6 minute read
26. De verstrengeling van kolonialisme en lokale samenleving: de Sefarden op Curaçao
De elite van het vroegmoderne Curaçao was veel gemengder dan men misschien zou vermoeden. De bestuurlijke, dat wil zeggen Nederlandse, elite op het eiland was voornamelijk voortgekomen uit de lage en hoge ambtenaren die daar waren aangesteld door de WestIndische Compagnie (wic ). Zij waren protestants en hun handelshuizen lagen voornamelijk in Europa en Azië. De ondernemingen richtten zich voornamelijk op intercontinentale handel met die gebieden. Naast die protestantse elite waren er nog andere handelaren die veel invloed hadden op Curaçao: de Sefardische Joden. Zij bezaten niet alleen in Europa, Afrika en Azië handelshuizen, maar ook verspreid over Noord en ZuidAmerika, geconcentreerd in de havensteden van bijvoorbeeld New York en Coro (Venezuela) en op de diverse eilanden van het Caribisch gebied, zoals SintThomas, Jamaica en ook Curaçao. De handel tussen die diverse gebieden lag grotendeels in handen van de Sefarden. Zodoende speelden zij een belangrijke rol in het dagelijks leven van de inwoners van het Caribisch gebied. Met hun geografische kennis van het continent en hun talenkennis (van onder meer Portugees, Spaans en Engels) kregen Sefardische Joden soms politieke functies om de handelsrelaties met de bestuursleden van de Spaanse koloniën te vergemakkelijken, ten behoeve van de wic .
Die rol als ‘bruggenhoofd’ en ‘lokale’ handelaar was niet uniek in de koloniale werelden van de vroegmoderne tijd. Vroege vormen van kolonialisme waren nu eenmaal afhankelijk van lokale elites en handelaren. Ook in Suriname en Portugees Brazilië hadden de Sefarden invloed. In Batavia en Taiwan (Formosa) waren Chinese ondernemers cruciaal als het ging om het opstarten van de koloniale suikerindustrie, de levering van arbeidskracht en het onderhouden van lokaal en regionaal handelsverkeer.
Europese vrijburgers, dat wil zeggen voormalige werknemers van de voc die zich na hun dienst in Azië of ZuidAfrika vestigden, speelden een soortgelijke rol in veel andere koloniën, en waren bijvoorbeeld onmisbare schakels voor de Bandanese en ZuidAfrikaanse plantage industrie of de slavenhandel die plaatsvond tussen Makassar en Batavia. Vaak leidden huwelijken van leden van de elite met vrouwen van lokale handelsgemeenschappen of met slaafgemaakte afkomst tot gemengde koloniale bestuurlijke elites. Zonder die lokale elites had het Nederlandse koloniale rijk niet kunnen functioneren.
◼◼◼ De rol van de Sefardische Joden binnen de handelseconomie van Curaçao De Sefardische Joden waren altijd mobiel geweest en hadden geleerd zich te bewegen tussen de verschillende politieke, sociale en culturele systemen in Europa, Afrika, Amerika en Azië. Met de toenemende geloofsvervolging in het SpaansHabsburgse rijk vestigden zij zich door heel Europa en in de koloniën die de Europese mogendheden stichtten. Velen legden zich toe op handelsactiviteiten en dienstverlenende beroepen in bijvoorbeeld het bank en verzekeringswezen. Door hun contacten en kennis waren zij pioniers op het terrein van de interkoloniale handel.
Op Curaçao hadden de Sefardische Joden goede startmogelijkheden: ze kregen religieuze vrijheid en kochten dieren en land. Ook beschikten ze over slaafgemaakten. Ze werkten samen met en werden ondersteund door de directeuren van de wic , want die zagen veel potentieel in de Sefardische Joden waar het ging om de ontwikkeling van Curaçao. Er zijn diverse voorbeelden van samenwerkingsvormen tussen Joodse kooplieden en de wic . Zo leverde Don Manuel Belmonte, ook wel bekend als Isaac Nunez, slaafgemaakten aan Jean Cooymans.1 Diverse onderzoekers benadrukken dat er meer informatie over dat netwerk boven water moet komen. De historicus Christian Cwik stelt bijvoorbeeld dat we de verschillende Joodse kooplieden nu weliswaar beter kunnen identificeren, maar dat het belangrijk blijft om de wereldwijde handelsconnecties aan elkaar te rijgen. Een extra moeilijkheid hierbij is dat de Joodse handelaren vaak in verschillende bronnen onder verschillende namen, geschreven op verschillende manieren, voorkomen. Expliciet stelt hij daarom dat historici bereid moeten zijn hun onderzoek in diverse archieven, in diverse landen en in diverse taalgebieden uit te voeren.2 Alleen dan kan er een beter beeld van de rol van de Sefarden op Curaçao, maar ook in de rest van het Caribisch gebied, verkregen worden. Dergelijk onderzoek is ook van belang voor andere lokale elites, zoals de eerdergenoemde Chinese handelaren in Batavia.
◼◼◼ Curaçao en SintEustatius als stapel en slavendepot Curaçao was al voordat Willemstad in 1675 een vrijhaven werd een belangrijk commercieel centrum in het Caribisch gebied. Het lag immers strategisch dicht bij de kust van Coro en de kuststreek van Caracas, waar cacao werd geproduceerd. Nederlandse kooplieden konden ter plaatse hun diensten aanbieden, gebruikmakend van de strategische ligging van zowel Curaçao als SintEustatius. Beide eilanden hadden ook directe relaties met de economische centra in Europa en NoordAmerika. Het belang van de haven werd na 1675, door de invoer van de vrijhandel, nog eens vele malen groter. In de meeste koloniën werden de principes van het mercantilisme aangehouden, waarbij men om de eigen handel te stimuleren handel in producten vanuit andere gebieden verbood. Als gevolg daarvan waren de kosten van producten over het algemeen hoog en was de aanvoer gering.
De vrijhandel daarentegen bood de kolonisten de mogelijkheid de duurdere producten van hun ‘moederland’ links te laten liggen. Tegelijkertijd konden ze goedkopere producten die van elders afkomstig waren aanschaffen en voor hun eigen tropische producten hogere prijzen bedingen. Curaçao groeide zodoende uit tot een stapeldepot: een bewaarplaats waar veel exportproducten naartoe werden gebracht om van daaruit verder te worden verhandeld. Daarmee kwam Willemstad op de zevende plaats te staan op de ranglijst van belangrijke havensteden in de zeventiende eeuw.3 Doordat Curaçao een stapeldepot werd druiste het economische principe van het eiland in tegen het mercantilisme van de omliggende regio’s. Hetzelfde gebeurde op SintEustatius en SintThomas. Ook de handel in slaafgemaakten groeide door deze ontwikkeling enorm op Curaçao. Kolonisten vanuit het hele Caribische gebied kwamen aan hun slaafgemaakten doordat die konden worden doorverkocht op Curaçao.
De slavenhandel in het Curaçaose slavendepot werd vanaf 1660 bepaald door Spaanse leveringscontracten, de asiento de negros. Dat waren monopoliecontracten voor kooplieden betreffende de koop en verkoop van Afrikaanse slaafgemaakten op een bepaalde handelsroute. In de asientos werden de prijzen en de hoeveelheden van Afrikanen die geleverd moesten worden binnen een bepaalde periode vastgelegd. Ze werden uitgegeven door de Portugese en de Spaanse kroon. In 1662 werd het Spaanse asiento verleend aan het Genuese bankiershuis Grillo & Lomelino. Zij huurden onder meer de wic in om slaafgemaakten te vervoeren naar Curaçao, wat de compagnie een belangrijke leverancier maakte van slaafgemaakten in dat jaar. In 1730 kwam er een einde aan het Nederlandse monopolie dat de wic had op de slavenhandel, met als gevolg dat ook andere Nederlandse handelsondernemingen actief werden in de slavenhandel.
In 1815 sluit Nederland een verdrag met GrootBrittannië dat slavenhandel met WestAfrika officieel verbiedt. Nieuw historisch onderzoek wijst echter uit dat ook na dit verdrag de slavenhandel vanuit WestAfrika door Nederlandse handelaren bleef bestaan tot 1863.4 De interinsulaire slavenhandel in het Caribisch gebied kwam vooral op na de afschaffing van de slavenhandel met WestAfrika en bestrijkt een breed geografisch gebied. Meer onderzoek hiernaar kan een beter zicht bieden op de grootte van de slavenhandel in de regio.
Het is niet geheel duidelijk wat de rol van de Sefardische Joden is geweest in de slavenhandel. In de historische literatuur worden namen van Joodse ‘slavenhalers’ genoemd, maar om de omvang van de handel te begrijpen moet systematisch onderzoek gedaan worden aan de hand van onder meer genealogische literatuur en de scheepsjournalen van slavenhalers bij de doorverkoop van slaafgemaakten binnen het Caribisch gebied. Door extra aandacht te besteden aan de rol van lokale elites, zoals de Sefardische Joden, in deze handel, kan worden blootgelegd hoe diversiteit een rol kreeg toebedeeld in de slavenhandel en het koloniale systeem.
◼◼◼ Zeevarende slaafgemaakten
Voor de groei van Curaçao tot handelscentrum waren niet alleen de Sefardische Joden van belang, maar ook de slaafgemaakten en de vrije zwarte bevolking, die als zeelieden, vissers, dokwerkers, zeilmakers en als sjouwers in pakhuizen werkzaam waren. Hun arbeidskracht was van essentieel belang voor de ondersteuning van de handelsactiviteiten. De slaafgemaakte en vrije zwarte ambachtslieden op Curaçao zijn in de geschiedschrijving onderbelicht gebleven.
Historicus Julius Scott schetst het dilemma van de eigenaren van zeevarende slaafgemaakten: aan de ene kant was er behoefte aan slaafgemaakten die werkzaamheden konden uitvoeren, bijvoorbeeld als matroos op hun schepen, aan de andere kant wisten de slaveneigenaren dat de zee de slaafgemaakten ook allerlei mogelijkheden bood om te ontsnappen. De betreffende slaafgemaakten ontwikkelden tegelijkertijd vaardigheden die hun vlucht makkelijker konden maken. Ze leerden bijvoorbeeld diverse talen spreken. Een ander element dat Scott naar voren brengt is dat zeevarende ‘vrije slaven’ een soort venster op de wereld vormden voor de slaafgemaakten aan land. Ze waren zeer mobiel, zowel geografisch als sociaal, en vooral de langeafstands of diepzeematrozen konden informatie verschaffen over wat zich voordeed in Europa en op de andere eilanden.5 De mobiliteit en interkoloniale verwevenheid die de lokale koloniale elites in gang zetten creëerden zo nieuwe verbindingen die zich aan het koloniaal gezag probeerden te onttrekken en eigen sociale en culturele ontwikkelingen in gang zetten.
Het dynamisch en economisch karakter van de havenstad Willemstad en de nieuwe uitdagingen voor slaafgemaakten die daar kwamen te leven en werken, komen we vaker tegen in het Caribisch gebied in deze periode. In dergelijke steden kregen slaafgemaakten meer vrijheid dan op de plantages. Bovendien kregen zij de mogelijkheden om een eigen inkomen te verwerven en zo actief te werken voor de eigen vrijkoop en/of die van naaste familieleden. De stadsgebonden slavernij is echter veel minder onderzocht dan de vormen van slavernij die op plantages ontstonden. Het zou dan ook goed zijn dit in vergelijking met de andere belangrijke havensteden in het Caribisch gebied nader te bestuderen. Hierbij verdient de