
4 minute read
23. Slavernij van overheidswege: de Staten Generaal tussen 1581
En 1796
Het geldt als een sleuteltekst in de Nederlandse geschiedenis: de verklaring waarmee de StatenGeneraal van de Verenigde Nederlanden op 26 juli 1581 publiekelijk bekend maakten dat ze de Spaanse koning Filips ii niet langer erkenden als soevereine vorst. Het document, dat is bekend komen te staan als het Plakkaat van Verlatinghe, wordt wel gezien als het beginpunt van Nederland als onafhankelijke staat. In een vrij land is geen ruimte voor politieke slavernij, zo benadrukt de tekst. Onderdanen zijn er namelijk niet ter wille van de vorst, ‘om hem als slaven te dienen’, maar de vorst is er ter wille van de onderdanen. Verzaakt hij zijn plicht om hun rechten te beschermen en probeert hij hen daarentegen ‘als slaven te bevelen en te gebruiken’, dan moet hij ‘niet als een vorst, maar als een tiran worden beschouwd’.1 Met die woorden eisten de StatenGeneraal, het vertegenwoordigende orgaan van de verschillende Nederlandse gewesten die in opstand waren gekomen tegen Spanje, niet alleen het recht op om het gezag van Filips ii te verwerpen, ze schoven ook zichzelf naar voren als de belichaming van een vrije republiek waarin geen enkel individu als een tiran zou kunnen heersen over anderen en hen, al was het maar in metaforische zin, als slaafgemaakten zou kunnen behandelen.
Vijftien jaar later, op 28 november 1596, deden de StatenGeneraal een andere verklaring uitgaan die veel minder aandacht heeft gekregen. Het betrof de reactie op een verzoek van de Rotterdamse koopman Pieter van der Hagen. Twee weken tevoren was een schip van Van der Hagen de haven van Middelburg binnengevaren. Aan boord: 130 slaafgemaakte Afrikanen. Bij aankomst had het plaatselijke bestuur verordonneerd dat zij allen in vrijheid moesten worden gesteld. Maar de leden van de StatenGeneraal beschikten anders. Na zich herhaaldelijk te hebben gebogen over het verzoek van koopman Van der Hagen om weer uit te mogen varen met zijn menselijke handelswaar, verklaarden de StatenGeneraal dat hij
‘metter zelve mooren zal moogen doen zoo ’t hij ’t verstaet’.2 Oftewel: de koopman kon met de slaafgemaakte Afrikanen doen en laten wat hij wilde. Het was het beginpunt van de Nederlandse verwikkeling in de transAtlantische slavenhandel. De Republiek der Verenigde Nederlanden mocht dan een vrij land zijn, waar geen plek was voor slavernij in abstracte zin, buiten de Republiek kregen Nederlandse handelaren expliciet alle ruimte om zich in de praktijk te verrijken met mensenhandel en uitbuiting.
De StatenGeneraal stonden zodoende niet alleen aan de basis van de Nederlandse onafhankelijkheid, maar ook aan die van het Nederlandse slavernijverleden. Vanaf het einde van de zestiende tot het einde van de achttiende eeuw gaven de leden van de StatenGeneraal politieke, militaire, financiële en juridische steun aan de Nederlandse inmenging in koloniale slavenhandel en slavernij.
◼◼◼ Verantwoord ondernemen? De StatenGeneraal en de voc De belangrijke rol die de StatenGeneraal speelden in de geschiedenis van de Republiek der Verenigde Nederlanden is altijd benadrukt door historici. Daarbij wordt van oudsher vooral veel aandacht besteed aan de positie van de StatenGeneraal binnen de complexe confederale machtsstructuur van de Republiek: de soevereiniteit berustte in de kern bij elk afzonderlijk gewest, maar de StatenGeneraal droegen de verantwoordelijkheid voor het gezamenlijke buitenlandse beleid van de zeven gewesten samen, voor het onderhouden van diplomatieke betrekkingen met andere staten en voor de vele oorlogen waarin de Republiek verwikkeld was. Dat betekende, ten eerste, dat de StatenGeneraal uitgroeide tot de centrale bestuursinstelling in een verder volkomen decentraal georganiseerd overheidsapparaat. Historisch onderzoek naar de politiek constitutionele ontwikkeling van Nederland is om die reden vaak gericht op de bevoegdheden en besluitvorming van de StatenGeneraal als voorloper van het moderne parlement.
Een tweede aspect heeft veel minder aandacht gekregen: de sleutelrol die de StatenGeneraal vervulden in de Nederlandse koloniale handel en expansiepolitiek vanaf het moment dat de eerste schepen in de jaren negentig van de zestiende eeuw uit Holland en Zeeland vertrokken rich ting Afrika, Amerika en Azië. Die maritieme expedities betroffen, in eerste instantie, private initiatieven van kooplieden, zoals de Rotterdammer
Van der Hagen. Aangezien de StatenGeneraal de verantwoordelijkheid droegen voor de buitenlandse betrekkingen van de Republiek en voor het bevorderen van de belangen van haar onderdanen in het buitenland, waren zij vanaf het begin betrokken bij het opstellen van overkoepelend beleid voor die private koloniale ondernemingen. Die betrokkenheid kwam niet alleen indirect tot stand, wanneer kooplieden zoals Van der Hagen de StatenGeneraal benaderden met verzoekschriften. Minstens zo belangrijk was de directe, actieve rol die de leden van de StatenGeneraal op zich namen in het vormgeven van koloniale politiek. De meest verreikende beslissing in dit kader was de oprichting van de Verenigde OostIndische Compagnie (voc ) in 1602, waarbij de StatenGeneraal als drijvende kracht opereerden. Dat is het enige aspect van de koloniale geschiedenis van de StatenGeneraal dat relatief uitgebreid is onderzocht door historici. Specifieke belangstelling was er daarbij lange tijd vooral voor de aard van de overheidsbemoeienis met de voc als publiekprivate onderneming met een handelsmonopolie. De nadruk van het onderzoek kwam daarbij te liggen op de sturende rol van de StatenGeneraal in het verlenen (en telkens verlengen) van het octrooi van de voc als historisch voorbeeld van overheidsingrijpen in de markt. Dat betekende dat de relatie tussen de StatenGeneraal en de voc kon dienen als spiegel voor hedendaagse discussies over staatssteun, kartelvorming, concurrentiebeheersing en aandeelhoudersbelangen.
Ets uit 1639 van een vergadering van de Staten-Generaal. Er zijn zeventien leden aanwezig, met op de voorgrond een griffier die de vergadering notuleert.
Een treffend voorbeeld daarvan is de bundel artikelen die verscheen in het voc herdenkingsjaar 2002 naar aanleiding van een symposium dat werd georganiseerd door de huidige StatenGeneraal, te weten het Presidium van de Tweede Kamer en het College van Senioren van de Eerste Kamer.3 Op het symposium bespraken drie toonaangevende maritiem historici in detail hoe de StatenGeneraal de totstandkoming van de voc destijds afdwongen als fusie van de eerdere voorcompagnieën en welke politieke, militaire en financiële steun de StatenGeneraal leverden gedurende het gehele voortbestaan van de voc . Kenmerkend voor de insteek van de discussie was de slotanalyse, die de relatie tussen de StatenGeneraal en de voc omschreef in termen van overheidstoezicht en corporate governance van ‘een multinational avant la lettre’. Daarbij werd weliswaar het militaire optreden van de voc kort aangestipt, maar enkel ter illustratie van het belang van ‘verantwoord ondernemen’. Geen woord over de rol van de voc als aanjager van slavenhandel en slavernij in het octrooigebied rondom de Indische Oceaan.