8 minute read

24. Een vergeten bladzijde? De vroege participatie van de Zuidelijke

Next Article
Literatuurlijst

Literatuurlijst

Nederlanden aan slavernij

De huidige historiografie over de vroege participatie van de Zuidelijke Nederlanden, het latere België, aan de slavernij in de vijftiende en zestiende eeuw is vrij beperkt. In 1993 observeerde de Amerikaanse historicus Allison Blakely dat historici uit de Nederlanden de zwarte aanwezigheid in zestiende ­ eeuws Antwerpen nauwelijks onderzochten. Mogelijk kwam dit door een gevoelde schaamte omtrent het onderwerp, of omdat slavernij zo alomtegenwoordig was in het Antwerpen van destijds dat het de moeite niet waard was om er meer onderzoek naar te doen. Het is alleszins opmerkelijk dat vooral kunsthistorici recent onderzoek deden naar slaafgemaakten in zestiende ­ eeuws Antwerpen (en hierbij vooral de oudere literatuur herkauwden), ondanks de recente aandacht voor de Antwerpse Gouden Eeuw.

De Belgische historiografie en het maatschappelijk debat rond het slavernijverleden spitst zich toe op de negentiende ­ eeuwse geschiedenis van Congo (en Rwanda en Burundi). Het in 2021 uitgekomen expertenverslag van de bijzondere commissie naar het koloniale verleden, gemaakt in opdracht van de Belgische kamer van volksvertegenwoordigers, bevat slechts sporadische verwijzingen naar de vijftiende en zestiende eeuw. In de Nederlandse historiografie worden de wortels van het slavernijverleden wel steeds dieper in de tijd gezocht, minstens tot de jaren 1590, dus tot voor de oprichting van de Verenigde Oost­Indische Compagnie (voc ) en de West­Indische Compagnie (wic ), de handelscompagnieën die met dit slavernijverleden vereenzelvigd worden.

Deze tendens is momenteel afwezig in de Belgische historiografie. Recent deden vooral kunsthistorici onderzoek naar slaafgemaakten in zestiende ­ eeuws Antwerpen, maar dit leunde zwaar op de oudere literatuur. Wie meer wil weten over de duidelijke participatie van Zuidelijke Nederlanders aan slavenhandel en inzet van slavenarbeid, moet negentiende ­ en begin­twintigste ­ eeuwse artikelen en werken lezen die vooral bronstudies van vijftiende ­ en zestiende ­ eeuwse kooplieden, plantage ­ eigenaars en ontdekkingsreizigers betreffen. Het lot van de vermelde slaafgemaakten wordt hierin betreurd en het systeem van slavernij veroordeeld. Of men moet op zoek naar vermeldingen van slaafgemaakten in literatuur uit de jaren zeventig, tachtig en negentig van de vorige eeuw, maar zelfs in deze werken vormen slavernij en slaafgemaakten geen afgebakend en op zichzelf staand onderzoeksonderwerp.

De transcontinentale slavenhandel tussen Europa, Afrika en Amerika was vanaf het begin een ‘multinationale’ aangelegenheid. Met de bril van de eenentwintigste ­ eeuwse staatscontext naar die complexe en fluïde handel kijken is daarom geen goed idee. Wat betekent het etiket Zuidelijke Nederlanden in die ‘multinationale’ trafiek in mensen? Wat doen we met de ‘Vlamingen’ die de Zuidelijke Nederlanden inwisselden voor het Iberisch schiereiland en de ‘Nieuwe Wereld’ en daar bleven om deel te nemen aan de slavenhandel? Het etiket Vlaams of Flamenco werd bovendien in de Iberische wereld op personen geplakt die afkomstig waren uit de Zuidelijke én de Noordelijke Nederlanden. Ons laten leiden door de latere opdeling tussen de Republiek en de Habsburgse Zuidelijke Nederlanden vertroebelt meer dan deze verheldert. En is de betrokkenheid van personen uit de Zuidelijke Nederlanden in de zestiende ­ eeuwse slavenhandel niet evengoed een onderdeel van de Nederlandse geschiedenis? De Nederlandse slavernijgeschiedenis abrupt laten beginnen in de jaren 1590 doet in elk geval onrecht aan de continuïteiten met de voorgaande episode waarin de Nederlanden nog een geheel vormden. De Zuidelijke Nederlanden waren reeds in de vijftiende eeuw bij de handel in Afrikaanse slaafgemaakten actief en ‘de Nieuwe Wereld’ bood nieuwe mogelijkheden voor handelaars en ondernemers, vooral vanuit Antwerpen. De Zuid­Nederlandse deelname aan de globaliserende vijftiende ­ en zestiende ­ eeuwse handel en het koloniale plantagesysteem zorgde er bovendien voor dat heel wat vrije en slaafgemaakte Afrikanen in Antwerpen terechtkwamen.

