2 minute read
— SLAVERNIJ, AFSCHAFFINGEN EN DOORWERKINGEN
In de laatste jaren van de negentiende eeuw nam de nationale en internationale druk op de NederlandsIndische regering toe om op te treden tegen slavenhandel en slavernij. Misstanden werden steeds vaker en sneller bekend dankzij telegraafverbindingen en door toedoen van de zich snel ontwikkelende dagbladpers. Ondertussen drong de Nederlandse aanwezigheid steeds dieper en verder door in de archipel. Vanaf de jaren tachtig dreigde het koloniale bestuur bijvoorbeeld de haven van Lombok te blokkeren om de aanhoudende slaveninvoer voor de rijstvelden op dit eiland te stoppen. Angst voor reputatieschade en buitenlandse inmenging bracht de NederlandsIndische regering ertoe met geweld zelfstandige vorstendommen te onderwerpen. Het argument van de strijd tegen de slavernij kwam daarbij maar al te goed van pas. Dat gebeurde in 1894 eerst in Lombok, en in 1908 in het naastgelegen eiland Bali, waarna een begin werd gemaakt met de afschaffing van slavernij. In 1900 werd het koloniale leger voor een tweede maal naar Nias gestuurd, nadat een eerste bloedige expeditie had plaatsgevonden in 1863. Pas na veertien jaar was het eiland volledig onder controle gebracht, waarmee in naam ook aan de slavernij en slavenhandel op dit eiland een einde kwam.
De geleidelijke terugdringing van de slavernij en slavenhandel was in 1914 nog niet voltooid. Daarnaast kwam er geenszins een einde aan dwangarbeid door personen in gevangenschap. Het is van belang om het hoge aantal dwangarbeiders te noemen dat in de loop van de negentiende eeuw door het koloniale gezag werd ingezet. Ieder jaar werd een half procent van de Indonesische bevolking – meer dan twee procent van de volwassen mannelijke bevolking – tot dwangarbeid veroordeeld. Zo draaiden de kolenmijnen aanvankelijk bijna volledig op gedetineerden.5
◼◼◼ Elmina
Het koloniale bestuur in NederlandsIndië kampte met een permanent tekort aan militaire slagkracht, mede veroorzaakt doordat uit Europa afkomstige militairen in groten getale stierven in de tropen. Dit verklaart waarom de Nederlandse regering haar toevlucht nam tot de rekrutering van soldaten via haar kolonie Elmina op de Afrikaanse westkust (het huidige Ghana). Elmina was sinds de verovering door de WestIndische Compagnie in 1637 het belangrijkste Atlantische aanvoerpunt van slaafgemaakten voor Nederland. Het verdrag met de Britten had daaraan een einde moeten maken, maar de praktijk bleek weerbarstiger. In totaal werden tussen 1832 en 1873 zo’n drieduizend slaafgemaakte mannen uit
Twee portretten van Isaac Israëls van voormalige Afrikaanse militairen van het KNIL. Links ‘Jan Kooi’ en rechts ‘Kees Pop’. De eigen, Afrikaanse namen van militairen werden niet genoteerd.
WestAfrika ingelijfd als soldaten in het NederlandsIndische, en vijftig in het Surinaamse leger.6 Het ging hierbij veelal om krijgsgevangenen van Ashantivorsten, die door de Nederlanders werden vrijgekocht, waarna de rekruut het afkoopbedrag van zijn soldij moest terugbetalen. In theorie was de Afrikaanse soldaat in Nederlandse dienst vrij, maar in de praktijk viel hij onder de krijgstucht en werd desertie streng bestraft.
Ook toen deze vorm van werving onder Britse druk werd gestaakt, ging het in stilte op bescheidener schaal door. In een nieuw protest in 1861 beklemtoonde Engeland dat deze rekrutering de slavenjacht in de hand werkte. Overigens hadden de Britten wat betreft het aankopen van slaafgemaakten ten eigen dienste boter op hun hoofd. Planters op de Britse
WestIndische eilanden kochten namelijk soms slaafgemaakten op de