w ww.designbysign.com
SÉRGIO BERNARDES > EXPO 58 03.10 2011 > 15.012012
PAVILLON DU BRÉSIL
BRAZILIAANS PAVILJOEN BRAZILIAN PAVILION
Square de l’Atomium / Atomiumsquare . B - 1020 Bruxelles / Brussel
SÉRGIO BERNARDES > EXPO 58 FR La participation du Brésil à l’Expo 58 était une affaire d’intérêt national, en bonne partie par le fait qu’un style architectural « typiquement brésilien » s’était développé la décennie précédente. Mené par Oscar Niemeyer, ce style avait joui d’une reconnaissance mondiale à la fin des années quarante, tout en étant critiqué, même au Brésil, comme trop formaliste. À la fin des années cinquante, Niemeyer fut engagé pour travailler à la nouvelle capitale Brasília. Sérgio Bernardes fut assigné comme architecte du pavillon brésilien de Bruxelles ; en 1999, à l’occasion de son quatre-vingtième anniversaire, cet homme a été décrit comme « un architecte humaniste, à la fois visionnaire et utopiste », et comme « l’architecte le plus excentrique de sa génération ». Il a réalisé, jusqu’à la fin de sa vie, des projets spectaculaires abordant les problèmes écologiques et sociaux du Brésil avec une foi inconditionnelle dans les possibilités de la technique. Au moment où le projet du pavillon de l’expo lui fut confié, Bernardes ne s’était pas encore révélé en tant qu’utopiste, mais s’était déjà fait un nom par son usage inhabituel des matériaux et son obsession de la constructivité. Comme bien d’autres à cette époque, Bernardes avait perçu les possibilités exaltantes des toitures suspendues telle celle d’un pavillon de 1954 créé à l’occasion du 500e anniversaire de São Paulo et précurseur direct du pavillon de Bruxelles. Le caractère intelligible de la construction semble s’accorder sans peine au cadre libre et dynamique que l’architecture doit, selon Bernardes, offrir à l’homme et à la nature, le credo qui berce l’ensemble de son œuvre, et dont le plan destiné à l’exposition universelle constitue une démonstration bien plus évidente encore. À l’Expo 58, le pavillon du Brésil devait s’implanter dans un coin perdu du site, sur la parcelle la plus isolée de la section étrangère. Le terrain était idyllique, mais aussi difficile, et aucun des autres pavillons n’a réussi à exploiter ces conditions avec autant de talent. Sa pente a entraîné l’aménagement d’un chemin d’accès incliné, et la base du pavillon a calqué le contour de la surface constructible. Le tout était placé sous la domination visuelle de, et maintenu par, la toiture suspendue ancrée à quatre piliers d’angle aux bords recourbés vers l’intérieur en écho au tracé du chemin, mais aussi pour éviter le faîte des arbres. Le centre de la toiture était percé d’un oculus, une ouverture circulaire au-dessus de ou sur laquelle, en fonction des conditions
météorologiques, on pouvait voir un ballon rouge de sept mètres de diamètre. Dans un croquis humoristique de Bernardes, celui-ci s’avère être un clin d’œil à l’Atomium et veut également attirer l’attention sur ce pavillon éloigné. Le jardin intérieur, situé entre l’espace visiteurs incliné, fut conçu par Roberto Burle-Marx. La plus grande partie du jardin était occupée par un plan d’eau où était collectée la pluie qui tombait dans le pavillon par l’oculus. La spécificité nationale – le Brasilidade – était d’emblée garantie par le nom de Burle-Marx, une valeur sûre pour l’exportation, presque aussi connu que Niemeyer. Sur les photos intérieures du pavillon, on peut observer comment l’ensemble – jardin, objets, panneaux, visiteurs et aussi l’architecture – constituait un spectacle intégral dense et changeant. Bernardes avait eu la bonne idée de faire entrer les visiteurs dans le pavillon par le haut, pour les amener, en une descente continue d’une révolution et demie, jusqu’au jardin. L’exposition était naturellement agencée d’une manière s’écartant de la structure globale : les panneaux et
longues tables étaient placés perpendiculairement au sens de la marche et les visiteurs s’y aventuraient en zigzaguant. Le Brésil y était représenté comme une nation prête à chevaucher la vague du développement industriel et économique et clairement façonnée sur le modèle occidental. La maquette ainsi que des immenses photos de la nouvelle capitale Brasília y occupaient une place privilégiée. Le pavillon fut favorablement accueilli dans les magazines spécialisés internationaux. Avec son chemin en pente et ses murs courbes, l’œuvre de Bernardes semblait pouvoir être ajoutée au catalogue loué et tout à la fois contesté de l’architecture moderne brésilienne. Pourtant, sa structure visiblement constructive se distinguait par ailleurs clairement de la plupart des architectes du « style brésilien ». Comme pour ses autres bâtiments, Bernardes à créé une architecture portant sa propre signature, faisant la synthèse de concepts architecturaux très divers du Brésil d’après-guerre et semblant offrir une issue à l’impasse apparente dans laquelle l’approche formaliste piétinait. > MIL DE KOONING
www.atomium.be/europalia
SÉRGIO BERNARDES > EXPO 58 NL De deelname van Brazilië aan Expo 58 was een zaak van nationaal belang, niet in het minst omdat zich in de decennia voordien een ‘typisch Braziliaanse’ architectuurstijl had ontwikkeld. Die stijl, ontwikkeld onder aanvoering van Oscar Niemeyer, kreeg vanaf het einde van de jaren veertig wereldwijde erkenning, maar werd ook, zelfs vanuit Brazilië, bekritiseerd als te formalistisch. Eind jaren vijftig wordt Niemeyer in beslag genomen door het werk aan de nieuwe hoofdstad Brasília. Als architect van het Braziliaans paviljoen in Brussel wordt Sérgio Bernardes aangesteld, een man die in 1999 naar aanleiding van zijn tachtigste verjaardag werd omschreven als ‘een humanistisch architect, een mengeling van een dichter en een utopist’ en als de ‘meest excentrieke architect van zijn generatie’. Tot het einde van zijn leven heeft hij spectaculaire voorstellen uitgewerkt waarin de maatschappelijke en ecologische problemen van Brazilië worden aangepakt met een onvoorwaardelijk geloof in de mogelijkheden van de techniek. Wanneer hem de opdracht voor het expo -paviljoen wordt toevertrouwd, heeft Bernardes zich nog niet als utopist gemanifesteerd, maar hij heeft al wel naam gemaakt met zijn opvallende materiaalgebruik en zijn obsessie voor constructiviteit. Zoals vele anderen uit die periode verkent Bernardes de opwindende mogelijkheden van hangdaken, zoals in een paviljoen uit 1954, opgericht naar aanleiding van het 500-jarig bestaan van São Paulo en een directe voorloper van het paviljoen in Brussel. Het intelligibele karakter van de constructie blijkt moeiteloos aan te sluiten bij het dynamische en vrije kader dat architectuur volgens Bernardes moet kunnen bieden aan mens en natuur, het credo waarvan zijn hele oeuvre doordrongen is. Het ontwerp voor de wereldtentoonstelling is van dat laatste een nog veel pakkender demonstratie.
de weg, maar ook om de kruinen van de bomen te ontwijken. Midden in het dak was een oculus aangebracht; een cirkelvormig gat waarboven een rode ballon van zeven meter diameter werd op- of neergelaten, afhankelijk van het weer. In een cartoon van Bernardes blijkt het om een knipoog naar het Atomium te gaan en om een aandachtstrekker voor het afgelegen paviljoen. De binnentuin werd, in de strook tussen de hellende loopvlakken, ontworpen door Roberto Burle-Marx. Voor het grootste deel bestond hij uit een waterpartij, waarin de regen werd vergaard die door de oculus naar binnen viel. De nationale eigenheid – de Brasilidade – was al gegarandeerd door de aanstelling zelf van Burle-Marx, een naam als een exportproduct, bijna even belangrijk als Niemeyer. Op interieurfoto’s van het paviljoen is te zien hoe alles – tuin, objecten, panelen, bezoekers, en ook de architectuur – een intens en wisselend totaalspektakel vormde. Bernardes heeft de gelukkige inval gehad om de bezoekers het paviljoen bovenaan te laten betreden en ze in één doorlopende afdaling van anderhalve omwenteling naar de tuin te brengen. De inrichting van de tentoonstelling werd op een vanzelfsprekende manier uit de globale opzet afgeleid: panelen en lange tafels werden
haaks op de looprichting geplaatst en de bezoeker kon er in een zigzagpatroon tussendoor laveren. Brazilië werd hier gepresenteerd als een natie die klaar stond om te worden opgenomen in de vaart van de mondiale industriële en economische ontwikkelingen en die nadrukkelijk naar westers model werd gemodelleerd. Een bevoorrechte plaats werd gereserveerd voor een maquette en voor gigantische foto’s van de nieuwe hoofdstad Brasília. Het paviljoen werd positief onthaald in de internationale vakbladen. Met zijn hellingbaan en bochtige muren leek Bernardes’ paviljoen te kunnen worden bijgezet in de gecanoniseerde maar ondertussen ook gecontesteerde catalogus van de moderne Braziliaanse architectuur. Toch maakte de nadrukkelijk constructieve opzet ook het onderscheid duidelijk met de meeste architecten van de ‘Braziliaanse stijl’. Zoals met zijn andere gebouwen bleek Bernardes een architectuur van een erg persoonlijke signatuur te hebben gemaakt, waarin een synthese werd gebracht van de uiteenlopende architectuuropvattingen in het naoorlogse Brazilië, en waarin een uitweg leek te worden geboden voor de schijnbare impasse waarin de formalistische aanpak was beland. > MIL DE KOONING
Op Expo 58 kwam het paviljoen van Brazilië in een uithoek van de site terecht, op het meest afgelegen perceel van de buitenlandse sectie. Het terrein was idyllisch maar ook lastig, en in geen enkel ander paviljoen werden de condities ervan met zoveel verve geëxploiteerd. De glooiing gaf aanleiding tot een hellende tentoonstellingsroute en de footprint van het paviljoen volgde de contour van de bebouwbare oppervlakte. Alles werd visueel gedomineerd en bijeengehouden door het hangdak, opgespannen aan vier hoektorens met randen die binnenwaarts afbogen, als een echo van de bocht in
www.atomium.be/europalia
SÉRGIO BERNARDES > EXPO 58 EN Brazil’s participation in Expo 58 was a matter of national importance, not in the least because they have developed a ‘typical Brazilian’ architecture in the decades before. The style, developed under the guiding hand of Oscar Niemeyer, was given global recognition since the end of the forties, but it was also criticized as too formalistic, even from within Brazil. By the end of the fifties, Niemeyer was tied down by the work on the new capital city Brasília. Sérgio Bernardes was appointed as architect for the Brazilian pavilion in Brussels, a man who, following his eightieth birthday in 1999, was described as ‘a humanistic architect, a mixture of a poet and an utopian’ and as the ‘most eccentric architect of his generation’. Up to the end of his life, he created spectacular designs in which Brazil’s social and ecological problems were tackled with an unconditional faith in the abilities of technology. When he was assigned the expo-pavilion contract, Bernardes had not yet emerged as an utopian, but he was already well known for his use of striking materials and his obsession with constructivism. Like many others from this period, Bernardes explored the exciting possibilities of hanging roofs, like in a pavilion from 1954, established in celebration of the 500 year existence of São Paulo and an immediate predecessor of the pavilion in Brussels. The intelligible character of the construction appears to be joining up effortlessly with the dynamic and free scope that architecture should offer man and nature according to Bernardes – the philosophy that has permeated all his creations. The design for the world exhibition was an even more powerful demonstration of the latter. During Expo 58, the Brazilian pavilion ended up in a far-off corner of the site, in the most remote stand of the foreign section. The site was idyllic but also a hassle, and in no other pavilion were the on-site conditions exploited with such vigour. The slope gave rise to an angled exhibition route and the footprint of the pavilion followed the contour of the developable surface. Everything was dominated and held together visually by the suspended roof, anchored at its four corner towers with edges arching inwards, like an echo of the curve in the path, but also to avoid the crowns of the trees. An oculus was applied in the centre of the roof; a circular shaped hole above which a seven meter diameter red balloon was lowered or lifted, depending on the
weather. In one of Bernardes’ cartoons it proved to be a nudge at the Atomium and a means of drawing attention to the remote located pavilion. The inner garden, in the strip between the sloping walkways, was designed by Roberto Burle-Marx. The largest part comprised of a water feature, collecting the rain falling in through the oculus. The national uniqueness – the Brasilidade – was already guaranteed by the appointment of Burle-Marx, a name in itself already an export product, almost as important as Niemeyer’s. Photos of the interior of the pavilion shows how it all – garden, objects, panels, visitors, as well as the architecture – created an intense and ever changing whole. Bernardes had the stroke of luck to get visitors to enter the pavilion at the top and to guide them into the garden in a continuous descent of one and a half rotation. The layout of the exhibition was derived naturally from the global setup: panels and long tables were positioned at right angles and the visitor could navigate between these in a zigzag pattern.
Brazil was presented here as a nation ready to be included in the hustle and bustle of global industrial and economic developments and that it was unquestionably modelled on a Western mould. A privileged location was reserved for a scale model and for gigantic photos of the new capital city Brasília. The pavilion enjoyed a very positive response in international trade journals. With its angled slope and curved walls, Bernardes’ pavilion appeared to be set to be included in the canonized but since also contested catalogue of modern Brazilian architecture. Yet the emphatic constructive layout also clearly differ-entiates it from most of the ‘Brazilian style’ architects. As with his other buildings, Bernardes seems to have created an architecture with an extremely personal signature, laced with a synthesis of the varied architectural conceptions in post-war Brazil, and in which an outlet appears to be offered for the apparent impasse which the formalistic approach seems to have achieved. > MIL DE KOONING
www.atomium.be/europalia