3 minute read
SLAVERNIJ, AFSCHAFFINGEN EN DOORWERKINGEN
de koloniale handel vanuit Indonesië explosief, gevoed door de opkomst van een nieuw systeem van gedwongen arbeid, het cultuurstelsel op Java. Die verschuiving had ook haar weerslag op de investeringsportfolio’s van financiële ondernemingen en handelsondernemingen in Nederland, waarin het Indische aandeel sterk toenam. Dat wil echter niet zeggen dat investeerders hun betrokkenheid bij slavernij simpelweg ‘inruilden’ tegen andere vormen van participatie in de koloniale sector. Insinger & Co. nam het beheer van verschillende plantages over en probeerde op allerlei manieren de winstgevendheid van de slavernijinvesteringen te verhogen. Hope & Co bouwde de investeringen in het Caribisch gebied af, maar raakte via een ingewikkelde financieringsconstructie nauw betrokken bij de Citizens’ Bank of Louisiana. Die was speciaal opgericht om de expansie van de plantagesector in het Amerikaanse zuiden te financieren. In het kielzog van die operatie verstrekte Hope & Co zelfs nog een nieuwe lening met 203 slaafgemaakten en plantagegronden als onderpand aan de eigenaar van de plantage Oswichee Bend in Alabama.13 Sommige van deze pogingen van bankiers om mee te profiteren van de slavernij waren winstgevend, andere leidden tot grote financiële verliezen. Hoewel tegen het midden van de negentiende eeuw de morele verwerpelijkheid van slavernij ook in Europa breed werd erkend, had dat weinig invloed op het gedrag van bankiers. Winstverwachtingen, soms tegen beter weten in, bleven voor hen leidend.
Met de afschaffing van de slavenhandel daalde het aantal nieuwe gedwongen arbeidskrachten dat vanuit Afrika de Nederlandse plantagesector bereikte uiteindelijk tot een minimum. Ook in NederlandsIndië keerde de koloniale staat zich formeel tegen de slavenhandel, hoewel ze die soms oogluikend toestond. Het grote merendeel van de geëmancipeerden aan het begin van de jaren zestig van de negentiende eeuw was uit slaafgemaakte ouders geboren. Hun voorouders hadden vaak al generatieslang bijgedragen aan de rijkdom van Nederlandse families. De afschaffing van de slavernij bood nog een laatste kans om geld te verdienen aan hun status van slaafgemaakte. In december 1835 claimde Anna Geertruida van der Paauw bij de Britse overheid voor ongeveer duizend Britse pond aan ‘compensatiegeld’. Haar claim was gebaseerd op het mede eigenaarschap van de plantages Gelderland en Rotterdam in de voormalige Nederlandse kolonie Berbice.14 Van der Paauw, de moeder van de latere bierbrouwer Gerard Heineken, had haar aandeel in deze plantages verworven via het huwelijk met haar in 1835 reeds overleden eerste man
Pieter Jacob Schumacher, wiens voorouders een negotiatiefonds beheerden en prominente planters en handelaren in plantagegoederen uit Berbice waren. De familie Heineken is daarmee een van de talrijke welgestelde Nederlandse families waarvan negentiende eeuwse voorouders werden gecompenseerd voor de emancipatie van hun slaafgemaakten. In Nederland moest de emancipatie in de Caribische koloniën wachten tot 1863, en werd in totaal een bedrag van 9,9 miljoen gulden uitbetaald aan de voormalige eigenaren. Die compensatie kwam er niet zomaar. Financiers en plantagebezitters als Fritz Insinger, hoofd van de Firma Insinger & Co., voerden een agressieve lobby om de aard en hoogte van deze compensatie te beïnvloeden.15
Het geld dat op deze wijze werd uitgekeerd aan bij de slavernij betrokken families vormt deel van de directe materiële erfenis van de slavernij, net als het kapitaal dat grote ondernemingen als Hope & Co via hun slavernijgerelateerde activiteiten verwierven. Maar voor de Nederlandse financiële sector was er ook sprake van immateriële erfenissen. Koloniale expansie en slavernij waren verbonden met innovaties in de werking van het financiële systeem, zoals de introductie van verhandelbare aandelen in bedrijven met permanent kapitaal in de zeventiende eeuw en de verfijning van het negotiatiestelsel als nieuwe investeringsvorm in de achttiende. Rond die financiële innovaties functioneerde een financieel dienstverlenende sector, die ook na de afschaffing van de slavernij sterk gericht zou blijven op de koloniale handel. Slavernij leverde zodoende niet alleen een bijdrage aan individuele vermogens, maar ook aan de architectuur van de Nederlandse financiële sector. En dan is er nog dat andere essentiële punt, dat in alle details over financieelhistorische ontwikkelingen te makkelijk uit beeld verdwijnt: de cultivering van een mentaliteit waarin menselijk leed moeiteloos werd weggecijferd ten gunste van kille investeringsoverwegingen en winstberekening.
JanBreman (1936) is socioloog en emeritushoogleraar van de Erasmus Universiteit en de Universiteit van Amsterdam. Hij schreef vele publicaties over de aard en uitwerking van het Nederlandse koloniale bestuur in Indonesië en van het Britse imperialisme in India. Zijn meest recente publicatie hierover is Kolonialisme en racisme. Een postkoloniale kroniek (2021).
Jan Breman