2 minute read
Het koloniale verleden van provincies en Admiraliteiten
De Republiek der Verenigde Nederlanden bestond uit soevereine provincies of gewesten. Hoewel ze veel zelfstandiger functioneerden, waren de gewesten in zekere zin voorlopers van de huidige provincies. Ze stuurden vertegenwoordigers naar de vergaderingen van de Staten-Generaal in Den Haag, die het koloniale beleid onder hun hoede hadden. Op die manier kregen ook de provincies te maken met het koloniaal beleid. Belangrijke koloniale kwesties werden op gewestelijk niveau ‘voorbesproken’. Ook voor de financiering van koloniaal beleid sprongen de provincies regelmatig bij. Zeker de WIC had vaak financiële tekorten, waarna de provincies subsidies verschaften. Vanwege de commerciële belangen hechtten vooral de zeeprovincies veel waarde aan de koloniën. Het gewest Zeeland beschouwde enkele koloniën zelfs als Zeeuws eigendom, zoals Suriname, dat in 1667 door een Zeeuwse vloot werd veroverd en later werd verkocht aan een landelijke sociëteit. Holland betaalde het leeuwendeel van de koloniale kosten en vond dat het daarom ook recht had op het meeste economische voordeel van de koloniale compagnieën. Toch probeerden ook de kleinere provincies als Groningen, Friesland en Utrecht belangen in de VOC en WIC veilig te stellen. Het is niet verwonderlijk dat gewestelijke bestuurders zich actief bemoeiden met koloniaal beleid. Door de gelaagde staatsinrichting van de Nederlandse Republiek werden de koloniën op allerlei niveaus
‘besproken’. De rol die de provincies daarbij hadden als scharnierpunt tussen stedelijke en nationale belangen levert nog volop interessant onderzoeksmateriaal op.
De soevereine gewesten van Nederland hadden geen gezamenlijke marine. In plaats daarvan waren er vijf afzonderlijke Admiraliteiten, gevestigd in Holland, Zeeland en Friesland. Een belangrijke bron van financiering waren de convooien en licenten, een soort belasting op de buitenlandse handel van Nederland. Vooral in de achttiende eeuw werd de koloniale handel steeds belangrijker voor de Admiraliteiten. Hoewel voor handelsverkeer met de koloniën geen convooien en licenten verschuldigd waren, gold dat wel voor de Europese handel in koloniale goederen. Een groot deel van de inkomsten kwam dan ook van de handel in slavernijgerelateerde producten als suiker, koffie en cacao.
De verdediging van de koloniën was in principe een zaak van de WIC en de VOC, maar de Admiraliteiten boden wel regelmatig ondersteuning. Zij leverden ook oorlogsschepen die koopvaarders van en naar het Caribisch gebied of VOCretourschepen konvooieerden (begeleidden). Ook deden de Admiraliteiten aan koloniaal troepentransport, bijvoorbeeld tijdens de grote slavenopstand in de kolonie Berbice in 1763. Er is op het moment regelmatig discussie over de rol van ‘zeehelden’ als Michiel de Ruyter die werkten voor de Admiraliteiten: waren hun acties in de koloniën wel echt heldendaden?
Kortom: de provincies waren op allerlei manieren betrokken bij de koloniale wereld en de Admiraliteiten speelden een vaak onmisbare ondersteunende rol.
Gerhard de Kok (1983) is maritiem historicus en promoveerde in 2019 aan de Universiteit Leiden op een onderzoek naar de lokale economische effecten van de trans-Atlantische slavenhandel op Walcheren (1755-1780).
JeroenPuttevils (1985) is als hoofddocent verbonden aan het Centrum voor Stadsgeschiedenis van de Universiteit Antwerpen. Hij doet onderzoek naar de economische cultuur van de late middeleeuwen en de vroegmoderne periode. Hij is onder meer de Principal Investigator van het erc project Back to the Future. Future expectations and actions in late medieval and early modern Europe, ca. 1400-ca. 1830.