3 minute read
SLAVERNIJ, AFSCHAFFINGEN EN DOORWERKINGEN
In Suriname is het Nederlands nog altijd de enige officiële taal, zij het dat er een variant gesproken wordt met een geheel eigen woordenschat, klank en vaak ook zinsbouw: het SurinaamsNederlands. Het Sranantongo fungeert als lingua franca voor alle bevolkingsgroepen, het Sarnámi is de taal van de grootste bevolkingsgroep: de Hindostanen, de nakomelingen van BritsIndische contractarbeiders. De geschreven variant van het Sarnámi kwam pas tot bloei in de Nederlandse diaspora na de Surinaamse onafhankelijkheid in 1975, namelijk in Den Haag, het Bollywood aan de Noordzee. Suriname kent daarnaast nog tal van andere talen. De marrons (nakomelingen van mensen die de plantages waren ontvlucht) worden nu opgedeeld in ongeveer zes stammen, waarvan er vijf een eigen marrontaal hebben, terwijl er één zich bedient van het Sranantongo.
Daarnaast bestaat er buiten het demografische waterhoofd van Paramaribo nog een heel palet aan talen van de oorspronkelijke bewoners: talen als het Karaïbs, het Trio en het Wayana die ver van de hoofdstad een leven blijven leiden. Verder zijn er nog het SurinaamsJavaans, twee varianten van het Chinees en sinds enkele decennia hebben tientallen Braziliaanse goudzoekers ook het Portugees aan het palet toegevoegd. De groepstalen die het dichtst bij de hoofdstad Paramaribo gebruikt worden, hebben het meest te lijden onder processen van urbanisatie en mondialisering, zoals het Arowaks en het Javaans: jongeren hebben die al ingeruild voor Nederlands, Sranantongo en Engels. Nu de marrons bij elke volkstelling gegroeid blijken te zijn en al de op een na grootste bevolkingsgroep vormen, is het de vraag of de status van marrontalen als het Ndyuka en Saramakaans in die inhaalspurt zal meekomen. Het recent uitgekomen Album van de Caraïbische poëzie (2022) over Suriname en de NederlandsCaribische eilanden laat zien hoe veelzijdig de literatuur is die uit die meertaligheid voortkomt. Alle volkstalen zijn nadrukkelijk aanwezig, niet enkel in de oude orale overlevering maar ook in poëzie, volksliedjes, rijmpjes en in hedendaagse rap en spoken word.
Op de Benedenwindse eilanden Aruba, Bonaire en Curaçao heeft het Papiamentu (Papiamento op Aruba) een sterke positie binnen alle gelederen van de bevolking. Sinds het begin van de eenentwintigste eeuw is het ook een officiële taal die gebruikt kan worden binnen het rechtssysteem, de politiek en het onderwijs. Die officiële status was overigens de bekrachtiging van een al lang bestaande feitelijke situatie. Het Nederlands wordt nog wel frequent gebruikt – zeker ook in formele situaties – maar is weinig populair. Het Spaans had vooral op Aruba al een tamelijk sterke positie verworven door de toestroom van mensen van andere eilanden, maar door de grote invloed van Amerikaanse toeristen doet het Engels zich sterker gelden. De Bovenwindse eilanden waren al Engelstalig, het Nederlands neemt daar al lang slechts een marginale, bijna uitsluitend formele positie in. Hoezeer politieke beslissingen die in Den Haag genomen worden nog altijd de taalsituatie op de eilanden beïnvloeden, blijkt het duidelijkst uit de grote toestroom van Nederlanders naar Bonaire. De versterking van de positie van het Nederlands aldaar roept gevoelens van onvrede en onmacht op bij de Bonairianen.
◼◼◼ De stand van het onderzoek
De laatste drie à vier decennia heeft het taalkundig onderzoek naar de Nederlandse koloniën een grote vlucht genomen. In Suriname werden bijvoorbeeld creooltalen bestudeerd: deze waren eeuwenlang gevormd door het grote isolement van bepaalde bevolkingsgroepen en boden daarmee interessante taalkundige inzichten. Op de eilanden werd het Papiaments bestudeerd als vehikel van een zich ontwikkelende nationale identiteit. Op basis van onder meer die studies zijn op de NederlandsCaribische eilanden uitgangspunten voor taalbeleid geformuleerd. Zo zijn er twee raamovereenkomsten met de Taalunie: één voor het bevorderen van het Nederlands (dat belangrijk wordt geacht als bestuurstaal binnen het Koninkrijk en om studerenden meer doorstromingskansen te geven) en één voor het bevorderen van het Papiaments. Maar door gebrek aan middelen en expertise is er geen uitvoering gegeven aan de belangwekkende aanbevelingspunten inzake de bevordering van het Papiaments.
De studie van de literaturen heeft intussen ook een grote vlucht genomen met tal van literatuurgeschiedenissen die nadrukkelijk aandacht vragen voor de dekoloniserende kracht van de eigen literaturen van de koloniën. Zo schreef Wim Rutgers over de Nederlandse Antillen (1996), Michiel van Kempen over Suriname (2003) en Henry Habibe (2014) over Aruba, werden de Indische letteren in verschillende studies beschreven, en liet Alfred Birney dan weer een eigenzinnig tegengeluid horen met zijn selectie van teksten in de monumentale uitgave Oost-Indische inkt: 400 jaar Indië in de Nederlandse letteren (1998) en in zijn Yournael van Cyberney (2001). Het herlezen van Indische literatuur vanuit postkoloniaal standpunt werd beproefd in de zesentwintig opstellen van De postkoloniale spiegel (2021) onder redactie van Rick Honings, Coen van ’t Veer en