3 minute read
Column
De begijnen zorgden voor anderen en hun medebegijnen. Minder bekend is hun zorg voor hun moeder, vaak bij hen inwonende als deze hulpbehoevend werd. Deze hedendaagse situatie zet het belang van deze zorg centraal.
Advertisement
Waar het hart van vol is…
Op de achtergrond kakelt de radio: het ene vrolijke liedje volgt op het andere, af en toe onderbroken door een al dan niet oppervlakkig weetje. Er kan geen groter contrast zijn met de atmosfeer die aanwezig is – hier voeren ‘Ernstige Zaken’ en ‘Stil Afwachten’ de toon. De impliciete afspraak luidt: ‘Braaf neerzitten, enkel spreken als het noodzakelijk is en vooral… wachten.’ Wij zijn hier immers patiënten, van het Engelse woord ‘patient’, betekende ‘zieke’ en ‘geduldig’. De steriliteit van de wachtkamer wordt nog meer onderstreept door de afwezige tijdschriften en de strikte afstand tot elkaar, de coronamaatregelen volgende. Deze periode moeten we het hier stellen zonder sensationele, opgeblazen verhalen over de relatieperikelen van bekende Vlamingen als tijdsopvulling. ‘Je moet hier even wachten… zet u neer. Ja, we gaan zorgen dat ze gaat komen.’ weerklinkt er plotseling een stem. Een vrouw schuifelt de wachtkamer binnen, bijgestaan door de arts die haar net ontvangen heeft. Dit kleine intermezzo doet ons even opkijken, om een ogenblik later naar het niemandsland van 1001 voorbijtrekkende gedachten terug te keren. Even later veert de vrouw recht en verkondigt ze luid: ‘Ze doet zoveel voor mij, écht zoveel. Ze zorgt voor mij! Echt, ze zorgt zo goed voor mij.’ Haar woorden veranderen de atmosfeer in een aarzelende ongemakkelijkheid. Wij kijken elkaar aan: sommigen fronsen hun wenkbrauwen, anderen glimlachen nerveus. Deze vrouw lapt de regels van het protocol ‘wachtruimte’ aan haar laars en wij reageren, wikkend en wegend tussen ‘menselijkheid tonen’ en ‘impliciete gedragsregels volgen’. Als de vrouw terug gaat zitten, voegen we ons wederom in de steriele atmosfeer van de ruimte. Nog geen minuut later staat de vrouw terug recht en baant ze zich een weg naar het onthaal. Ze vraagt: ‘Mijn dochter… komt mijn dochter? Weet ze het dat ik hier zit?’, gevolgd door ‘Ah, dan is het in orde.’ Dan beweegt ze zich terug naar haar zitplaats, onderweg een nog grotere lofzang opstekende: ‘Echt, wat zou ik zonder haar doen? Bij alles voert ze me en komt ze mij halen. Echt, echt, echt,.. ze zorgt zo goed voor mij.’ Nu komen de geërgerde blikken en de rollende ogen, de boodschap gevende: ‘We weten het ondertussen al.’ Anderen besluiten haar te negeren of veren extra snel recht als de dokter hun naam afroept. Na een moment van stilte, herhaalt de vrouw haar betoog – nu krijgt ze van ons een luide zucht van ingehouden frustratie of een ijzige blik. Terwijl de ongemakkelijkheid zienderogen stijgt, komt een robuuste vrouw de wachtkamer binnen. We slaan allemaal gade hoe deze zich voorover de wachtende vrouw buigt om haar aan te spreken en ze een zoen op haar voorhoofd krijgt. ‘Dit is mijn dochter die zoveel voor mij doet.’ zegt de patiënte tegen haar en tegen ons, toevallig tot publiek verkozen. Wij zijn net zo verbouwereerd én ontroerd als de dochter zelf. Deze oprechte, hartelijke woorden van dankbaarheid doen ons even de klinische omgeving vergeten. Onze voorgaande ergernissen verdwijnen als sneeuw voor de zon, getuige zijnde van dit moment. De versufte sfeer in de wachtkamer is opgeklaard en voelt nu levendig en verfrist aan. Dit ‘wree schuune moment’ blijft me lang bij: veel liever de ‘besmetting’ van liefdevolle menselijkheid dan het viruscircus dat we nu doormaken. Ik deel dit graag met u, hopelijk besmet het u met evenveel genietende hartwarmte. ©D. Van Linden
Debby Van Linden
draagt, als deskundige begijnengeschiedenis, het erfgoed van de begijnen uit in Vlaanderen. Voor ‘Ons begijnhof’ schrijft ze driemaal per jaar een column, steeds ‘met begijnse slag’.