5 minute read

VROEGE VORMING VAN SLAVERNIJ EN KOLONIALISME

Next Article
Literatuurlijst

Literatuurlijst

We kunnen uit deze voorbeelden concluderen dat slaafgemaakten met hun meesters meereisden naar de Nederlanden. Van Katherina, meid (of slaafgemaakte?) van João Brandão, de factor van de Portugese koning, is in 1521 door de Duitse kunstschilder Albrecht Dürer zelfs een portret bewaard. Dürer noemt haar Mohrin of Moorse in zijn dagboek.10 Dus, hoewel in de Nederlandse historiografie vaak wordt verwezen naar de Antwerpse wetgeving om aan te geven dat slavernij niet voorkwam in de zestiende ­ eeuwse Nederlanden, stellen de voorgaande gevallen dat beeld toch sterk bij.

We vinden in Antwerpen ook heel wat geregistreerde vrijlatingen. In 1599 bevestigt de Antwerpse koopman Adrien Wannemaquer de vrijheid van Jehan Maria, ‘noir’ uit Ubohala in het koninkrijk van Angola en ongeveer twintig jaar oud. Een Engelse koopman had Jehan Maria in 1590 in Zeeland aan Wannemaquer gegeven. De elfjarige Jehan Maria was samen met andere ‘noirs’ gevangengenomen door Engelse schepen (waar is niet bekend) en aan boord door een priester gedoopt. Dit doopsel werd in

Jan van der Elburchts schilderij De doop van de Ethiopische eunuch (1556-1563) verwijst naar het Bijbelverhaal 8:26-40 uit de Handelingen van de Apostelen.

Antwerpen herbevestigd en Jehan Maria werd vrijgelaten. Nadat Jehan Maria Wannemaquer vele jaren trouw gediend heeft, staat Wannemaquer hem toe om als vrij man naar zijn geboorteland terug te keren. Deze verklaring werd allicht doelbewust in het Frans opgemaakt zodat Jehan Maria zijn vrije status kon aantonen tijdens zijn reis.11

De aanwezigheid van zwarte mensen in Antwerpen zorgde ook voor een verandering in de beeldcultuur. De zwarte koning, Balthasar, krijgt in het in de zestiende eeuw erg populaire tafereel van de Aanbidding der Wijzen een steeds individueler gezicht, bijvoorbeeld in het werk van Gerard David, Barend van Orley en Jan Gossaert. De beeldcultuur wijzigt vanaf het begin van de zestiende eeuw, op het moment dat Antwerpen erg aantrekkelijk wordt voor handelaars en ambachtslui uit Spanje en Portugal. Ook de doop van moren werd een thema, zoals in het schilderij van Jan van der Elburcht, bestemd voor een altaar in de Antwerpse kathedraal. Dit dooptafereel weerspiegelt de incompatibiliteit van christen zijn en slavernij in de Antwerpse context.

◼◼◼ Continuïteiten met de Republiek

Na de politieke en religieuze strubbelingen van de tweede helft van de zestiende eeuw en een Europese diaspora, vonden steeds meer ZuidNederlandse kooplieden, die meestal een sterke band met Antwerpen hadden, een nieuwe basis in Amsterdam. De transitie van Antwerpen naar Amsterdam als metropool voor de wereldhandel is goed bestudeerd vanuit het perspectief van de kooplieden. De connecties van die kooplieden met de slavenhandel en slavernij zijn nog niet goed onderzocht. Hoe belangrijk waren deze netwerken voor het begin van de Noord­Nederlandse slavenhandel?

Willem Usselincx, in 1567 geboren te Antwerpen, was een van de stichters van de wic . Reeds in 1600 maakte hij plannen voor de Nederlandse kolonisatie van delen van Midden­ en Zuid­Amerika die onder Spaanse en Portugese controle vielen. Usselincx had landbouwkoloniën voor ogen, waarin gedoopten uit de oorspronkelijke bevolking en Europese immigranten zouden kunnen werken. Slavernij was volgens hem iets typisch Iberisch en rooms­katholieks maar hij keurde de praktijk verre van af, hoewel deze volgens hem niet erg rendabel zou zijn. Over slaafgemaakten schreef Usselincx dat zij alleen hard zouden werken onder dreiging van fysiek geweld. Volgens hem zou een man uit de Republiek meer werk produceren dan drie zwarten. Maar de wic sloeg zijn advies in de wind en werd al snel een belangrijke speler in de trans­Atlantische slavenhandel en ­arbeid.

Ook Balthazar de Moucheron en zijn neef Cornelis, die bij voorcompagnieën en de voc zelf betrokken waren, waren actief in de handel in slaafgemaakten in West­Afrika. En de slavenhandelaar Ximenez liet zich in het begin van de jaren 1590 vertegenwoordigen door Cornelis Pietersz Hooft. Nog een andere Antwerpenaar, Gaspar de Mere, trok in 1598 naar Pernambuco en werd eigenaar van de suikerrietplantage nabij de kaap Santo Agostinho. De Mere zou cruciale en strategische informatie gegeven hebben die tot de oprichting van de wic leidde. Helaas voor De Mere zouden de Hollanders zijn plantage innemen nadat zij in 1630 Pernambuco veroverden.

◼◼◼ Voer voor meer onderzoek en debat De Zuid­Nederlanders die betrokken waren bij de handel in slaafgemaakten deden dit via de Portugese en Spaanse koloniale systemen, waar ze al eerder commerciële contacten mee hadden en zeker vanaf de zeer korte Castiliaanse regeerperiode van Filips De Schone ook geopolitiek toegang toe hadden. Over deze systemen hadden ze nauwelijks zelf controle en ze konden er ook voor kiezen om in de marge daarvan te opereren. Er moet echter nog heel wat onderzoek gebeuren om een duidelijker beeld te krijgen van de betrokkenheid van de Zuidelijke Nederlanden in de slavernijgeschiedenis van de vijftiende en zestiende eeuw. Die is niet evident omdat het officiële koloniale systeem van de Spaanse en Portugese kroon, dat de bronnen genereerde, vaak door handelaars omzeild werd. Het is ook niet altijd evident om de in het Portugees en Spaans omgezette Nederlandse namen te herkennen. Een samenwerking tussen Belgische, Nederlandse, Spaanse en Portugese historici is hiervoor nodig. Wie weet komen er zo nog narratieven van de slaafgemaakten zelf boven water want deze ontbreken nu. Verder onderzoek moet uitwijzen hoe representatief of uitzonderlijk deze casussen dan wel waren. Brugge en later Antwerpen fungeerden als spil in een complexe en globaliserende commodity chain en financieel netwerk. Deze vroege slavernijgeschiedenis toont ook dat grote compagnieën zoals de voc en de wic geen absolute vereisten zijn voor het mogelijk maken van handel in slaafgemaakten. Het kan eveneens gaan om kleine expedities, kleinere plantages, binnen of buiten het officiële koloniale systeem. Het is wel veel moeilijker om zonder compagnie ­archieven deze geschiedenis te bestuderen maar archieven van Iberische rechtbanken en overheden en zelfs de inquisitie kunnen informatie opleveren over slaafgemaakten in het bezit van Zuid­Nederlanders.

Een piste die zeker nog verder geëxploreerd moet worden, is die van de exploderende boekproductie in de zestiende ­ eeuwse Nederlanden. Talloze reisverhalen en etnografische studies avant­la­lettre rolden hier van de pers. Deze boeken kunnen ons iets vertellen over de beeldvorming over andere bevolkingsgroepen en zijn een goede bron om processen van racialisering en superioriteitsdenken te achterhalen, processen die zeker bijgedragen moeten hebben aan de tolerantie in verband met de handel in slaafgemaakten.

◼◼◼ Tot slot

Dit hoofdstuk leert ons dat reeds voor de Nederlandse Opstand (1568­1648) er een duidelijke betrokkenheid is van hoge edellieden, kooplieden en ondernemers uit de Nederlanden bij slavernij en slavenhandel. Het toont dat de Zuidelijke Nederlanden onderdeel waren van een erg extractief gecommercialiseerd systeem waarin onvrije arbeid uitgebuit werd. De Reformatie, de katholieke vervolging daarvan en de Opstand en oorlog die daaruit voortspruitte zette de migratie van heel wat handelaarsfamilies naar de Republiek in gang. De Nederlandse geschiedenis van slavernij reikt dus veel dieper in de tijd terug via de Zuidelijke Nederlanden.

Naar het doorgeven van netwerken en kennis over de slavenhandel van de Zuidelijke naar de Noordelijke Nederlanden kan nog heel wat onderzoek gedaan worden. De handel en het bezit van slaafgemaakten lijkt de normaalste zaak ter wereld te zijn geweest in de vijftiende ­ en zestiende ­ eeuwse koopliedenmilieus. Zien we hier een duidelijk patroon van winstbejag en een totaal gebrek aan scrupules? Veel moeilijker is om in te schatten hoe mensen uit de Lage Landen die niet in deze mensenhandel actief waren naar slavernij keken. Wat was hun reactie wanneer ze de door Dürer vereeuwigde Katherina in de straat tegenkwamen?

Achteraf beschouwd lijkt het gebeurde onvermijdelijk. En toch… Wat als Bartolomé de las Casas niet zou hebben gepleit bij Karel v en zijn ‘Vlaamse’ entourage om de ‘indianen’ te sparen en hen te vervangen door zwarte, Afrikaanse slaafgemaakten, maar de praktijk van slavernij universeel in twijfel had getrokken?

JorisvandenTol (1987) promoveerde in 2018 aan de Universiteit Leiden op een onderzoek naar lobbyen in relatie tot de wic ­kolonie in Brazilië. Hij heeft als postdoctoraal onderzoeker gewerkt bij Harvard University en Cambridge University, waar hij onderzoek deed naar Nederlandse handelaren in Engelse Atlantische koloniën in de zeventiende eeuw. Hij is een van de auteurs van het boek Dienstbaar aan de Keten? De Nederlandsche Bank en de laatste decennia van de slavernij, 1814-1863. Sinds september 2022 is hij universitair docent Economische Geschiedenis aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.

Joris van den Tol

This article is from: