2 minute read

Missie en zending in de Nederlandse koloniën: meer dan bekering en ‘beschaving’

Ideologisch gezien stonden protestantse kerken en de wereldomspannende rooms-katholieke kerk ambivalent tegenover het kolonialisme. Systematische uitbuiting druiste in tegen het christelijke principe van gelijkheid van alle mensen als geschapen naar Gods beeld. In de praktijk streefden zendelingen en missionarissen echter naar invloed en aanhangers. Hoe werkten ze daarin samen met de koloniale overheden, en hoe probeerden ze greep te krijgen op het dagelijks leven van de plaatselijke bevolking, hun taal, cultuur, familieverhoudingen, seksualiteit en voortplanting? Hoe hebben mensen hierop gereageerd? En wat was en is de doorwerking hiervan? Voor zulke vragen bieden missie- en zendingsarchieven relevante bronnen.

Tot de negentiende eeuw waren de VOC en de WIC verantwoordelijk voor de protestantse kerk en zending in de overzeese gebieden. Eind achttiende eeuw gingen deze gebieden over op de Nederlandse staat, inclusief verplichtingen ten aanzien van kerk en zending. Door de verankering van de vrijheid van godsdienst in de grondwet van 1848 ontstond ruimte voor nieuwe protestantse en katholieke zending en missie in Nederlands-Indië, Suriname en het Caribisch gebied. Bronnen over regelgeving en afspraken over welke christelijke organisaties welke werkzaamheden, waar en voor welke groepen en tegen welke vergoedingen mochten uitvoeren, kunnen aantonen hoe diep koloniale overheid, missie en zending met elkaar waren verweven.

Sommige archieven bevatten verslagen van reizen of expedities, notities over taal en cultuur of over concreet gedrag van lokale bevolkingsgroepen; soms vergezeld van antropologische foto’s. Ook kronieken, kerkboeken, officiële en persoonlijke correspondentie en zendings- en missietijdschriften, blijken vaak gedetailleerde informatie te bevatten over lokale bevolkingen en slaafgemaakten.

Het gaat onder meer over specifieke gebruiken, taal, verwantschapsstructuren, werkzaamheden, kleding, haardracht, lichaamsversieringen, geloofsvoorstellingen en opvattingen over leeftijd, seksualiteit en gender. De bronnen hebben een Europees-christelijke bril, maar door zorgvuldig ‘tegendraads’ te lezen is het mogelijk kennis en inzichten over de lokale bevolking en de perspectieven en agency uit zendings- en missiearchieven te halen. Zo zijn er toch uitspraken, handelingen, vormen van samenwerking én verzet in te vinden. Frustraties van zendelingen over een ‘onhandelbare’ bevolking kunnen dan bijvoorbeeld ineens veel vertellen over taaie weerstand.

In de loop van de negentiende eeuw kregen missionarissen en zendelingen in Suriname en de Nederlandse Cariben meer ruimte van de overheid en plantageeigenaren voor hun werk onder slaafgemaakten: ze gaven (godsdienst) onderwijs, nodig om hen te bekeren, te dopen en op te nemen in lokale geloofsgemeenschappen. Sommige missionarissen en zendelingen hielden voor 1863 zelf slaafgemaakten. Ook waren ze betrokken bij manumissies (het vrijlaten van slaafgemaakten door de eigenaar). In Indonesië bleef slavernij tot in de twintigste eeuw bestaan en kochten zendelingen en missionarissen nog tot in de laat-koloniale periode slaafgemaakte kinderen, jongeren en kwetsbare volwassenen vrij en namen hen in pleegzorg of tehuizen op. Verhalen hierover bereikten een breed Nederlands lezerspubliek dat vanuit christelijke naastenliefde trachtte te helpen. Missie- en zendingsarchieven bieden zicht op de koloniale aspecten van christelijk-humanitaire hulp. Via dit op ‘beschaving’ en ‘ontwikkeling’ gerichte ‘zachte’ kolonialisme werd een Europese leefwijze tot norm verheven. ‘Zacht’ was dit allesbehalve: het institutionaliseerde de superioriteit van witte christenen en diskwalificeerde lokale verwantschappen, leefwijzen en opvoeding.

Geertje Mak (1961) is hoogleraar Politieke Geschiedenis van Gender in Nederland aan de Universiteit van Amsterdam.

Marit Monteiro (1964) is hoogleraar Cultuur- en Religiegeschiedenis aan de Radboud Universiteit.

MatthiasvanRossum (1984) is historicus en als senior onderzoeker verbonden aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (iisg ) in Amsterdam. Hij is gespecialiseerd in de geschiedenis van slavernij in Azië en de verbindingen met het Atlantische slavernijverleden. Hij is onder meer projectleider van globalise , dat een digitale onderzoeksinfrastructuur ontwikkelt voor het voc ­archief, en medecoördinator van Exploring Slave Trade in Asia, dat de Aziatische slavenhandel reconstrueert. Deze zomer start zijn project Resisting Enslavement dat verzet door slaafgemaakten onderzoekt aan de hand van getuigenissen in rechtszaken.

Matthias van Rossum

This article is from: