3 minute read
Methode: archeologie
Archeologie kan een belangrijke bijdrage leveren aan ons begrip van het Nederlandse slavernijverleden. Deze discipline richt zich op voorwerpen, bouwsels en andere bewijsmaterialen (zoals glasscherven, ruïnes en plantenresten) die mensen in het verleden hebben achtergelaten. Archeologie maakt het mogelijk om onderzoek te doen naar onderwerpen die zelden in historische documenten worden genoemd en naar de zienswijze van mensen die geen schriftelijke bronnen hebben achtergelaten. Archeologie is interdisciplinair, gebruikt verschillende soorten gegevens en overlapt met disciplines als antropologie, geschiedenis en sociologie. De meeste archeologische informatie is afkomstig van opgravingen, waarbij voorwerpen, bouwsels en grondverkleuringen informatie kunnen geven over het bestaan van een huis, een dorp, of een stad. Tijdens en na een opgraving kunnen een aantal wetenschappelijke analyses worden uitgevoerd die bijvoorbeeld de chemische samenstelling van een scherf aardewerk of de biologische samenstelling van een dierlijk bot vaststellen. Op basis van deze gegevens kunnen archeologen handelsroutes en levenspatronen reconstrueren. Archeologie kan dan ook een effectieve methode zijn voor het bestuderen van slavernij en slaafgemaakten.
In de Nederlandse Cariben neemt het aantal archeologische studies naar slaafgemaakten toe, waarbij onderzoek wordt gedaan naar bouwmethoden, het voedsel dat slaafgemaakten aten, de ziekten waar ze aan leden en hun WestAfrikaanse afkomst. In Suriname wordt bijvoorbeeld onderzoek gedaan door te kijken naar dorpen die gebouwd zijn door marrongemeenschappen, door genetische studies en analyses van menselijke resten op bevolkingsniveau.
In Zuid-Afrika zijn onder meer wiskundige analyses gemaakt van het menselijk skelet, biomoleculaire analyses gericht op het bestuderen van volksverhuizingen en studies van rotstekeningen gemaakt door ontsnapte slaafgemaakten die een guerrillaverzet voerden. Inmiddels is er in Indonesië ook enig archeologisch werk verricht, waaronder een landschapsstudie naar sociale controle op een plantage op de Banda-eilanden.1
Dit soort archeologisch onderzoek biedt een verrassende inkijk in de levens van slaafgemaakten, die uit andere bronnen vaak niet voorhanden is. Toch zijn er ook tekortkomingen. Die hebben vooral te maken met de (neo)koloniale aspecten van een discipline die vaak geen rekening houdt met lokale afstammelingen en oorspronkelijke gemeenschappen. Op Sint-Eustatius bijvoorbeeld werden in 2021 bij een opgraving op Golden Rock Plantation zonder overleg met de lokale gemeenschap de overblijfselen van zo’n zeventig mensen opgegraven. Na klachten worden er nu wijzigingen doorgevoerd in het erfgoedbeheer op het eiland om ervoor te zorgen dat dit niet opnieuw gebeurt. Een andere uitdaging voor de archeologie van het Nederlandse slavernijerfgoed is de conservering van voorwerpen in warme, vochtige klimaten, waar archeologische overblijfselen wellicht minder compleet bewaard zijn dan elders, en na opgraving sneller vergaan.
Gelukkig zijn er een aantal strategieën ontwikkeld die overleg met, en betrokkenheid van, de lokale gemeenschap stimuleren, zoals de richtlijnen voor het betrekken van afstammelingen die is ontwikkeld door het African American Cultural Heritage Action Fund van de National Trust for Historic Preservation en James Madison’s Montpelier in de VS. De opgraving in de jaren tachtig op de Afrikaanse begraafplaats in New York wordt vaak genoemd als een best practice die werd toegepast na openbare klachten. Binnen de Nederlandse koloniale context zijn er ook lokale initiatieven om de verhoudingen tussen archeologen, overheid en gemeenschap te herstructureren. Zo hebben de Sint-Eustatius
Afrikan Burial Ground Alliance, de Statia Heritage Research Commission en de Statia Cultural Heritage Implementation Committee gewerkt aan erfgoedkwesties die voortkwamen uit de opgraving bij Golden Rock Plantation in 2021. Actievoerders uit de gemeenschap en jonge wetenschappers lopen vaak voorop bij het veranderen van de houding van archeologen.2
Ten slotte komen er in de archeologie voortdurend nieuwe technologische mogelijkheden bij die ook nuttig zouden kunnen zijn voor het onderzoek naar de Nederlandse koloniale slavernij. Bijvoorbeeld de extractie van DNA uit een pijpsteel in Maryland (VS); verbeterde karteringsmethoden; en de identificatie van ziekte-eiwitten in tandsteen. Daarnaast valt er veel te verwachten van samenwerking tussen historici en archeologen, waardoor grondiger en genuanceerd onderzoek gedaan kan worden. De toekomst van de archeologie van het Nederlandse slavernijverleden ligt dus in een steeds gedetailleerder inzicht in de levens van slaafgemaakte mensen, geholpen door wetenschappelijke ontwikkelingen en verkregen in samenwerking met de lokale gemeenschap.
Felicia J. Fricke (1989) is gespecialiseerd in interdisciplinaire Caribische erfgoedstudies, met een focus op Nederlands-Caribische archeologie en osteologie. In 2020 publiceerde ze Slaafgemaakt. Rethinking Enslavement in the Dutch Caribbean.
KwameNimako is socioloog en econoom en oprichter en directeur van de Black Europe Summer School (bess ) die sinds 2007 in Amsterdam is gevestigd. Hij doceerde Internationale
Betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam en bekleedde gasthoogleraarschappen aan de Universiteit van Californië en de Universiteit van Suriname. Zijn meest recente publicatie is The Dutch Atlantic. Slavery, Abolition and Emancipation (2011) samen met Glenn Willemsen.
Kwame Nimako