2 minute read
11. Slavernij, kolonialisme en de financiële sector
In april 2022 bood de abn amro Bank formeel excuses aan voor de rol die historische voorlopers van de bank hadden gespeeld in de internationale slavernij. Niet veel later volgde De Nederlandsche Bank (dnb ). De meest markante voorganger van abn amro waarvan de slavernijconnecties waren doorgelicht, was de firma Hope & Co. Die moet gerekend worden tot de grootste internationale handels en financiershuizen van de tweede helft van de achttiende eeuw. Juist in die periode bleek de financiële gigant maar liefst een kwart tot een derde van zijn jaarlijkse opbrengsten te behalen uit slavernijgerelateerde activiteiten. De firma verstrekte en beheerde voor eigen rekening leningen aan plantages in Nederlandse, Britse en Deense koloniën, verdiende aan de handel in door slaafgemaakten geproduceerde goederen uit het Caribisch gebied en Azië, en was ook geldschieter voor andere grote Europese handelshuizen die investeerden in de plantagesector. Tot in de negentiende eeuw bleef het inmiddels sterk afgeslankte financiershuis betrokken bij de slavernijeconomie, onder andere door investeringen in de plantagesector in het zuiden van de Verenigde Staten.1
De direct tot slavernij terug te voeren activiteiten van de firma waren ingebed in een veel bredere betrokkenheid bij slavernij en kolonialisme. Medeoprichter van de firma Thomas Hope was bewindhebber bij de WestIndische Compagnie (wic ) en de Verenigde OostIndische Compagnie (voc ), en trad in beide compagnieën op als vertegenwoordiger van respectievelijk de stadhouders Willem iv en Willem v (zie hoofdstuk 29 van Raymund Schütz). Op de Britse markt speculeerde Hope & Co op grote schaal op aandelen van de Britse East India Company. Als verstrekker van grote staatsleningen financierde de firma bovendien regelmatig koloniale ondernemingen en speelde hij een belangrijke faciliterende rol bij de Louisiana Purchase (1803), die de jonge Verenigde Staten de controle gaf over aanzienlijk zuidelijk plantagegebied. Ook voor de terugbetaling van staatsleningen was Hope & Co direct afhankelijk van het succes van
Europese koloniale ondernemingen. Zo vormden de opbrengsten uit de handel in (gedeeltelijk) via slavenarbeid verkregen Braziliaanse diamanten en tabak het onderpand voor grote leningen aan het begin van de negentiende eeuw.2
Hope & Co is exemplarisch voor de historische verwevenheid van de Nederlandse financiële en zakelijk dienstverlenende sector met slavernij en kolonialisme, al was de schaal van de betrokkenheid van deze firma wel uitzonderlijk. Recent onderzoek naar dnb toonde de voortzetting van deze verwevenheid in de negentiende eeuw, in de laatste decennia van de slavernij.3 Tussen het eind van de zestiende en de late negentiende eeuw nam de financiering van koloniale en slavernijondernemingen vele verschillende vormen aan. Het is onmogelijk om die in een korte bijdrage allemaal te bespreken, laat staan om daarnaast ook nog aandacht te besteden aan de ideeënwereld en mentaliteit die schuilgingen achter het wijdvertakte systeem van investeren in handel in mensen of door dwangarbeid verkregen producten. Dit hoofdstuk concentreert zich op drie gezichtsbepalende aspecten van de Nederlandse financiële betrokkenheid: de financiering van koloniale handelscompagnieën in de zeventiende eeuw, de expansie van de WestIndische plantagesector in de achttiende eeuw en de erfenissen in de negentiende eeuw en daarna.
◼◼◼ Financiering van de voc en de wic
De opkomst van de Nederlandse slavenhandel en de organisatie van slavernij in door Nederlanders beheerste gebieden zijn onlosmakelijk verbonden met de voc en wic . Maar deze compagnieën opereerden nooit alleen. Achter de door de StatenGeneraal goedgekeurde monopoliemaatschappijen stonden private investeerders, die niet zelden probeerden om ook buiten de compagnieën om een graantje mee te pikken van de groeiende koloniale handel. De voc was verantwoordelijk voor een van de belangrijkste financiële innovaties in de geschiedenis van het kapitalisme: ze werd het eerste bedrijf ter wereld met permanent kapitaal en verhandelbare aandelen.
Compagnieën waren al voor de oprichting van de voc in 1602 een gangbare ondernemingsvorm. Een compagnie was een tijdelijk partnerschap tussen handelaren. Ieder legde eigen kapitaal in om een onderneming mogelijk te maken, bijvoorbeeld het uitreden van een schip. De investering gold voor één reis of een beperkte periode. Na afloop ontbonden de