12 minute read

Toelichting bijzondere fotolocaties

Map woonde in landhuis Veeris en reed regelmatig door Marchena. Vlakbij het klooster heeft zij deze dia gemaakt. Deze afdruk hiernaast bleek niet de juiste, maar de gespiegelde versie, geplaatst op het frontblad. Een uniek beeld gevend van het platteland met kunuku ’s, in contrast met de C.P.I.M.-raffinaderij op de achtergrond. Voorts is het intussen verdwenen landhuis van Marchena met deze opname vereeuwigd. De paters parochie van Wishi lag vlak achter de fotografe.

Map heeft deze tanker verschillende keren gefotografeerd, buitengaats en bij het binnenvaren van de Annabaai. Deze olietankers van de Curaçaose Scheepvaart Maatschappij haalden ruwe olie op van het Maracaibomeer in Venezuela, zestig mijl zuidwestelijk gelegen van Curaçao. In het begin werd de olie getransporteerd in grote houten pontons die met een sleepboot over de hoge drempel van het Maracaibomeer werden getrokken. Nadat de ingang was uitgebaggerd, ontstond deze ‘muskietenvloot’ van olietankertjes, waaronder de Ramona die meermalen per week de aardolie afleverden bij de olieraffinaderij in het Schottegat. Het schip vaart dicht tegen de hoge wal naar binnen, vanwege de verraderlijke stromingen. Loodsen hadden hier hun handen vol aan als het schip uit het roer dreigde te lopen. In een uitzonderingsgeval strandde het schip aan de zuidelijke oever bij Otrobanda op de rotsen bij de ingang van het Rif-binnenwater. Of erger, boorde zich in het bruggenhoofd van de Koningin Emma Pontonbrug. Map heeft de foto van de haveningang vanuit de bovenste verdieping van de Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij-rederij genomen. De overzichtsfoto van de Koningin Emma Pontonbrug heeft zij

genomen vanaf de weg omhoog naar Fort Nassau, met uitzicht over de Annabaai. Links van de vlag op het gouverneurspaleis staat het voormalige KNSM-gebouw.

Map maakte deze foto van een Chinese kwekerij nabij Groot Piscadera. Ter hoogte van de zijuitgang van Julianadorp. Op de achtergrond is de Veeris Berg te zien, een heuvel deel uitmakend van de Drie Gebroeders. Chinese families kweekten groentes, (geneeskrachtige) kruiden en aardvruchten zoals maniok, zoete aardappel en cassave. De akkers werden bewaterd met van kerosineblikken gemaakte gieters. Zij haalden met een juk water uit de inloopregenbak en liepen in draf met de volle gieters over de groentebedden. Klanten wezen aan welke producten zij wilden hebben. De kweker sneed deze ter plekke af met zijn sikkelvormige mes en wikkelde ze in een oude krant.

Dit hoog op het schiereiland van Caracasbaai gelegen fort Beekenburg is begin 1700 gebouwd. Vanaf Oostpunt tot Westpunt zijn door de eeuwen heen versterkingen langs de kust gebouwd. Deze ronde batterij is na Fort Amsterdam aan de ingang van de Annabaai de grootste van het eiland. Curaçao is na de ontdekking door de Spanjaarden begin 1500 wisselend in handen geweest van Nederlanders, Fransen en Engelsen. Tegen de laatsten is bij dit fort door de Curaçaose Almirante Pedro Luis Brion in 1805 slag geleverd. Map heeft door de rotsachtige, woekerende mondi langs de steile klif geploeterd om deze foto te kunnen nemen. Rechts van het fort is het quarantainegebouw zichtbaar waar vanaf 1883 zeevarenden werden ondergebracht. Afkomstig van schepen verdacht van uitbraak van besmettelijke ziektes. Links van de vestingwal is net het dak van het garnizoensgebouw te zien dat werd omgebouwd tot ziekenhuis voor zieke zeelieden.

Map fotografeerde de binnenbaai van Rif Sint Marie met een telelens vanaf de zuidwestelijke veranda van landhuis Jan Kock. Met op de achtergrond heuvelplateau Seru Rincòn. In 1643 besloot Peter Stuyvesant, Directeur van de West Indische Compagnie (WIC) dit ongerepte westelijke gedeelte van Curaçao te ontwikkelen, aangeduid met de Vallei van Sint Marie. Het gebied werd opgesplitst in gecombineerde plantages, waar naast zoutwinning ook landbouw en veeteelt plaatshad. Jan Kock heette in 1704 eerst Zeevenhuyzen, waar de eerste factoor, ‘Arian’ (Adriaan) Jan Kock het grondgebied bewerkte. De zoutpannen in de baai van Sint Marie zijn in het tijdperk van de West Indische Compagnie ontwikkeld. Men besloot, na eerst gevangenen ingezet te hebben, de kosten van zoutwinning te drukken door slaven uit te buiten. Jan Kock werd daarmee een gecombineerde plantage, met als voordeel dat slechte oogsten als gevolg van lange droogteperiodes, werden gecompenseerd met extra opbrengsten uit zoutexport. En omgekeerd. In eerste instantie gingen schepen in open zee voor anker bij de monding van Rif Sint Marie, niet zichtbaar links op de foto. Vanaf de kust werden zij met bootjes met vaten zout beladen. Drie plantageeigenaren - naast Jan Kock die van Siberí en Sint Marie met belendende zoutpanpercelen - verlegden de verscheping naar het westelijker gelegen Daaibooibaai. Hier konden de schepen dichter bij de kust beschut in minder diep water ankeren. Het loonde toentertijd om het zout vanaf Sint Mariebaai per garosh’i buriku over de weg naar Daaibooibaai te transporteren. In gezamenlijkheid zijn daar aan het strand drie zoutopslag-schuren gebouwd.

Map heeft deze foto van echtgenoot Max Diemont gemaakt in de hoofdkelder onder Landhuis Jan Kock. Toen hij het landhuis kocht, was deze ruimte in drie compartimenten onderverdeeld. Hij trof er de attributen aan voor de exploita-

tie van de zoutpannen in de binnenbaai van Rif Sint Marie. Houten kruiwagens, harken, scheppen, houten tonnen en een ponton. Deze koele ruimtes waar ooit het zaaigoed, de maïs- en bonenoogst en de vruchten uit de plantage werden opgeslagen, inspireerde hem er een wijnkelder van te maken. De kelders waren niet op stahoogte en hij besloot deze uit te graven. Een van zijn helpers kwam daarbij in het achterste schemerige deel een schim tegen. Hij maakte snel een tekening van een bijna onzichtbaar gezicht omhuld door mist, met een rode ring om de nek. In de volksmond was dit de geest van Jan Kock, een wrede kwaadaardige plantage-eigenaar. Historisch klopte dit niet, want er heeft nooit een Jan Kock in het landhuis gewoond. Maar Max cultiveerde deze legende met verve, soms met sardonisch plezier. In de sala hing hij een lege schilderijlijst op en vertelde aan toeristen dat Jan Kock daarin klokslag middernacht verscheen om de voortgang van de restauratie te observeren. Dat was goed voor de reclame van zijn wijnkelder en hij breidde de verhalen uit met verschillende varianten. Bijvoorbeeld de geest van een meisje dat uit haar graf was opgestaan dat elders op het terrein bij de voormalige hofi lag. Of een indringer die in een ver verleden door de plantagebewaker was doodgeschoten toen hij verhaal kwam halen. Bij mensen van wie Max taxeerde dat zij voor het bovennatuurlijke open stonden, ging hij wel serieus in op zijn waarneming dat de geesten bij tijd en wijle in schommelstoelen plaatsnamen. Het bewijs hiervan was dat een van de vier schommelstoelen bewoog, terwijl er geen sprake was van wind. Volgens Max’ observaties had de bittere eeuwenoude slavengeschiedenis geleid tot meer gedaantes die zich op verschillende wijzen manifesteerden. Niet alleen betrof het de onmenselijke uitbuiting door de Shons, maar ook de alledaagse twisten tussen de slaven onderling, de familievetes en buitenechtelijke relaties. Eeuwen van stemmen die zich nog altijd lieten horen en zich nooit in de vergetelheid zouden laten wegdrukken. In de galerij aan de noordoostzijde kon Max op bepaalde tijden niet verkeren. Hier diende men verre van te blijven, eerbiedige afstand en rèspèt waren dan geboden. Maar het kon ook gebeuren dat zij in tevredenheid onder het mensengezelschap aanwezig waren, getuige de bewegende schommelstoelen op de veranda bij ondergaande zon.

