2 minute read
AFSCHAFFINGEN EN DOORWERKINGEN
Jacqueline Bel. Daarnaast zijn er studies verschenen die zich concentreren op de literatuur van een bepaalde periode, zoals die van Jan Voorhoeve over de Nederlandse koloniale literatuur van Suriname, van Wim Rutgers over de koloniale tijd op Curaçao of die van Adrienne Zuiderweg over de voc literatuur van Batavia. Verder zijn er geschiedenissen die de literatuur in één bepaalde taal in de koloniën uitlichten. Er is inmiddels een imposante reeks bloemlezingen verschenen die teksten van de vroegste koloniale letteren tot onze tijd documenteren. Deze uitgaven hebben uiteraard ook bijzondere betekenis voor jongere generaties die zich oriënteren op hun culturele roots.3
◼◼◼ Aanbevelingen voor verder onderzoek4
Omdat de talen van de voormalige koloniën in sterke mate gevormd zijn door eeuwen kolonialisme, volgt daaruit dat Nederland een postkoloniale medeverantwoordelijkheid heeft voor de grote variëteit van talen en niet enkel voor het Nederlands, en zal Nederland verschillende vormen van onderzoek moeten ondersteunen. In algemene zin moet allereerst worden vastgesteld dat er op het gebied van het tegendiscours nog altijd weinig onderzoek gedaan is. Vanaf de vroegste pogingen tot kolonisatie is er altijd een geschiedenis geweest van verzet en obstructie, en koloniale stemmen hebben altijd hun tegenstemmen, of counter narratives, gehad – in de meeste gevallen in andere talen dan het Nederlands. Er is een handvol onderzoeken naar de manier waarop gekoloniseerden hebben ‘teruggeschreven’, zoals René Rosalia’s onderzoek naar de repressie van het dans, muziek en poëziegenre dat bekend staat als tambú op Curaçao en het onderzoek van Rose Mary Allen naar het belang van liederen en spreekwoorden onder Afro Curaçaoënaars.5 Toch is er nog altijd een wanverhouding tussen onderzoek verricht door Nederlanders en onderzoek verricht door onderzoekers uit de voormalige koloniën.
De theoretische openheid van Nederlandse universiteiten voor de blik van de ‘Ander’ en de meerwaarde van multiperspectiviteit staat in schril contrast met het gebrek aan inzicht in de enorme praktische drempels die onderzoekers in de voormalige koloniën te overwinnen hebben, en het begrip voor andere wijzen van onderzoek die niet stroken met de Nederlandse academische traditie (bijvoorbeeld een meer regionale focus, het sterk verdisconteren van orale overlevering, een minder hiërarchische waardeschaal binnen tekstvormen). De Nederlandse universiteiten slaan een pover figuur als het gaat om het aantal leerstoelen gericht op de koloniale en postkoloniale culturen, literaturen en geschiedenis, afgezet tegen bijvoorbeeld het enorme aantal leerstoelen Black Studies aan Amerikaanse universiteiten. Aan de Noordzee staat het postkoloniaal lezen van de literaturen van de voormalige koloniën nog in de kinderschoenen. Drie terreinen die grotendeels onderbelicht zijn gebleven en een bijzondere stimulans verdienen zijn:
1. Processen van culturele marginalisatie en inclusie van gekoloniseerde bevolkingsgroepen; daarbinnen is er nog zeer veel onderzoek te verrichten naar de orale literaturen, hun betekenis voor identiteitsbehoud en koloniaal verzet en hun functie binnen de nationale literaturen;
2. Er is nog maar sporadisch onderzoek gedaan naar de wisselwerking tussen de verschillende koloniën en praktisch geen vergelijkend onderzoek naar taalpolitiek, vormen van creolisering, en de ontwikkeling van het literatuurbedrijf. Een bijzonder aandachtsgebied hierbinnen vormt de invloed van WestAfrikaanse talen op koinè’s, pidgins en creooltalen van het Caribisch gebied, waarbij vanzelfsprekend samenwerking met Afrikaanse moedertaalsprekers onontbeerlijk is;
3. Het onderzoek door de inwoners van de voormalige koloniën naar de koloniale literatuur in het Nederlands, om zo een ander perspectief te krijgen op de NederlandsIndische, NederlandsAfrikaanse en NederlandsCaribische letteren, is nog nooit verricht. Het onderzoek naar missionaire literatuur als koloniaal instrumentarium is nog nauwelijks begonnen.
Van Nederlandse kant is nog maar weinig gedaan om ideeën te onderzoeken die te maken hebben met de koloniale verhoudingen en slavernij, zoals vooroordelen, verkeerde inschattingen en het onvermogen om de andere kant van de medaille te zien. Doorwerkingen van het Nederlandse koloniale slavernijverleden, ook betreffende taal en literatuur, zijn sinds de jaren vijftig onderzocht en in veel rapporten met aanbevelingen beschreven, maar de uitvoering stuit vaak op vele obstakels, zoals discontinuïteit van beleid, tekort aan middelen en expertise en politieke afstemming met Den Haag. Ook is er van Nederlandse kant weinig openlijke steun voor de innovatieve ideeën over taalbeleid die op de NederlandsCaribische eilanden geformuleerd worden. Het wordt tijd reële kansen te geven aan de reeds getekende raamovereenkomsten tussen de landen