12 minute read

20. ‘Ik wil niet zwijgen’: slavernij en kolonialisme in en rondom Zuid ­Afrika

Next Article
Literatuurlijst

Literatuurlijst

Op een winteravond in 1793 zei een slaafgemaakte man genaamd Caesar van Madagaskar, op een boerderij in de buurt van Tulbagh in het zuiden van Westkaap: ‘Ik wil niet zwijgen, en ik moet mijn recht van spreken behouden’. Hij sprak deze betekenisvolle woorden uit in een felle woordenwisseling met de man die claimde zijn eigenaar te zijn, de vrijburger (kolonist) Daniel Malan. Caesar en twee andere slaafgemaakte mannen zaten in de keuken van de boerderij toen Malan rond half negen ’s avond binnenkwam en hun vroeg waarom ze nog niet in bed lagen, aangezien er de volgende ochtend veel werk te doen was. Caesar antwoordde dat hij zijn eigen tijd wel kon indelen. Malan maande hem bij herhaling zijn mond te houden, maar Caesar weigerde. Toen Malan hem met een sjambok sloeg, pakte Caesar die zweep, het symbool van de gewelddadige onderdrukking op de Kaap, af en brak hem doormidden.1

Caesar van Madagaskar was een van de duizenden slaafgemaakte mensen op Kaap de Goede Hoop. De netwerken van gedwongen migratie waarin de slaafgemaakte mannen, vrouwen en kinderen samen met misdadigers en ballingen werden vervoerd, strekten zich uit van de Kaap tot de Indische Oceaan. De slaafgemaakte mensen op de Kaap werden van elders aangevoerd om op het land te werken. Naarmate de landbouw toenam, ondervonden steeds meer lokale Khoikhoi­ en San­gemeenschappen de gevolgen van de Nederlandse aanwezigheid. Daar kwamen zowel de slaafgemaakte mensen als de Khoisan (de verzamelnaam voor de Khoikhoi­ en San­bevolking) tegen in opstand.

◼◼◼ Slavernij en slavenhandel

De Kaapkolonie begon in 1652 als weinig meer dan een verwilderde tuin en een gammel houten fort met een tweeledig doel: de Engelse rivalen buitenhouden en de Nederlandse schepen die de verraderlijke Kaap tussen de Indische en de Atlantische Oceaan moesten ronden, bevoorraden.

Tussen 1638 en 1710 speelde Mauritius eenzelfde rol voor Nederland.

De voc ­nederzetting op Mauritius fungeerde als verversingsstation. Het eiland bleek een bron van ebbenhout en fungeerde als basis om de banden met Madagaskar aan te halen, dat een belangrijk knooppunt vormde voor de Nederlandse slavenhandel in de regio. Op Madagaskar troffen de Nederlanders staten aan met diepgewortelde Europese en Aziatische handelsbetrekkingen. De Nederlanders vestigden geen permanente nederzetting op het eiland, maar voc ­schepen en particuliere schepen deden wel de havens aan om slaafgemaakte mensen te kopen die op de Kaap te werk gesteld werden. Ook andere Europese mogendheden kochten slaafgemaakte mensen aan de kust. De Europese vraag veranderde de manier waarop mensen op het eiland tot slaaf gemaakt werden en wakkerde de politieke rivaliteit en oorlog aan. Naarmate de Kaapkolonie groeide, werd Mauritius minder belangrijk voor de voc . In 1658 gaf Jan van Riebeeck, gouverneur van de Kaap, opdracht het eiland te verlaten.2 In de loop van de jaren zestig van de zeventiende eeuw gaf de voc opdracht om de nederzetting te herbouwen. In de decennia daarna lukte het niet om de landbouw op het eiland tot bloei te brengen en in 1710 keerde de voc het eiland opnieuw de rug toe. In 1715 namen de Fransen Mauritius in bezit en herdoopten het Isle de France. Onder hun bewind zou de op slavernij gebaseerde plantageeconomie verder groeien.

Hoe meer macht de Nederlanders kregen op de Kaap, hoe groter de stroom slaafgemaakten richting de kolonie werd. Dat Caesar van Madagaskar zich rond 1790 op de Kaap bevond, was een rechtstreeks gevolg van deze slavenhandel. Aanvankelijk hield de voc zich vooral bezig met slavenhandel langs de westkust van Afrika. De eerste slavenschepen die in 1658 de Kaap aandeden, vervoerden mensen uit Dahomey en Angola. Daarna, in de zeventiende en achttiende eeuw, werden slaafgemaakte mannen, vrouwen en kinderen vanuit Zuid­ en Zuidoost­Azië (India, Sri Lanka), de eilanden in de Indische Oceaan (Madagaskar en Mauritius) en de oostkust van Afrika (Mozambique) gedwongen afgevoerd naar de Kaap. De voc legde al in 1654 de basis voor slavenhandel met Madagaskar. Tussen 1720 en 1730 volgde Delagoa Bay (Mozambique) en later in de achttiende eeuw de gebieden aan de oostkust van Afrika en Zanzibar. De herkomst van slaafgemaakte arbeiders – of in elk geval de plaats waar ze ingescheept werden – valt te herleiden uit de manier waarop ze werden geregistreerd, zoals Caesar van Madagaskar. Hoewel de regio’s waar de meeste slaafgemaakten vandaan werden gehaald in de loop der tijd veranderden, was de slavenbevolking op de Kaap van meet af aan etnisch, taalkundig en cultureel divers.

Een zeegezicht op de Tafelberg en Kaapstad van de Nederlandse Jan Brandes uit 1787. Hij schilderde dit tijdens zijn verblijf in de Kaapkolonie. De vlag geeft de Nederlandse aanwezigheid in het gebied weer.

Slaafgemaakten werden niet alleen door speciale slavenschepen van de voc naar de Kaap gebracht, maar ook op passerende voc ­schepen en buitenlandse schepen die onderweg de Kaap aandeden. Zowel voc ­functionarissen als scheepsbemanningen hielden zich bezig met kleinschalige slavenhandel naar de Kaap. Ze kochten zelf, of namens anderen, slaafgemaakten op en brachten die als handelswaar naar de Kaap om ze daar door te verkopen. Ook buitenlandse slavenschepen op weg naar de Amerikaanse koloniën verkochten een deel van hun menselijke lading op de Kaap. Door deze aanvoer groeide de slavenbevolking op de Kaap gestaag. Maar na verloop van tijd groeide de slavenbevolking vooral door de kinderen die in slavernij werden geboren.

Historisch demograaf Robert Shell schat dat er in de periode 1652 tot 1808 zo’n drieënzestigduizend slaafgemaakte mannen, vrouwen en kinderen naar de Kaapkolonie werden gebracht.3 Zij waren het bezit van de vrijburgers. Er waren aanzienlijke regionale verschillen in het gebruik van slaafgemaakten: de meeste woonden in Kaapstad en de wijn­ en graandistricten in de omgeving (Kaapdistrict, Stellenbosch en Swellendam). De veehouders in het binnenland maakten meer gebruik van Khoisanarbeiders en minder van slaafgemaakte mensen. In 1773 had geen enkele slavenhouder in de kolonie meer dan 101 slaafgemaakte mensen en slechts tien slavenhouders bezaten meer dan vijftig slaafgemaakten. Ook de voc bezat slaafgemaakten, in de Slave Lodge in het centrum van Kaapstad. Tussen 1658 en 1828 woonden daar gemiddeld 467 slaafgemaakte mensen. De loge was daarmee de grootste ‘verzamelplaats’ van slaafgemaakten in de kolonie. 4

Tot 1710 woonden er meer vrijburgers dan slaafgemaakten op de Kaap, maar in de rest van de achttiende eeuw waren slaafgemaakten in de meerderheid. In 1711 woonden er 1771 slaafgemaakten op de Kaap, iets meer dan het aantal vrijburgers. Aan het einde van de eeuw waren beide groepen veel groter: 14 747 slaafgemaakten en 13 830 vrijburgers. Tegen de tijd dat de Britten – die in 1795 de macht in de kolonie overnamen – de slavernij afschaften, in de jaren 1830, was het aantal slaafgemaakten meer dan tweemaal zo groot.

De slavernij, slavenhandel en kolonisatie werkten overal in door. Zoals de historicus Robert Ross het verwoordde, is het huidige Zuid­Afrika een ‘constitutionele continuering van de koloniën’ waar de Europese kolonisten het voor het zeggen hadden. Hun afstammelingen hebben tegenwoordig (in elk geval sinds 1994) politiek minder in de melk te brokken, maar spelen nog steeds wel ‘een hoofdrol in de economie en het sociale leven’ van de voormalige koloniën. Hoezeer de Nederlandse kolonisatie doorwerkt is ook te zien in de taal die sommige Zuid­Afrikanen spreken (het Afrikaans), in het Romeins­Nederlandse rechtsstelsel, en in de religie die de meerderheid van de bevolking belijdt (het christendom), maar ook in het landschap dat ingrijpend veranderde door het verbouwen van geïmporteerde gewassen.

◼◼◼ Het uiteenvallen van de Khoisan­samenleving Het gebied waar de slaafgemaakten naartoe werden gebracht en het land dat de voc toewees aan de vrijburgers, zodat zij dat konden ontginnen, was geen onbewoond gebied. Al voor de permanente vestiging van de voc deden Nederlandse, Engelse en Portugese schepen plekken langs de kust aan en troffen daar Khoikhoi­gemeenschappen aan waarmee ze handel dreven. De geschiedenis van de botsing tussen de Nederlanders en de Khoisan­gemeenschappen in zuidelijk Afrika is doordrenkt van onteigening, desintegratie en moorddadig geweld. De voc eigende zich het recht toe het land weg te geven aan de vrijburgers in een dubbel eigendomssysteem, zowel in volle eigendom als in pacht (met jaarlijkse betaling voor gebruik). Deze eigendoms­ en gebruiksrechten stonden lijnrecht tegenover de Khoisan­tradities waarin land en hulpbronnen voor gemeenschappelijk gebruik waren. Vanaf 1652 tot diep in de achttiende eeuw leidde de koloniale expansiedrift van de Nederlanders steeds vaker tot verzet en conflicten. Na de Eerste en Tweede Khoikhoi­Nederlandse oorlog (1659 ­1660, 1673­1677) bleven de Khoikhoi op het Kaapse schiereiland en het achterland verslagen achter. De gevolgen van de oorlog waren niet alleen economisch, door het verlies van koeien en schapen, maar ook politiek en sociaal: de gemeenschap viel uit elkaar. Na 1700 kwam de koloniale expansie vanuit de Tafelvallei in een stroomversnelling. De landbouw breidde zich uit naar gebieden die verder van Kasteel de Goede Hoop lagen en tussen vrijburgers en Khoikhoi kwam een handel in vlees op gang. Dit leidde tot nieuwe geweldsuitbarstingen tussen de Nederlanders en de Khoisan.

In de oorlogen met de Nederlanders raakten Khoisan­gemeenschappen steeds meer land kwijt en raakte hun manier van leven steeds verder ontwricht. Velen kwamen in onderdanige posities terecht in het koloniale systeem; anderen zochten hun toevlucht buiten de kolonie. Hoe wijdverbreid de negatieve invloed van de koloniale expansie was blijkt wel uit het feit dat bijna alle groepen Khoisan aan de Kaapse grens betrokken waren bij de conflicten tussen 1700 en 1708. Toen de wankele vrede eenmaal was hersteld, wees de voc nieuwe Khoikhoi hoofdmannen aan en gaf hun wandelstokken met een koperen kop om aan te geven dat zij het gezag van de voc vertegenwoordigden.

Het geweld duurde de hele achttiende eeuw voort, waarbij de grens grillig verschoof naarmate de kolonie zich verder uitbreidde. De belangrijkste grensbewakers waren de commando’s: groepen gewapende burgers die uitreden tegen de Khoisan. Vanaf 1715 werden deze burgercommando’s gelegaliseerd en ondersteund door de voc ­functionarissen op de Kaap. In de jaren zestig van de achttiende eeuw kwamen de onafhankelijke San en de Khoisan die voor de kolonisten werkten opnieuw in opstand. Als reactie daarop richtten de vrijburgers in 1774 het Generaal Commando op om het verzet de kop in te drukken en arbeiders te ronselen. De commando’s doodden de San­mannen en namen de vrouwen en kinderen gevangen. De San­kinderen werden voor bepaalde tijd gedwongen te werk gesteld en werkten zij aan zij met slaafgemaakten en zogenaamd vrije Khoikhoi op de boerderijen.5 Door te kijken naar het gebruik van termen als ‘uitroeiing’, ‘vernietiging’ en ‘genocide’ in de geschiedschrijving over de ervaring van de San, laat historicus Mohamed Adhikari zien dat er zeker sprake is van geweld tegen en massamoord op de San, maar dat er geen consensus bestaat over of dit genocide is. Het meningsverschil draait om de definitie van genocide: er moet sprake zijn van de intentie om een bevolkingsgroep uit te roeien. Wat Adhikari’s eigen positie hierin is blijkt wel uit de titel van zijn boek: The Anatomy of a South African Genocide (2010).

◼◼◼ Verzet door slaafgemaakten

Vanaf het moment dat de voc begon met mensen tot slaaf maken op Kaap de Goede Hoop, verzetten de slaafgemaakten zich daartegen. Dit verzet nam verschillende vormen aan, waaronder muiterij aan boord van de slavenschepen die op weg waren naar de Kaap, vluchtpogingen, pogingen tot vergiftiging, aanslagen, brandstichting, diefstal en zelfmoord. De meest voorkomende vorm van verzet was desertie. Gedurende de hele achttiende eeuw was dat de misdaad waarvoor slaafgemaakte mensen het vaakst werden bestraft. De archieven van de Raad van Justitie staan bol van de mislukte ontsnappingspogingen, waarbij slaafgemaakten die vluchtten om hun straf te ontlopen of om de kolonie te ontvluchten weer gevangengenomen werden, en vervolgens berecht en gestraft als deserteurs. In de verhalen die de slaafgemaakten aan de rechter vertellen, vangen we een glimp op van degenen die erin slaagden te ontkomen. Soms lukte hen dat jarenlang, zoals Reijnier van Madagaskar, en soms voorgoed, zoals Balij, die voor het laatst werd gezien toen hij ontsnapte. Zeker enkele slaafgemaakte mensen op de Kaap hadden een beeld van een wereld buiten de kolonie, zoals wel blijkt uit de plaatsen die ze noemen als de plek waar ze heen wilden: het land van de Portugezen, het Namaqua­volk (San) buiten de kolonie, of ‘thuis’ aan de overkant van de zee.6 Opmerkelijk genoeg deden er zich op de Kaap geen grote slavenopstanden voor, althans niet vóór de negentiende eeuw. Ross verklaart dit uit het feit dat slaafgemaakten geïsoleerd waren, in kleinschalige nederzettingen te midden van andere slaafgemaakten leefden, van verschillende afkomst waren en in nauw contact stonden met de eigenaren die op hetzelfde erf woonden. Deze kenmerken van de Kaapse slavernij stonden het ontstaan van een slavengemeenschap die een grootschalige opstand kon organiseren in de weg. Maar de revolutionaire ideeën die eind achttiende eeuw opkwamen en de steeds sterkere anti­slavernijbeweging zetten wel een kentering in gang naar meer collectieve vormen van verzet op de Kaap. De opstanden van 1808 en 1825 – de ene een vreedzame mars en de andere een moordpartij – waren uitingen van slaafgemaakte mensen ‘die het koloniale systeem rechtstreeks tartten’.7

◼◼◼ Invloed op de fysieke omgeving

De Nederlandse kolonisatie was van grote invloed op de fysieke omgeving. Tegelijkertijd werd omgekeerd de koloniale expansie en het verzet van slaafgemaakten en Khoisan mede gedicteerd door de omgeving en de geografie van de Kaap. De ecologische gevolgen van de winning van ebben, een gewilde hardhoutsoort, op Mauritius waren enorm. Nadat de voc zich in 1652 op de Kaap vestigde, verloor Mauritius aan betekenis, deels ook omdat de prijs van ebben daalde. Toen de Nederlanders in 1664 terugkeerden op Mauritius, begonnen ze ook weer met de houtkap. Ze exporteerden het naar de Kaap, waar hout de enige brandstof was. Niet alleen de lokale bevolking stookte op hout, maar ook de passerende schepen moesten ervan worden voorzien. De nederzetting speelde immers een belangrijke rol als verversingsstation, en voorzag de schepen naast brandhout ook van zoet water, dat in het midden van de zeventiende eeuw ruim voorhanden was vanwege de talrijke beekjes en rivieren in de Tafelvallei. Het kappen van de bomen was een taak voor de slaafgemaakten. Naarmate de gebieden rond Kaapstad verder ontbost werden, moesten de slaafgemaakten steeds verder weg om bomen te vinden. Het schijnt dat er tegen 1740 in de hele Tafelvallei geen boom meer te bekennen was.

Daarnaast importeerden de kolonisten nieuwe planten die het landschap veranderden en de habitat van de inheemse flora en fauna aantastten. Halverwege de zeventiende eeuw introduceerden de Nederlanders ook paarden in de kolonie. Commandant Van Riebeeck vond paarden onmisbaar voor de ontwikkeling van de nederzetting en het verkennen van het gebied daarbuiten. Vanaf 1670 speelden de paarden ook een militaire rol: ze waren cruciaal voor de commando’s die tegen de Khoisan vochten. Paarden werden een belangrijk statussymbool voor de kolonisten. Daarmee konden ze hun ‘Europeesheid’ onderstrepen en zo hun vermeende superioriteit ten opzichte van de slaafgemaakten en de Khoisan.8 In 1657 introduceerden de kolonisten de sedentaire landbouw. Ze begonnen geïmporteerde gewassen, zoals wijnstokken en tarwe, te verbouwen op de zuidwestelijke Kaap. In de loop der tijd transformeerde zo het landschap op de Kaap en raakte het land op nieuwe manieren verdeeld.

Sommige deserteurs, waaronder ook slaafgemaakten die op de vlucht waren, probeerden de kolonie te ontvluchten en de onafhankelijke Khoisan­groepen of de AmaXhosa aan de andere kant van de grens te bereiken. Anderen gebruikten de overgangsgebieden tussen de boerennederzettingen als toevluchtsoord. Ook de bergen werden door ontsnapte slaafgemaakten vaak gebruikt als toevluchtsoord en als plek waar ze informatie met elkaar konden uitwisselen. Op basis hiervan heeft historicus Nigel Worden betoogd dat de slaafgemaakte mensen op de Kaap de omgeving op andere manieren waarnamen en gebruikten dan de kolonisten.

In 1786 schilderde Jan Brandes ‘Vergenoegd’ van de heer Lochner. Het is een duidelijk voorbeeld van de sedentaire landbouw die door de Nederlanders in de regio werd geïntroduceerd.

Voor hen bood de omgeving een mogelijkheid tot individueel verzet. De opstand van 1808 markeerde een verschuiving naar collectief verzet en herovering van het land. Het doel van de slaafgemaakte arbeiders was niet langer om te ontkomen aan het regime van de slavenhouders en de door hen gedomineerde omgeving, maar om het terug te veroveren.9

◼◼◼ Slavernij en het hebben of vinden van een stem Caesars verklaring dat hij niet wilde zwijgen vindt weerklank in de pogingen van historici om de stem van de slaafgemaakte mensen op de Kaap hoorbaar te maken. Er bestaan maar weinig historische bronnen waarin de slaafgemaakten hun eigen gedachten en ervaringen hebben vastgelegd. Slaafgemaakten kwamen wel als een soort vanzelfsprekendheid voor in allerlei oude documenten, maar vóór 1980 waren ze nooit echt onderwerp van studie voor archivarissen en historici, zoals Nigel Worden opmerkt. Pas in de hoogtijdagen van het anti­apartheidsactivisme begon de academische belangstelling voor het verzet van slaafgemaakten en voor de open rassenverhoudingen in de vroeg­Kaapse samenleving te groeien. Toen pas ontstond het besef dat de geschiedenis van gemarginaliseerde groepen, inclusief de slaafgemaakten, het ook waard was om opgeschreven te worden. Sindsdien is het onderzoek ernaar alleen maar toegenomen. Rechtbankverslagen spelen een cruciale rol in het hoorbaar en zichtbaar maken van de geschiedenis van de slaafgemaakten. Daarbij moeten historici wel door ‘dempende’ lagen heen kijken. Ze moeten zich bewust zijn van de machtsverhoudingen die spelen bij het afleggen van een verklaring voor de rechtbank, van het gebruik van marteling (of het dreigen daarmee) om bekentenissen af te dwingen, en van de rol van tolken en griffiers die opschreven wat de slaafgemaakten aan de rechtbank vertelden. Uit zo’n moeilijk toegankelijke, maar fascinerende bron komt de stem van Caesar tot ons, die eist dat hij wordt gehoord, meer dan tweehonderd jaar nadat hij die woorden heeft gesproken.

Er blijven nog veel vragen onbeantwoord. De sociale geschiedenis van slavernij op de Kaap is intussen goed onderzocht, maar de financiële kant van de slavernij onder de voc is nog grotendeels onontgonnen terrein. Wat betekende het bijvoorbeeld voor eigenaren en slaafgemaakte mensen zelf dat slaafgemaakten als bezittingen, als acceptabel onderpand voor leningen konden dienen? Hoeveel loon verdienden slaafgemaakten en wat voor invloed had dat? Andere onderzoeksvragen liggen op het gebied van de materiële cultuur van slaafgemaakte en voormalig slaafgemaakte mensen: wat bezaten ze en wat betekenden die voorwerpen? Nog een andere insteek zijn de communicatienetwerken in de kolonie en daarbuiten, zowel vanuit het perspectief van de slaafgemaakten als vanuit dat van de slavenhouders. De afstammelingen van slaafgemaakte mensen in Zuid­Afrika kijken heel verschillend naar dit soort onderzoek. Sommigen spitten allerlei historische bronnen door op zoek naar genealogische aanknopingspunten. Anderen doen er alles aan om ervoor te zorgen dat hun wortels in de slavernij niet worden opgegraven. Voor degenen die het willen weten, is er nog heel wat werk aan de winkel om de verhalen van hun voorouders te achterhalen.

This article is from: