tijd: ‘Het dienstmeisje moest dezelfde kost eten als mevrouw. “Want in dat Curaçaose eten zitten toch geen kaloriën,” zei mevrouw. Ze mocht niet praten onder het werk. “Want praten en werken gaan niet samen,” zei mevrouw. Ze moest nederlands spreken, “want papiaments is geen taal,” zei mevrouw. En tevreden zijn met het loon, “want meer kan ik niet geven,” zei

mevrouw. Het meisje zei de dienst op.’ Op de hem kenmerkende luchthartige wijze bracht hij in Sambumbu de precaire raciale overgevoeligheid in verband met vergevingsgezindheid: ‘Man, ga even opzij, dan kan ik er langs. Waarom moet ik opzij? Omdat jij bruin bent en glad haar hebt en ik zwart ben met kroeshaar, hè? Nee, maar ik kan er zo niet uit. Geen smoesjes. Jij denkt dat je meer bent dan die neger en daarom moet die neger voor jou opzij. Mag ik er asteblief even langs? Omdat ik geen ruzie wil maken zal ik opzij gaan, niet omdat ik zwart ben en kroeshaar heb. Hij ging opzij.’

Zwart betekent kracht. Zwarte mensen zijn krachtiger dan bruine of blanke.

Benta 183

Er bestaan maar weinig huwelijken waarin de man niet discrimineert

Pipita 25

Voor een zwarte blijft alles altijd zwart, dat begrijpt de blanke niet.

Pipita 28

lk sla mijn kinderen niet, ik ben nooit slaaf geweest.

Sambumbu

This article is from: