7 minute read

8. Afschaffing zonder emancipatie

Next Article
Literatuurlijst

Literatuurlijst

Slavernij en verzet zijn twee kanten van dezelfde medaille en moeten samen bestudeerd worden, omdat mensen zichzelf niet vrijwillig tot slaaf laten maken. Afrikanen in Afrika waren vrij, totdat zij werden gekidnapt en tijdens de Atlantische overtocht (de zogeheten Middenpassage) naar Amerika werden gebracht. Ze werden pas tot slaaf gemaakt op het moment dat ze daar aankwamen. Daarom gebruik ik in dit hoofdstuk de termen ‘slaafgemaakt’ in plaats van ‘slaaf’ en ‘slaafmakers’ in plaats van ‘slavenhouder’ of ‘slavenhandelaar’. In de context van de trans­Atlantische slavenhandel was eigendomsslavernij een legaal bedenksel van Europese makelij. Het systeem werd bedacht, ontworpen en bestuurd vanuit Europa onder de leiding van Europese vorsten en uitgevoerd door hun Europese onderdanen in Amerika. In het geval van Nederland ging het om een buitenlandse, Spaanse, vorst die regeerde via tussenpersonen, edicten en decreten. De Nederlanders waren al betrokken bij de trans­Atlantische handel in slaafgemaakten voordat Nederland in 1648 een soevereine natie werd, de stap die staatsvorming mogelijk maakte. Een aantal Antilliaanse eilanden werden tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568­1648) zelfs veroverd met het idee daar een slavenmaatschappij op te bouwen. Slavernij is dus onlosmakelijk verbonden met die oorlog.

Het ontvoeren en vervoeren van Afrikanen om hen tot slaaf te maken, alsmede de verschrikkingen die daarmee gepaard gingen, waren primair bedoeld om de slaafgemaakten onder dwang en zonder arbeidscontract goederen te laten produceren onder toezicht van de slaafmakers. Veel wetenschappers gebruikten de benaming ‘planters’ voor de slaafmakers, al blijkt uit alle bewijsmateriaal dat zij in werkelijkheid geen sprietje plantten. Het waren de slaafgemaakten die hakten, verbouwden en oogstten, die balen droegen, kookten, serveerden, wasten en schoonmaakten, zodat de slaafmakers op de plantages, onbekommerd door deze ongeschoolde tijdsbestedingen, zich konden wijden aan lezen, schrijven, sporten en andere vormen van zelfontplooiing en recreatie.

De trans­Atlantische handel in slaafgemaakten creëerde ook banen voor Europeanen. Er werkten duizenden zeelieden en militairen op de schepen; tienduizenden mensen werkten in de havens en in aanpalende sectoren die met de slavernij verbonden waren; miljoenen mensen profiteerden van goederen als suiker, katoen en koffie die door de slaafgemaakte mannen, vrouwen en kinderen geproduceerd werden.

De slaafgemaakten accepteerden hun toestand en status niet zonder verzet. Sommigen verzetten zich stilletjes, anderen openlijk en collectief. Om de arbeid van slaafgemaakten te coördineren en beheersen, grepen slaafmakers actief in verschillende aspecten van hun sociale leven in, van het productieproces tot reproductie en gezinsleven. Deze interventies en het verzet daartegen zijn nog steeds een wezenlijk onderdeel van de herinneringen van de afstammelingen van de slaafgemaakten.

De koloniën boden onderdrukte Europeanen een ontsnappingsroute om aan de Inquisitie en andere vervolgingen te ontkomen. In brede zin kregen Europeanen door de koloniën meer vrijheid, mobiliteit en toegang tot land en bezit. Daar zat een keerzijde aan: landonteigening en slavernij in de koloniën leidden tot onvrijheid en lijfeigenschap voor veel Afrikanen en de meeste lokale Amerikaanse volkeren.

Na vierhonderd jaar onderdrukking werd de slavernij afgeschaft, maar dat verhaal is minder eenduidig dan over het algemeen wordt gedacht. Met name twee kwesties vragen om verdieping, namelijk: welke factoren leidden tot het terugtrekken van Nederland uit de trans­Atlantische ‘slavenhandel’, en hoe schafte Nederland de eigendomsslavernij af?

◼◼◼ De afschaffing van de slavernij De slaafgemaakten moesten werken tot ze er dood bij neervielen. Ze werden geslagen, gegeseld en seksueel misbruikt. De slaafmakers gingen daar ongehinderd mee door totdat de Britten in 1808 aankondigden een eind te maken aan hun aandeel in de slavenhandel en stappen ondernamen om de handel te bestrijden. De Nederlanders schaften de handel in slaafgemaakten echter niet meteen vrijwillig af. Het kostte nog zes jaar, en een boel internationale druk, voor het zover was. De invasie en bezetting van Nederland door Napoleon (1795­1813) was het begin van het einde van de officiële betrokkenheid bij de slavenhandel. Uit de beschikbare data blijkt dat de Nederlanders tussen 1751 en 1775 118 200 ontvoerde Afrikanen vervoerden die tot slaaf gemaakt werden. Tussen 1776 en 1800 daalde dit aantal tot 34 200. In Frankrijk gebeurde het tegenovergestelde. Tussen

1751 en 1775 vervoerde Frankrijk 321 500 Afrikanen om tot slaaf te maken; tussen 1776 en 1800 bedroeg het aantal vervoerden 419 500. Dit laat zien dat de Fransen hun aandeel verhoogden ten koste van de Nederlanders.1

De napoleontische bezetting vond plaats tegen de achtergrond van twee ontwikkelingen. Ten eerste waren er opstanden door slaafgemaakten: de succesvolle anti­slavernij­ opstand in Haïti in 1791 en de neergeslagen opstand geleid door Tula op Curaçao in 1795. Tula werd daarbij gemarteld en gedood. Ten tweede breidden de oorlogen op het vasteland van Europa zich als direct gevolg van de napoleontische bezetting uit naar de Europese koloniën. In dezelfde periode dat Napoleon Europa bezette, bezette Engeland Bonaire (in 1804) en Curaçao (in 1805). In de onderhandelingen om hun soevereiniteit terug te krijgen en een constitutionele vorst aan te stellen, werden de Nederlanders in 1814 verplicht hun deelname in de slavenhandel te staken. Engeland behield Sri Lanka en Kaap de Goede Hoop, maar betaalde daarvoor de nieuwe Nederlandse koning Willem i compensatie waarmee hij zijn leger kon opbouwen.

Toen er geen Afrikanen meer waren om de krimpende bevolking in Suriname aan te vullen na het afschaffen van de officiële slavenhandel, riep de Nederlandse regering een commissie in het leven die in 1844 rapporteerde over de staat van de Nederlandse slavenkolonie. De commissie bevestigde dat de slaafgemaakte bevolking kromp en adviseerde de Nederlandse regering de slavernij af te schaffen om Suriname als kolonie te behouden. De regering volgde dit advies op en startte het proces om een eind te maken aan de eigendomsslavernij in Suriname en de Antillen (zie hoofdstuk 10 van Ulbe Bosma). Hierbij volgde Nederland het Britse voorbeeld en begon zich voor te bereiden op de afschaffing van de slavernij. Net als de Britse slaafmakers vroegen de Nederlanders om een schadevergoeding. Ter onderbouwing van hun eis tot vergoeding voor de afschaffing, bood de belangengroepering van slaafmakers in Suriname het Nederlandse parlement een petitie aan. De redenering van de petitie was dat de slavernij een door de staat goedgekeurd ‘legaal’ systeem was en dus luidde een deel van de petitie als volgt:

Vroeger, en zelfs nog niet zeer lang geleden, werd het houden en aankoopen van slaven in de kolonie van overheidswege niet alleen aangemoedigd en beschermd, maar zelfs verpligtend gemaakt. Bovendien werd het manumitteren moeijelijk gemaakt en was het den slaven zelfs verboden zich vrij te koopen. De slavernij werd toen dus niet alleen als wettig beschouwd, maar ook beschermd; de slaaf is dus het bij de wet erkend eigendom van zijn meester.2

En daar heb je het: slavernij was een door de staat gesponsord systeem en de slaafmakers werden beschermd door hun staat. Daarom kon de staat de slavenhouders niet zomaar aan hun lot overlaten. Parlementslid Elout van Soeterwoude (1805­1893) stelde logischerwijs de vraag waarom de staat niet ook de slaafgemaakten compenseerde: ‘Zou de slaaf niet veeleer aanspraak hebben om bij dien meester en bij ons in Nederland, die het onregt duldden, althans eenige vergoeding te vragen voor het bitter leed, van vader tot zoon gedurende twee eeuwen gedragen?’3

Op 2 juli 1862 presenteerde de regering haar afschaffingsvoorstel aan het parlement als een vierdelig pakket: ten eerste het afschaffen van, of een einde maken aan, de slavernij in de West­Indische koloniën van Nederland. De beoogde datum van afschaffing was 1 oktober 1863, maar na het debat en de nodige amendementen werd de datum naar voren gehaald naar 1 juli 1863. Ten tweede beloofde de regering de eigenaren van de slaafgemaakten te compenseren voor het verloren gegane ‘eigendom’. De slaafmakers eisten een compensatie van vierhonderd gulden voor elke slaafgemaakte persoon die per 1 juli 1863 ‘vrijgelaten’ zou worden ten gevolge van de afschaffingsproclamatie. Maar uiteindelijk kwamen parlement en regering overeen om de slaafmakers in verschillende gebieden verschillend te compenseren, namelijk driehonderd gulden per slaafgemaakte in Suriname, tweehonderd gulden op Curaçao, Bonaire, Aruba, Sint­Eustatius en Saba en honderd gulden op Sint­Maarten. Ten derde werd beloofd dat de vrijgelaten slaafgemaakten in Suriname gedurende tien jaar onder staatstoezicht zouden blijven staan. Er waren redelijke argumenten tegen staatstoezicht of een soort ‘leertijd’, maar de meerderheid stemde voor. Het staatstoezicht, zoals die periode werd genoemd, bestond uit geleidelijke loslating, meebewegen met verandering zonder de macht te delen met de slachtoffers van de onderdrukking. Het vierde onderdeel van het pakket was dat de regering tien jaar lang zou zorgen voor de immigratie van contractarbeiders uit Brits India.

Een consequentie van het feit dat de afschaffing van de slavernij gepresenteerd werd als onderdeel van een pakket aan maatregelen, was dat een algemene stemming tegen een van de vier afzonderlijke onderdelen voldoende was om de afschaffing van de slavernij te vertragen. Hoewel sommige parlementariërs bezwaar hadden tegen het voorstel tot afschaffing en het zagen als intimidatie van de kant van de regering, gingen ze uiteindelijk toch overstag, omdat ze ervan overtuigd waren geraakt dat de slavernij een vloek en een smet was op het blazoen van de Nederlandse staat. Uiteindelijk werd de afschaffing van de slavernij een middel tot een doel, namelijk het behouden van Suriname als landbouwkolonie. Tegen de tijd dat de slavernij bij wet werd verboden, in 1863, hadden de Nederlanders meer dan 600 000 Afrikanen vervoerd om hen tot slaaf te maken.

De officiële proclamatie van de afschaffing van de slavernij bevatte informatie over de vergoeding die de slaafmakers zouden ontvangen voor de vrijlating. Maar deze informatie werd weggelaten in de versie die in de Surinaamse taal, het Sranan tongo, werd gedrukt en aan de slaafgemaakten werd medegedeeld. Een dag na de proclamatie stond er in het redactioneel van het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad het volgende:

Alleen waar de maatschappij op hare natuurlijke grondslagen, op beginselen van vrijheid en gelijkheid is gevestigd, is op den duur welvaart en bloei te verwachten. Moge die welvaart en bloei het lot van onze West Indische koloniën worden! Met des te meer ingenomenheid zal men dan steeds den 1 Julij 1863 als een blijde dag in Neerlands geschiedenis, als een gelukkig moment in ’t regeringstijdperk van Willem iii blijven herdenken.4

De hoop die uit deze uitspraak van de krantenredactie sprak, is helaas niet doorgedrongen tot het nationale Nederlandse bewustzijn en is evenmin werkelijkheid geworden op Nederlandse bodem. Er is ook geen bewijs dat de Nederlandse academische wereld en de media het op de agenda plaatsten. In plaats van nagedachtenis en herdenking volgden stilte en ontkenning.

◼◼◼ Erfenis

De Nederlandse eigendomsslavernij en haar langetermijneffecten delen veel kenmerken met de praktijken in andere koloniën in Noord­ en Zuid­Amerika, namelijk het wrede vervoer en tot slaaf maken van Afrikanen, maar ook de economische uitbuiting, politieke overheersing en sociale achterstelling. Alle gemeenschappen die slaafgemaakten hielden, hadden of ontwikkelden racistische ideologieën gebaseerd op de dagelijkse praktijk en filosofische geschriften. Bijvoorbeeld ideologieën die Afrikanen en Zwarte mensen als intellectueel inferieur, maar fysiek superieur definieerden (en dus geschikter om de hele dag in de brandende tropische zon te werken).

Hoewel er in officiële documenten sprake is van een ‘emancipatieverklaring’, was er in de praktijk geen sprake van emancipatie. De slavernij werd afgeschaft bij wet, maar emancipatie houdt veel meer in dan dat. Emancipatie is een proces waarbij een gestigmatiseerde groep die overheerst is door een andere groep in de maatschappij zich hieraan ontworstelt en haar positie probeert te verbeteren. De groep probeert een volwaardige plaats in de maatschappij op te eisen, te integreren in de bestaande sociale orde en daarin aanzienlijke veranderingen aan te brengen. Dit emancipatieproces is veel breder, transformatiever en bestendiger dan de sociale mobiliteit van een enkeling uit de overheerste groep. Dit proces is nog steeds niet afgerond.

This article is from: