13 minute read
16. Van leed en verzet naar veerkracht: slavernij in Suriname
De tijd waarin de kolonisatie plaatsvond, en daarbinnen de slavernijperiode, heeft de demografische compositie en de sociaaleconomische productiestructuur van Suriname in significante mate bepaald. De republiek Suriname en haar samenleving zijn niet tot stand gekomen volgens een natuurlijk ontwikkelingsproces van binnenuit of als gevolg van een drang tot realisatie van de behoeften, verlangens en aspiraties van de oorspronkelijke bevolking. Het slavernijsysteem dat in Suriname door Nederland werd toegepast heeft in het kader van de kolonisatie de belangrijkste basis gelegd voor wat de Surinaamse socioloog Glenn Sankatsing envelopment noemt: een ‘project’ waarin de Surinaamse samenleving grotendeels van buitenaf werd gestructureerd onder permanente condities van dominantie door middel van economische structuren, handel, wetten, technologie, onderwijs, ontwikkelingshulp, infrastructuur, media, politiek bestuur, religie en wetenschap. Hoe zag Suriname eruit voordat de Europeanen kwamen? Wat voor economisch systeem hebben de Nederlanders neergezet in de kolonie Suriname? En hoe reageerden de Inheemsen en de slaafgemaakte Afrikanen op het systeem van onderdrukking in de periode van slavernij en staatstoezicht?
◼◼◼ Suriname voor de kolonisatie
Dat Suriname cartografisch en demografisch het product is van koloniale interventie is bekend. Op de kaart van de Portugese cartograaf, Diego Ribeiro uit 1529, werd Suriname net als het grensland Guyana bestempeld als de ‘Wilde Kust’, een gebied dat nauwelijks iets van waarde zou hebben en dat zich uitstrekt van de Orinocorivier en de Rio Negro, die met elkaar in verbinding staan, tot aan de Amazone. Het uitgestrekte Guyana, dat vanwege zijn geografische en ecologische karakteristieken ook wel GrootGuyana werd genoemd, is nu over vijf republieken verdeeld.
Suriname, een van deze republieken, was in die tijd nog slechts de kustlijn tussen de Rio Braxo (wat nu Marowijnerivier heet) en de Rio de Placel
Op de kaart van Amerika van de Portugese Cartograaf Diego Ribeiro uit 1529 wordt Suriname, net als grensland Guyana, bestempeld als de ‘Wilde Kust’.
(tegenwoordig de Corantijnrivier). De Guyana’s zijn van nature een regio met een grote biodiversiteit en staan bekend om de vele waterwegen die de verschillende inheemse volkeren beheersten via een netwerk van dijken, dammen, kanalen, bermen en heuvels. Grote bosgebieden waar bijvoorbeeld veel palmsoorten groeiden, werden beheerd voor de productie van onder meer fruit, olie, zetmeel, wijn, brandstof en bouwmateriaal. Tussen de palmen werd cassave geplant.1
De Engelse majoor John Scott, een militair en planter die werd benoemd tot geograaf van de Engelse koning, haalt in zijn reisverslagen aan dat in de zeventiende eeuw ongeveer zevenhonderd Cariben en 1400 Paracutto families woonden langs de Marowijne en zo’n vijfduizend Cariben langs de Suriname , Commewijne , Saramacca, Coppenameen Corantijnrivier.2 Aan de bovenloop van de Surinamerivier en aan de Saramaccarivier woonden ook nog 1400 Tuuromakken en aan de bovenloop van de Corantijn ruim 1200 Sapayos. Arawakken vestigden zich rond het jaar 500 ook in het Guyanagebied en verdreven daar waarschijnlijk de andere volken. Op hun beurt werden zij in circa 1100 door de Cariben verdreven. Terwijl ze met elkaar in een strijd verwikkeld raakten, vielen de Europeanen het westelijk halfrond binnen.3
Met de komst van deze Europese bezetters onderging GrootGuyana grote veranderingen. Ze brachten onder meer tomaten, chocolade, koren, tabak, suikerriet en koffie mee, maar ook muskieten, kakkerlakken, honingbijen, ratten en epidemische ziekten zoals pokken, influenza, hepatitis, tuberculose, difterie, cholera en tyfus, die veel voorkwamen in Europa en Azië. Deze ziekten zorgden binnen een decennium voor de grootste demografische ramp voor de inheemse bevolking, omdat velen eraan overleden.4 De aanwezigheid van varkens en kippen, die tot op de dag van vandaag deel uitmaken van de ‘eiwitvoorraad’ van heel wat Afro Surinamers, is ook aan de komst van de Europeanen te danken.
De economische belangstelling voor Suriname begon met Engelse expansionisten in 1630. Zij begonnen met het cultiveren van tabak en winnen van hout. Onder het beleid van Engelsman sir Francis Willoughby, gouverneurgeneraal van WestIndië, zetten de eerste slaafgemaakte Afrikanen ruim 370 jaar geleden voet aan wal in Suriname om er suikerriet te telen. Om hun economische belangen militair te beschermen bouwden de Britten een fort niet ver van waar nu Paramaribo ligt. Aangestoken door de economische successen van de Engelsen veroverden de Zeeuwen onder leiding van Abraham Crijnssen de kolonie Suriname in 1667. Met de vrede van Breda kwam Suriname datzelfde jaar nog in handen van Nederland. Het aantal witte kolonisten (onder wie zo’n 500 gezinnen), Joodse planters en slaafgemaakten (circa 2500) was in totaal ongeveer 4000. De ruim 1200 Engelsen die toen in Suriname verbleven, trokken na de Zeeuwse verovering van Suriname naar Jamaica.5
De periode van 1499 tot 1650 wordt beschouwd als een tijdperk waarin de lokale bewoners van GrootGuyana geconfronteerd werden met nietaflatende pogingen van Europese expansionisten om hun woon en leefgebied over te nemen. Tussen 1678 en 1684 hebben de Cariben en Arawakken in het kustgebied van Suriname fel gestreden tegen de militaire overname van het gebied door de Europeanen.6 Toen Suriname in 1667 in Nederlandse handen terechtkwam, was het namelijk al wettelijk geregeld dat de Inheemsen tot slaaf konden worden gemaakt. Priary, een kapitein van de Cariben, verklaarde met ondersteuning van de Arawakken de Nederlandse bezetters in 1678 de oorlog, die duurde totdat de toenmalige regeerders vrede met hen sloten in 1684. Dat moest wel, want de Cariben en Arawakken vielen in die periode de plantages vanaf Perica aan, in het huidige Marowijne district, tot aan de Parakreek in het huidige district Para. Afrikaanse slaafgemaakten werden er toen ook door de Cariben toe aangezet om de plantages te ontvluchten. Via de tactiek van verdeel en heers werden de Cariben van het westen (Corantijnrivier) door de Europese bezetters uitgespeeld tegen de Cariben in het oosten (Marowijnerivier). Uiteindelijk hebben de Cariben, Arawakken en Warraus met hulp van Afrikaanse slaafgemaakten vrede kunnen afdwingen in 1686, waarbij ze voor zichzelf een aantal fundamentele vrijheden hebben weten te verwerven, of beter gezegd teruggekregen, zoals de erkenning van hun leefgebieden en gezagsdragers en de stopzetting van slavenarbeid voor hun leden.7
Met het vertrek van de Engelse planters en de aanvallen van de Cariben gaven de Zeeuwen de kolonie op. Die werd daarom in 1683 officieel overgedragen, eerst aan de WestIndische Compagnie (wic ) en enkele maanden later aan de geoctrooieerde Sociëteit van Suriname. Dat was een samenwerkingsverband tussen het stadsbestuur van Amsterdam, de wic en de familie Aerssen van Sommelsdijck. Samen bestuurden zij vanaf dat moment Suriname. De inheemsen hadden geen zeggenschap meer over het gebied van hun stamouders. De verdeeldheid onder hen, en ook tussen hen en de slaafgemaakten die zich van het plantage systeem hadden bevrijd, leidde ertoe dat de Nederlandse bezetters stand hebben kunnen houden in de kolonie.
Suriname was niet meer de ‘Wilde Kust,’ maar werd door toedoen van Europese kolonisten onderdeel van een economisch systeem dat de belangen moest dienen van kapitaalkrachtige particulieren en staatslieden in zowel Engeland (voor een korte periode weliswaar) als Nederland (gedurende drie eeuwen). De politiekbestuurlijke regie van de kolonie was in handen van de Nederlandse StatenGeneraal. De gouverneur had het hoogste gezag in politieke en militaire zaken. Economische belangen werden verdedigd door een politie en militairapparaat; ook de juridische constellatie moest economische belangen waar nodig verdedigen, beschermen of regelen.8
◼◼◼ Keti Koti (verbroken en gebroken schakels)
Ruim 300 000 Afrikanen zijn (tussen 1650 en 1810) vanuit gebieden die we nu kennen als Congo, Kameroen, Togo, Benin, Ghana, Nigeria en Ivoorkust, onder dwang en gesel naar Suriname gebracht om tegen alle menselijke principes van gelijkheid, menselijkheid en menswaardigheid zwamp en bosgebieden in cultuur te brengen. Deze heterogene Afrikanen werden ‘identiteitsloze’ wezens en ‘bezittingen’ van de plantage eigenaren. De slaafgemaakten hebben onder mensonterende omstandigheden ongeveer zevenhonderd plantages aangelegd in vooral laaggelegen (zwamp)gebieden. Het ging om plantages van tussen de honderd en duizend hectare die veelal een rechthoekige vorm hadden en waarop ze gedwongen waren te werken.
De drang tot overleving en de drang naar vrijheid heeft hen bij elkaar gebracht en aangezet tot vluchten. Enkelen van hen vonden deze vrijheid ook daadwerkelijk en vormden nieuwe gemeenschappen in de bosgebieden om de plantages heen. Zij werden marrons genoemd en hebben met hun strijd een zekere zelfstandigheid en integriteit van hun gemeenschap kunnen realiseren: zij beschikken over een eigen woon en leefgebied, met daarbinnen een eigen gezagsstructuur en rechtspraak. De Nederlandse koloniale overheid bleef er alles aan doen om controle te krijgen over deze marrongemeenschappen in het binnenland door middel van vredestraktaten. Die gaven de marrons het recht zelfstandig te leven in bepaalde gebieden, en in ruil daarvoor mochten zij onderling geen verbonden sluiten en werden ze gedwongen gevluchte slaafgemaakten uit te leveren aan de Nederlandse overheid. Uit verzet hebben zij zich niet altijd aan deze eisen gehouden. Rond 1837 werden hernieuwde vredestraktaten getekend, de zogenaamde Akte van Verband, tussen de koloniale overheid en het hoogste traditioneel gezag van de marrons. Daarmee wilde de overheid de marrongemeenschappen dienstbaar maken aan de plantagekolonie, wat nauwelijks gelukt is. Na de emancipatie in 1863 van de slaafgemaakten was er geen angst meer voor aanvallen van marrons en was het ook niet meer nodig hun bewegingsvrijheid te beperken.9
De koloniale machten hebben met de slavenhandel en de slavernij circa vierhonderd jaar lang schakels verbroken in de evolutionaire keten die Afrikanen vormden met hun Schepper, voorouders, natuurlijke omgeving, familie en stamtradities, kinderen en zichzelf. Op 1 juli 1863 werden de slaafgemaakten bevrijd van hun ijzeren ketens, maar zij zaten en zitten nog steeds vast aan mentale ketens omdat er vitale schakels in hun persoonlijk, geestelijk, sociaal en cultureel leven kapot zijn gemaakt. De effecten daarvan is wat nu doorwerking genoemd wordt. Toch hebben de slaafgemaakten met hernieuwde kracht en energie acties ondernomen en voor zichzelf en hun nageslacht bepaalde collectieve bestaanszekerheden gecreëerd. Een daarvan is communaal grondbezit: het in collectief eigendom hebben van grond in de districten Coronie en Para en collectieve rechten op de grond in het binnenland.
◼◼◼ Afro Surinaamse tribale gemeenschappen in het binnenland
In tegenstelling tot andere landen in het Caribisch gebied hadden de marrons in Suriname een vrij groot leefgebied ter beschikking. De gemeenschappen die zijn gesticht door marrons die zich met vereende moed aan het slavernijsysteem hebben onttrokken, waren buiten bereik van de koloniale krachten gesticht in moeilijk toegankelijke gebieden, al dan niet dicht langs de rivieroever, ver voorbij de uitdagende sula (stroomversnellingen). Elk ogenblik konden dorpen worden aangevallen door legerexpedities.
De formatie van de Saamaka en de Matawai tot stam vond plaats in de zestiende eeuw, terwijl de formatie van de Ndyuka, Aluku, Paamaka en Kwinti in de achttiende eeuw eeuw begon. In de tijd van de vredestraktaten lag het aantal leden van de twee grootste marronstammen Ndyuka en Saamaka tussen de vijfentwintighonderd en drieduizend; de overige marronstammen bestonden uit niet meer dan driehonderd mensen. De marrongemeenschappen hebben zich kunnen handhaven (als stam) door het ontwikkelen van communicatie en gezagsstructuren zoals de krutu (een openbare vergadering waarbij bestuursaangelegenheden en rechtsgeschillen worden behandeld), traditionele gezags en familiestructuren, een eigen taal en rechtspraak en shifting cultivation, waaruit hun connectie met Afrikaanse tradities blijkt. Deze Afro Surinaamse tribale gemeenschappen in het binnenland konden zich handhaven in een bosrijke omgeving door de kennis die zij uit Afrika hadden meegenomen te bundelen met kennis die zij hadden opgedaan in het contact met de lokale bevolking. De ruim 175 marrondorpen die tegenwoordig over zijn, zijn omringd door natuurlijke hulpbronnen. Daarnaast zijn er ook veel Afro Surinaamse mannen van het binnenland actief geweest in de goudwinningsactiviteiten. Toch is er in de afgelopen zestig jaar geen significante verbetering in de welvaartssituatie van de dorpsgemeenschappen te zien. Daar zijn allerlei verklaringen voor te vinden, zoals de moeilijke toegang tot bancaire financiering, de fysieke afstand tot Paramaribo, waar de afzetmarkten gevestigd zijn, en de impact die de Binnenlandse oorlog tussen 1987 en 1992 gehad heeft. De Afro Surinaamse dorpsgemeenschappen hebben een tribale levenswijze ontwikkeld en strijden al jaren voor de erkenning van hun collectieve rechten. Die strijd moeten zij voeren binnen een rechtssysteem dat (een koloniale oorsprong heeft en) uitgaat van het domeinbeginsel dat het primaat geeft aan individueel grondbezit en nog geen collectief grondbezit erkent of regelt. Dat grond in Suriname gebruiksgoed is geworden heeft ongetwijfeld koloniale wortels die teruggaan tot het feodalisme in Europa. De Spaanse kolonisatoren hebben het nulle terrebeginsel geïntroduceerd, wat inhield dat grond niet kon worden verkregen buiten een grondheer om. Het domeinbeginsel stamt van deze tijd en houdt in dat alle grond domein van de staat is tenzij ander recht van eigendom daarop kan worden bewezen (art. 1 Decreet Beginselen Grondbeleid).10
◼◼◼ De Afro Surinaamse gemeenschappen in Paramaribo, Coronie en Para De geografische inrichting van Suriname in districten had direct te maken met de afschaffing van de slavernij of beter gezegd met het staatstoezicht op 1 juli 1863. Het land kreeg vijftien buitendistricten en één stadsdistrict (Paramaribo) die vielen onder het koloniaal gezag en die werden bestuurd door benoemde commissarissen uit Nederland. In 1985 werden de grenzen van deze districten wederom gewijzigd, en Suriname telt thans tien districten met dezelfde bestuursvorm. Ook Paramaribo heeft een koloniale ‘voetafdruk’ die nog zichtbaar is in haar geografische situering, in de ruimtelijke inrichting ervan (het fort en de kerk en overheidsgebouwen), aan de namen van de straten, de aangelegde infrastructuur en de bevolkingssamenstelling.
Planters die niet terugkeerden naar Nederland en niet langer op de plantages een bestaan konden opbouwen verhuisden naar Paramaribo, waar zij de economische en politieke elite van de kolonie vormden. Er ontstond in de negentiende eeuw een aparte klasse van ambtenaren en na 1863 vormde zich ook een handelselite in Paramaribo. Er waren niet veel ambachtslieden in de stad, die bevonden zich eerder op de plantages onder de slaafgemaakten. Daar werkten ze voor de plantage eigenaar. Met de toename van het aantal vrije kleurlingen nam het aantal ambachtslieden (zoals schoenmakers, bakkers en timmerlieden) toe. De vrijverklaarden boden hun diensten aan stadsbewoners aan of teelden op kleine gronden gewassen om in hun behoefte te voorzien. Huisbedienden en ambachtslieden die geen verplichting hadden tot contractarbeid tijdens het staatstoezicht trokken naar Paramaribo om er te werken, hun diensten aan te bieden of hun waar te verkopen. Paramaribo telde rond de afschaffing van de slavernij ongeveer 20 000 inwoners, vandaag de dag zijn dat er ruim 250 000.11 De nazaten van de slaafgemaakte Afrikanen hebben zich tijdens en na de afschaffing van de slavernij voornamelijk gevestigd in en aan de rand van het stadscentrum, in de buitenwijken van Paramaribo en in gebieden die liggen in de districten Coronie, Para, Marowijne, Brokopondo en Sipaliwini. In Paramaribo hebben (de nazaten van) de slaafgemaakten, die om uiteenlopende redenen op de plantages en in het binnenland waren gebleven, zich na de emancipatie gevestigd in en rondom het stadscentrum op lange erven, waarop verschillende huizen werden gebouwd en waarin verschillende families woonden, de zogenaamde ‘prasi oso’ (erf met meerdere woningen).12 Pas in de jaren zestig, zeventig en tachtig veranderde dit met de bouw van grote aantallen identieke volkswoningen zoals Beekhuizen, Tammenga, Flora A en B, Geyersvlijt, Hanna’s Lust en Latour. Een aantal van deze volksbuurten wordt bewoond door overwegend Afro Surinamers van een min of meer gelijke sociaaleconomische status en maatschappelijke positie. Er kwamen ook nieuwe verkavelingen met woningen die door Afro Surinamers in het binnenland worden bewoond, zoals Ramgoelam, Menkendam, Pontbuiten, Wintiwai en Ephraimzegen.
Het district Coronie, met als hoofdplaats Totness, de oudste koloniale vestigingsplaats in Suriname, heeft een vruchtbare kustvlakte met zand en schelpenrotsen en kende bloeiperiodes in de jaren zestig, zeventig en tachtig, met hoge producties van honing, kokosolie, vee en rijst. Coronie bestaat uit circa vierduizend personen, van wie negentig procent AfroSurinamer is. Het district kent van oudsher geen marrons, want de slaafgemaakten vluchtten juist het diepe binnenland in. Met de afschaffing van de slavernij en in de periode van het staatstoezicht moesten plantage eigenaren de vrijgemaakten betalen. Dit bleek economisch niet haalbaar, en ter compensatie verkavelden de plantage eigenaren de meeste plantages voor en op naam van de arbeiders. Het uitblijven van de economische ontwikkeling in deze plantages wordt door juristen toegeschreven aan de boedelproblematiek, het structureel uitblijven van boedelverdeling op naam van de individuele erfgenamen.13 Hiermee zou worden voorbijgegaan aan ‘de aspiraties van de voorouders’, die met de koop van de plantages zichzelf en hun nageslacht een levenslange en collectieve bestaanszekerheid wilden geven.14 De aanleg van een waterkerende dam in de jaren zeventig heeft volgens landbouwer Alexander Feller het ecosysteem aan de kust sterk beïnvloed. Het samenspel tussen het zoete zwampwater en het zoute zeewater raakte zodanig verstoord dat de landbouwgronden en kokospalmen (het boegbeeld van Coronie) niet meer op natuurlijke wijze werden bevloeid en gevoed.15 Het zeewater drong ver de plantages binnen, de Parwabomen gingen dood en de regering achtte de bouw van een zeedijk noodzakelijk, omdat de OostWestverbinding (een van de belangrijkste verkeersaders in Suriname, waarlangs de meeste Afro Surinaamse Coronianen wonen) gevaar liep. De visserijsector, wat voor de Coronianen een belangrijk middel van bestaan was, kwam door de ontregelde waterhuishouding in de problemen, evenals de rijstteelt en de parwabomen, waarin honingbijen huizen.
Het district Para werd in 1968 ingesteld en is genoemd naar de Pararivier. In 1982 werd het grondgebied van Para vijfmaal groter, met als hoofdplaats Onverwacht. Het district kent thans ruim 25 000 inwoners, met als grootste etnische groep Afro Surinamers. Het heeft de enige internationale luchthaven en had tot 2014 de grootste economische ‘verdiener’ in Suriname: een volledig geïntegreerde aluminiumindustrie (bauxietaluinaarde aluminium). Ook is Para de bron van de drinkwatervoorziening van Paramaribo en kent het de meest bezochte toeristische oorden in het land. Na de afschaffing van de slavernij en het einde van het staatstoezicht kwamen vele plantage eigenaren in Para in liquiditeitsproblemen. Ze verkochten hun plantages op veilingen of aan de vrijverklaarden. De plantages werden geleid door een plantagebestuur waarin afgevaardigden van de koopfamilies participeerden. Ze hadden geen wettelijke basis, maar genoten wel erkenning door de overheid. Dat gebeurde bij de koop van grond ten behoeve van de aanleg van de spoorbaan, het districtscommissariaat en de bauxietontginning. Voorheen kenden de plantages ook een traditionele gezagsstructuur (met dorpshoofd, basya en dorpsoudsten gelinkt aan elke koopfamilie) die gelijkenis vertoonde met de structuur die nu nog voorkomt in het binnenland. Het functioneren van de gemeenschap volgde WestAfrikaanse geloofstradities en culturele tradities. Het gouvernement van Suriname liet zich niet in met de interne plantagesamenleving.
De vrijverklaarden vielen na de afschaffing van de slavernij onder de belastingplicht die werd berekend over de huisraad, de huurwaarde en andere persoonlijke bezittingen. Ze hebben twee jaar lang verzet geboden en de belastingverhoging van 1886 niet betaald. De strijd gaat door, aldus de Federatie van Paraplantages in een proclamatiedocument van 13 maart 2016. Afro Surinamers zullen indachtig het leed en verzet van hun voorouders tijdens het slavernijverleden meer kritisch inzicht moeten ver
— NEDERLANDSE KOLONIALE SLAVERNIJ WERELDWIJD
krijgen in de factoren die hun inspanningen voor het bereiken van welvaart en welzijn schaden, stagneren, dwarsbomen, verzwakken en diskwalificeren; in de uitingen van doorwerking van het slavernijverleden; in de kracht, verworvenheden, rijkdommen, kennis, ervaringen, wijsheden, tradities en praktijken die ingezet moeten worden om immaterieel welzijn en duurzame materiële welvaart te bevorderen; en in de strategieen, doelen en hoofdactiviteiten die daarvoor nodig zijn.