11 minute read
18. Slavernij in Nederlands Noord Amerika
Op 29 mei 1664 werden in NieuwAmsterdam twintig mannen, negen vrouwen en een kind verkocht aan de hoogste bieders. Ze waren twee dagen eerder met elf anderen – die volgens Petrus Stuyvesant, directeurgeneraal van de kolonie NieuwNederland, te oud en zwak waren om geveild te worden – aan boord van het schip de Musch aangekomen na een reis die een maand had geduurd en op Curaçao was begonnen. Onder hen bevond zich een moeder met kind, die samen voor 360 gulden werden gekocht door Nicolas Verleth. Wie was deze vrouw? Waar kwam ze vandaan? Hoe oud was haar kind? Wat zou er met hen in NieuwNederland gebeuren? Antwoorden op die vragen zullen we waarschijnlijk nooit vinden. In Nederlandse documenten uit die tijd staan zij slechts vermeld als ‘een negerin met een kint’.1
Nederlandse slavernij, de slavenhandel, en slaafgemaakte mensen hadden een ongekende invloed op de ontwikkeling van NieuwNederland en later New York en New Jersey. Binnen enkele jaren nadat de eerste Europese families zich in 1624 in dit gebied vestigden werden slaafgemaakte Afrikanen naar de Nederlandse kolonie gebracht. De slavernij werd dus al vroeg geïntroduceerd door de WestIndische Compagnie (wic ) en bleef prominent aanwezig in de regio, ook in de NederlandsAmerikaanse gemeenschappen, zelfs lang nadat de wic het gebied aan de Engelsen was kwijtgeraakt. In New York werd de slavernij pas in 1827 afgeschaft. In New Jersey, waar generaties lang Nederlandse nazaten van kolonisten mensen in slavernij hielden, gebeurde dat na vele jaren van geleidelijke emancipatie pas volledig aan het eind van de burgeroorlog in 1865.
◼◼◼ Slavernij in NieuwNederland
Recent onderzoek laat zien dat slaafgemaakte Afrikanen belangrijk waren voor de Nederlandse kolonisatie in NoordAmerika. Om dat gebied effectief te kunnen koloniseren had de wic leden van een niet oorspronkelijke bevolking nodig, maar het was niet altijd makkelijk om Europese kolonisten aan te trekken. Slaafgemaakte Afrikanen werden zodoende gebruikt om het land te bevolken, te ontwikkelen en te verdedigen. Als gedwongen arbeiders droegen zij bovendien bij aan de totstandkoming van een goede infrastructuur en aan het ontbossen van het land en werkten ze in de landbouw. Een deel van hun werkzaamheden verrichtten ze geketend, soms zij aan zij met gevangenen. Slaafgemaakte Afrikanen vertegenwoordigden een zeker economisch ‘kapitaal’ en ze werden regelmatig verhuurd of verkocht. Gedurende de zeventiende eeuw kochten individuen steeds vaker zelf slaafgemaakte mensen voor onder andere hulp in het huishouden, assistentie in de werkplaats en werk op boerderijen en plantages. Al werden zij overal te werk gesteld – van Fort Casimir aan de Delaware River tot aan Huys de Hoop in het hedendaagse Connecticut – de meeste slaafgemaakte mensen in de NoordAmerikaanse kolonie woonden in NieuwAmsterdam, de nederzetting op het zuidelijke puntje van Manhattan.
Een koperslijst uit zeventiende-eeuws Nieuw-Nederland. Op dergelijke lijsten worden slechts de naam en kosten van de slaafgemaakten en de namen van de kopers en verkopers vermeld.
De wic claimde een enorm gebied in NoordAmerika, maar in werkelijkheid controleerde men alleen een gering aantal nederzettingen. De meeste gebieden bleven in handen van de oorspronkelijke bewoners. In de omgevingen van de Nederlandse nederzettingen waren de verhoudingen met de lokale bevolkingen vaak gespannen, uiteraard was dat vooral het geval wanneer kolonisten of de wic hun controlegebied probeerden uit te breiden. In de omgeving van Manhattan escaleerde door toedoen van directeurgeneraal van NieuwNederland Willem Kieft de relatie met de Munsee sprekende Lenape bevolking, wat tot een jarenlange strijd leidde. Tijdens dat conflict, dat als Kiefts Oorlog wordt herinnerd, verloren honderden kolonisten en Munsee het leven. De Pavonia Massacre (1643) is een van de bekendste en brutaalste aanvallen van de Nederlanders op een Munsee gemeenschap. In Kiefts Oorlog werden slaafgemaakte Afrikanen bewapend en ingezet in de strijd. Een aantal van hen kreeg land ten noorden van NieuwAmsterdam, in een gebied dat wel wordt beschouwd als een buffer tegen aanvallen van de Munsee. Een ander voorbeeld: tijdens oorlog met de Esopusbevolking in het gebied rond wat toen Wiltwijck was – een nederzetting in de Hudson Valley – maakte de wic gebruik van slaafgemaakte mannen om tegen de Esopus te vechten en zo de Nederlandse kolonisten te beschermen. In die strijd werden Esopusmannen gevangengenomen en naar Curaçao verscheept om daar ‘nevens de negros’ te werken voor de compagnie.2
Historici hebben vooral geschreven over de slaafgemaakte mannen en vrouwen die voor de wic werkten. Een aantal van hen verwierf een gedeeltelijke vrijheid ondervoorwaarden die, omdat ze niet geheel vrij waren, halve vrijheid of half-freedom wordt genoemd. Ze waren bijvoorbeeld verplicht om nog steeds regelmatig werk voor de Compagnie te verrichten, en hun kinderen bleven vaak ‘in bezit’ van de wic . Dat die slaafgemaakte Afrikanen redelijk veel aandacht hebben gekregen in de geschiedschrijving is niet verrassend. Ze worden namelijk, in tegenstelling tot hun eerdergenoemde lotgenoten, in de documenten wel bij naam genoemd –zoals Sijmon Congo, Manuel de Gerrit de Reus, Domingo van Angola, Cleijn Manuel en Marijken van Angola.
Manuel de Gerrit de Reus van Angola, bijvoorbeeld, komt voor in verschillende documenten. Zo weten wij dat hij lid was van de NieuwAmsterdamse Nederlands Hervormde Kerk en dat hij zijn zoon Michiel daar op 16 maart 1642 liet dopen. Hij verscheen ook een aantal malen voor de directeurgeneraal en de raad van NieuwAmsterdam, het uitvoerend en wetgevend bestuursorgaan van de kolonie. De Reus wordt in de zogeheten ‘minuten’ van de raad uit 1641 genoemd als een van de negen verdachten van de moord op Jan Premero, die eveneens door de wic in slavernij werd gehouden. Hij werd schuldig bevonden aan de moord, maar overleefde zijn executie door ophanging op wonderbaarlijke wijze, waarna hem gratie werd verleend. Drie jaar later verwierf hij samen met tien andere slaafgemaakte mannen en hun echtgenotes een halve vrijheid. Zij waren vrij op voorwaarde dat zij jaarlijks de wic een bepaalde som betaalden en de organisatie bijstonden wanneer dat nodig was. Bovendien zouden hun kinderen (inclusief toekomstige kinderen) eigendom van de Compagnie blijven.3 Die echtparen kregen land ten noorden van NieuwAmsterdam, waar een groeiende gemeenschap van Zwarte NieuwNederlanders ontstond.
Uit de namen van de mannen en vrouwen die in deze gemeenschap leefden – zoals Paulo Angola, Reytory van Angola, Sijmon Congo, Pieter Santomee, Antonij Portugies – blijkt dat een groot aantal van hen afkomstig waren uit gebieden in onder andere São Tomé, Kongo en Angola. De IberischKatholieke voornamen vormen ook een indicatie dat zij uit gebieden met een sterke Portugese en katholieke invloed kwamen, wat in grote delen van WestCentraal Afrika het geval was. Die christelijke achtergrond heeft hen er mogelijk deels toe bewogen te participeren in de Nederlands Hervormde Kerk. Maar zij vormden een minderheid. Net als over de moeder en het kind die in 1664 aan Nicolas Verleth werden verkocht, weten we nog weinig over de slaafgemaakten die niet bij naam in de documenten voorkomen.
Tussen 1627 en 1664 zijn volgens de Slave Voyages database rond de duizend slaafgemaakte mensen naar NieuwNederland gebracht middels de interkoloniale en transAtlantische slavenhandel. Dat gebeurde vaak aan boord van schepen zoals de Musch, die diverse goederen van het Caribisch gebied naar NieuwNederland transporteerden. Alleen de schepen ’t Witte Paert (1655) en de Gideon (1664) werden specifiek ingezet om mensen van Afrika naar NoordAmerika te brengen. Slaafgemaakte mannen, vrouwen en kinderen werden vaak maanden op deze schepen vastgehouden, onder erbarmelijke omstandigheden. Velen van hen overleefden de reis niet en degenen die in NieuwNederland aankwamen waren vaak ziek, ondervoed en getraumatiseerd. In NieuwNederland werden deze mannen, vrouwen en kinderen door de wic te werk gesteld of, meestal via openbare veilingen, verkocht. Een deel van de mensen die aan boord van de Gideon in NieuwAmsterdam arriveerden werd naar de Amsterdamse stadskolonie NieuwerAmstel gebracht. In een aantal gevallen werden slaafgemaakte mannen, vrouwen en kinderen in de Engelse koloniën Virginia en Maryland verkocht.
Toen de Engelsen in 1664 NieuwNederland overnamen, beheersten ze het gebied (nog) niet permanent. Tijdens de Vrede van Breda (1667) kwamen Nederland en Engeland onder andere overeen dat Engeland het gebied in NoordAmerika mocht houden, terwijl Suriname, voorheen een Engelse kolonie die eerder in 1667 door Nederlanders werd veroverd, in Nederlandse handen bleef. Deze overeenkomst werd echter verbroken toen Nederland de NoordAmerikaanse kolonie in augustus 1673 heroverde. Het werd nu Nieuw Oranje genoemd, maar het bleef ditmaal niet lang Nederlands bezit. Binnen een jaar werd in de Vrede van Westminster (1674) afgesproken dat Nederland de voormalige Engelse kolonie Suriname mocht houden in ruil voor een permanente overgave van het gebied in NoordAmerika.
◼◼◼ Ontwikkelingen na het verlies van NieuwNederland
Nadat Nederland de kolonie aan de Engelsen verloor bleven Nederlandse kolonisten en hun nazaten invloedrijk in het gebied. Velen van hen hielden mensen in slavernij. De slaafgemaakten spraken vaak Nederlands, kookten Nederlands eten en vierden Nederlandse feesten zoals Pinksteren. Zo was wat in New York ‘Pinkster’ werd genoemd aan het eind van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw een uitgebreid feest voor veel slaafgemaakte New Yorkers.
Al maakte het slaafgemaakte deel van de bevolking gemiddeld minder dan vijftien procent uit van het totaal, in delen van onder andere het NederlandsAmerikaanse Kings County, tegenwoordig beter bekend als Brooklyn, bedroeg dat in 1790 rond de dertig procent. In die gemeenschappen hielden bijna driekwart van de huishoudens mensen in slavernij. Leden van de familie Van Brunt, bijvoorbeeld, waren prominente slavenhouders. Volgens de 1755 Census of Slaves, waarvoor men alleen volwassenen telde, hield Rutgert van Brunt junior zes mannen en vier vrouwen in slavernij.4 Nederlandse nazaten in NoordAmerika hadden in veel gevallen connecties met inwoners van Nederlandse koloniën in het Caribisch gebied, en bezaten daar in sommige gevallen ook plantages.
De Nederlands Hervormde kerk speelde aanvankelijk een belangrijke rol in veel van deze NederlandsAmerikaanse gemeenschappen. Maar in de achttiende eeuw waren er aanzienlijk minder slaafgemaakten aanwezig in deze kerken. Sommige documenten geven aan dat dat deels het gevolg was van oppositie door witte kerkleden, die ‘hun’ kerk niet met slaafgemaakte Zwarte mensen wilden delen. Zij beschouwden hen onder andere als vervloekt en zielloos. Bovendien hielden dominees, zoals Theodardus Polhelmus en Martinus Schoonmaker, vaak zelf mensen in slavernij.5
Slavernij kon alleen in stand worden gehouden door geweld, wetgeving, surveillance en intimidatie. Slaafgemaakte vrouwen, mannen en kinderen vochten voor hun vrijheid. Hoewel zij niet zonder toestemming mochten reizen of handel mochten drijven overtraden ze regelmatig de vele regels die bedoeld waren om hun activiteiten te beperken. Ze ontwikkelden manieren om zich door de steden en over het platteland te begeven zonder op te vallen. Vaak was dit tijdelijk, bijvoorbeeld om familie of vrienden op te zoeken, maar ze probeerden ook regelmatig definitief aan de slavernij te ontsnappen, wat onder meer blijkt uit het feit dat eigenaren middels advertenties op zoek waren naar hun mensen. En het bleef niet bij individueel verzet. In 1712, bijvoorbeeld, kwamen slaafgemaakte New Yorkers gezamenlijk in opstand. Volgens gouverneur Robert Hunter begon het verzet toen een gebouw in brand werd gestoken. Vervolgens werden witte New Yorkers die naar het vuur kwamen kijken tegengehouden door slaafgemaakte New Yorkers die zich hadden bewapend met onder andere bijlen, messen en pistolen. Tijdens het verzet werden negen witte New Yorkers, waaronder Nederlandse nazaten, gedood. Verschillende anderen raakten gewond. Toen de gouverneur een militie inzette vluchtten de opstandelingen de bossen in ten noorden van de stad. Een aantal van hen werd gearresteerd. Zes opstandelingen pleegden zelfmoord voordat zij gevangen konden worden genomen. Uiteindelijk werden eenentwintig slaafgemaakte New Yorkers berecht en op gruwelijke wijze publiekelijk geëxecuteerd in een poging door met dergelijk vertoon van wreedheid verder verzet te voorkomen.
Sojourner Truth, ook wel bekend als Isabella Baumfree, was waarschijnlijk de bekendste slaafgemaakte New Yorker. Zij werd beroemd door haar werk als abolitionist en vrouwenrechtenactivist. Haar speech tijdens de Women’s Rights Convention in Akron, Ohio (1851) is beroemd geworden.
Truth werd aan het eind van de achttiende eeuw geboren in een NederlandsAmerikaanse gemeenschap in de Hudson Valley. Samen met haar broer en haar ouders werd ze in slavernij gehouden door de familie Hardenbergh – totdat Charles Hardenbergh in 1806 overleed. Tijdens een veiling werd de negenjarige Truth verkocht aan een Engelstalige familie. Zij sprak op dat moment alleen Nederlands. Jaren later vertelde ze over haar ervaringen in Narrative of Sojourner Truth: A Northern Slave, een van de weinige boeken waarin wordt verteld over de slavernij in de NederlandsAmerikaanse gemeenschappen vanuit het perspectief van een slaafgemaakte.6 Haar verhaal laat zien dat Nederlandse nazaten tot in de negentiende eeuw, toen in New York de slavernij geleidelijk werd afgeschaft, mensen in slavernij hielden.
◼◼◼ Onderzoek naar Nederlandse slavernij in NoordAmerika
Hoewel slavernij in New York en New Jersey meer dan tweehonderd jaar lang bestond, hebben historici er relatief weinig over geschreven. Slavernij werd (en wordt nog steeds) vaak gezien als iets wat in het zuiden en niet in het noorden van de Verenigde Staten voorkwam. In publicaties over slavernij in New York richtten de auteurs zich vooral op de achttiende en negentiende eeuw, met vaak weinig aandacht voor slavernij tijdens de Nederlandse periode. Joyce Goodfriend was een van de weinige historici die al in de jaren zeventig uitgebreid aandacht aan NieuwNederlands slaafgemaakte bevolking besteedde in haar werk.7
Aan het begin van de eenentwintigste eeuw kreeg de slavernij in New York aanzienlijk meer aandacht in de Verenigde Staten, grotendeels als gevolg van de ontdekking van de Afrikaanse begraafplaats in Manhattan, nu beter bekend als de African Burial Ground, in 1991. Diverse publicaties over de slavernij, vooral in New York City, volgden op die ontdekking, en in 2004 opende de NewYork Historical Society de ‘Slavery in New York’ expositie, een belangrijke tentoonstelling die de voor velen onbekende geschiedenis van de lokale slavernij met het publiek deelde.8
Sindsdien is er vooral in de Verenigde Staten veel meer over de Nederlandse slavernij in New York en in NieuwNederland geschreven. Alleen al in de afgelopen tien jaar publiceerden historici Jeroen Dewulf, Nicole Maskiell en Andrea Mosterman boeken over de slavernij in NederlandsAmerikaanse families en gemeenschappen. Bovendien brachten historici Dienke Hondius, Nancy Jouwe, Dineke Stam en Jennifer Tosch in 2017 in Nederland en de Verenigde Staten een gids uit met locaties die van belang waren voor New Yorks Nederlandse slavernijverleden.9 Er zijn vele redenen aan te wijzen voor de toename van de aandacht. Ongetwijfeld speelt het mee dat meer historici in de Verenigde Staten zeventiende eeuws Nederlands kunnen lezen. Daarnaast zijn veel van de documenten door het New Netherland Project vertaald en in toenemende mate digitaal beschikbaar gemaakt. Tot slot worden dergelijke studies steeds vaker ondersteund door onder andere het New Netherland Institute (nni ), de NetherlandAmerica Foundation (naf ), de Gilder Lehrman Institute en het Nederlands consulaat in New York.