◼◼◼ De Iberische connectie Vlaamse ondernemers, vaak met basis in Brugge, waren betrokken bij de vijftiende ­ eeuwse Portugese en Castiliaanse expansies op de WestAfrikaanse kust, die tot steeds meer handel in slaafgemaakten leidden.

Aanvankelijk werd op Madeira, de Canarische eilanden en de Azoren suikerbouw en ­handel opgezet. Er werd ook op grote schaal geëxperimenteerd met de inzet van de slaafgemaakte oorspronkelijke bevolking (bijvoorbeeld de Guanchen op de Canarische eilanden) en geïmporteerde Noord­Afrikaanse en sub ­Saharaanse slaafgemaakten. Ook werden vanaf hier de eerste exports van slaafgemaakten naar Latijns­Amerika gestart. Zuid­Nederlanders waren erg actief in deze proefkoloniën, als plantageeigenaars en als suikerexporteurs.

Neem nu Jacob Groenenberch, afkomstig uit Keulen (geboren in 1472) en in Antwerpen actief als koopman. Hij kocht in 1513 een suikerrietplantage in Tazacorte op het Canarische eiland La Palma. Tegen 1524 bezat Groenenberch een zesde van alle grond op La Palma.1 Bij het overlijden van zijn weduwe in 1544 werd een boedelinventaris opgemaakt die duidelijk maakt dat op de suikerrietplantage van Los Llanos slaafgemaakten actief waren en werden opgetekend tussen de ‘beesten’ en de ‘ketels’ die nodig waren om het suikerriet te koken.2 Of een zekere Lorenzo de Gorrevod, die in 1518 van Karel v toestemming verkreeg om ‘vierduizend negerslaven, zowel mannen als vrouwen, naar de (West­)Indiën, de (Caribische) Eilanden en het (Amerikaanse) vasteland van de (Atlantische) zee te transporteren en dit vanuit de (West­Afrikaanse) eilanden van Guinea en andere regio’s van waaruit men deze negers wil betrekken’.3 De licentiehouder was ook vrijgesteld van de gebruikelijke koninklijke taksen op de slavenhandel. De uit Bresse (het huidige Frankrijk) afkomstige Lorenzo de Gorrevod, of Laurent de Gouvenot, reisde met de jonge Karel v mee naar de Spaanse stad Valladolid als tweede kamerheer. De slavenlicentie van 1518 was ongetwijfeld een geschenk voor de door De Gouvenot bewezen diensten. De licentie betekende het begin van de directe trans­Atlantische slavenhandel van Afrika naar Midden­ en Zuid­Amerika. Voordien verliep deze nog via Sevilla of Lissabon. Via De Gouvenot kwam de licentie in handen van handelaren in Sevilla, Genua en Castilië voordat deze daadwerkelijk benut werd. Zo werden de slaafgemaakten gecommodificeerd en onderdeel van een financieel web waarin hoge edellieden en Castiliaanse en Genuese kooplieden elkaar vonden. In de Vlaamse berichtgeving wordt De Gouvenot al snel een Vlaming. Maar maakt een verblijf in de Zuidelijke Nederlanden in de complexe en ‘internationale’ levensloop van De Gouvenot een Vlaming? Deze episode laat eerder zien hoe pan­Europees en complex deze slavenhandel toen al was en welke partijen in Noordwest­Europa er allemaal bij betrokken konden zijn.

De Gouvenot was namelijk niet de enige uit de ‘Bourgondische’ en ‘Vlaamse’ entourage van Karel v die aangetrokken werd door de rijkdommen van de ‘Nieuwe Wereld’. Verschillende van deze hoge heren, waaronder regent Adriaan van Utrecht (de latere en enige Nederlandse paus Adrianus vi ), hadden een goed contact met niemand minder dan Bartolomé de Las Casas, de eerste Spaanse priester in Midden­Amerika en bekend om zijn kritiek op de gruwelijkheden die de Spanjaarden daar uitvoerden. De Las Casas beklaagde zich bij deze Zuid­Nederlanders over de Spaanse kolonisten. Hij beschouwde Vlaamse kolonisten als potentieel betere kolonisten en herstellers van het onrecht dat de oorspronkelijke bewoners van de Cariben aangedaan werd door de Spanjaarden. Opvallend genoeg lanceerde De Las Casas in dat kader ook het idee om de door ziekte gedecimeerde indiaanse dwangarbeiders te vervangen door Afrikaanse slaafgemaakten.4 Het is via deze connecties dat De Gouvenot zijn licenties ontving.

Een ‘Vlaamse’ overname van de Spaanse koloniën kwam in deze vorm echter nooit van de grond. De Las Casas betreurde overigens later zijn pleidooi voor de handel in Afrikaanse slaafgemaakten. De ‘zwarte slavernij’ was volgens De Las Casas even onrechtvaardig als die van de ‘indianen’.

Roldán de Argote uit Brugge monsterde in 1519 als kanonnier aan op de Concepción die deel uitmaakte van de ontdekkingsreis van Ferdinand Magellaan (vertrokken in 1519). De gedecimeerde expeditie van Magellaan bereikte in juli 1522 de Kaapverdische Eilanden waar De Argote kruidnagel uit de Molukken ruilde tegen slaafgemaakten en proviand om terug thuis te raken.

◼◼◼ Naar de ‘Nieuwe Wereld’

Over de slavernij op Vlaamse plantages op de Atlantische eilanden hebben we doorgaans weinig informatie. Dat is niet het geval voor de suikerplantage van Erasmus Schetz, een in Antwerpen gebaseerde koopmanfinancier, op São Vicente, een kusteiland in het huidige Brazilië. Erasmus Schetz kocht deze plantage rond 1540. Een uitgebreide maar helaas anonieme brief over de stand van zaken op de plantage in 1548 en een reeks andere documenten maken een inkijk in de plantage mogelijk.5 Volgens de brief zijn er 130 slaafgemaakte mannen en vrouwen aanwezig op de plantage. Deze Antwerpse handelaar handelde dus niet alleen in suiker uit Brazilië, maar deed ook zelf aan kolonisatie en slavernij. De arbeiders op de plantage bestonden uit een meerderheid aan lokale slaafgemaakten en een minderheid van zwarten. Pas in de tweede helft van de zestiende eeuw zouden zwarte slaafgemaakten de oorspronkelijke bevolking van Brazilië gaan vervangen als arbeidskrachten.

Erasmus Schetz was niet alleen actief in de suikerproductie en ­handel. Reeds in de jaren 1530 en 1540 had hij een industrieel complex voor de productie van messing uitgebouwd in de Nederlanden en het Heilige Roomse Rijk. Uit deze koperlegering werden de zogenaamde manillas – een ruilmiddel in de vorm van koperen en messing armbanden – gemaakt die in trek waren in WestAfrika. Met de hoefijzervormige manillas kochten de Portugezen paradijskorrels, ivoor en slaafgemaakten. Prijzen voor slaafgemaakten werden zelfs uitgedrukt in aantallen manillas. Erasmus Schetz leverde die manillas aan de Portugese kroon via Antwerpen. Het industriële en commerciële imperium van Schetz, gestoeld op slavenhandel en slavenarbeid, nam zo de vorm aan van de typische driehoekshandel tussen Europa, Afrika en Amerika. Dus ook al legden de slavenschepen zelf niet aan in het zestiende ­ eeuwse Antwerpen, de Scheldestad was wel een van de kernen van waaruit de Atlantische slavenhandel gecoördineerd en gefinancierd werd.6

Er waren ook handelaars uit de Zuidelijke Nederlanden die probeerden slaafgemaakten te exporteren zonder officiële licentie van de Spaanse overheid. Het gros van de hier besproken casussen gaat over handel in en inzet van slaafgemaakten in de Atlantische ruimte. Er zijn echter indicaties dat er ook Lage Landers betrokken waren in de slavenhandel in het gebied van de Indische Oceaan. Bijvoorbeeld Jan Hendrik, een soldaat die in de troepen van Miguel López de Legazpi (de Spaanse gouverneurgeneraal) meevocht in de belegering en verovering van Manila in 1570. Hij werd beloond met een encomienda op de Filippijnen – een systeem dat lokale gedwongen arbeiders aan het land bond en dat leidde tot slavernij, eerst in Latijns­Amerika en later dus ook op de Filippijnen.

◼◼◼ Slaafgemaakten in zestiende ­ eeuws Antwerpen

De betrokkenheid van de Nederlanden in de vroege slavernij was ook terug te zien in het centrum van de handel: Antwerpen. Sinds de negentiende eeuw hebben historici naar sporen van Afrikanen en slaafgemaakten in de zestiende ­ eeuwse Nederlanden en Antwerpen gezocht. Vaak wordt vermeld dat in Antwerpen, na Lissabon, de grootste groep uit Afrika afkomstige personen leefde. Dat is zeker overdreven. In de Portugese archieven en beeldcultuur uit die periode zijn veel meer sporen te vinden van deze bevolkingsgroep dan in de bronnen voor de Zuidelijke Nederlanden. Toch waren er ook in Antwerpen wel degelijk zwarte mensen aanwezig, onder wie ook slaafgemaakten.

Het contrast tussen het verbod op slavernij in de Nederlanden en de aanwezigheid van personen uit Afrika, al dan niet slaafgemaakt, is een klassieker in de historiografie. In 1582 stelde het Antwerpse gewoonterecht onder titel xxxvi immers dat alle mensen in Antwerpen vrij zouden zijn en dat iedereen die als slaafgemaakte werd gehouden zich hiertegen mocht beroepen. Desondanks leveren de Antwerpse archieven interessante gevallen op over de aanwezigheid van (al dan niet) zwarte slaafgemaakten in zestiende ­ eeuws Antwerpen. Zo laat de Portugese koopman George de Sulco Lobo in 1516 publiek afroepen dat de twee verdwenen “moren alnoch nyet kersten wesende cleedt in scippers cleederen” (moren die geen christen zijn en als schippers gekleed gaan) gezocht moeten worden en terug aan hun eigenaar bezorgd moeten worden.7 Dat hier expliciet vermeld wordt dat de twee geen christenen zijn, heeft te maken met het feit dat christenen niet tot slaaf gemaakt konden worden in de Nederlanden. In 1552 beriep Bertelmeeus, een slaafgemaakte zwarte man die eigendom was van de in Spanje wonende Pedro de Melgosa, zich op het Brabantse vrijheidsprivilege – het latere artikel xxxvi in het Antwerpse gewoonterecht was hiervan een bevestiging – en wilde vrij zijn.8 Bertelmeeus was met Paulo de Melgosa, een familielid van de eigenaar van Bertelmeeus, en zijn goederen naar Antwerpen meegereisd. De Antwerpse schepenen beslisten dat Bertelmeeus terug naar zijn meester in Spanje gebracht moest worden maar dat hij wel behoorlijk behandeld moest worden. Paulo de Melgosa moest hiervoor een grote borgsom betalen. Indien Bertelmeeus zou terugkeren naar de Nederlanden, zou hij meteen vrij zijn.9 Het lijkt erop dat de stadsmagistraat deze kwestie liever zo snel mogelijk wilde oplossen.

This article is from: