1 minute read
Belast koloniaal verleden
In het Belasting & Douane Museum in Rotterdam staat een houten beeldje van een Javaanse ambtenaar. Zijn uiterlijk weerspiegelt zijn ambivalente positie in dienst van het Nederlandse gouvernement. De man draagt Europese kleren, een horlogeketting en aktentas, gecombineerd met een sarong, slippers en de iket, het traditionele hoofddeksel. De Nederlandse kolonisator maakte voor het uitvoerend bestuursapparaat in Nederlands-Indië zo veel mogelijk gebruik van lokale ambtenaren en handelaren. Indonesiërs die meewerkten aan het koloniale bestuur kregen westerse scholing, een salaris en meer aanzien in de koloniale standenmaatschappij. Zij waren onderdeel gemaakt van het koloniale bestuur, maar hadden geen macht om de koloniale structuur van binnenuit te veranderen. Het verdeel- en heersprincipe was succesvol: zonder de inzet van lokale belastingambtenaren was het Nederland nooit gelukt het enorme gebied zo efficiënt te besturen.
Zowel in de Indonesische archipel als in de Cariben werden belastingambtenaren aangesteld om hoofdgeld, belastingen op verkoop van roerende en onroerende goederen, grondbelasting, accijnzen, zegelbelastingen, loods-, haven- en ankergelden en in-, uit- en doorvoerrechten te innen. De optelling van alle geregistreerde belastingopbrengsten in Nederlands-Indië tussen 1848 en 1940 bedraagt 25 836 314 430 gulden.1 En dan is de periode daarvoor niet eens meegeteld.
De namen, tarieven en vrijstellingen waren per eiland en ook in Suriname verschillend. Koffie, suiker en andere door slaafgemaakten verbouwde ‘luxeproducten’ leverden niet alleen belastinggeld op in de koloniën, maar waren in Nederland ook nog eens impost- en accijnsplichtig. De slavenhandel leverde ook meerdere belastingen op voor de Nederlandse schatkist. Het belastingtarief voor verkoop, in- en uitvoer van slaafgemaakten was bijvoorbeeld op Curaçao en Sint-Eustatius eind zeventiende en begin achttiende eeuw ongeveer twee procent.2 De opbrengst van de trans-Atlantische slavenhandel kan geschat worden op een bedrag tussen 101 en 127 miljoen gulden: de directe belastinginkomsten waren dan zo’n twee tot tweeënhalf miljoen gulden.3 Dit is conservatief geschat, want de meeste slaafgemaakte mensen wisselden meerdere keren van eigenaar en het hoofdgeld is in dit bedrag ook nog niet meegerekend. Als een slaafgemaakte zichzelf en zijn of haar gezin wilde vrijkopen, was de belasting aanzienlijk hoger: bedragen variëren van honderd tot vijfhonderd gulden. Verder onderzoek kan meer licht werpen op de rol en het profijt van overheden in koloniale belastingheffing.
Anne-Marieke van Schaik (1967) is kunsthistoricus en sinds 2007 conservator bij het Belasting & Douane Museum in Rotterdam, waar zij in 2022 de tentoonstelling Belast koloniaal verleden samenstelde.
MichielvanKempen (1957) is bijzonder hoogleraar NederlandsCaribische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schreef een literatuurgeschiedenis van Suriname en stelde tal van bloemlezingen samen. Zijn laatste publicaties zijn de dichtbundel Het eiland (2020), Het andere postkoloniale oog (2020), de bloemlezing uit het werk van Jit Narain Een mensenkind in niemandsland (2021), de herwerkte biografie van Albert Helman Pionier en rebel (2022), een onderwijseditie van Anton de Koms Wij slaven van Suriname (2022), het Album van de Caribische poëzie (2022) en Dat wij zongen (2022).
Michiel van Kempen