Deze foto van de oostgevel van Landhuis Jan Kock maakte zij vanaf de oorspronkelijke weg die vanaf Landhuis Siberí kwam. In 1948

kocht Max landhuis Jan Kock met bijbehorende mangasina’s. Behalve uit een plantage, hofi en heuvelachtige mondi ook bestaande uit zoutpannen, een gebied van ca. 36,5 hectare. Later ontdekte hij dat nog twee zoutpannen in het binnenwater van Rif Sint Marie, een zoutschuur aan Daaibooibaai en grondstukken in Sint Willibrordus tot het landgoed behoorden. Zoals op deze foto is te zien, was het landhuis door het lekkende dak en de vergruisde muren niet bewoonbaar. Na zijn pensionering als hoofd van ’s Lands Veterinaire Dienst restaureerde Max het landhuis in 1960-61. De twee typisch Curaçaose uitdagingen waren de aanpak van de muurerosie en de termietenvraat. Landhuizen zijn destijds overwegend van koraal-, breuk- en kalksteen gebouwd, raapstenen langs de zee en in de mondi. Het nadeel van deze bouwmethode was dat door de zoutwerking na verloop van tijd de dragende muren verpulverden. Door de komehein (termieten) was het dak ernstig aangetast en het is daarom vervangen door hardhout uit Costa Rica. De shutters uit de 19e eeuw, aangebracht om te kunnen ventileren met gesloten ramen, werden met luiken in de oorspronkelijke staat teruggebracht. Het lukte dankzij de gemeenschap van Sint Willibrordus en Max’ volharding om het hoofdgebouw en de mangasina’s binnen twee jaar te restaureren. Daarna werd het landhuis vooral bekend door zijn educatieve rondleidingen, de wijnkelder en de waargenomen geesten. De pater verzuchtte dat zo goed als alle landhuizen in verval waren geraakt door hun ongunstige ligging en het dure onderhoud. Dat kenterde gelukkig in zijn tijd. Hij heeft nog meegemaakt dat een groot aantal historische landmarken - forten, landhuizen, koopmanswoningen en een synagoge - door de Stichting Monumentenzorg Curaçao is gerestaureerd.

Deze sfeerfoto van de Isla toont bij uitstek de paradox van de industrialisatie van Curaçao. De Curaçaose Petroleum Industrie Maatschappij maakte ten tijde van deze foto in de periode 1945 – 1950 haar grootste bloei door. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was deze raffinaderij een van de grootste op het westelijk halfrond. Goed voor ca. 80 procent van de brandstofaanvoer benodigd voor de inva-

sie van de geallieerden op D-Day. Er werkten toen meer dan 12.000 mensen op en rondom de Isla, zoals de raffinaderij werd genoemd. De economie van Curaçao heeft tijdens Maps verblijf, dankzij de C.P.I.M., haar beste tijd gekend. Zij kwam in 1942 met haar kinderen Bieke en Jan vanuit Paramaribo (Suriname) en vond werk als onderwijzeres bij de C.P.I.M. Het gezin werd gehuisvest in een drie verdiepingen hoog, van bakstenen gebouwd appartement op Negropont. Links op de foto zijn de contouren van de daken van deze woningen naar Nederlandse ‘nieuwe zakelijke’ bouwstijl te zien. Een plaatsnaam stammend uit de tijd dat slaven werden verhandeld op een in het Schottegat gelegen eilandje Asiento, vermoedelijk door een pontje of bruggetje verbonden met het vasteland. In deze enclave werd gewoond en dag en nacht gewerkt, zoals te zien aan de verlichte gebouwen van het hoofdkantoor en het laboratorium aan de rechterzijde. Met daarachter een van de hoge Cat Crackers. Emissie van giftige stoffen stond toen nog niet hoog op de agenda, te zien aan de korte schoorsteenpijpen, zonder zuiveringsinstallaties. In navolgende jaren werd daar deels in voorzien, maar de neerslag in de benedenwindse wijken Wishi, Marchena en Kas Chikitu rondom de Drie Gebroeders op de achtergrond, bleef ver boven de hedendaags voorgeschreven uitstootwaarden. Map heeft deze foto genomen ter hoogte van Buskabai, ooit een prachtige baai aan de noordoostkant van het Schottegat. Shell besloot deze in te dammen en stortte daar het residu van het raffinageproces in, en zo ontstond een enorm teermeer. Met enige regelmaat vloog het in brand en moesten alle brandweerkorpsen van het eiland eraan te pas komen om erger te voorkomen. Weliswaar werd begonnen om er stookolie van te maken, maar Curaçao bleef in 1980, na het vertrek van Shell, met deze ecologische ramp zitten. Resultante van de ééngulden-transactie waarbij alle lusten en lasten werden overgedragen aan de staat.

De pater beschreef de Simadan op Bandabao in Sambumbu. ‘Het oogstfeest, de seú, vond in de regel in april plaats. De maïs moet op een zonnige dag worden gesneden; afsnijden bij betrokken weer

zou de maïs een kortere levensduur geven. Maïs snijden is een collectieve arbeid van heel de buurt. Dat maakt het werk lichter en gezelliger en het verzekert je de hulp van iedereen als jouw knoek aan de beurt is. De eigenaar is verplicht de werkers eten en rum te geven. De rum kostte in de oude tijd slechts 40 cent per kan; een vierkante fles, flascu, een gulden. Het snijden begint in de vroegte en gaat door tot in de namiddag, maar niet te laat. Een grote knoek vergt acht dagen achtereen werken. Een geoefende hoornblazer geeft signalen voor begin, rustpauze, eten en drinken. Er wordt gezongen om het tempo erin te houden. De stengels worden afgesneden even onder de pluim, na garganta. Men snijdt zeer snel, met een gewoon mes, cuchu ulandes. De stengels zelf laat men staan: die worden later, zonder enig feest, met een houwer afgekapt en tot schoven samengebonden en dienen als veevoer en ook om het dak te bedekken. Na afloop van het snijden trekt men in feeststoet naar huis, het huis van de eigenaar. Mannen met maïsvlag hebben de leiding. Een maïsvlag bestaat uit een paar stengels met maïspluimen, waaraan dicht bij de kop nog meer pluimen zijn vastgebonden; ook bindt men wel drie bosjes maïs om de rest van de stengel, ‘na su barica’ (om zijn buik), en een vlag van stof er bovenin hoort er ook bij, de nationale vlag. De man draagt deze feestvlag op zijn schouder of steekt hem in de lucht. De vlagdragers worden omgeven door vrouwen die manden vol maïspluimen dragen. Zowel de maïs aan de vlag als die in de manden mag je mee naar huis nemen. De optocht verloopt traag, want men loopt voor- en achteruit, in rijdansen en zingt op de maat van de agang en koehoorn.’ (Sambumbu deel 10 Feesten).

Seru Pretu (Zwarteberg) is genomen vanuit een vliegtuigje van de Curaçaose Aeroclub. Luchtfotografie op de Antillen ontstond begin jaren vijftig toen Fred Fischer, gevolgd door Wim ter Hart, met hun kostbare camera’s uit een open

Piper Cub ‘hingen’. Alleen gezekerd met een stoelriem. Map moet geen hoogtevrees hebben gehad toen zij hier boven de kunuku van Wishi richting Marchena vlogen. Of het moet zijn dat zij mee is geweest met de toen moderne Tri Pacer die een deur had met een raam dat kon worden opengeklapt. Op ooghoogte van ongeveer driehonderd voet scheerde zij onder de toppen van de Drie Gebroeders langs, ongetwijfeld een onvergetelijke ervaring. Drie karakteristieke heuvels met hetzelfde kegvormig oplopende profiel. Vanuit westelijke richting beginnend met de Jack Evertzberg, gevolgd door de Veerisberg en, als oostelijkste de Zwarteberg. Een natuurlijk baken vanaf de zee, geschikt om op te navigeren, varend vanaf het Zuid-Amerikaanse vasteland. Zoals de tanker die op weg is naar de haveningang om te bunkeren in het Schottegat. De top van de Zwarteberg werd gebruikt door ’s Lands Radio Dienst en defensie om zendmasten te plaatsen. Vandaar de nietofficiële aanduiding van Mastenberg. In het begin was deze top alleen te voet bereikbaar, met een trap van honderden gemetselde stoeptreden, beginnend in Marchena. In de jaren vijftig legde de Dienst Openbare Werken aan de westzijde een onderhoudsweg aan om per auto bij de zendmasten te kunnen komen. De steilste geasfalteerde weg van Curaçao met meer dan 30 procent helling. Het tijdstip van de opname ligt ergens tussen 1953 en 1955 (haar vertrek naar Nederland). Dat is te herleiden uit de zeewaterdistillatiefabriek met schoorsteen op Mundo Nobo, aan de rechterzijde van de Zwarteberg. Deze waterfabriek werd in 1953 operationeel en verzorgde een groot gebied rondom Willemstad Otrobanda. De pendant aan de Punda-zijde is aan de linkerzijde van de berg te zien, gemarkeerd door de hoge witte schoorsteen van de waterfabriek aan de Penstraat.

This article is from: