Louvre-Lens. Museumgids 2013 (extrait)

Page 1


De bouw van het Louvre-Lens werd gefinancierd door de Europese Unie, de regionale overheden en in het bijzonder de regioraad Nord–Pas-de-Calais. Het museum kon tot stand komen doordat verschillende partijen zich samen sterk hebben gemaakt voor een ambitieus cultureel plan in het hart van een dynamische regio.

Het Louvre-Lens is mede gefinancierd door de Europese Unie. Europa stimuleert de regio Nord–Pas-de-Calais via het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling.

Dit boek verschijnt ter gelegenheid van de opening van het Louvre-Lens en de tentoonstelling La Galerie du Temps in het Louvre-Lens, vanaf 12 december 2012. De tentoonstelling La Galerie du Temps wordt georganiseerd door het Louvre in Parijs en het Louvre-Lens. La Grande Galerie is tot stand gekomen dankzij sponsoring van Crédit Agricole Nord de France.

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op welke manier dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. © Musée du Louvre-Lens, Lens, 2013 © Somogy éditions d’art, Paris, 2013 www.louvrelens.fr www.somogy.fr ISBN Musée du Louvre-Lens: 978-2-36838-014-7 ISBN Somogy éditions d’art: 978-2-7572-0586-0 Wettelijk depot: mei 2013 Gedrukt in Italië (EU)


LOUVRE LENS museumgids 2013 Xavier Dectot Jean-Luc Martinez Vincent Pomarède


De sponsors en partners van het Musée du Louvre-Lens De hoofdsponsors Crédit Agricole Nord de France Veolia Environnement Belangrijke sponsors Auchan Nexans Caisse d’Épargne Nord France Europe Belangrijke partners Orange Caisse des Dépôts SNCF Overige sponsors Trend Française de Mécanique AG2R La Mondiale Fondation d’entreprise Total Vitra Groupe Sia Crédit du Nord CCI de région Nord de France Dupont Restauration Maisons et Cités Met deelname van de Compagnons du Devoir et du Tour de France voor de productie van het meubilair van de picknickruimte.

Tentoonstelling Commissarissen van de tentoonstelling La Galerie du Temps : Jean-Luc Martinez en Vincent Pomarède Concept: Studio Adrien Gardère Musée du Louvre-Lens President: Henri Loyrette Directeur: Xavier Dectot Algemeen beheerder: Catherine Ferrar Onderzoek: Anne-Sophie Haegeman Bemiddeling: Juliette Guépratte Multimedia: Guilaine Legeay Organisatie en regie: Raphaëlle Baume, Caroline Tsagouris, Marie-Clélie Dubois en Florent Varupenne Musée du Louvre President-directeur: Henri Loyrette Algemeen beheerder: Hervé Barbaret Assistente algemeen beheerder: Claudia Ferrazzi Afgevaardigde bij de museumdirectie: Katia Lamy Directrice van het project Louvre-Lens: Valérie Forey Bemiddeling: Catherine Guillou, Amine Kharchach, Frédérique Leseur, Marina-Pia Vitali Organisatie en regie: Audrey Bodéré-Clergeau, Anne-Élisabeth Lusset Bruikleengevers Alle werken die in de Galerie du Temps worden tentoongesteld, zijn afkomstig uit de acht afdelingen van het Musée du Louvre. Opbouw tentoonstelling Concept: Studio Adrien Gardère (o.l.v. Lucie Dorel/Mathieu Muin) Licht: ACL. Conception lumière Vitrines: Goppion Grafische vormgeving: Norm Sokkels: Version bronze Installatie: André Chenue S.A.

Catalogus Musée du Louvre-Lens Coördinatie en redactie: Lucie Streiff-Rivail, geassisteerd door Isabelle Pelletier Beeldresearch: Charles-Hilaire Valentin Somogy éditions d’art Hoofdredacteur: Nicolas Neumann Grafisch ontwerp en vormgeving: Loïc Levêque Coördinatie en redactie: Lydia Labadi, geassisteerd door Astrid Bargeton Redactionele bijdrage: Sarah Zhiri Productie: Michel Brousset, Béatrice Bourgerie en Mélanie Le Gros Vertaling uit het Frans naar het Nederlands: Judith Wesselingh Redactie: Tekst/Support, Amsterdam


dankwoord

Dit project is een initiatief van de regio Nord–Pasde-Calais en het Musée du Louvre, die hiervoor nauw hebben samengewerkt. Er heeft een groot aantal mensen aan het project meegewerkt. Het is onmogelijk om hen hier allemaal te noemen, maar we willen iedereen van zowel de regio als het museum heel hartelijk bedanken voor hun grote betrokkenheid. Een speciaal dankwoord voor degenen die hebben gewerkt aan het ontwerp van de Galerie du Temps: Élisabeth Taburet-Delahaye, Jean-Marc Legrand, Olivier Meslay, Marielle Pic en Danièle Brochu. Ook bijzonder veel dank aan Valérie Forey, Audrey Bodéré, Anne-Elisabeth Lusset en Amine Kharchach, evenals Violaine Bouvet-Lanselle en haar waardevolle adviezen bij het opzetten van de publicaties van het Louvre-Lens. De teams van het Louvre-Lens zijn in 2011 samengesteld en we zijn hen heel dankbaar voor hun constructieve en niet aflatende inzet. Het Centre de recherche et de restauration des musées de France is een onmisbare partner geweest in het kader van dit project, en we willen hierbij alle medewerkers onze erkentelijkheid betuigen. Het Musée du Louvre wil, ten slotte, een bijzondere dank uitspreken aan de erven van Étienne MoreauNélaton, donateur van het museum.


inhoudsopgave

7 10

Inleiding, Daniel Percheron Voorwoord, Henri Loyrette

13 14 20

Het museum, Xavier Dectot Een uniek gebied Het Louvre-Lens: hetzelfde maar toch anders

27 29

Voorwoord, Xavier Dectot

31 32 33 34 43 48 55 56 66 74 80 84 90 93 94 99 106 125 126 128 134 144 154 162 170 177 183 184 185 211 224 232 242 252 267 279 286

De Galerie du Temps De Oudheid, Jean-Luc Martinez De Oudheid in de collecties van het Louvre De oorsprong van de klassieke beschavingen (4de en 3de millennium v.Chr.) Mesopotamië als bakermat van het schrift De opkomst van de Egyptische beschaving De opkomst van de mediterrane beschavingen De periode van de grote rijken in het oosten (2000-500 v.Chr.) Het oude Nabije Oosten in de tijd van Babylon Het Egypte van de grote tempels Stadstaten in het Middellandse Zeegebied Het Assyrische Rijk De ondergang van het Egyptische Rijk Het Perzische Rijk Een Griekse en Romeinse wereld (500 v.Chr.-476 n.Chr.) De Griekse Oudheid De wereld van Alexander de Grote Het Romeinse Rijk De Middeleeuwen, Jean-Luc Martinez en Vincent Pomarède De Middeleeuwen in de collecties van het Louvre De opkomst van het Byzantijnse Rijk: het ontstaan van een christelijke kunst in het oosten De opkomst van de christelijke kunst in het middeleeuwse westen: decoratie en meubilair van de eerste kerken De opkomst van de islamitische beschaving Ontmoetingen rondom het jaar 1000: Italië en Byzantium Europa in de gotiek De islamitische Gouden Eeuw in het Nabije Oosten Ontmoetingen tussen Oost en West

De nieuwe tijd, Vincent Pomarède De nieuwe tijd in de collecties van het Louvre De renaissance Drie nieuwe islamitische rijken Hofkunst Europa in de barok Het Franse classicisme De verlichting Neoclassicistische stromingen De islam en de westerse kunst in de 19de eeuw Over de Revolutie van 1830: kunst en macht in Frankrijk

296 Fotoverantwoording


inleiding

Daniel Percheron Senator van het departement Pas-de-Calais President van de regionale raad Nord–Pas-de-Calais

Volgende pagina’s: Het Musée du Louvre in Parijs, luchtfoto Het Musée du Louvre-Lens, computerbeeld oriëntatie zuid-noord

Met de opening van het Louvre-Lens, op de plek van een voormalige kolenmijn, wordt een droom werkelijkheid voor de regio Nord–Pas-de-Calais en zijn president. Een droom voor de bewoners van de regio, die ooit zwaar werk in de mijnen hebben verricht en – na de sluiting van de mijnen – in moeilijke tijden hun omscholing dapper en ongekend waardig hebben opgepakt. Een droom voor de regionale raad, zijn afgevaardigden en het bestuur, die de moed hebben dit soort onalledaagse projecten te steunen om deze streek te helpen de rug te rechten, nieuwe perspectieven te bieden, de weg te wijzen. Een droom voor de mijnstreek, die dankzij deze stads- en landschapsprojecten weer nieuwe mogelijkheden ziet voor de mijnsteden en hun tuinen. Een geslaagde, maar gedurfde ingreep die de hoop biedt dat deze twaalfde agglomeratie van Frankrijk zich economisch kan ontwikkelen. De hele streek kan weer opleven door het Euralens-project en door een daadkracht die hopelijk nog lang zal aanhouden. Om deze droom gestalte te kunnen geven, moest er eerst een zeer bijzondere decentralisatie worden uitgevoerd, een wens van voormalig president Chirac, met steun van een regionale raad die vastbesloten was dit voornemen met veel passie en ambitie te verwezenlijken. Deze steun is niet alleen zichtbaar in de financiële bijdrage van de regionale raad en van de lagere overheden waarmee de raad nauw heeft samengewerkt bij de bouw en de hele gang van zaken rond het Louvre-Lens. Ze komt ook tot uiting in de inzet van de raad, die al vanaf het begin (in 2005) een belangrijke rol in het project heeft en ook straks, na de opening van het museum, zal houden. De regionale afgevaardigden willen het Louvre-Lens in zijn hele culturele, sociale en economische ontwikkeling begeleiden en hopen deze droom samen met de vier miljoen inwoners van de regio Nord–Pasde-Calais te kunnen verwezenlijken, opdat ook hun Europese medeburgers ervan kunnen meegenieten.






voorwoord

Henri Loyrette President-directeur van het Musée du Louvre

Louvre-Lens... Twee namen die met elkaar verbonden zijn door een koppelteken. Aan de ene kant het Louvre, een paleis dat sinds de Middeleeuwen een nauwe band met de geschiedenis van Frankrijk heeft en tijdens de Franse Revolutie een museum werd dat al snel fungeerde als model, het ‘museum der musea’, zoals het Louvre sinds de 19de eeuw vaak is bestempeld. Aan de andere kant Lens, in het hart van de mijnstreek, een stad die vele crises en oorlogen heeft doorgemaakt, gelegen in de jongste regio van Frankrijk – Nord–Pas-de-Calais –, een streek die bekendstaat om zijn uitzonderlijke culturele dynamiek en zijn vele musea. Lens, een stad met een ideale ligging op het kruispunt van Europa, dicht bij België, Engeland, Duitsland. Lens, een stad die zich resoluut op de toekomst richt. Lens en het Louvre: twee namen die voortaan met elkaar zijn verbonden, bijna onlosmakelijk, en die een gemeenschappelijke bestemming delen, ten dienste van het publiek, de kunst en de schoonheid. Dit prachtige idee, deze droom die vandaag werkelijkheid is geworden, is in 2003 ontstaan. De droom heeft zijn oorsprong in de taak van het Louvre, dat al bij zijn ontstaan tijdens de Franse Revolutie werd opgezet als nationaal museum waarvan de collecties en de kennis in dienst werden gesteld van het hele land. Al aan het begin van de 19 de eeuw sprak

Chaptal over dit ‘heilige deel’ dat het Louvre aan de regio’s moest besteden. Om de tweehonderdjarige traditie te doen herleven, hebben we dit nieuwe museum gesticht. Het wil de nationale taak van het Louvre versterken door meesterwerken uit het paleis in Parijs tentoon te stellen, in exposities die regelmatig wisselen. Het Franse ministerie van Cultuur heeft in heel Frankrijk een oproep gedaan om dit project op zich te nemen: de regio Nord–Pas-de-Calais heeft zich als enige kandidaat gesteld, met vijf steden. De president van de Republiek koos uiteindelijk voor Lens. Ruim 120 architecten uit alle windstreken hebben een ontwerp ingediend voor het complex. Het winnende project werd in september 2005 gekozen en is van de hand van het Japanse architectenbureau SANAA, dat een uitgesproken modern gebouw van glas en licht heeft ontworpen; uiterst toegankelijke laagbouw als voortzetting van het prachtige, maar kwetsbare landschap. Het resultaat is fantastisch en overtreft al onze verwachtingen. Het Louvre-Lens is een plek van schoonheid, maar ook van trots. Ik heb ervan gedroomd, het eerst alleen op papier gezien, samen met Daniel Percheron, president van de regionale raad Nord–Pas-de-Calais. Nu deze droom werkelijkheid is geworden durf ik te zeggen dat het gebouw een van de architectonische meesterwerken van het nieuwe millennium is. Het is een eigentijds Louvre,




dat rondom een centraal paviljoen is geplaatst met vleugels aan weerszijden, net als in het paleis in Parijs. Een hedendaags Louvre dat zich op subtiele, tactvolle wijze aan het landschap aanpast, een juweel van een ontwerp, bedacht en uitgevoerd door Catherine Mosbach. De stichting van het Louvre-Lens is voor het Louvre aanleiding om zijn taken te heroverwegen, zijn collecties nader te bestuderen, buiten zijn muren te treden en zichzelf eens vanaf een afstand te bekijken. Een gelegenheid om op neutraal terrein te experimenteren met wat in het paleis in Parijs niet mogelijk is vanwege het beperkte budget en de organisatie. Het biedt ook een gelegenheid om op een nieuwe locatie onze maatschappelijke taakstelling van cultuureducatie uit te voeren, onder andere door het belang van overdracht te onderstrepen. Dat is ook de reden dat de collecties per tijdsperiode én op multidisciplinaire wijze worden gepresenteerd, waar ze in Parijs in afdelingen, scholen en technieken zijn gescheiden. Kortom, het LouvreLens is een museum van de 21ste eeuw, een museum dat in al zijn rollen – artistiek, sociaal, educatief – zichtbaar maakt wat gewoonlijk aan het oog wordt onttrokken en dat gebruikmaakt van de modernste informatietechnologie. Dit ‘andere Louvre’, dit museum van glas en licht, gewetensvol neergezet op de plek van een oude kolenmijn, mijnschacht 9-9 bis van Lens, is niet zomaar een dependance van het Louvre, maar is het Louvre zelf. Het Louvre in al zijn aspecten en onderdelen, in zijn geografische en chronologische reikwijdte als universeel museum. Het is een harmonieus verbond dat de bezoekers nieuwe mogelijkheden biedt: ze kunnen namelijk een kijkje achter de schermen nemen en het museum in al zijn facetten en met al zijn beroepen van het museum ontdekken, de restauratie van een kunstwerk volgen, de depots binnenwandelen, en iets opsteken over de belangrijkste principes van het conserveren en presenteren van kunst. Ook de manier waarop de werken worden gepresenteerd is volkomen nieuw. De Galerie du Temps, de ruggengraat van het Louvre-Lens, laat deze ‘lange en zichtbare ontwikkeling van de mensheid’ zien, zoals de Franse schrijver Charles Péguy het Louvre kenschetst, door de bezoekers nieuwe handvatten

aan te reiken om kunst te begrijpen. Het is een andere manier om kunstwerken te leren kennen die, met elkaar vergeleken en bij elkaar geplaatst, alle registers van de wereld voor ons openen. Het Louvre-Lens is een nieuwe vleugel van het Louvre waar alles mogelijk wordt. Het is een kans voor Lens, maar ook voor het Louvre. Een kans op een nieuw leven en een nieuwe uitstraling. Een museum in de stad, een plaats van verrukking in het hart van Europa waar meesterwerken uit het verleden worden geëxposeerd en toegelicht om ons te helpen het heden te begrijpen en de toekomst tegemoet te zien. Toen ik 35 jaar geleden in de museumwereld begon te werken, gingen we ’s ochtends open en ’s avonds dicht en bekommerden we ons maar weinig om de bezoekers. Sindsdien zijn de musea enorm veranderd, in hun architectuur, in de presentatie van de werken maar vooral ook in de uitbreiding van hun activiteiten. Zeker, het conserveren en uitbreiden van hun collecties blijven de belangrijkste taken, maar zaken die vroeger niet of nauwelijks aandacht kregen, zoals de toegankelijkheid (fysiek, intellectueel), staan tegenwoordig centraal. Een museum moet vandaag de dag niet alleen bezoekers ontvangen die toch al uit zichzelf zouden komen, maar ook diegenen de hand reiken die bij gebrek aan culturele bagage cultuur als ver weg en ontoegankelijk beschouwen. Het museum moet zich bezighouden met het verleden, maar ook voor nieuwe creaties en nieuwe inzichten zorgen, zich de nieuwste kennis eigen maken, zich aanpassen aan een nieuw publiek, aan de opkomst en verspreiding van nieuwe technieken. Zo spelen de musea een sociale en educatieve rol, en wat ze uitdragen moet zowel de kenner als de beginneling aanspreken, het kind en de wetenschapper, de buitenlander en de buurman. Musea vormen niet langer een wereld op zich, tijdloos of alleen gericht op vervlogen tijden: ze nemen deel aan het leven in de stad, dragen bij aan economische groei, toerisme en duurzame ontwikkeling en vervullen met verve hun taken op cultureel, maatschappelijk en onderwijsgebied. Al deze overwegingen, ambities en dromen lagen mede ten grondslag aan de oprichting van het Louvre-Lens. De toekomst van het Louvre loopt voortaan via Lens.





het MUSeum






Een uniek gebied Xavier Dectot

Het Louvre-Lens is in alle opzichten een compleet museum. Het nieuwe museum is even veelzijdig als het Louvre, en tegelijk even rijk als het gebied waarin het staat. Deze regio wordt sterk bepaald door zijn verleden, dat een wezenlijk onderdeel vormt van zijn identiteit. Alles begon ongeveer drie eeuwen geleden, in het deel van de provincie Henegouwen dat Frankrijk na de Vrede van Nijmegen annexeerde. In 1716 kreeg burggraaf Jacques Désandrouin toestemming van de koning om na te gaan of de steenkoolafzetting die ten noorden van de grens was gevonden, ook doorliep aan de andere kant; hij trof de afzetting uiteindelijk aan in Fresnes-sur-Escaut. Hieruit ontstond de eerste kolenontginning, met de steenkoolmaatschappij Anzin als marktspeler. De industriële revolutie deed de vraag naar steenkool stijgen, maar pas halverwege de 19 de eeuw ontdekte men dat de afzetting in Pas-de-Calais afboog langs een oostwestlijn. Op dat moment nam de toekomst van de Gohelle-streek een wending. Tot die tijd woonden er maar weinig mensen op de vlakte van Lens, vooral boeren, hoewel het land niet erg vruchtbaar was. De Gohelle-streek, waar de afzetting dwars doorheen loopt, onderging een gedaanteverwisseling. De ene na de andere mijnschacht werd geopend en het gebied concentreerde zich volledig op de kolenwinning. Door deze omschakeling veranderden niet alleen plaatsnamen (zo werd Bully-en-Gohelle Bully-lesMines), maar nam ook de bevolking explosief toe: alleen al Lens ging van nog geen 3000 inwoners in 1850 naar ruim 30.000 in 1913 en overschreed de 40.000 in de jaren zestig van de vorige eeuw. Deze ontwikkeling was vooral te danken aan de vele arbeidsmigranten van elders. Ze kwamen niet alleen

uit Frankrijk zelf, maar later ook uit Wallonië en zelfs van verder weg: er werkten vooral veel Polen en Marokkanen in de mijnsector. De infrastructuur van de steenkoolmaatschappijen drukte een stempel op het gebied. De bedrijven zetten een geheel eigen systeem in gang en schiepen hun eigen sociale organisatie. De inwoners werden in speciale wijken ondergebracht, opgezet naar de schacht waar ze werkten en waren bijna volledig zelfvoorzienend. Iedereen had een klein tuintje, er waren medische voorzieningen, scholen en een kerk. Het hele systeem functioneerde, van de wieg tot het graf, voor en door de mijn. Doordat de kolen op grote diepte moesten worden gedolven, waren de mijnen minder rendabel dan elders, zeker toen er ook andere energiebronnen opkwamen. De schachten werden tussen 1960 en 1970 geleidelijk aan gesloten, de allerlaatste in de jaren tachtig. De kolenmijnen hebben een blijvend stempel gedrukt op het landschap, waarin ze wonderlijke reliëfs hebben gevormd, de zogeheten slakkenbergen, en hebben de agglomeratie die zich uitstrekt langs de steenkoolafzetting, een sliert van mijnsteden uit verschillende perioden, ook zijn bijzondere karakter gegeven. Maar de mijnbouw is niet de enige vorm van menselijk ingrijpen die het landschap heeft gevormd. Het zacht glooiende heuvelland van Artois vormt het enige reliëf tussen het bekken van Parijs en het vlakke Vlaanderen. Het was van groot strategisch belang, vooral tijdens de Eerste Wereldoorlog. Na de drie veldslagen bij Artois in 1914-1915, zat het front muurvast aan de voet van de heuvelrug van Vimy, tot de heuvel in 1917 werd ingenomen. De steden aan de voet, waaronder Lens en Liévin, werden




bijna helemaal met de grond gelijk gemaakt, wat in de Tweede Wereldoorlog nogmaals gebeurde. De verwoestingen hebben het aanzien van deze steden ingrijpend veranderd. Het rijke erfgoed aan decoratieve kunst staat nu vaak zij aan zij met modernere architectuur, die soms een uitgesproken nutsbestemming heeft, zoals de ‘Camus’-gebouwen die na de wederopbouw van de mijnsteden zijn neergezet. Het besef dat de gebouwen op het voormalige mijnterrein van belang zijn als industrieel erfgoed, is maar heel langzaam ontstaan. Het mijnbekken is onlangs op de Werelderfgoedlijst van de Unesco gezet, maar lange tijd werd alles met de grond gelijk gemaakt zodra er een mijnschacht was gesloten. Zo verging het de voormalige schacht 9-9bis van Lens, waar de steenkoolwinning in 1960 werd gestaakt en de gebouwen in 1983 werden gesloopt, om plaats te maken voor een kleinschalig bedrijventerrein. In 2004 werd besloten het andere Louvre op dit verlaten industrieterrein van 22 hectaren te bouwen. Het huidige Nord–Pas-de-Calais, tussen Vlaanderen, Henegouwen en Artois, was vanaf de Middeleeuwen dankzij zijn bloeiende nijverheid een welvarende handelsstreek. Deze infrastructuur heeft in de hele regio – dus niet alleen in de mijnstreek – in landschappelijk en cultureel opzicht zijn sporen nagelaten. Toen er eind 18de eeuw in Lille een museum was opgericht, werd in de 19de eeuw het ene na het andere museum geopend, die alle profiteerden van de vrijgevigheid van grote verzamelaars uit de streek en van belangrijke bruiklenen van de staat. De twee wereldoorlogen hebben een zware tol geëist aan plunderingen en verwoestingen, maar dankzij een dynamisch aanschafbeleid en nieuwe bruiklenen van de staat herwonnen de musea snel weer hun prestige en rijkdom. Meer recent zijn ook de moderne en hedendaagse kunst aan het museale landschap toegevoegd, mede geholpen door grote verzamelaars die zich ontpopten tot gulle gevers. Het mooiste voorbeeld is waarschijnlijk het LaM in Villeneuve-d’Ascq, ontstaan uit de schenking van de collectie van Geneviève en Jean Masurel, met een van de grootste collecties spontane kunst. Naast de voortvarendheid waarmee musea werden opgericht, zijn ook de vele herbestemmingen het vermelden waard: behalve het LaM is in het afgelopen decennium nog een ander groot project gerealiseerd, het Musée d’Art et d’Industrie in Roubaix, dat in 2002 werd heropend in het voormalige gemeentelijk zwembad; een bijzondere plek die het voor de plaatselijke bevolking makkelijker maakte om zich er thuis te voelen.

Tegen deze horizon vol musea steekt de mijnstreek van Pas-de-Calais misschien wat magertjes af. Toch is het culturele landschap van dit gebied verre van schraal, want de podiumkunsten zijn er rijk vertegenwoordigd. Ook hier erft de regio een rijke infrastructuur uit de 19 de eeuw. De regionale raad die sinds zijn oprichting zeer actief op dit gebied is, ziet hierin een manier om de achteruitgang van de economische en sociale structuur een halt toe te roepen in een tijd waarin mijnbouw en textielindustrie ten dode opgeschreven lijken te zijn. Dit heeft geresulteerd in een dicht netwerk van productiemaatschappijen en theaters, zoals Culture Commune in Loosen-Gohelle op het vroegere terrein van 11/19, vlakbij het Louvre-Lens. Deze organisatie, die in 1990 werd opgericht toen de laatste brok steenkool naar boven was gebracht en de mijnwerkersgeschiedenis van Nord–Pas-de-Calais tot een einde kwam, wist – geduldig maar vastberaden en met oog voor permanente toegankelijkheid – een publiek te bereiken dat doorgaans weinig interesse voor cultuur heeft, zonder ook maar enige concessies te doen aan de kwaliteit. De kracht en de rijkdom van de cultuur in Nord–Pasde-Calais liggen misschien niet zozeer in de schat aan culturele instellingen, als wel in de sterkte van het netwerk van instellingen die het uitgebreide aanbod voor het publiek in deze streek verspreiden. Sommige mensen betwijfelen of een nieuw Louvre wel zal ‘aanslaan’ in het hart van een mijnstreek die vooral een industriële arbeidersgeschiedenis kent. Toch maakte juist deze eigenschap de oprichting van het museum mogelijk. Want dit andere Louvre is van begin af aan bedoeld als een museum dat dicht bij zijn bezoekers staat, diep geworteld in zijn omgeving. De geschiedenis van de mijnstreek, vol industrieel en militair geweld, heeft ook een bijzondere bevolking voortgebracht die van oudsher solidair, gezellig en gastvrij is. Toen de plek van het nieuwe Louvre moest worden gekozen, heeft de hele regio zich hiervoor ingezet. De regionale instellingen namen hierbij het voortouw, met voorop de regionale raad die het project met steun van de departementsraad propageerde, maar ook de burgers spanden zich ervoor in. De betrokkenheid van de bevolking is enorm, al vanaf het moment waarop Lens zich kandidaat stelde, en dat is altijd zo gebleven. Wat het bedrijfsleven betreft: dat neemt ruim deel aan het museum, allereerst in de vorm van een mecenaat, dat al vanaf de opbouwfase heel belangrijk is geweest, maar ook door de plaatselijke inbreng bij de gedaanteverandering die het gebied heeft ondergaan door de komst van deze nieuwe vestiging.


1



2

1 Aquarel van Peltier met de mijnschachten 11-11bis, 16-16bis, 3-3bis, 9-9bis en de wijken eromheen, Centre historique minier, Lewarde.

2 Foto van de ingang van mijnschacht 9. Centre historique minier, Lewarde, vóór 1914 (22425).

3 Schachttoren van mijnschacht 9 in Lens, Centre historique minier, Lewarde, 1972 (22423).


3




4



5

6

4 De mijnstad Saint-Théodore, Lens, gemeentearchief Lens, 1976 (4Fi258).

5 Topgevel van een huis in Lens, met Art Deco motieven.

6 Voorgevel van een huis in Lens, met Art Deco mozaïeken.

7 Luchtfoto van mijnschacht 9 in Lens, in 1969.

8 Twee slakkenbergen van mijnschacht 11 / 19 in Loos-en-Gohelle, Nord–Pas-de-Calais.


7



8




Het Louvre-Lens: hetzelfde maar toch anders

9 Noordkant: ontvangsthal (in het midden). 10 Zicht op de ontvangsthal vanuit het oosten.

Xavier Dectot

11 Interieur van de ontvangsthal.

Het bouwkundig project Het Louvre-Lens is nauw verbonden met het omliggende terrein, vooral door de plek waarop het gebouw is neergezet. Het gaat hier om een voormalige mijnschacht, die van de putten 9 en 9bis van de mijnen in Lens, die een paar meter hoger liggen dan de omgeving als gevolg van het storten van mijngruis. In het oosten wordt het terrein gedomineerd door een monument van de mijnwerkers- en sportgeschiedenis, het Bollaertstadion, dat in 1932-1933 door het mijnbouwbedrijf is gebouwd. Ten noorden en ten zuiden staan twee sterk verschillende mijnbouwwijken. Aan de ene kant Saint-Théodore, een tuinstad uit het interbellum (net als de naastgelegen wijk, Jeanne d’Arc), opgebouwd uit rijtjeshuizen met eigen voortuintjes en met lanen die ruimte scheppen. In het hart van deze wijk stonden direct naast de kerk twee scholen, een voor meisjes en een voor jongens. De regelmaat van de gebouwen wordt alleen onderbroken tegenover de ingang van de mijnschacht, waar de imposante huizen van de hogere mijnfunctionarissen (ingenieur, adjunct-ingenieur, arts en apotheker) staan, omringd door muren en grote tuinen. De andere wijk, naast schacht 9bis, is tijdens de Tweede Wereldoorlog verwoest en daarna wel weer opgebouwd, maar met geprefabriceerde gebouwen, die snel neergezet konden worden en die ‘Camus’ werden genoemd, naar de ingenieur die dit systeem had bedacht. Deze gebouwen zijn ook per twee gegroepeerd en met een tuin omgeven, maar ogen meer als een stad, misschien zelfs wat zakelijk. Van de schacht zelf waren aan het begin van de jaren 2000 alleen nog de zwaar beschadigde kleedruimte en de tot een woning omgebouwde stal over. Rondom is een kleinschalig bedrijventerrein

ontstaan, maar het grootste deel van het 22 hectare grote terrein is met planten overwoekerd. Het Louvre en de regio Nord–Pas-de-Calais gaven de architecten die inschreven op de aanbesteding, alle ruimte om hun verbeelding de vrije loop laten over deze fantastische plek, midden in de bebouwing en vlakbij het station. In 2005 werd het Japanse team van architectenbureau SANAA, opgericht door Kazuyo Sejima en Ryue Nishizawa – die in 2010 de Pritzker Prize zou winnen – gekozen om hun ontwerp uit te voeren, in samenwerking met Catherine Mosbach, Celia Imrey en Tim Culbert. Een van de meest opvallende kenmerken van het gekozen ontwerp is dat er optimaal gebruik wordt gemaakt van de beschikbare ruimte doordat er een echt museumpark wordt aangelegd, en niet een museum wordt gebouwd in een al bestaand park. De bezoeker van het Louvre-Lens stapt dus niet plompverloren een museum binnen, maar komt langzaam in de buurt via een groene strook, die tevens de geschiedenis van de plek vertelt en het de bezoeker gemakkelijker maakt om er zich thuis te gaan voelen. De mijn is aanwezig, maar op een subtiele, tactvolle manier. De voormalige hijsinstallaties, de spoorwegen die dienden om de gedolven steenkool naar het station en de leisteen naar de slakkenbergen te vervoeren, zijn veranderd in wandelpaden door het park en naar het museum toe. Sommige boomsoorten, zoals de den, verwijzen naar het mijnhout dat ondergronds is gebruikt. Andere verwijzen naar de natuur die de plek weer heeft heroverd. Zo wordt het westelijke deel ingenomen door een bos van berken die hier een pioniersoort zijn, omdat ze zich als eerste opnieuw hebben uitgezaaid. Een iets minder opvallend voorbeeld van een beschermde plant




die op deze plek is teruggekomen, is de hokjespeul. Maar de bezoeker ziet overal in de verte van alles wat aan de mijnen doet denken, zoals de wijken en het stadion, en de schachttorens, bijvoorbeeld die van schacht 3 in Lens, in Liévin, getuige van de grote mijnramp in 1974, en even verderop de schachten van de 11/19 in Lens die boven het terrein uitsteken, de twee hoogste van Europa, de een van metaal, de ander van beton. Het museumgebouw overheerst niet in het park. In tegenstelling tot de grote, verticale complexen waaraan hedendaagse architecten bij het ontwerpen van een museum vaak de voorkeur geven, heeft SANAA gekozen voor een lineaire, horizontale architectuur als antwoord op het erfgoed van de mijnen. Dat levert een langwerpig gebouw op dat zich langzaam langs het park uitstrekt, gelijkvloers, en dat van buiten af gezien bijna uit het zicht verdwijnt. De verschillende eenheden waaruit het museum is opgebouwd hebben wanden die of van glas, of van geanodiseerd aluminium zijn en waarin het landschap subtiel wordt weerspiegeld. De gootmuren zijn bovendien niet helemaal recht maar lichtjes gebogen, waardoor ze veeleer met de blik van de bezoeker meebuigen dan dat deze erop stuit. Het gebouw bestaat uit vijf delen op de begane grond die alle vijf bezoekers kunnen ontvangen. In het midden bevindt zich de grote ontvangsthal met zijn hoge glazen wanden, waar de bezoekers van alle kanten naar binnen kunnen, van welke kant van het park ze ook komen. Aan weerszijden liggen twee grote tentoonstellingsruimten. Een van de meest geniale oplossingen van SANAA was deze zalen te zien als lange galerijen zonder vaste indeling, waardoor het museum zich kan blijven ontwikkelen en met de tijd mee kan veranderen. De twee galerijen zijn afgezet met blinde 9

muren, maar ruim voorzien van licht waarvan de intensiteit kan worden afgesteld door een ingenieus systeem van beweegbare luiken. Aan de oostkant strekt zich de 120 meter lange Grande Galerie uit, waar de eerste tentoonstelling – we komen er in deze gids later nog uitgebreid op terug – die voor een duur van vijf jaar is gepland, zich in één oogopslag voor de bezoeker ontvouwt, zonder dat ook maar één muur de blik onderbreekt. De binnenmuren zijn – heel gewaagd – ook met aluminium bekleed, zodat de werken op een hele bijzondere manier ‘vibreren’. Aan het einde van dit parcours komen we bij een nieuwe ruimte met glazen wanden, het glazen Paviljoen, waar de bezoeker zich kan ontspannen met uitzicht op het omliggende landschap en tegelijkertijd meer te weten kan komen over de thema’s van de Grande Galerie dankzij kleine informatieve tentoonstellingen, die de werken van het Louvre en van de musea uit de regio als het ware met elkaar ‘in gesprek’ brengt. Aan de westzijde bevindt zich de galerij voor tijdelijke tentoonstellingen, die wat korter is – namelijk maar 90 meter lang – en bestemd is voor grote internationale exposities die ongeveer drie maanden duren. Deze galerij is ook uit één volume opgebouwd en kan gemakkelijk worden opgesplitst naargelang het programma van de tentoonstelling. Aan het einde van deze galerij bevindt zich de Scène, een groot auditorium waar we later nog op terugkomen. De originaliteit van het geheel schuilt in het feit dat de Scène en de galerij voor tijdelijke tentoonstellingen met elkaar in verbinding staan, zodat het auditorium deel kan uitmaken van de tentoonstellingen, of juist andersom, dat de tentoonstellingen kunnen doorlopen in de Scène. De vloer van de foyer is bedekt met een van de hedendaagse kunstwerken uit het museum, een mozaïek van kunstenaar Yayoi Kusama.







10

11




12 Interieur van de ontvangsthal. 13 De zichtbare depots die toegankelijk zijn.

Het publiek anders ontvangen Zoals al eerder gezegd is de begane grond helemaal voor het publiek bestemd, wat een van de grote kwaliteiten is van het gebouw dat SANAA heeft ontworpen. De technische afdelingen van het gebouw zijn onder de grond gehuisvest. Een van de ambities van het Louvre-Lens is de bezoekers het museum als ‘bedrijf’ te laten ontdekken en hun een blik achter de schermen te bieden. Daartoe is een hele ruimte onder de ontvangsthal ingericht, waar de bezoekers kennis kunnen maken met de depots van het museum. De depots die het publiek hier te zien krijgt zijn echt: ze hebben verschillende ruimtes met rekken voor kleine kunstobjecten, stellingen voor zware voorwerpen en roosters voor de schilderijen. Hier heersen ook verschillende temperaturen, naargelang van de materialen die voor de werken zijn gebruikt. Hier zullen de bezoekers beseffen dat sommige werken niet zomaar in de depots hangen of staan, maar dat ze zich er bevinden omdat ze door hun kwetsbaarheid niet permanent tentoongesteld kunnen worden (zoals stoffen en tekeningen), of omdat hun staat of aard het onmogelijk maakt ze te laten zien (zoals vervalsingen of werken die gerestaureerd moeten worden). Rondom de depots liggen zalen waar alle museumberoepen worden uitgelegd. In de depots bieden glazen wanden een blik op de ateliers van het museum. Het publiek kan zo de mensen aan het werk zien die nauw bij de kunstwerken zijn betrokken, zoals de restaurateurs en degenen die de werken ophangen. Door een opening is ook de grote ondergrondse gang van het museum te zien, waar men druk in de weer is met kunstwerken en het ontvangen van bezoekers. Maar het museum heeft nog andere aspecten die zich moeilijker laten tonen. Daarvoor wordt gebruikgemaakt van multimedia, zoals interviews op video waarin verschillende betrokkenen aan het woord zijn over zaken als conservering, communicatie of het dagelijks beheer van het museum en de beveiliging van een instelling die zo veel publiek moet kunnen ontvangen. Omdat het bij mensen in een museum vooral om kunstwerken draait, krijgen ze de ruimte om uit te leggen wat hun

dagelijks werk is en wat ze allemaal doen of meemaken tot aan het moment dat een werk in een tentoonstellingszaal terechtkomt. Zoals elk modern museum heeft het Louvre-Lens een groot auditorium. Het is een multifunctionele ruimte waar theatervoorstellingen en concerten, maar ook andere vormen van podiumkunsten en lezingen kunnen plaatsvinden. Het museum heeft een ambitieuze doelstelling: het publiek een andere kijk te bieden op de werken en de periodes waarin ze gemaakt zijn, en het laten zien hoe er door de eeuwen heen naar de werken is gekeken. Uiteraard gebeurt dat door middel van wetenschappelijke presentaties, maar ook via bijzondere theatervoorstellingen of door hedendaagse schrijvers, acteurs en musici uit te nodigen hun gedachten over de kunstwerken met het publiek te delen. Deze plek biedt een noodzakelijk tegenwicht voor de tentoonstellingszalen en vormt een kortstondige, vluchtige aanvulling op de wereld van de kunst waarin alles blijvend lijkt. De programmering is dus nauw verbonden met die van de museumcollecties, wat soms ook tot uitdrukking komt in de tentoonstellingsruimten, bijvoorbeeld tijdens de avondopenstellingen die maandelijks zullen plaatsvinden. Midden in de ontvangsthal bevindt zich een andere plek die kenmerkend is voor de relatie tussen het museum en het publiek: het mediacenter. Het is een aangename studieruimte waar de bezoeker zijn museumbezoek kan verdiepen of voorbereiden. In het midden staat een mediatheek, maar de ruimte biedt meer. Het is een plek om te experimenteren, waar je als bezoeker de werken in een bredere context kunt plaatsen of juist dieper in de materie van een werk kunt duiken. Je kunt hier inloggen op de website en thuis je eigen gegevens op de site terugvinden, om er bijvoorbeeld herinneringen aan je bezoek of je eigen indrukken achter te laten. Het mediacenter is vooral bedoeld als een plek voor sociale interactie en kan dan ook door zowel individuele bezoekers worden bezocht, als door groepen of gezinnen; voor hen is een apart deel gereserveerd.




12

13





de galerie du temps









voorwoord Xavier Dectot

De Grande Galerie is het hart van het Louvre-Lens. Hier worden tentoonstellingen gehouden die vijf jaar duren, met werken waarop het Louvre toeziet en die in zekere zin de vaste collectie van het museum in Lens vormen. Net als in elke permanente tentoonstelling zit er echter ook in deze verandering: er zullen in Lens jaarlijks wisselingen plaatsvinden, waarbij een aantal werken wordt weggehaald om door andere te worden vervangen. De originaliteit van de eerste tentoonstelling, La Galerie du Temps, schuilt voornamelijk in de manier van presenteren. De bijzondere, door Studio Adrien Gardère ingenieus opgebouwde expositie benut de lange, door SANAA ontworpen galerij en stelt de werken ten toon in één ruimte, in chronologische volgorde. Zo komen er werken samen die in de meeste musea elders gescheiden worden tentoongesteld omdat ze niet door dezelfde beschavingen of met verschillende technieken zijn vervaardigd. Maar de Mesopotamische en Perzische wereld stonden voortdurend in contact met de Griekse samenleving en met Egypte; in de Middeleeuwen, en ook in de 16 de en 17de eeuw waren veel kunstenaars zowel schilder als beeldhouwer en beheersten ze meerdere technieken. De Galerie du Temps biedt de bezoekers daarmee een unieke kijk op de kunstgeschiedenis, op basis van de collecties van het Louvre. Deze route begint in het 4de millennium v.Chr. bij de uitvinding van het schrift in Mesopotamië, en eindigt halverwege de 19de eeuw met de Industriële Revolutie, toen de kolenwinning in Lens begon.





de oudheid






Jean-Luc Martinez

De Oudheid in de collecties van het Louvre

De lange periode die we gewoonlijk de Oudheid noemen, begint bij het ontstaan van het schrift (rond 3500 v.Chr.) en eindigt in het Westen met de val van het Romeinse Rijk in 476 n.Chr. De collecties van het Louvre laten de bloei van drie afzonderlijke beschavingen uit deze periode zien, tot aan min of meer eigentijdse ontwikkelingen: het Nabije Oosten, Egypte en het Middellandse Zeegebied. In de Galerie du Temps van het Louvre-Lens zijn 70 werken bijeengebracht die in een periode van ruim vierduizend jaar zijn gemaakt in een uitgestrekt gebied van Algerije tot aan Afghanistan. Door de keuze van de opstelling komen de relaties en de wederzijdse invloeden tussen deze drie beschavingen goed tot hun recht, en ook de onderlinge overeenkomsten. In het midden van de Galerie hangen de gezamenlijke werken uit de streek die wel de ‘vruchtbare halvemaan’ wordt genoemd. Het is het gebied van Mesopotamië (het huidige Irak), de streek waar de Tigris en de Eufraat doorheen stromen. Het was de bakermat van het schrift en van staatsvormen die zich in oostelijke richting verspreidden (de Iraanse hoogvlakten) en ook naar het westen (de kusten van de Levant, Syrië en het huidige Libanon), en die daardoor in contact kwamen met twee andere continenten waar zich nieuwe centra van beschaving ontwikkelden. Ook die worden in de Galerie getoond: rechts Egypte, de Afrikaanse beschaving die zich uitsluitend concentreerde in het Nijldal, en links het Middellandse Zeegebied. Deze geografische verdeling in de breedte van de Galerie kruist in de lengte een chronologische lijn die de opbouw van de tentoonstelling accentueert. Dit maakt duidelijk welke raakvlakken er door de jaren heen waren, en hoe ingewikkeld de geschiedenis in elkaar steekt. Zo

worden, na de periode van de eerste beschavingen (4de en 3 de millennium v.Chr.) de grote rijken uit de 2de en 1ste millennium uitgelicht: Babylonië, het Assyrische Rijk en daarna het Perzische Rijk. Geleidelijk aan raken zo het Nabije Oosten, Egypte en een deel van de Griekse wereld erbij betrokken, nog voordat door de overwinningen van Alexander de Grote (336-323 v.Chr.) het Oosten in zekere mate gehelleniseerd werd door het Westen, als voorbode van het Romeinse Rijk. Je kunt dus als bezoeker de Galerie bekijken aan de hand van werken die in dezelfde periode zijn gemaakt, en tegelijkertijd de ruimte in de breedte volgen: deze gids hanteert dezelfde aanpak. Ook kunnen bezoekers de ontwikkeling van een kunstproductie uit eenzelfde geografische gebied volgen – in Egypte bijvoorbeeld, vanaf het ontstaan van het schrift rond 3200 v.Chr. tot aan de komst van de islam – en dan moet de tijd in de breedterichting worden bekeken, van de ene presentatie naar de andere. Ten slotte kunnen bezoekers zich natuurlijk ook laten leiden door de kwaliteit van de tentoongestelde werken, want afgezien van de al genoemde indelingen doorkruisen meerdere routes de chronologie: het schrift en andere uitdrukkingsmiddelen; het koninklijke en keizerlijke portret, decoratie van tempels en paleizen; grafgiften, de ontwikkeling van de menselijke figuur, en goden en helden uit de mythologie. De bezoeker wordt zodoende uitgenodigd op een lange reis terug in de tijd om kennis te maken met werken die door grote beschavingen uit de Oudheid zijn gemaakt en die exotische, klinkende namen hebben, als echo’s van een ver verleden: het Soemerische Rijk, Babylonië, Egypte, Assyrië, Perzië, Griekenland, Etrurië, Rome...




De oorsprong van de klassieke beschavingen (4de en 3de millennium v.Chr.)

Aan het begin van de Galerie du Temps herinneren drie groepen aan de opkomst van de klassieke beschavingen, met als voornaamste kenmerk het ontstaan van het schrift. Dit ging gepaard met de groei van een gecentraliseerde macht, met de opkomst van de eerste steden en met een monumentale architectuur. Deze periode omspant twee millennia, waarin het Nabije Oosten een spilfunctie had onder de beschavingen die vertegenwoordigd zijn in de collecties van het Louvre, en daarom in het midden van de galerij is geplaatst. Hier ontstonden de beschavingen van het Soemerische Rijk (het huidige Irak), Elam (het huidige Iran) en Syrië, de eerste stadstaten. Het Egypte van de Archaïsche Periode (3100-2700 v.Chr.) en van het Oude Rijk (27002300 v.Chr.) ontwikkelde een beschavingsmodel dat, afgezien van zijn eigenaardigheden (zoals de macht van de farao en de bouw van piramides), aan de hedendaagse Oosterse beschavingen doet denken. In het oostelijke Middellandse Zeegebied kenden de prehistorische Cycladische beschavingen (27002300 v.Chr.) – zo genoemd omdat ze ontstaan zijn in de Griekse eilandengroep de Cycladen – het schrift niet. Dat dook pas later op in deze streken, in het 2de millennium v.Chr., toen er op Kreta en op het vasteland van Griekenland beschavingen opkwamen.




Mesopotamië als bakermat van het schrift

In Mesopotamië, de streek ‘tussen de rivieren’ (wat dit van oorsprong Griekse woord betekent) in de vallei van de Tiger en de Eufraat die het Anatolische plateau (Turkije) met de zee verbindt, trof de mens vanaf het 6de millennium v.Chr. de juiste omstandigheden aan om zich permanent te vestigen. In het laaggelegen Mesopotamië (het huidige Irak) werden de eerste steden gebouwd, zoals Uruk (tegenwoordig Warka). In deze omgeving ontstond het schrift, aanvankelijk om transacties soepeler te laten verlopen. Het oudste voorwerp dat in de Galerie du Temps tentoongesteld wordt, herinnert aan deze belangrijke uitvinding, die de regio een plaats gaf in de geschiedenis. Deze eerste, geschreven documenten zijn meestal boekhoudkundig van aard. De kleitablet met spijkerschrift (afb. 1), afkomstig uit Eanna – de tempel van de god van de Hemel – in Uruk rond 3300 v.Chr., behelst een opsomming van dagelijkse voedselporties, die met een rietstengel (schrijfriet) in de ongebakken klei is gedrukt: de tekens staan voor getallen, waarbij ronde gaatjes of inkepingen en tekeningen de etenswaren aangeven. De kleitablet bevat dus woorden, geen zinnen, en dient als geheugensteun voor de boekhouding. Het is een ontroerende en kwetsbare getuigenis van het dagelijks leven, waarin een samenleving doorschemert die draaide om de economie en om een sterk hiërarchisch opgebouwde macht. Ook uit de

stempels die zijn gebruikt voor het ondertekenen van de officiële documenten, zoals het stenen beeld, komt het beeld naar voren van een gecentraliseerde macht en van een religie waarin grote tempels van baksteen een belangrijke plaats innamen. Het beeldje van kalksteen, dat uit dezelfde periode dateert als de kleitablet, verbeeldt een Man met baard, naakt (afb. 2) en is mogelijk de figuur van een koningpriester: dit personage vinden we terug op de stempels, soms in een lange rok met een tulband. Hij lijkt een belangrijke rol te spelen in de stadstaat en wordt vergezeld door een tweede personage, die de kudde van de grote godin Innana voedt. Bij de opgravingen die Ernest de Sarzec in 1877 in Telloh, het voormalige Girsu, in het zuiden van Mesopotamië, startte, werden resten blootgelegd van de zogeheten Soemerische beschaving, die volledig uit de annalen was verdwenen. Soemer, dat ‘het land van het riet’ werd genoemd door zijn bewoners – zelf werden ze ‘zwarte hoofden’ genoemd – sluit aan op de laagvlakte van de Tiger en de Eufraat. In het 3 de millennium v.Chr., in de streek die zich in het noorden uitstrekt tot aan Syrië, vormden zich kleine staten die werden geleid door een prins die alle functies tegelijkertijd bekleedde: opperbevelhebber, hoofd van de rechterlijke macht, baas van de openbare werken. Hij was tevens tussenpersoon tussen de goddelijke wereld




en die van de mensen. Op de lijsten met Soemerische koningen staan de namen van mythische vorsten, zoals de held Gilgamesj, koning van Uruk, die na de zondvloed zouden hebben geregeerd. De staat Lagasj, meer naar het zuiden, werd door meerdere dynastieën geregeerd. Gudea (afb. 3), die rond 2120 v.Chr. heerste, is de bekendste prins, want tijdens de opgravingen van Telloh kwamen er twintig beelden van hem tevoorschijn die hadden gediend als versiering van de heiligdommen. Dit beeldje, gebeiteld uit een halfedelsteen (dioriet) en aangevoerd uit Magan (schiereiland van Oman), toont de koning met een muts (van bont?), de handen gevouwen, in een gekunstelde stijl die de kracht en vroomheid van de prins wil uitdrukken. Aan deze dynastie van de staat Lagasj hebben we de langste religieuze gedichten te danken die zijn geschreven in het Soemerisch, de officiële taal van de overheid. De Kleitablet met spijkerschrift (afb. 4) dateert van 2000 v.Chr. De tekens, die met een schrijfstift in wigvorm (cuneus is het Latijnse woord voor wig) zijn ingekrast, bevatten een lange, niet-zakelijke tekst, een brief van een moeder aan haar zoon. Dit was dan ook de periode waarin niet langer alleen juridische en diplomatieke documenten werden opgesteld, maar ook een literatuur en geletterde cultuur opkwamen die de schriftgeleerden van de grote heiligdommen ontwikkelden. In deze tijd onderhield Susa, de belangrijkste stad van het koninkrijk van Elam (het huidige Iran) ten oosten van Mesopotamië, nauwe betrekkingen met de Soemerische wereld. De geperforeerde reliëfplaat met banket- en gevechtstafereel (afb. 5) die werd ontdekt tijdens de opgravingen in 1908 onder leiding van Jacques de Morgan, behoort tot een reeks geperforeerde reliëfs uit Soemerië die hoogstwaarschijnlijk dienden als versiering van de grendels van de tempeldeuren. Er staat een banket op afgebeeld met een musicus en een personage dat een zogeheten kaunakes draagt, een wollen rok, en

op de onderste helft van het reliëf is een gevecht te zien. We weten dat er over land contacten bestonden met Centraal-Azië, en over zee (via de Arabische Golf) met India. In het noorden van het huidige Iran, bij de grens tussen Afghanistan en het huidige Tadzjikistan, ontwikkelde zich een beschaving in de streek waar de rivier de Oxus (tegenwoordig Amu Darya) doorheen stroomt, het latere Bactrië. De beschaving ontstond in nauw contact met Elam en Mesopotamië, maar gebruikte materialen die kostbaarder waren en veel uitbundiger decoraties. De opgegraven beeldjes stellen mannelijke beschermgeesten voor met lichamen die zijn bedekt met slangenhuid, of ‘prinsessen’ met wijde hoepelrokken van wol die geïnspireerd zijn op de Soemerische kaunakes. Vrouw in een wollen kleed (afb. 6), uit kalksteen en groen chloriet gehakt, is waarschijnlijk een beschermvrouwe van de levenden en de doden. Helemaal aan de andere kant van het Nabije Oosten, in het westen, vormt Syrië een waar kruispunt tussen Egypte, het Middellandse Zeegebied en Mesopotamië. Het binnenland van Syrië is als vanzelf meer gericht op de vallei van de Eufraat die het gebied doorkruist en de verbinding vormt met de Mesopotamische hoogvlakte, meer naar het zuiden toe. Tell Halaf gaf zijn naam aan een beschaving die hier in het 4de millennium v.Chr. opkwam dankzij het contact met Mesopotamië, waarvan ze het gebruik van metaal, steden en het schrift overnam. Na de moeder-godinnen met hun brede vormen zien we hier gestileerde afbeeldingen met bijna abstracte vormen. Het Afgodsbeeld met ogen (afb. 7) dat bijzondere afmetingen heeft, roept vragen op: is het aan een godheid gewijd? Of is het gereedschap om te spinnen? Dit soort voorstellingen zijn tot in Susa te vinden, wat betekent dat er een zekere gemeenschappelijke cultuur was in dit enorme gebied dat zich uitstrekt van de Middellandse Zee tot aan de Iraanse hoogvlakte.


 2. Mesopotamië (het huidige Irak) Rond 3300 v.Chr. Kalksteen Man met baard, naakt: koning-priester? 30,5 x 10,4 cm AO 5718

1. Uruk (het huidige Warka), Mesopotamië (het huidige Irak) Rond 3300 v.Chr. Klei Kleitablet met spijkerschrift dat voedselporties aangeeft, archieven van Eanna, tempel van de god van de hemel 5,2 x 7,8 cm AO 29561 Aankoop, 1988








 3. Girsu (het huidige Telloh), Mesopotamië (het huidige Irak) Rond 2120 v.Chr. Dioriet Gudea, prins van de staat van Lagasj 70,5 x 22,4 cm AO 29155 Aankoop, 1987

4. Mesopotamië (het huidige Irak) Rond 2000 v.Chr. Klei Tablet met een letterkundige tekst in Soemerisch spijkerschrift: brief van een moeder aan haar zoon 10,4 x 5,4 x 2,9 cm AO 6330 Aankoop, 1912




5. Susa, koninkrijk van Elam (het huidige Iran) Rond 2650-2550 v.Chr. Albast Geperforeerd reliëf met banketen gevechtstafereel: mogelijk een onderdeel van een tempeldeur? 30 x 30 cm Sb 41 Opgravingen van J. de Morgan, akropolis van Susa (het huidige Iran), 1908


6. Beschaving van Oxus, Centraal-Azië (het huidige Afghanistan) Rond 2300-1700 v.Chr. Groen chloriet en kalksteen Vrouw gekleed in een wollen kleed (kaunakes): beschermvrouwe van de levenden en de doden? 17,3 x 16,1 cm AO 22918 Aankoop, 1969






7. Beschaving van Halaf, Syrië Rond 3300-3000 v.Chr. Terracotta Afgodsbeeld met ogen Hoogte 27 cm AO 30002 Schenking van de Société des Amis du Louvre, 1991




De opkomst van de Egyptische beschaving

De beschaving die in Egypte in de Nijlvallei ontstond, vertoont veel overeenkomst met de toenmalige beschavingen in het Nabije Oosten. De hoge waterstanden van de Nijl, de ‘koningsrivier’, hadden veel invloed op het leven van de oude Egyptenaren. Ze vormden een grens tussen de zwarte aarde, vruchtbaar door het slib dat het hoogwater meevoerde, en de eindeloze woestijn. Mesopotamië maakte eenzelfde ontwikkeling door: in het 4de millennium v.Chr. ontstaat het schrift, ten behoeve van een gecentraliseerde macht die zich mede kenbaar maakt door middel van monumentale kunstwerken, zoals stenen beeldhouwwerken en een imposante architectuur. De oudste teksten die bekend zijn – ze dateren van ongeveer 3200 v.Chr. – zijn iets recenter dan die uit het Oosten, wat echter niet wil zeggen dat het Egyptische schrift, dat de Grieken ‘heilig’ (de letterlijke betekenis van de term ‘hiëroglief’) noemden, ook voortkwam uit dat van Mesopotamië. De grafsteen (afb. 8) uit ongeveer 3000 v.Chr., afkomstig uit Abydos in het hart van Midden-Egypte, bekend vanwege zijn aan Osiris gewijde tempel, bevat vroege hiërogliefen waarop schijnbaar de naam Horus (tekening van een valk) staat en een eigennaam (Setchnoum, tekening van een ram). Hier werden de eerste farao’s begraven, onder wie de legendarische Narmer die naar men zei rond 3100 v.Chr. Opper- en Neder-Egypte zou hebben verenigd, ook al weten we tegenwoordig dat beide gebieden zich pas later bij elkaar zouden aansluiten. Uit deze predynastieke periode die aan de politieke eenwording van Egypte voorafging, kennen we steden, keramiekproductie en talloze soorten make-uppaletten die zo kenmerkend zijn voor deze cultuur. Het Fragment versierd met een jachttafereel (afb. 9) is uit een harde zandsteen (grauwacke) gehouwen en ongetwijfeld gebruikt voor een

heiligdom. Het fragment heeft een ronde uitholling – deels bewaard gebleven – waarin de kleuren werden fijngewreven. Maar pas in de periode die het Oude Rijk wordt genoemd (ongeveer 2700-2200 v.Chr.) organiseerde het land zich rond de hoofdstad Memphis en rond een oppermachtige koning, de farao, die werd omringd door een keur van ambtenaren. De vorsten van de vierde dynastie, onder wie de beroemde Cheops, Chephren en Menkaura (Mycerinus), kozen rond 2600 v.Chr. de hoogvlakte van Gizeh, ten noorden van Memphis, om hun piramides te bouwen die het begin vormden van een ware dodenstad. Hier ontwikkelde zich de kunst van de steenbewerking (beeldhouwkunst, architectuur) volgens de regels van de Egyptische kunst. Het Grafbeeld van een staande man (afb. 10) is ongetwijfeld een beeld uit de grafkelder van een van de ambtenaren van de koning; hij is helaas anoniem gebleven omdat de inscriptie op het voorwerp verloren is gegaan. Het beeld is volgens de geldende regels vervaardigd: hij staat met zijn rug tegen een zuil, draagt een pruik en maakt duidelijk een loopbeweging, de beide armen langs het lichaam, zijn linkerbeen naar voren. Het reliëf op de achterkant hoort bij het Brouwerijtafereel: decoratie van een grafkapel (afb. 11), het publieke gedeelte van de graftombe waar de familie offergaven neerlegde. De figuren zijn niet alleen decoratief, maar roepen momenten in het leven van de gestorvene op waarvan wordt verwacht dat ze zich in het hiernamaals zullen herhalen, in dit geval een tafereel in een brouwerij. Ook andere gebruiken uit de Egyptische kunst zijn eraan af te lezen: de rode huid van de mannen en het naast elkaar plaatsen van profielen en aangezichten van de vele ambachtslieden die in dienst waren bij een vooraanstaand adellijk huis.


 8. Abydos, Egypte Rond 3000 v.Chr. Kalksteen Grafsteen met hiërogliefeninscripties 73,5 x 55 x 21,5 cm E 21710 Opgravingen van É. Amélineau, Abydos (Egypte), 1895-1898




9. Abydos?, Egypte Rond 3300-3100 v.Chr. Grauwacke (harde zandsteen) Fragment van een make-uppalet, versierd met een jachttafereel 14,6 x 41 x 2 cm E 11254





10. Egypte Rond 2350 v.Chr. Beschilderd kalksteen Staande man, grafbeeld van een onbekende 85 x 28 x 36 cm A 46 Aankoop, 1826



11. Egypte Rond 2500-2350 v.Chr. Beschilderd kalksteen Brouwerijtafereel: decoratie van een grafkapel 31 x 32 x 2,5 cm E 32880 Aankoop, 2006



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.