Er is nog veel onderzoek nodig om een vollediger beeld te krijgen van de Nederlandse slavernij in NoordAmerika. De geschiedenis daarvan is tot nu toe voornamelijk onderzocht zonder daarbij aandacht te besteden aan soortgelijke situaties die zich elders voordeden. Als gevolg daarvan deden sommige historici het voorkomen alsof slavernij in NieuwNederland uniek was. De afgelopen jaren hebben onderzoekers aangetoond dat dat niet het geval is. Ook wordt uit onderzoek duidelijk dat er transAtlantische connecties bestonden. Zo blijkt bijvoorbeeld dat Nederlandse nazaten in NoordAmerika in de achttiende eeuw vaak nog sterke banden met andere Nederlandse gebieden hadden en dat een aantal van hen plantages bezat in het Caribisch gebied.
Onderzoek in andere delen van Amerika heeft aangetoond dat ook leden van de oorspronkelijke bevolking tot slaaf werden gemaakt. Dat kwam ook voor in New York, maar we weten daar nog vrij weinig over (al staan in documenten geregeld zogenaamde ‘Indian slaves’ vermeld). Tijdens de Nederlands koloniale periode lijkt een dergelijke vorm van slavernij minder gebruikelijk, maar dat betekent niet dat die niet voorkwam. De wic stuurde bijvoorbeeld een groep Esopus in slavernij naar Curaçao. De Nederlandse rol in de mensenhandel in en met NoordAmerika verdient meer aandacht. Nader onderzoek kan uitwijzen hoe belangrijk de Nederlandse slavenhandel met NoordAmerika daadwerkelijk was voor de
Nederlandse en Engelse koloniën. Het kan ook meer licht werpen op de ontwikkeling van Curaçao tot een zogenaamd slaafdepot tijdens de periode dat het onder het bewind van Petrus Stuyvesant stond en dus vanuit NieuwNederland beheerd werd. Daarnaast zouden er publicaties gewijd moeten worden aan de slaafgemaakte mensen zelf. De afgelopen jaren hebben historici laten zien dat het ondanks de schaarste aan documenten die hun perspectieven belichten mogelijk is een completer overzicht van hun geschiedenis te bieden.
NieuwNederland vormde een integraal onderdeel van de zeventiende eeuwse Nederlandse slavenhandel, en slavernij was belangrijk voor de ontwikkeling van de kolonie. Bovendien bleven Nederlandse nazaten in dit gebied tot in de negentiende eeuw prominente slavenhouders en slavenhandelaren. Het is belangrijk dat in Nederland de slavernij in NoordAmerika meer aandacht krijgt in de context van de wereldwijde Nederlandse slavernij.
ErikOdegard (1986) studeerde geschiedenis aan de Universiteit Leiden, waar hij in 2018 promoveerde op de carrières van Nederlandse koloniale gouverneurs in de zeventiende eeuw. Hij werkte onder andere als onderzoeker bij het Mauritshuis en is sinds 2021 bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (iisg ) werkzaam op een door de nwo gefinancierd onderzoek naar particuliere investeerders in NederlandsBrazilië.
Erik Odegard