11 minute read
2.1 Internationaal jihadisme
2. Internationale en ideologische context
Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van de internationale en ideologische achtergronden van het jihadistisch terrorisme en behandelt de opkomst, de ontwikkeling en de verspreiding van dit fenomeen. Daarmee biedt het een interpretatiekader voor onze latere bevindingen over de wijze waarop het verschijnsel zich aan het begin van de 21ste eeuw in Nederland manifesteert. Uit dit hoofdstuk blijkt dat het jihadisme geleidelijk is geëvolueerd van een politieke naar een innerlijke beweging. De politiek-activistische Moslimbroeders aan het begin van de twintigste eeuw, en ook de meer gewelddadige revolutionaire islamisten in de tweede helft van deze eeuw, streefden nog vooral naar de oprichting van door islamitische beginselen geregeerde staten. In die periode streden jihadisten tegen bestaande staatsvormen in de islamitische wereld, tegen Arabische overheden, en later –vanaf de jaren zeventig –ook tegen ambtenaren die in hun optiek uit vrije wil bij de overheid werkten en daarom medeschuldig waren aan het systeem.
Advertisement
Hedendaagse jihadisten, echter, richten zich meestal niet langer direct op de oprichting van islamitische staten, maar in toenemende mate op de islamitische identiteit en de wereldwijde islamitische gemeenschap (de oemma). Veel van hen willen deze oemma, waar dan ook ter wereld, beschermen. Zij zien dit als een morele en ethische plicht (Zemni, 2006). Vandaag de dag is de jihad voor jihadisten dus niet zozeer een politieke, maar bovenal een morele kwestie. En de ideale samenleving –die geregeerd wordt door de sharia –is bij hen verworden tot een abstract idee. Oliver Roy (2004) spreekt in dit verband van een ‘virtuele oemma’. Als gevolg van deze ontwikkeling is ook het vijandsbeeld van veel jihadisten in de loop van de vorige eeuw universeler geworden. Dit vijandsbeeld is verschoven: van seculiere en dictatoriale staatsvormen of overheden in de islamitische wereld naar álle veronderstelde vijanden van de islam ter wereld, waaronder het Westen. De meest extreme jihadisten beschouwen zelfs nagenoeg iedereen die volgens hen niet zuiver naar de wetten van God leeft als een legitiem doelwit van de gewapende strijd; dus niet enkel ongelovigen, maar ook moslims die in hun ogen afvallig zijn.
2.1 Internationaal jihadisme
Bezien in de moderne tijd is het concept van de internationale gewapende strijd in naam van de islam een betrekkelijk recente ideologische innovatie van een traditioneler jihadistisch gedachtegoed dat zich tot aan de jaren negentig vrijwel exclusief richtte tegen machthebbers en regeringen in moslimlanden. Door haar dikwijls nadrukkelijke antiwesterse karakter en haar structurele verspreiding binnen al langer bestaande jihadistische netwerken, ontwikkelde deze nieuwe vorm van gewelddadig islamisme zich de afgelopen jaren verrassend snel tot een serieuze bedreiging voor westerse samenlevingen. Actoren en groepen die sindsdien in dit kader de wapens opnemen of aanslagen beramen tegen westerse mogendheden, instellingen en burgers, beroepen zich vaak op een ultra-orthodoxe geloofsleer: het salafisme.
Met de woorden en daden van de profeet Mohammed (de hadith) en de levensstijl van zijn geestverwante generatiegenoten (de salaf) als leidraad, en met het maatschappijbeeld uit de mythische periode van Mohammed en de eerste vier rechtgeleide kaliefen (632-661 na Chr.) voor ogen, keren salafisten moderne en democratische samenlevingen de rug toe. Maar dit puriteinse salafisme is niet intrinsiek gewelddadig. De stroming kan gezien worden als een eigentijdse sociale beweging, die zich richt op het bewaken van de identiteit en integriteit van de eigen groep in een wereld vol verleiding en onderdrukking. Op deze manier probeert de salafistische beweging een morele gemeenschap te vormen, met consistente ideeën over goed en kwaad (Price, Nonini & Fox Tree, 2008, p.128; De Koning, 2008, 2009). Salafisten proberen de
islam te zuiveren van de corrumperende invloed van onder meer culturele gebruiken en moderne fenomenen (Meijer, 2009; De Koning, 2009).
Toch zijn binnen deze bredere salafistische beweging personen actief die de islam, of zelfs de hele wereld, willen zuiveren door middel van geweld. Het ingewikkelde is dat gewelddadige groepen vaak in dezelfde netwerken participeren als geweldsloze, terwijl ze slechts voor een deel hetzelfde gedachtegoed aanhangen. Hun morele ideeën over goed en kwaad lopen sterk uiteen, vooral als het gaat over het toestaan van geweld. Daarnaast bedienen strijdlustige jihadisten die veel minder geïnspireerd zijn door het salafisme en om andere redenen vechten tegen de bestaande orde, zich vaak van de symbolen, gewoonten en gebruiken van de salafistische beweging. Zoals we in de inleiding van dit rapport al stellen, is het internationale jihadisme vooral een noemer voor een breed verschijnsel waarin personen met verschillende motieven, verschillende achtergronden, verschillende doelen en ook verschillende ideologieën participeren (zie ook Bakker, 2006; De Graaff, 2007).
Hoewel het salafisme dus niet intrinsiek gewelddadig is, leidt de ideologische chemie tussen salafisme, islamisme (de politieke islam) en antiwesters jihadisme wél tot het gewelddadige fenomeen dat tegenwoordig onder terrorisme-experts bekend staat als ‘internationaal (georiënteerd) salafistisch jihadisme’ (zie o.a. Sageman, 2004). Voor veel mensen is ‘Al Qaeda’ de bekendste exponent van deze vorm van jihadisme. Dat is niet zonder reden. Medio jaren negentig maakte het verschijnsel –grotendeels door inspanningen van Osama bin Laden en zijn organisatie –een opmerkelijke entree op het wereldtoneel. Vandaar dat de term Al Qaeda –feitelijk de naam van een betrekkelijk kleine jihadistische ‘netwerkorganisatie’ –de laatste jaren steeds vaker wordt gebruikt om te verwijzen naar het aanzienlijk bredere fenomeen van internationaal georiënteerd salafistisch jihadisme.
In een tijdperk dat in de mindset van velen werd ingeluid door de aanslagen op het WTC en het Pentagon, blijkt het nogal eens verleidelijk te beweren dat een min of meer samenhangende tak of cel van het Al Qaeda-netwerk in de Nederlandse polder voet aan de grond heeft gekregen (Zembla, 2003; ANP, 2007). Dergelijke beladen veronderstellingen doen vaak geen recht aan de complexiteit van het transnationale netwerk van personen en groepen die zich laten inspireren door de in zekere mate overkoepelende en pan-ideologische doctrine: een offensieve jihad tegen het verdorven Westen teneinde een gezuiverde wereldwijde oemma te bewerkstelligen. Om latere beschrijvingen in dit rapport van eventuele interacties tussen jihadisten in Nederland en de internationale jihadistische beweging te kunnen begrijpen en op waarde te kunnen schatten, is het belangrijk eerst de historische en ideologische ontwikkelingen in dit internationale netwerk, inclusief de betekenis hierin van de kerngroep van Al Qaeda, te beschouwen.
2.1.1 Van politiek salafisme naar salafistisch jihadisme
De kraamkamer van veel eigentijdse jihadistische ideologieën en groepen vormde zich in 1928 in Egypte met de oprichting van de –toen nog –anti-imperialistische Moslimbroederschap. Deze fundamentalistische politieke beweging streeft voornamelijk langs politieke weg naar islamitische staatsvorming en staat daarbij niet onvoorwaardelijk negatief tegenover moderne invloeden en concepten. Toch bleken in de eerste decennia van haar bestaan al geregeld meer (militante) puriteinse ideeën post te vatten binnen haar gelederen. In 1964 introduceerde Sayyid Qutb, een van de bekendste leiders en ideologen van de Moslimbroederschap, nieuwe criteria voor takfier: een praktijk waarbij moslims andere moslims, moslimgemeenschappen of - instituties tot afvallig (kafir) verklaren (Qutb, 1990). Wie zich niet volledig onderwerpt aan de absolute soevereiniteit en de eenheid van God (tawhied), zoals uiteengezet in de religieuze plichtenleer (sharia), is volgens het takfier-principe van Qutb niet waarachtig islamitisch. Salafisten die deze redenering aanhangen, beschouwen in feite álle hedendaagse samenlevingen en regeringen als onzuiver in de leer. Deze aanklacht krijgt extra lading vis-à-vis moslimlanden.
Op afvalligheid staat volgens de meest gangbare uitleg van de sharia namelijk de doodstraf; een notie die, sinds Qutb’s executie in 1966 door de nationalistische Egyptische regering, voor een beperkte stroming fungeert als voorwendsel voor een gewapende jihad. De intensieve vervolging van de radicaliserende Moslimbroeders in Egypte, bracht tussen de jaren zestig en tachtig een exodus teweeg van zowel gematigde als radicale aanhangers. In eerste instantie weken deze mensen vooral uit naar landen in het Midden-Oosten, zoals Syrië en Saoedi-Arabië, waar sommigen van hen invloedrijke posities bemachtigden. Momenteel is de beweging van de Moslimbroeders wereldwijd actief, in het geheim en openbaar, in een omvangrijk diffuus en sterk gedecentraliseerd netwerk met verschillende –aan nationale omstandigheden aangepaste –agenda’s. Binnen haar hernieuwde missie van ‘geleidelijke islamisering’ zijn takfier-aanhangers en leden die gewelddadige activiteiten willen ontplooien echter niet langer welkom (Leiken & Brooke, 2007). Dat de broederschap Qutb toch altijd als martelaar (shahied) is blijven verheerlijken, maakt deze mondiale beweging echter nog steeds ontvankelijk voor mensen met afwijkende jihadistische denkbeelden, die zich overigens meestal snel distantiëren om daarna binnen andere kaders actief te worden.
Salafistische groepen die vanaf de jaren zeventig daadwerkelijk een gewapende strijd aangingen, lieten zich veelal inspireren door Qutb’s ideeën over takfier en jihad.14 Van NoordAfrika tot het Midden-Oosten, en van Centraal tot Zuidoost-Azië; samenwerkingsverbanden die met gewelddadige middelen een renaissance van het islamitische kalifaat nastreven, bleken levensvatbaar binnen de meest uiteenlopende politieke, culturele en maatschappelijke constellaties. In de praktijk bleef de strijd van dergelijke groepen tot medio jaren negentig beperkt tot lokale vijanden in twee mogelijke gedaantes: (1) seculiere structuren en dictatoriale regimes in moslimlanden; of (2) niet-islamitische invasiemachten in moslimlanden. Bekende groepen uit dit tijdperk zijn de Algerijnse Groupe Islamique Armée (GIA) en de Indonesische Jemaah Islamiyah. Ook takfiristische jihadgroepen die rechtstreeks uit de Moslimbroederschap zijn voortgekomen, zoals de Al Gama'a al Islamiyya (GAI) in 1973 en de Egyptische Islamitische Jihad (EIJ) enkele jaren later, richtten hun pijlen jarenlang louter op lokale overheden.
2.1.2 Internationalisering van de jihad
Een trigger event, de invasie van Afghanistan door de Sovjet-Unie in 1979, verschafte de destijds gefragmenteerde jihadistische beweging het momentum om meer samenhangende internationale contouren aan te nemen. Zowel in de islamitische wereld als ver daarbuiten ontstonden uitgebreide logistieke, financiële en andersoortige ondersteunende relatiestelsels die een puur ‘defensieve jihad’ tegen de Russen mogelijk maakten.15 Een invloedrijke en pragmatische spilfiguur in dit netwerk was Bin Laden. Als rijke en charismatische zakenman uit het wahabitische Saoedi-Arabië16 was hij met een eigen organisatie, het zogenoemde Jihad Service Bureau, in staat wereldwijd moedjahedien (heilige strijders) te mobiliseren, fondsen te werven en andere hulpbronnen aan te spreken. Dit aanvankelijk louter ten behoeve van de defensieve jihad.
Ofschoon veel moedjahedien eenvoudigweg in Afghanistan vochten om de bezettingsmacht te verdrijven, vonden óók salafistisch-jihadistische groepen in ballingschap daar een roeping en een toevluchtsoord. Zij bestreden de Russische troepen vaak gezamenlijk. Ondertussen smeedden zij onderlinge allianties voor hun respectievelijke nationale doeleinden (Bergen, 2006). Tegen het einde van de jaren tachtig kon een aantal van deze groepen, waaronder de EIJ van Ayman al-Zawahiri, eveneens rekenen op sympathie, actieve strijdlust en aanzienlijke steun van Bin Laden. Zijn denkbeelden waren tijdens de oorlog extremer geworden. Steeds vaker stelde hij zijn organisatie in dienst van salafistische militanten, waardoor deze toegang kregen tot, en konden profiteren van, delen van het transnationale stelsel van hulpbronnen waaruit het Jihad Service Bureau putte. Deze ontwikkeling mondde uit in de oprichting van Al Qaeda (‘de basis’). De paraplu-organisatie, waarin Bin Laden, de EIJ en andere Afghanistan-veteranen van diverse
komaf zich verenigden, stelde zich tot doel het bredere wereldwijde facilitaire netwerk ook ná de Afghaans-Russische oorlog bijeen te houden en te benutten. Maar dan niet langer uitsluitend voor de defensieve jihad, maar ook ten behoeve van gewelddadige takfier-activiteiten tegen islamitische overheden en medemoslims die niet voldeden aan de salafistische utopie. Hoewel zij vaak op talloze punten van mening verschillen, heerst onder de meeste terrorismeexperts consensus over het unieke aandeel van deze ‘netwerkorganisatie’ aan de internationalisering van het jihadisme (zie o.a.: Sageman, 2004; Gunaratna, 2003; Hoffman, 2008; Zemni, 2006). Met van origine niet meer ideologische houvast dan dienstbaarheid aan de gewapende strijd in naam van de puriteinse islam, begon Al Qaeda na de Russische aftocht uit Afghanistan enkele honderden rekruten militair te trainen. Profiterend van bestaande safehouses en trainingskampen in het land, versterkte de kerngroep rondom Bin Laden zo enerzijds haar eigen rangen. Anderzijds bemachtigde het kleine, maar hiërarchisch en zelfs enigszins bureaucratisch vormgegeven samenwerkingsverband, op deze wijze al snel een strategische positie in een breder wereldwijd netwerk van loyalisten en sympathisanten, onder wie vroegere gevechtsbroeders en voormalige kampgenoten.
Nog meer dan eertijds in Afghanistan, ontwikkelde Al Qaeda zich tussen 1992 en 1996 vanuit Soedan tot een bron van jihadistische expertise, en van groeiende ideologische en sociale cohesie tussen in verschillende landen opererende militante islamistische groeperingen. Bin Laden en Al-Zawahiri brachten ongeveer twintig groepen met elkaar in contact, creëerden een formeel medium (shura) voor internationale samenwerking, wierven en doneerden fondsen, en distribueerden gedetailleerde tactische en technische handleidingen. Als uitzend- en opleidingsorgaan van ten minste duizend jihadisten voor de strijd in gebieden als Bosnië, Tsjetsjenië, Kasjmir en de Filippijnen, kreeg de organisatie in die periode bovendien invloed op het denken binnen de salafistisch-jihadistische beweging in den brede (Katzman, 2005).
2.1.3 Het Westen als nieuw doelwit van een internationaal georiënteerde beweging
Zoals wel vaker wanneer nieuwe grote verhalen17 ontstaan en aantrekkingskracht verwerven, ging ook de vervolmaking van de conventionele leer van Qutb tot het dogma van internationaal salafistisch jihadisme gepaard met mondiale geopolitieke ontwikkelingen en trigger events.18 Het einde van het bipolaire tijdperk na de val van de Sovjet-Unie, de voortdurende bezetting van Palestijns gebied door Israël, de door de VS aangevoerde interventies in Irak en Somalië, én de stationering van Amerikaanse troepen in Saoedi-Arabië, het geboorteland van de islam, maakten de enige overgebleven supermacht en haar bondgenoten tot mikpunt van deze geëvolueerde ideologie. Bin Laden had, met andere woorden, een verhaal en hoefde dat alleen nog maar aan de man te brengen. Hij bleek de ambitie en de mogelijkheden te bezitten om zijn woorden kracht bij te zetten met daden.
Met enkele typische extremistische noties –een vijandbeeld, een groep uitverkorenen, een utopie en een legitimering voor zuiverend geweld (Buijs, Demant & Hamdy, 2006) –benutte hij zijn netwerkorganisatie primair om het vuur van de antiwesterse jihad aan te wakkeren. In 1996, andermaal gebaseerd in Afghanistan, spoorde de Saoediër moslims overal ter wereld aan de wapens op te nemen tegen de VS. Door fatwa’s19 te publiceren, allianties aan te gaan en tot
2001 in trainingskampen tussen de tien- en twintigduizend20 jihadisten te voeden met het idee dat vooral de ‘verre vijand’ een kalifaat in de islamitische wereld tegenstreeft, verspreidde de kerngroep van Al Qaeda haar boodschap effectief door het internationale jihadistische netwerk. De reeks grootschalige en symbolische aanslagen, die de kerngroep sindsdien met hulp van loyalisten en wereldwijd uitgezwermde ‘alumni’ wist te orchestreren, hadden allereerst een inspiratiefunctie.
Het is opmerkelijk dat juist de in dit opzicht uiterst effectief gebleken terroristische aanvallen op het WTC en het Pentagon op 11 september 2001 het, althans voorlopige, einde inluidden van Al Qaeda’s capaciteit om dergelijke acties zélf vorm te geven en aan te sturen. Maar het onder anderen door Bin Laden gepropageerde idee dat een internationale oemma alleen kan ontstaan