4 minute read
Methode: slavernij en visuele bronnen
Slavernij lijkt op het eerste oog weinig zichtbaar in tekeningen, aquarellen, prenten, boekillustraties, kaarten of schilderijen. Dat is op zijn minst merkwaardig, want het gaat om een alom aanwezig en in al zijn gewelddadigheid sterk tot de verbeelding sprekend fenomeen. De vroegmoderne en negentiendeeeuwse afbeeldingen van Surinaamse suikerplantages, Indonesische huishoudens en koloniale stadsimpressies uit zowel Suriname als Indonesië met witte huizen, hutten en wuivende palmen ogen voor sommigen vooral idyllisch. Maar schijn bedriegt. We moeten beter, breder en vooral ‘anders’ kijken.
Afbeeldingen van de koloniën zijn geen weergave van een historische realiteit, maar een afgeleide daarvan. De meeste visuele bronnen zijn het product van de witte, voornamelijk mannelijke, dominante, blik in een koloniaal machtsregime. Via die blik, beïnvloed door (koloniale) ideeën, opvattingen en verlangens, kijken we nu naar de in beeld gebrachte koloniale wereld van toen. Zo verkrijgen we informatie over bijvoorbeeld leefomstandigheden en tradities, maar de afbeeldingen zeggen vooral iets over de manier waarop de kolonisator keek naar slavernij, over hoe in een koloniale context sociale verschillen werden aangebracht en hoe de wereld werd geordend. Ze zeggen paradoxaal genoeg minder over de mensen en de wereld die ze tonen. We dienen ons derhalve bewust te zijn van onze eigen positie en de bijbehorende blinde vlekken: onze manier van kijken is historisch, geografisch, cultureel en sociaal (klasse, kleur en gender) bepaald.
Kunsthistoricus Elmer Kolfin, die voor het eerst uitvoerig onderzoek deed naar de beeldvorming rond slavernij in Suriname, wees er reeds op dat afbeeldingen van slaafgemaakten het resultaat waren van westerse visies op slavernij, en dus ook sturend in de beeldvorming daarover. Afgezet tegen de discussie over slavernij in Suriname aan het eind van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw, werd er relatief minder gedebatteerd over Aziatische slavernij. Afbeeldingen van slavernij in Azië waren er wel, maar het onderwerp leek minder duidelijk aanwezig. De afbeeldingen van Aziatische slaafgemaakten die er waren werden bovendien niet ingezet voor de Nederlandse abolitionismebeweging. Eerder vond het tegenovergestelde plaats: net als in Suriname verschenen slaafgemaakten in Indonesië als een soort karikaturen in de rond het midden van de negentiende eeuw razend populaire albums met beschrijvingen van bevolkingsgroepen van landen. In een deel van die albums vol representanten van sociale groepen uit de kolonie werd het type van ‘de slavin’ gebruikt om het (voort)bestaan van slavernij in Indonesië tegenover het publiek in Nederland te verdedigen. Zo werd het beeld van Nederlandse Aziatische koloniën waar ‘milde’ huishoudslavernij plaatsvond geconstrueerd. Dat wordt overigens tot op de dag van vandaag in stand gehouden.
Bewustwording van de geschiedenis van slavernij is noodzakelijk om Aziatische slavernij op afbeeldingen te kunnen herkennen. Wie met die wetenschap kijkt, en zich bewust is van de intentie waarmee de afbeeldingen zijn gemaakt, en daarmee koloniale ideologie, ziet dat slaafgemaakten in Azië talloze keren zijn afgebeeld. Ze staan afgebeeld als decoratief element in de marge van vroegmoderne kaarten van de koloniën, op afbeeldingen van koloniale huishoudens en, in de schaduw van de voornaamste geportretteerden, op vroegmoderne schilderijen. Veel minder vaak staan slaafgemaakten centraal in een afbeelding, en slechts zelden kennen wij hun naam.
Kolfin heeft in zijn boek Van de slavenzweep & de muze (1997) afbeeldingen van slaafgemaakten in Suriname bijeengebracht. Hij laat overtuigend zien hoe er drie verschillende fasen zijn aan te wijzen in de Nederlandse verbeelding van slavernij. In de zeventiende eeuw, stelt hij vast, speelden slaafgemaakten een ondergeschikte rol in afbeeldingen. Ze werden afgebeeld op kaarten en in boeken, als onderdeel van koloniale landschappen en industrie. Rond de eeuwwisseling van de achttiende naar de negentiende eeuw werden zij vaker gepresenteerd als slachtoffer, bijvoorbeeld door de wrede straffen die zij moesten ondergaan weer te geven, of ze te laten zien als representanten van een sociale groep in Suriname (‘de slaaf’). Pas in de loop van de negentiende eeuw, zo betoogt Kolfin, werden slaafgemaakten afgebeeld als mens, als individu en werden zij zelfstandig, dus niet als onderdeel van een landschap of ter illustratie van een tekst, afgebeeld. Kolfins werk wordt, hoewel het inmiddels al ruim een kwart eeuw oud is, nog steeds beschouwd als het standaardwerk over de verbeelding van slavernij in Suriname. Onderzoek naar illustraties van slaafgemaakten op de door Nederland gekoloniseerde Caribische eilanden is er, voor zover ik weet, niet. Het onderzoek naar de verbeelding van slavernij in de koloniën in Azië komt op gang. In 2021 verscheen een eerste aanzet met de bundel Slavernij herbezien. Visuele bronnen over slavernij in de Indonesische archipel en de Indische Oceaan
Als we afbeeldingen kritisch en met speciale aandacht voor sociale machtsverhoudingen, sociale verschillen en beelvorming bekijken, geven zij de voorzichtige mogelijkheid de aanwezigheid en het karakter van slavernij in zowel het Atlantisch gebied als in Azië in kaart te brengen. Maar ze leggen vooral, als representaties van slaafgemaakten en slavernij, de historische wortels bloot van de tot op de dag van vandaag doorwerkende, Nederlandse beeldvorming en het denken over slavernij. Voor onderzoek daarnaar zouden afbeeldingen dus niet alleen op hun visuele aspecten moeten worden beoordeeld, maar ook op sociale aspecten en effecten: waarom werd een afbeelding gemaakt? Voor wie? En hoe werd een illustratie in de loop van de tijd verspreid en van betekenissen voorzien? Zo constateerde Kolfin bijvoorbeeld al in 1997 dat seksualiteit en slavernij veelvuldig samengaan in afbeeldingen, maar diepgravend onderzoek naar de verbeelding en functie daarvan heeft nog niet plaatsgevonden. Meer traditioneel kunsthistorisch onderzoek, met aandacht voor kunststijlen, stromingen en artistieke ontwikkelingen in een bredere internationale context, kan mogelijkerwijs inzichten opleveren. Kortom, door met een kritische blik te kijken naar afbeeldingen van slaafgemaakten en hun sociale omstandigheden kan de verbeelding van slavernij ons een schat aan belangrijke nieuwe informatie bieden.
Caroline Drieënhuizen (1983) is historicus, gespecialiseerd in Nederlandse koloniale geschiedenis (met name die van Indonesië) en dekolonisatieprocessen. Ze heeft vooral belangstelling voor materiële cultuur en beeldcultuur en verzamelingen in koloniale contexten. Ze is als universitair docent werkzaam aan de Open Universiteit.
ValikaSmeulders (1969) is hoofd van de afdeling Geschiedenis van het Rijksmuseum. Ze is gespecialiseerd in het koloniale verleden en de representatie ervan, in museale collecties en hun sociale relevantie en in restitutiebeleid. Zij schreef over de representatie van het slavernijverleden in Nederland, Curaçao, Suriname, SintMaarten, Ghana en ZuidAfrika.