Hannah Schubert-Master of Landscape Architecture-Tweede natuur

Page 1

Tweede Natuur

Een langzame, natuurlijke transformatie als alternatief voor sloop.

Hannah Schubert  –  Master Landschapsarchitectuur


Hannah Schubert Hembrugstraat 5-1 1013 WV Amsterdam tel | 0618090512 e | hannahschubert@hotmail.com

Academie van Bouwkunst Amsterdam Master Landschapsarchitectuur November 2014 commissieleden: Noël van Dooren (mentor) Jo Barnett Klaas Jan Wardenaar toegevoegde leden examen: Marieke Timmermans Lada Hršak

© 2014, Hannah Schubert Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Hannah Schubert.

met dank aan: Herman Zeinstra (DOK architecten), Peter Wouda (Stichting Tijd / Louis le Roy), Dr.ir. Marc Ottelé (TU Delft, Faculty of Civil Engineering & Geosciences), Gertjan Nijpels (Burgemeester Gemeente Opmeer), Pé Veldt (Regio Control Veldt), Edwin Gardner (Monnik architecten), Thijs de Zeeuw, Dick Floris

met speciale dank aan: Mijn ouders en zusje die altijd in me geloven, Sylvia Hendriks en Sjuul Cluijtmans voor hun vriendschap en onaflatende hulp, Bas van der Horst (BUREAUBAS) voor zijn geweldige grafische assistentie, Ania Sobiech en Claire Oude Aarninkhof voor hun kennis en vriendschap, Richard Proudley voor zijn 3D monnikenwerk, Abdessamed Azarfane voor zijn onstuitbare enthousiasme en steun, Elger Blitz/ Marleen Beek/Thomas Tiel Groenestege en collega’s voor hun begrip, hulp en interesse, Hanne van den Berg voor haar vriendschap vanuit de andere kant van de wereld - en Milad, mijn grote liefde, voor alles


Inhoud

. Inleiding .. Leeswijzer ... Proces en experimenten I Manifest II Scheringa Museum voor Realisme II Ontwerp en IV Verbeelding V Drieluik


Where The Wild Things Are, Maurice Sendak (1963)


Inleiding

Ik ben opgegroeid in een huis vol kunst, boeken en beelden. Maurice Sendak’s klassieker ‘Where the Wild Things Are’ was favoriet. De hoofdpersoon, een stout jongetje in wolvenpak, wordt voor straf naar zijn kamer gestuurd. Het deert hem niet. Langzaam verandert zijn kamer in een landschap, de spijlen van zijn bed worden bomen, de muren krijgen bladeren, de deur wordt een vergezicht – en hij staat in een andere wereld. Dat beeld, van een transformatie van iets dat je zo eigen is als je kinderkamer, is altijd in mijn hoofd blijven hangen. Misschien heeft dat mijn interesse in transformatie en verval gewekt. thematiek Er kan een moment komen dat landschap architectuur over neemt. Of, in andere woorden, de natuur gaat een door mensen geschapen structuur overheersen. In dat proces zit een glijdende schaal en een keerpunt: want wanneer is iets nog gebouw, en wanneer wordt het weer een landschap? Dit proces is alleen op locaties te zien die buiten ons stedelijke structuur vallen: plekken die geen bestemming hebben. Ze kunnen worden gelezen als een teken van een ‘falend systeem’: verlaten en vergeten, niet in staat om zichzelf nieuw uit te vinden en een nieuw gebruik aan te trekken. Ondanks het feit dat daar een grote aantrekkingskracht in schuilt, staat het accepteren van verval in schril contrast met de cultuur van groei en vooruitgang zoals we sinds de industriële revolutie kennen. Als iets niet meer voldoet, niet meer rendabel is en niet meer rendabel gemaakt kan worden, is sloop vaak de enige optie. Alles wat niet mee wil of kan komen in het systeem valt er buiten. Ik denk echter dat we op een kruispunt zijn aanbeland. Nederland kent honderden langdurig leegstaande gebouwen. De

realiteit van een overheid die zich steeds verder terugtrekt en de komende jaren wederom miljarden moet bezuinigen biedt ruimte voor nieuwe initiatieven en inzichten. Sloop en nieuwbouw is niet altijd een oplossing, want investeerders zijn schaars en ook slopen is kostbaar. Dit biedt echter nieuwe mogelijkheden: de tussenvormen die gevonden worden zijn wellicht veel interessanter dan de gangbare manier van herbestemmen. opgave Ik ben ervan overtuigd dat er ruimte gecreëerd kan worden voor een alternatieve aanpak, waarbij natuur doelbewust wordt ingezet om een proces van transformatie en acceptatie in gang te zetten. Bewust níet gericht op economische winst, maar puur om het zijn, en de nieuwe waarde die daardoor kan ontstaan. Of, poëtischer; het ene vergaat, terwijl het andere tot leven komt. Dit is een zoektocht: wat gebeurt er als het onbedwingbare en onvoorspelbare van de natuur als uitgangspunt wordt genomen voor een ontwerp? Dit project is een verkenning in de luwte; het is een alternatief antwoord op sloop of herbestemming in een tijd na de kredietcrisis. Het is een project waarbij de kracht van de natuur wordt ingezet om een ‘gefaald’ gebouw langzaam te transformeren naar een landschap. Want immers; het ultieme lot van ieder gebouw is misschien wel dat het weer tot landschap wordt – het zit alleen niet in onze notie van tijd om dat te kunnen bevatten en daar de waarde van in te zien. ontwerp Het onbedwingbare en onvoorspelbare karakter van de natuur wordt zo als uitgangspunt genomen voor de geregisseerde metamorfose van een gebouw. De casus, het Scheringa Museum voor Realisme in Opmeer, staat symbool voor het falen van het systeem. Sinds 2009 staat de nooit in

gebruik genomen kolos in het platte, functionele landschap van West-Friesland. Dorpelingen hebben zich het gebouw nooit eigen kunnen maken; het is een blinde vlek langs het historische lint van het dorp. Het ontwerp verkent de mogelijkheden van minimale ingrepen, die een maximale transformatie teweeg kunnen brengen. Hierbij gaat het niet om een conventionele transformatie van een gebouw. Het gaat om een transformatie die uitgaat van ‘geregisseerd verval’, waarbij de kracht van de natuur doelbewust in wordt gezet om een nieuwe, poëtische, landschappelijke laag het gebouw in te trekken en de metamorfose tot stand te laten komen. Dorpelingen worden betrokken bij de geregisseerde ‘aantasting’ van het gebouw - een proces dat er vooral op gericht is dat bewoners zich het gebouw eindelijk toe kunnen eigenen door actief deel uit te maken van het sloopproces. Door vervolgens strategisch delen weg te halen worden licht en vocht het gebouw ingetrokken, zodat de natuurlijke processen op gang kunnen komen. Een toevoeging in de vorm van een cirkelvormig pad doorkruist alle delen van het gebouw en maakt zo een eindeloze wandeling mogelijk. Het midden van het pad omsluit de echte wildernis, die maar een paar keer per jaar betreden kan worden, en de overwoekerende kracht van de natuur kan worden ervaren. Over een periode van meer dan 50 jaar - er is bewust geen eindbeeld geformuleerd - transformeert het gebouw geleidelijk. Het voormalige Scheringa Museum voor Realisme wordt zo een oase voor planten en diersoorten die steeds minder ruimte hebben in het schrale agriculturele landschap van West-Friesland - én een bijzondere bestemming als toevoeging aan het dorp. Het project gaat over tijd, verval en groei, over het celebreren van vergankelijkheid, over een hybride vorm tussen

architectuur en landschap. Het is een verkenning naar een nieuwe realiteit, waardoor een waarde wordt gecreëerd die verder gaat dan uit te drukken is in economisch rendement: het Scheringa Museum wordt een ‘groen monument’, dat alleen al waarde heeft doordat het er is. onderzoeksvragen Deze thematiek is ‘nieuw’, dat wil zeggen dat er weliswaar legio voorbeelden zijn van gebouwen die in de loop der tijd overwoekerd raakten, eeuwenoude ruïnes of zelfs jonge ruïnes - maar er zijn geen voorbeelden van projecten waarbij een natuurlijk verval doelbewust is ingezet om een transformatie in gang te zetten en daarmee iets nieuws te scheppen. Dit afstuderen is een experimentele verkenning binnen dit thema. � Vragen die leidend waren in het (ontwerp)proces waren; •

Hoe kan het proces van verval in worden gezet, hoe kan natuur ‘geregisseerd’ worden om dit proces in goede banen te leiden, en welke fysieke ingrepen in het gebouw zijn nodig om dit proces te bewerkstelligen?

Hoe kan de transformatie van het gebouw een bijdrage leveren als plek met bijzondere ecologische waarde in een verschralend agricultureel landschap?


Leeswijzer

Dit afstudeerproject is in november 2014 mondeling gepresenteerd aan de hand van vier leporello’s, die samen het verhaal van de transformatie van het Museum voor Realisme vertellen. Dit afstudeerverslag is een beknopte weergave van de inhoud van deze leporello’s, en houdt eenzelfde opbouw aan: Manifest - Scheringa Museum - Ontwerp - Verbeelding. Per onderdeel zijn de belangrijkste teksten en illustraties opgenomen, die de afzonderlijke aspecten van het project verbeelden. Het manifest moet daarbij gelezen worden als de overkoepelende visie: het is een pamflet, een pleidooi voor een andere wijze van transformeren als alternatief voor sloop: met minder geld, met ruimte voor tijd en natuur, een geleidelijk proces van acceptatie in gang zettend. Over de casus: Museum voor Realisme De keuze voor het Scheringa Museum voor Realisme is gemotiveerd op basis van zijn symbolische waarde, recente geschiedenis en vooral de ongewisse toekomst van het gebouw. Het is een casus: in theorie had ook ieder ander modern gebouw gekozen kunnen worden voor de opgave die ik me gesteld heb. Dan zouden de methodes voor de transformatie wellicht vergelijkbaar zijn geweest, maar het ontwerp anders. Immers vraagt iedere context om een andere benadering. Wel heb ik bewust gekozen voor een modern leegstaand gebouw - juist omdat we nog niet weten hoe deze gebouwen zullen verweren, en hoe ze eventueel tot prachtige ruïnes kunnen verworden. Eén van de dingen die al vroeg in het onderzoek duidelijk werden was dat moderne gebouwen niet mooi zullen verweren, en in ecologisch opzicht nauwelijks waarde zullen hebben. Dit is het resultaat van ons optimale materiaalgebruik: alles is erop gericht processen van verval zo veel mogelijk te vertragen. Het verkennen van de mo-

gelijkheden hoe er wél een waardevol verval kan worden gecreëerd, dat zowel ruimtelijk en bruikbaar als ecologisch interessant is, is de rode draad door dit afstuderen. Wijze van presenteren Dit afstudeerproject is naast bovenstaande verkenning ook in hoge mate een zoektocht geweest naar manieren van representatie. Ik heb het project daarbij bewust ‘rationeel’ benaderd; met schematische weergaves, donkere illustraties en veel handgetekende beelden. Het ongetemde en onvoorspelbare van de natuur heb ik in eerste instantie ‘vaag’ gehouden. De essentie van het ontwerp is immers dat er geen eindbeeld is: hoe verder de tijd vordert, hoe ongewisser de processen en hun resultaten zijn. In het laatste deel van dit boekwerk is een ‘drieluik’ van beelden opgenomen. Deze illustraties zijn een aanvulling op de beelden uit de leporello’s, waarin specifiek in wordt gegaan op de processen die achter de transformatie schuilgaan.



proces en experimenten

bezoek aan de verwilderde omgeving van het Scheringa Museum voor Realisme - Opmeer

bezoek aan de wereld van Louis le Roy, Heerenveen


bezoek aan overwoekerde plekken (foto: Duisburg-Nord)

bezoek aan Scheringa Museum in Opmeer - December 2013


schimmel-test: transformatie van een gebouwdeel

model in vijf ‘tijdsdelen’


detailbeeld model

tekenen en stempelen


I Manifest

Tweede natuur



Manifest

We zijn omringd door geschiedenis, door tijd en door veranderlijkheid. Niets staat stil: groei en verval zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Kan het onbedwingbare van de natuur als uitgangspunt worden genomen voor een ontwerp? En kan de tijd als factor mee worden genomen, zonder eindbeeld, alleen met het besef van wat er was, en wat er zou kunnen zijn? Er komt ontegenzeggelijk een moment dat de natuur overneemt en zich opnieuw eigen maakt. Zodra er een barst komt in het gladde, dichte beton, pakt zelfs het kleinste plantje zijn kans. Haarfijne wortels boren zich door het materiaal, op zoek naar voedingsstoffen. Gretig drukken ze het harde oppervlak omhoog, dat eerst bobbels en dan barsten vertoont. Hoe meer barsten er ontstaan, hoe meer substraat zich in de breuken nestelt. Pioniers vestigen zich in de scheuren. Binnen vijf jaar staan er wilde bloemen, struiken en kleine bomen. De kaders van de host zullen decennia, misschien wel honderden jaren zichtbaar blijven. Maar de tussenfasen die ontstaan brengen een continu veranderende, andere ruimtelijke realiteit met zich mee. Deze metamorfose is een proces dat niet te stoppen is – alleen te vertragen. Maar wat vertraagd kan worden kan ook worden aangezwengeld: er kan ruimte worden gecreëerd voor een alternatieve aanpak, waarbij de natuur wordt ingezet om processen van transformatie en acceptatie in gang te zetten. Bewust níet gericht op economische winst, maar puur om het zijn, en de nieuwe waarde die daardoor kan ontstaan. Dit manifest is een verkenning naar een natuurlijke, langzame transformatie waarbij de natuurlijke tijd wordt toegelaten. Wat ontstaat er als een bouwwerk gedirigeerd over wordt gedragen aan de natuur? Wanneer is iets nog een gebouw – en wanneer wordt het een landschap?

Een voorstel in de luwte Toen de Lehman Brothers in 2008 failliet gingen luidde dit een wereldwijde kredietcrisis in. Het economisch herstel volgt maar langzaam. In de tussentijd is er veel veranderd; sinds 2008 steeg het aantal werkelozen in de EU van 8 miljoen naar bijna 26 miljoen. Er werd 1600 miljard euro steun aan banken verleend en bijna 3000 miljard steun toegezegd.1 Overheden kampen nog steeds met begrotingstekorten, er is de afgelopen jaren drastisch gekort op cultuur, onderwijs, natuur. De overheid trekt zich terug, en de zelfredzaamheid van burgers zal in de toekomst steeds vaker de norm worden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de stagnatie in investeringen een grote weerslag heeft op de ruimtelijke ordening van Nederland – en op het vastgoed. Er staan in Nederland honderden gebouwen langdurig leeg. Industrieel erfgoed, kantoren, overheidsgebouwen, bedrijventerreinen, kerken en kloosters – de lijst is net zo divers als eindeloos. Wat deze gebouwen gemeen hebben zijn de vaak kansloze uitzichten. Te groot, te gedateerd, te duur en op een verkeerde locatie – het zijn objecten die in economische en sociale zin hun waarde niet hebben kunnen behouden. Door de crisis zijn er geen middelen om alles op de oude manier op te lossen. De realiteit van een overheid die zich steeds verder terugtrekt, de komende jaren wederom miljarden moet bezuinigen en de vele honderden leegstaande objecten waar met geen mogelijkheid een nieuwe bestemming voor gevonden kan worden, vraagt om en biedt ruimte voor nieuwe initiatieven en inzichten. Een pleidooi voor ‘niets doen’ Er zijn verscheidene scenario’s voor gebouwen die met leegstand geconfronteerd worden. In veel gevallen is herbestemming mogelijk; daarbij gaat het vrijwel altijd om een architectonische en functionele ingreep. Als renovatie niet

tot de opties behoort en herbestemming niet mogelijk is, volgt sloop – of leegstand. En op langdurige leegstand volgt verval. Het accepteren van verval staat in schril contrast met onze cultuur van groei en vooruitgang, zoals we sinds de industriële revolutie kennen. ‘Falen’ en verval zijn mede daardoor geen onderdeel meer van ons systeem – als iets niet meer voldoet en geen waarde meer heeft of geld oplevert moet het ‘weg’. Het wordt gesloopt en vervangen door een nieuw gebouw dat uiteindelijk hetzelfde lot te wachten staat. Dit past in onze weggooi-cultuur, waarbij winst, hoge grondprijzen en speculaties de boventoon voeren. En in een cultuur waar ‘falen’ – in de breedste zin van het woord – niet ‘kan’. Onze cultuur van bouwen, slopen en herbouwen is een eindeloze spiraal, die nu op sommige fronten krakend tot een halt wordt geroepen. In de Nederlandse context komt het dan meestal ook niet zover dat er niets wordt gedaan, en een gebouw langzaam vergaat. Verval is iets dat als negatief wordt ervaren. Verval staat voor degeneratie. En als we het over degenereren hebben, bedoelen we altijd achteruitgang. In andere woorden: verval confronteert ons het falen van een systeem, een idee, een geschiedenis. Verval is vergankelijkheid. En vergankelijkheid is een pijnlijk begrip: het leidt tot vergetelheid. In plaats van leegstaande gebouwen te beschouwen als objecten waar iets aan verdiend zou moeten worden, kan de luwte een aanleiding zijn tot een andere manier van denken. In plaats van leegstand of dreigend verval als falen op te vatten, kan de leegte en haar ‘ongeprogrammeerdheid’ juist een belangrijke bijdrage leveren aan de samenleving – door haar toe te laten en tijd en natuur de ruimte te geven, in plaats van te bevechten.

De schoonheid van verval Ondanks de negatieve connotatie heeft verval al eeuwen een zeer grote aantrekkingskracht. Het motief van de ruïne staat in het collectieve geheugen gegrift, en heeft door de eeuwen heen talloze schilders en poëten geïnspireerd. Het onbedwingbare van de natuur heeft iets berustends. De Romantische Gedachte - de mens als onderdeel van een groot systeem, dat alles uiteindelijk overwint en overwoekert: de (goddelijke) natuur – heeft zijn geldigheid en aantrekkingskracht geenszins verloren. Daarbij wordt uitgegaan van de mysterieuze aantrekkingskracht van verval, van de collectieve fascinatie voor een fenomeen dat enerzijds mijlenver afstaat van onze realiteit, en aan de andere kant beangstigend dichtbij is. “The city’s scars are stimuli for the mind. They raise questions, about memories and imaginations of a foregone past, and of potential futures. They visualize the passage of time and the inevitability of collapse. On a smaller level, they show traces of faded lives, moved communities and shrunken economies. The voids provide space for the observer to interpret them as he likes, to fill them with imaginations and meanings. Decay provokes thoughts and actions and is the creative inspiration for many artists and writers.” 2 Waarde, transformatie en bestaansrecht Er zijn andere soorten waarde dan alleen uit te drukken is in geld. Een waarde die gaat over schoonheid, over emotionele waarde en toekomstwaarde. Alleen omdat een gebouw geen geld meer oplevert, betekent dat niet dat het waardeloos is. Integendeel. Een gebouw dat figureert in herinneringen en in verhalen kan op een ander vlak een veel grotere waarde hebben. En misschien ligt hier wel een bijzondere aanleiding: als een plek ‘geladen’ wordt met herinneringen, en onderdeel wordt van een collectief geheugen, zal zijn waarde


stijgen. De kracht van nostalgie mag daarbij niet worden onderschat: “Nostalgia is rebellion against the modern idea of time, the time of history and progress... the nostalgic desires to obliterate history and turn it into personal or collective mythology, to revisit time like space, refusing to surrender to the irreversibility of time that plagues the human condition.” 3 Stel, er is een gebouw dat zijn waarde in economische zin kwijt is geraakt (hoe curieus deze observatie ook mag zijn, want een gebouw is materiaal, heeft dit dan geen waarde?) zodat er niets meer mee ‘kan’. Kies je dan voor sloop, en wis je in één keer alle sporen van de plek, radicaal en gevoelloos? Of kies je voor een geleidelijke gedaantewisseling, waarbij de natuur in wordt gezet om de plek op een langzame wijze te transformeren? Zodat mensen en verhalen de tijd krijgen zich aan de nieuwe realiteit aan te passen, telkens weer opnieuw, totdat er iets is ontstaan dat een geheel eigen waarde heeft – en daarmee een nieuw bestaansrecht. Een herbezinning en een ander besef van tijd In vrijwel alle initiatieven die gaan over een symbiose tussen natuur en kunst of architectuur wordt de natuur gecultiveerd, verstild of naar de hand gezet om zo tot een esthetisch resultaat te komen. De vraag is wat er gebeurt als het onbedwingbare en onvoorspelbare van de natuur als uitgangspunt wordt genomen voor een ontwerp? Als ‘de tijd de ruimte krijgt en de ruimte de tijd’? Met minimale ingrepen kan een maximale transformatie in gang worden gezet, waarbij de natuur een nieuwe, poëtische, landschappelijke laag in een gebouw introduceert. Met weinig onderhoud, en weinig ingrepen; gezien de geringe financiële middelen van de overheid kunnen de investeringen zeer laag worden gehouden. Dit betekent concreet dat de

natuur wordt toegelaten en waar nodig geregisseerd. Dit vraagstuk gaat verder dan alleen het statische object (gebouw) en het onbedwingbare (natuur). Het gaat misschien nog wel meer over het doelbewust inzetten van een ander soort tijdsbesef, een ritme dat deel uitmaakt van ons bestaan maar waar de hedendaagse mens zo van losgekoppeld is geraakt. Het gaat over het betrekken van menselijke energie bij het proces van transformatie en acceptatie. Hierbij is een sterke verwijzing naar tuinarchitect en kunstenaar Louis le Roy op zijn plaats. Le Roy boorde met zijn werk belangrijke thema’s aan die indirect aan dit manifest ten grondslag liggen: “De hedendaagse stedelijke omgeving is een voorgevormd milieu. De mens is er toeschouwer, geen deelnemer. Hij leeft ontkoppeld van ruimte en tijd. Hoe kan zich binnen dit beperkte ecosysteem van de stad een natuurlijk systeem ontwikkelen, een complexe omgeving waarin de tijd de ruimte krijgt en de ruimte de tijd. Die ontwikkeling zou een fundamentele verandering betekenen, die haaks staat op de huidige structuren van politiek, geld en regels.” 4 De moderne ruïne De transformatie van een gebouw zal in toenemende mate gaan over moderne gebouwen. Opgetrokken uit beton, staal, glas en synthetische materialen. De klassieke ruïne zoals wij haar kennen van oude schilderijen en weekend-trips zal hier niet ontstaan. Oude ruïnes vormen bijzondere habitats in het landschap. Hun stenige voorkomen maakt dat hier planten kunnen gedijen die in het omringende landschap niet voorkomen. Erosie van de voegmortel zorgt ervoor dat kalk vrijkomt. Kalkminnende planten vestigen zich aan de voet van de poreuze muren, en plaveien de weg voor andere plantgemeenschappen.

Moderne ruïnes daarentegen zijn een haast onneembare vesting voor planten en dieren. De materialen zijn erop gericht het proces van verval (dat er altijd is) dusdanig te vertragen, dat de natuur nauwelijks grip krijgt. De materialen zijn geen goede ‘host’: wortels vinden geen kieren, geen houvast en geen voeding. Een moderne ruïne blijft een schrale plek als zij aan haar lot wordt overgelaten. Dit feit is van groot belang: want hoe kan een gebouw een ‘host’ worden voor (bijzondere) planten- en diersoorten? Dit vraagt om aanpassingen in de gebouwde structuur, zodat er een habitats kunnen ontstaan, en de natuurlijke processen langzaam grip kunnen krijgen op het bouwwerk. Het proces van metamorfose gaat onvermijdelijk gepaard met verval. Dit verval zal echter langzaam gaan; moderne materialen verouderen zeer langzaam. Verval is daarmee uitdrukkelijk een neveneffect, en geen hoofddoel van de metamorfose. Behalve een ruimtelijk en sociaal experiment is de metamorfose een experiment op het vlak van natuurontwikkeling: als het de mens lukt de metamorfose haar tijd te gunnen, zonder in te grijpen, ontstaat een stukje wildernis in een omgeving die verder gekenmerkt wordt door een functionele programmering. Een ongepland land, dat geen andere bestemming heeft behalve dat het er is. Dit is een unieke kans: want Nederland kent maar weinig ongeplande plekken… waar zijn de ‘secret gardens’? De investering Als sluitstuk van dit pleidooi wil ik terugkomen op de stelling dat het project heel bewust gaat over ‘werken in de luwte’. Het project is ontstaan in een tijd waarin de overheid zich nadrukkelijk terugtrekt en minder kan investeren. De weerslag die deze beslissing had en heeft op de omgeving is voelbaar voor wie er oog voor heeft.

Als er geen geld is om een gebouw op de bekende manier een nieuwe functie te geven, of te slopen, impliceert dit dat er ook geen tot weinig geld is voor dit experiment van een natuurlijke transformatie. Dat kan belemmeren in de esthetische zin van het woord, maar biedt ook veel aanknopingspunten voor een alternatief proces. Een proces waarbij mensen deel uitmaken van de transformatie, door actief deel te nemen in het ‘modificeren’ van een gebouw, zodat de natuur grip kan krijgen op haar canvas. Dit vergt een andere manier van denken, ook van ‘experts’: Louis le Roy: “De burger moet zelf weer daadwerkelijk deel kunnen hebben aan de vormgeving van zijn eigentijdse cultuur deze gedachte stuit bij de zogenaamde specialist op weerstand, omdat die nog altijd voorop wenst te lopen in de stoet der mensheid; hij maakt zich waar, verdient eraan en wil binnen het systeem de zeggenschap hebben. Die specialist kan een grote rol spelen, indien hij bereid is te erkennen dat zijn wetenschap een deelwetenschap is en dat hij die in dienst wil stellen van ontwikkelingsprocessen. De specialistische deskundige zal een katalysator moeten zijn. Hij staat open voor eindeloze ontwikkelingen die hij niet kent en kan voorzien.” 4 Dit manifest is geen pleidooi voor verval. Het is een pleidooi voor een andere wijze van transformeren, als alternatief voor sloop: met minder geld, met ruimte voor tijd en natuur, een geleidelijk proces van acceptatie in gang zettend. Ik visualiseer een project dat gaat over tijd, over verval en groei, over een kleine wildernis, over een hybride vorm tussen architectuur en landschap. Over een nieuwe realiteit, waardoor een waarde wordt gecreëerd die verder gaat dan uit te drukken is in economisch rendement. Er ontstaat een ‘groen monument’, dat alleen al waarde heeft doordat het er is.  �

1 dewereldmorgen.be 2 Mark Minkjan, failedarchitecture.com, The poetry of decay, 12 maart 2013 3 Svetlana Boym, The future of nostalgia, 2002 4

Louis le Roy, Oase, herfst 1996


In Nederland staan meer dan 900 gebouwen langdurig leeg: kantoren, bedrijventerreinen, boerderijen, industrieel erfgoed, kerken en kloosters. Een deel van deze gebouwen kan geen nieuwe bestemming vinden, met ‘verrommeling en verloedering’ tot gevolg.

Sinds de industriële revolutie is alles zo gericht op groei, vooruitgang en (economisch) rendement dat we vergeten te accepteren dat ook ‘falen’ een onderdeel is van ons systeem.

We zijn op een punt aangekomen dat we in sommige gevallen ‘falen’ en verval moeten accepteren – omdat er geen middelen zijn om alles op de oude manier te herbestemmen.


Er is weinig ruimte voor plekken die buiten ons gewoonlijke systeem vallen - ongepland en vrij.

Terwijl deze plekken juist ruimte zouden kunnen bieden aan een ander soort waarde.

Als iets geen rendement meer oplevert zijn er twee gangbare oplossingen: herbestemming of sloop ...


... Of zijn meer mogelijkheden?

Di is geen eenvoudige opgave: we zijn er zo bedreven in geraakt de natuurlijke tijd te negeren en te stoppen, dat alle materialen zijn gericht op het vertragen van verval.

Terwijl het toelaten en begrijpen van de natuurlijke tijd kan nieuwe oplossingen en mogelijkheden zou kunnen bieden.


Want het ultieme lot van ieder gebouw is misschien wel, ook al kunnen we dat bijna niet bevatten, dat het uiteindelijk weer tot een landschap wordt.


II Scheringa Museum voor Realisme

Monument van onvervuld verlangen

Monument van onvervuld verlangen Chronologie van een imperium Context Het ontleden van een gebouw Een bezoek Materialenatlas

De casus voor dit afstuderen is een gebouw met een korte en tragische geschiedenis. Het betreft het Scheringa Museum voor Realisme te Opmeer, gelegen in het WestFriese polderlandschap. Het gebouw, naar een ontwerp van Herman Zeinstra/Dok architecten, is voor 80% afgebouwd. Met ruim 10.000 vierkante meter is het museum groter dan het Van Gogh Museum in Amsterdam, en heeft een voetprint ter grootte van het Rijksmuseum. Het moest een van de grootste musea van Nederland worden, met ruimte voor 1300 schilderijen in dertig tentoonstellingszalen, een beeldentuin, een auditorium, een café, een winkel en een educatie- en studiecentrum. Er zouden ruim 200.000 bezoekers per jaar komen – een enorm aantal voor een dorp dat maar 11.000 inwoners heeft.

Museum voor Realisme is door de VPRO genomineerd voor het lelijkste gebouw van Nederland en kreeg de dubieuze eer van 8e plaats. Een uitleg die nog steeds online te vinden is: ‘Ik vind dit de lelijkste plek van Nederland, omdat het eigenlijk een zinloos gebouw is. Het is gebouwd met de bedoeling om een museum te worden, (…) met het idee dat hier honderd duizenden mensen zouden komen per jaar. (...) Wat me het meest stoort aan deze plek is het hele verhaal eráchter. Dat het deels tot stand is gekomen door woekerhypotheken, dat aannemers, toeleveranciers, onderaannemers niet betaald zijn. Het heeft veel meer betekenis voor mij dan alleen dat het een foeilelijke plek is en een foeilelijk gebouw. Het is meer het hele verhaal erachter dat meespeelt. Daardoor is het voor mij de lelijkste plek van Nederland.’ 3  �

De zalen van het Scheringa museum zijn echter nooit gevuld: in oktober 2009 werd de bouw stilgelegd, omdat de opdrachtgever, DSB Stadion, niet meer aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen. Enkele dagen later werd DSB Beheer failliet verklaard. De kredietcrisis werd daarmee in Nederland met een klap voelbaar toen, een jaar na Icesave, ook de DSB bank failliet ging. Er werd beslag gelegd op de kunstcollectie, die inmiddels is verkocht.1 Het pand is tot op heden niet afgebouwd wegens gebrek aan financiële steun voor voltooiing, hypotheek en exploitatie. Intussen staat het gebouw ongebruikt in het dorp, pal aan het historische lint waar ook de kerken, het stadhuis en de oudste boerderijen staan. Alle pogingen om het onafgebouwde museumpand te verkopen of te verhuren, zijn tot nu toe mislukt. Voor de sloop is geen geld. Dus staat het gebouw er nog, als monument van een ‘groot onvervuld verlangen’. 2 Een saillant detail: al vanaf het begin was duidelijk dat Scheringa zelf ieder jaar circa 1,2 miljoen bij moest leggen: in de eerste zes jaar zou het museum in totaal 27 miljoen euro tekort komen. Zover is het niet gekomen. Het Scheringa 1 1240 van de 1300 werken zijn verkocht aan Hans Melchers die in Gorssel (Gelderland) een Museum voor Realisme laat bouwen naar een ontwerp van Van Heeswijk architecten. 2 NRC Reader, 22 juli 2013, Monument van onvervuld verlangen, door: Arjen Ribbens en Pieter van Os 3 In: Archined, 2 april 2014, Scheringa Museum, door: Joost Zonneveld

West-Friesland


Chronologie van een imperium

Hoe heeft het zover kunnen komen? De DSB Bank (Dirk Scheringa Bank) werd ook wel ‘De Snelle Belofte-bank genoemd’ – groot geworden met leningen en hoge rentes. Dirk Scheringa, klein begonnen als boekhouder en uitgegroeid tot multimiljonair, zakenman en kunstverzamelaar, had een imperium opgebouwd dat in retrospectief het best kan worden beschreven als megalomaan.

Wat het had moeten zijn (render door DOK architecten)

Desondanks bleef Scheringa een echte ‘local’: een nuchtere Wognumer, die met zijn investeringen de regio stimuleerde, voetbalclub AZ bezat en daarvoor onder andere het DSB stadion in Alkmaar liet bouwen. Scheringa was bovendien een groot kunstliefhebber, maar niet perse een –kenner. In hoogtijdagen deden twee jonge kunsthistorica circa twee aankopen per week. De collectie werd continu uitgebreid met Realistische Kunst, en omhelsde werken van onder andere Willink, Toorop en Freud. In oktober 2009 telde de collectie 700 schilderijen, 27 sculpturen, 426 werken op papier, 57 foto’s en 62 modecreaties. Toen Scheringa’s kunstcollectie dusdanig was gegroeid dat het niet meer in het oude museum in Spanbroek paste, werden de plannen voor het Scheringa Museum voor Realisme concreet. Tot aan de bijna-voltooiing van het museum hield het succesverhaal van Scheringa aan. Op 1 oktober 2009 deed Pieter Lakeman, voorzitter van de Stichting Hypotheekleed, een oproep aan rekeninghouders om hun spaargeld bij DSB Bank weg te halen, om zodoende een faillissement van de bank te bewerkstelligen. Dit zou volgens Lakeman in het belang zijn van henzelf en van gedupeerden die een te grote hypotheekschuld bij DSB hebben. Een groot aantal DSB-klanten gaf gehoor aan de oproep van Lakeman en er ontstond een bankrun: van de 4,3 miljard euro aan spaartegoeden werd na de oproep van Lakeman binnen 11 dagen 622 miljoen euro door klanten bij de bank weggehaald. Op 19 oktober 2009 werd de DSBbank failliet verklaard. Lakeman:

“Onze bedoeling was Scheringa buitenspel te zetten. Scheringa was tot het laatst toe alleen maar zijn eigenbelang aan het najagen. Die tent moest failliet en dat hebben we in twee weken bereikt.” Nu, vier jaar later, is het DSB-imperium gedegenereerd tot niets. Het Scheringa Museum is het fysieke overblijfsel van de Scheringa-bubbel, en een doorn in het oog van velen. Er is met veel inzet getracht een nieuwe eigenaar voor het pand te vinden. Er zou echter nog circa 8 miljoen euro geïnvesteerd moeten worden om het gebouw überhaupt af te bouwen – plus voor de kosten van de nieuwe functie. Het plan om het Nationaal Historisch Museum te huisvesten in de nieuwbouw ketsten af – onder andere omdat de locatie historisch niet betekeningsvol genoeg is. Er volgden meer initiatieven: om er een brede school in te bouwen, een markthal of een autohandel, maar deze faalden eveneens. Het bestemmingsplan schrijft voor dat het plot een museale functie krijgt – en het bestuur van Opmeer houdt vooralsnog vast aan deze eis. Over het Scheringa Museum voor Realisme zegt de gemeente: “Hoewel de locatie mogelijkheid biedt tot nieuwe kansen, is het gezien de grote omvang van het gebouw moeilijk opnieuw in te vullen met een functie die past binnen het museum en past bij de schaal van Opmeer. De gemeente blijft inzetten op een invulling met een museum, aangezien het gebouw daar oorspronkelijk voor bedoeld was en deze functie het meest passend is. Wanneer dat niet lukt, zet de gemeente in op de invulling met een andere maat- schappelijke functie. Wanneer geen nieuwe invulling voor het gebouw gevonden kan worden, sluit de gemeente de sloop van het gebouw niet uit.” 4 En dus staat de hedendaagse ruïne er nog steeds, als symbool van tijden waarin alles leek te kunnen.5  �

4 Structuurvisie Gemeente Opmeer 2025, 2011, pagina 18 5 NRC Reader, 22 juli 2013, Monument van onvervuld verlangen, door: Arjen Ribbens en Pieter van Os

... en wat het nu is.


2000

Start tak DSB bank, belangrijke peiler in de DSB Groep

januari 2008

november 2008

Scheringa leent 32 miljoen euro bij een externe bank voor de bouw van het SMR

Start bouw Scheringa Museum voor Realisme

juni 2007

2006

Bouw DSB stadion in Alkmaar

Gerrit Zalm, oud-minister van Financiën treed aan bij DSB als financieel directeur

2005

februari 1997 2004

2000

februari 1997

1975

1975

Plannen voor een museum worden concreet: 4 architecten maken een voorstel, DOK architecten wint

Opening Frisia Museum in Bouw kantoor DSB bank in Wognum door Alberts en Van Huut voormalige huishoudschool in Spanbroek

Jaren ‘90: sterke groei bedrijf en uitbreiding kunstcollectie

Start tak DSB bank, belangrijke peiler in de DSB Groep

Opening Frisia Museum in voormalige huishoudschool in Spanbroek

Scheringa start met Frisia Bank begin collectie realistische kunst

Jaren ‘90: sterke groei bedrijf en uitbreiding kunstcollectie

Scheringa start met Frisia Bank begin collectie realistische kunst


maart 2012

3 april 2012

oktober 2012

Scheringa Museum voor Realisme wordt te koop aangeboden

Verkoop mislukt. De curator heeft alle biedingen afgewezen. Het pand zou een bestemming moeten krijgen als

2015

oktober 2014

Hans Melchers koopt 1.240 uitsluitend door Nederlanders gemaakte kunstwerken uit de vroegere collectie van Dirk Scheringa (en laat een nieuw Museum voor Realisme bouwen in Gorssel, Gelderland)

Museum voor Realisme: Het Experiment

Royal Haskoning doet studie naar inpassing Nationaal Historisch Museum. Het plan ketst af op m2 en vanwege locatie: ligging en omdat Opmeer geen historische kern heeft. Oprichting Stichting Tweede Natuur

mei 2011

februari 2010 oktober 2012

Bekendmaking datDe hetcurator gebouw nietalle verder wordt afgewezen. afgebouwd Verkoop mislukt. heeft biedingen wegens gebrek steun voor voltooiing, Het pand zou aan een financiële bestemming moeten krijgen als hypotheek enofexploitatie. onderwijsinstelling, medische kliniek, museum plek voor religieuze samenkomsten. Een commerciële expolitatie is niet gewenst.

3 april 2012

maart 2012 17 november 2009

27 oktober 2009

22 oktober 2009

Scheringa Museum voor Realisme wordt te koop aangeboden

Ten laste van Scheringa Museum B.V. wordt conservatoir beslag gelegd op de nieuwbouw. Het terrein wordt afgesloten en bewaakt. Het1.240 gebouw is voor 80% installaties Hans Melchers koopt uitsluitend door af: Nederlanders en afwerking missen. gemaakte kunstwerken uit de vroegere collectie van Dirk Scheringa (en laat een nieuw Museum voor Realisme bouwen DSB Arts failliet verklaard in Gorssel, Gelderland)

Onderaannemers halen materiaal weg uit het Scheringa Museum voor Realisme in Opmeer

20 oktober 2009

Alle werken worden in beslag genomen en weggehaald uit Spanbroek Royal Haskoning doet studie naar inpassing Nationaal Historisch Museum. Het planDSB ketst af op m2 en verklaard vanwege Beheer failliet locatie: ligging en omdat Opmeer geen historische kern heeft.

mei 2011 21 oktober 2009

16 oktober 2009

1 oktober 2009 februari 2010

17 november 2009

november 2008

27 oktober 2009

22 oktober januari 20082009

21 oktober 2009

Stilleggen bouw Scheringa Museum voor Realisme

Pieter Lakeman, voorzitter van de Stichting Hypotheekleed, Bekendmaking datDSB het gebouw niethun verder wordt afgebouwd roept op televisie klanten op spaargeld bij de bank wegens gebrek aan financiële steun voor voltooiing, weg te halen. en exploitatie. De oproep wordt massaal gevolgd enhypotheek ruim een week later is er 622 miljoen van de 4,3 miljard euro spaartegoeden weg.

DSB Arts failliet verklaard

Ten laste van Scheringa Museum B.V. wordt conservatoir beslag gelegd op de nieuwbouw. Het terrein wordt afgesloten Start bouw Scheringa Museum voor Realisme en bewaakt. Het gebouw is voor 80% af: installaties en afwerking missen.

Scheringahalen leentmateriaal 32 miljoen euro externe Onderaannemers weg uitbij heteen Scheringa bank voor deRealisme bouw van SMR Museum voor inhet Opmeer

20 oktober 2009

Alle werken worden in beslag genomen en weggehaald uit Spanbroek Gerrit Zalm, oud-minister van Financiën treed aan bij DSB als financieel directeur DSB Beheer failliet verklaard juni 2007

16 oktober 2009

2006

Stilleggen bouw Scheringa Museum voor Realisme

Bouw DSB stadion in Alkmaar

1 oktober 2009

Pieter Lakeman, voorzitter van de Stichting Hypotheekleed, roept op televisie DSB klanten op hun spaargeld bij de bank Plannen voor een museum worden concreet: weg te halen. 4 architecten maken een voorstel, DOK architecten wint De oproep wordt massaal gevolgd en ruim een week later is er 622 miljoen van de 4,3 miljard euro spaartegoeden weg. 2005

2004

Bouw kantoor DSB bank in Wognum door Alberts en Van Huut


Context

West-Friesland Allereerst West-Friesland: een plat, oude zeeklei-landschap. De bewoningsgeschiedenis hangt nauw samen met de landschappelijke ontwikkeling van het Noord-Hollandse kustgebied. Afwisselend hebben perioden plaatsgevonden waarin het meer en minder geschikt was voor menselijke bewoning. De bewoningsassen van Opmeer, Hoogwoud, de Weere, Tropweere en Zandwerven zijn waarschijnlijk ontstaan in de 12e of 13e eeuw. In 1414 kregen Opmeer en Spanbroek als één geheel stadsrechten. Ook Hoogwoud kreeg in datzelfde jaar stadsrechten. Waar eerst visserij van groot belang was voor de economie van West-Friesland, ging dit over in veeteelt. Na de Tweede Wereldoorlog werden ook grote stukken weiland geschikt gemaakt voor bollenteelt. Vanwege de kwetsbaarheid voor overstromingen door de zee en de bijbehorende afslag van land, werd al in de 13e eeuw begonnen met de aanleg van de West-Friese Omringdijk. Deze werd opgebouwd uit verschillende oudere dijken, die ter bescherming van kleinere gebieden waren aangelegd. Na de bedijking van West-Friesland in de 13e eeuw waren de mogelijkheden tot bewoning verbeterd. De bewoning heeft sindsdien een grote continuïteit gekend.6 De Omringdijk is nog steeds de belangrijkste landschappelijke drager van het landschap. Productielandschap Geheel in traditie met zijn totstandkoming is het landschap een door mensen beheerst geheel: ingezet voor productie, rationeel, open en beheerst. De veehouderij, tuinbouw en fruitteelt zijn het vaakst voorkomende bedrijfstype. In de laatste decennia maakt ook West-Friesland een schaalvergroting door, terwijl het absolute aantal agrarische bedrijven afneemt. Het aantal agrarische bedrijven is sinds 2000 in absolute zin afgenomen van 177 naar 121 bedrijven (-32%). Deze afname vindt zowel plaats bij akkerbouwbedrijven als bij tuinbouwbedrijven, maar ook bij veehouderijen. De

totale omvang van het agrarisch grondgebruik is eveneens afgenomen (-26%). De agrarische bedrijven zijn daarentegen wel in omvang gegroeid. Een groot deel van de gemeente Opmeer is door de provincie aangemerkt als weidevogelgebied. Er is een groeiende belangstelling voor de verbrede landbouw, waaronder agrarisch natuurbeheer. Mondjesmaat wordt het landschap ontdekt door recreanten, ook al blijft West-Friesland bovenal een echt productielandschap. Natuurwaarden en weidsheid Het is niet verwonderlijk dat West-Friesland vrij weinig natuurwaarden kent: het landschap is van onbeheersbaar waterland tot een door mensen beheerst productieland omgevormd. De weinige natuurlijke (geherintroduceerde) plekken betreffen enkele bosjes, poelen en wielen: het zijn grotendeels vochtige plekken, die het oude waterlandschap herdenken. Wat bijzonder is aan West-Friesland is de oude zandrug die dwars door het landschap – en Opmeer – loopt.

opgaven. Daardoor komt het streekeigen karakter en de identiteit van het gebied in gevaar. Recreatie West-Friesland heeft de uitdrukkelijke wens een recreatief uitloopgebied te worden. De West-Friese Omringdijk en de tradities en geschiedenis van de regio zijn daarbij de trekkers. Ook ligt er potentie in het actief recreatief medegebruik van bijvoorbeeld paden. Belangrijke trekkers van West-Friesland zijn nu de steden Hoorn en Enkhuizen, de seizoensgebonden landbouwshows en het Zuiderzeemuseum. Het Scheringa Museum voor Realisme had een nieuwe bestemming reeks moeten worden, met een verwachte 200.000 bezoekers per jaar.  �

In het oostelijk deel van West-Friesland vormen de restanten van het eens zo natte gebied het ecologische en recreatieve hart van het gebied. De Weelen en de Grote en Kleine Vliet, zijn samen met het streekbos en de vooroevers bij Andijk en Wervershoof gebieden met relatief veel open water en hoge natuur- en recreatieve waarden. Deze elementen maken allen deel uit van de ecologische hoofdstructuur en zijn waar nodig met elkaar verbonden door ecologische en recreatieve verbindingszones. Langs de Omringdijk bevinden zich wielen en kleiputten als kleine ecologische oases.

EHS natuur EHS natuur EHS natuur EHS natuur landschapslinten (behoud) EHS natuur EHS natuur landschapslinten (behoud) landschapslinten (behoud) landschapslinten (behoud) extra leefgebieden(behoud) voor soorten landschapslinten landschapslinten leefgebieden(behoud) voor soorten extra extra leefgebieden voor soorten extra leefgebieden voor soorten internationaal kwetsbare populaties internationaal kwetsbare populatie extra leefgebieden voor soorten extra leefgebieden voor soorten internationaal kwetsbare populaties West-Friese Omringdijk internationaal kwetsbare populaties westfriese omringdijk internationaal kwetsbare populaties internationaal kwetsbare populaties westfriese omringdijk

Het is een regio waarbij in de kracht ook de zwakte schuilt. De steden zijn aan de randen geconcentreerd: daardoor is het grootste deel van het gebied nog steeds het land van vergezichten, wolkenluchten en wijde horizon. Deze weidsheid wordt echter voortdurend bedreigd door de bouw van kassen, loodsen, bedrijven terreinen en andere ruimtelijke

westfriese omringdijk westfriese omringdijk westfriese omringdijk traditie en landbouw

traditie traditie en en landbouw landbouw traditie en landbouw historische historische stad stad historische stad musum musum musum

6 Structuurvisie Gemeente Opmeer 2025, (2011) pagina 9

historische stad museum


West-Friesland is opgebouwd uit langerekte lintdorpen en een open, agrarisch landschap.

De regio heeft bescheiden natuurwaarden, al neemt de waarde door natuurontwikkeling toe. Een groot deel van het agrarisch landschap is geoormerkt als weidevogelgebied. De gemeente Opmeer heeft geen Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale parken en Nationale Landschappen binnen haar grenzen. Wel vallen er delen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) binnen de grenzen van de gemeente Opmeer.

De belangrijkste steden liggen aan de randen: alleen Opmeer ligt in het midden van de regio, omringd door agrarische bedrijvigheid.

West-Friesland heeft enkele belangrijke trekkers die recreanten uit andere delen van het land aantrekken. Historische steden als Hoorn, Alkmaar en Enkhuizen spelen een belangrijke rol, net als seizoensgebonden (landbouw) shows en evenementen. Het Scheringa Museum in Opmeer had de belangrijkste trekker in het midden van de regio moeten worden, met een grote ‘spin-off’ voor locale ondernemers.


Opmeer Opmeer is een oud lintdorp, dat eeuwenlang vrijwel onveranderd in het lege open land lag. Twee oude historische wegen, de Breestraat en Pade zijn de ruimtelijke structuurdrager, waarop de bebouwing is georiënteerd. De dorpsranden zijn hier en daar abrupt: opeens begint het open, weidse landschap.

kwijt dan rijk zijn: onbekend maakt onbemind. Hoe kun je iets accepteren als je niet weet wat het überhaupt is – of zou kunnen zijn?  �

Zeer typisch voor Opmeer zijn de inbreidingen uit de jaren 60, 70 en 80: de weilanden tussen de twee historische linten zijn volgebouwd, waardoor het dorp minder ‘lint’ en meer ‘vlek’ werd. Vanuit de lintbebouwing zijn doorzichten naar het omringende landschap en de andere dorpen aanwezig. Naar de kern toe (in het geval van Opmeer niet de kerken, maar het winkelcentrum) worden de doorzichten minder en staat de bebouwing dichter op elkaar. Toch zijn de oude linten, met daaraan de kerken en de oudste boerderijen, nog vrij goed leesbaar. Het Scheringa Museum voor Realisme staat prominent aan dit lint: het is het grootste gebouw van het dorp, en pakt qua schaal de maat van de bedrijven op in plaats van zich te voegen naar de schaal van het dorp. Het groene beeld van Opmeer wordt bepaald door erfbeplanting en particuliere tuinen. Zeer typisch voor Opmeer – en wellicht heel West-Friesland – is de uitzonderlijke ‘netheid’ van de voortuinen. Aangeharkt, beheerst, gesnoeid. De Opmeerders zijn nuchtere types: harde werkers, no-nonsense. Op de vraag wat er dan met het Scheringa Museum zou moeten gebeuren was het antwoord opvallend vaak: ‘Sloop. Het had in de eerste plaats nooit gebouwd moeten worden, het is veel te groot voor het dorp.’ Het was een uitdrukkelijke wens van Scheringa en de gemeente om het toch te realiseren, op deze plek en met deze schaal. Het is opmerkelijk dat dorpelingen het gebouw nog nooit van binnen hebben gezien: tijdens de bouw was het niet te bezichtigen en na de val van de DSB bank is het terrein hermetisch afgesloten en wordt bewaakt. Geen wonder dat dorpelingen het gebouw liever Het historische lint langs de Breestraat en Pade die de verbinding vormen tussen Hoogwoud en Spanbroek.


De groei door de tijd heen: het Scheringa is de laatste toevoeging aan het dorp. De grootste uitbreidingen hebben plaatsgevonden tussen 1960 en 1980, toen de weiden tussen de twee historische linten werden dichtgebouwd.

Het gebouw neemt heel duidelijk de schaal op van de uitbreidingen van de bedrijventerreinen, die het landschap insteken - en niet de korrel van het historische dorp.


Het ontleden van een gebouw

Het Scheringa Museum voor Realisme is gebouwd met het oog op een lange, succesvolle toekomst. Alles is imposant: de ruimte, de doorzichten, de enorme schaal van het gebouw. Het is een moderne kathedraal, gericht op het celebreren van de kunst – en de investering. Het museum bestaat feitelijk uit drie gebouwen, die ieder een andere functie vervullen. Het eerste gebouw is het Publiekshuis, en gericht op het dorp. Dit had de entree moeten worden, waarin ook publieke functies zoals een café, auditorium en winkel opgenomen hadden moeten worden. Het Publiekshuis is met ruim 16 meter het hoogste gebouw, met kathedraal-achtige kwaliteiten zoals de dubbelhoge ruimte, de pilaren en de bogen. Het tweede gebouw is het Collectiehuis. Hier had de collectie van Scheringa moeten hangen, in 30 daglichtzalen. De dertig zalen zijn van elkaar afgescheiden door demontabele houten tussenwanden, zodat in de loop van de tijd de indeling veranderd zou kunnen worden. Het Collectiehuis is het laagste maar ook langste gebouw: het telt ruim 90 meter. Dat het SMR een daglichtmuseum zou worden was uniek in Nederland. Eén lang stramien is geheel gewijd aan de expeditie en depot. Hier komt geen daglicht: het is een lange, donkere ‘tunnel’. Het derde en laatste gebouwdeel is het Gastenhuis. Hier waren wisseltentoonstellingen gepland. De twaalf grote ruimtes zijn geen daglichtzalen: pas in een later stadium van het ontwerpproces werd besloten een daglichtmuseum te maken van het SMR - een kostbare zaak.  �


Een bezoek

In december 2013, vijf jaar na de val van de DSB bank en het stilleggen van de werkzaamheden, staat het gebouw er leeg en verlaten bij. Het is weliswaar provisorisch wind- en waterdicht gemaakt, maar dat heeft niet mogen baten. Het verval heeft al ingezet: met lange vochtstrepen over het beton, beslagen met algen en mos. Het landschap eromheen wordt twee keer per jaar gemaaid maar toch zijn er behoorlijk wat schietwilgen en populieren. Een wandeling over het terrein stemt tot nadenken: de schaal van het gebouw is immens. Het Publiekshuis is vergelijkbaar met een kathedraal, door zijn hoge bogen en pilaren. De ‘Lichtstraat’, de verbindings-as die via het Publiekshuis het Collectiehuis met zijn daglichtzalen en het Gastenhuis aan elkaar rijgt is een 90 meter lange, indrukwekkende gang. Alles ademt de sfeer van wat het had kunnen worden – en wat het nooit zal zijn.  �




Materialenatlas

Om het gebouw volledig te doorgronden en te onderzoeken of en hoe het geschikt zou kunnen worden (gemaakt) voor de beoogde transformatie, zijn alle materialen onderzocht en gecategoriseerd naar demontabelheid, hun levensduur en of ze als host voor planten zouden kunnen fungeren. Het resultaat is gebundeld in een ‘materialenatlas’. De belangrijkste conclusie is dat de toegepaste materialen geen voedingsbodem vormen voor planten, en maar gedeeltelijk demontabel zijn. Bovendien is gebouw dusdanig sterk gebouwd is, dat het verval pas over decennia of wellicht zelfs eeuwen in zal zetten. Tot die tijd blijft het gebouw ‘gebouw’ – zeker als er geen ingrepen worden gedaan.  �

Alle materialen

Levensduur

Dit diagram toont een benadering van de verhouding van de materialen die in het SMR gebruikt zijn.

Het overgrote deel van de toegepaste materialen heeft een lange tot zeer lange levensduur. Het SMR zal decennia onveranderd in het dorp staan wellicht zelfs eeuwen. Naar verwachting duurt het circa 200 jaar voordat het beton begint te verweren - en nog langer tot het instabiel wordt.


Demontabelheid

Host voor planten

Het overgrote deel van het SMR is duurzaam gebouwd, in de letterlijke zin van het woord: de hoofdbestanddelen zijn gewapend beton en baksteen. Maar een klein deel van de materialen zijn demontabel. Het gaat hierbij de meet kwetsbare delen, zoals glas, aluminium en installaties. De baksteen is in theorie ook demontabel (click-brick wordt niet gemetseld maar verlijmd), maar in het geval van het SMR is wel voor traditioneel metselen gekozen.

Terwijl bij oude ru誰nes de materialen na enkele jaren verwering uitstekend geschikt zijn als host voor planten - omdat ze voedingsstoffen vasthouden, beschutting bieden en planten kunnen wortelen - is dit bij het SMR niet het geval. Het overgrote deel van de toegepaste materialen verweert zeer langzaam, of zal ook na jaren blootstelling niet geschikt zijn als host voor planten.


III Ontwerp

(Museum voor) Realisme

(Museum voor) Realisme Ontwerp: verwijderen, modificeren, toevoegen I Verwijderen II Modificeren III Toevoegen Proces van transformatie Stichting Tweede Natuur Wildernis in een rationeel landschap

Het voormalige Scheringa Museum voor Realisme is een kolos zonder toekomst. Plannen voor herbestemming ketsten af: het gebouw is te groot, af bouwen is te duur, een nieuwe functie niet rendabel. De ramen zijn dichtgetimmerd, het terrein is afgesloten en dorpelingen hebben nooit de kans gekregen het gebouw te bezichtigen. ‘Van mij mag het de sloopkogel krijgen’ – aldus één van de dorpsbewoners. Maar ook dat is te duur: af bouwen zou minimaal 8 miljoen euro kosten, slopen minimaal 5 miljoen. En een gebouw slopen dat bijna 30 miljoen euro heeft gekost? Dat is niet te verantwoorden. Het uitgangspunt voor dit ontwerp is een experiment, een keuze voor een andere weg. Het gaat uit van een 0-punt, een willekeurig moment in de nabije toekomst waarin wordt besloten dat het gebouw ‘weg’ moet. Maar in plaats van het gebouw te slopen wordt het de tijd gegund om gaandeweg te transformeren naar een nieuwe realiteit. Naar een plek die weer een onderdeel wordt van het dorp, waar mensen naartoe kunnen gaan, een plek die misschien wel mensen van buitenaf aantrekt. Het is de keuze voor een experiment: de metamorfose van een gebouw naar een landschap, waarbij iedereen die wil mee kan helpen, en zich zo niet alleen de plek en het gebouw toe-eigen, maar ook zijn geschiedenis en toekomst. Het is een experiment waarbij de natuurlijke tijd bewust wordt toegelaten, en waar met minimale ingrepen (want immers: er is weinig geld) een maximale transformatie teweeg gebracht wordt. Wat dit oplevert? Een plek die een hybride is tussen gebouw en natuur. Een bestemming waarbij de kracht van de natuur hetgene is dat aanschouwt en ervaren kan worden. Een plek die uitnodigt tot bezoeken, en vooral: tot terugkomen. Want pas in de loop van de tijd wordt zichtbaar hoe de transformatie zich voltrekt. Voor alle betrokkenen is dit proces een avontuur, en een

groot vraagteken. Iedereen kent overwoekerde, vervallen gebouwen, en de aantrekkingskracht die daar vanuit gaat. Maar wie kent een verwilderd, deels vervallen gebouw dat nog bruikbaar is? Weliswaar steeds minder als gebouw, maar steeds meer als een plek die ruimte biedt voor talloze andere interpretaties? Waar je wordt uitgenodigd een eindeloze wandeling te maken, het verglijden van de tijd, het vervallen van het één en het tot leven komen van het ander te ervaren? Dát er een transformatie gaat plaatsvinden staat vast; over korte of over lange tijd zal het gebouw weer tot landschap worden. Want immers, als de mens zich terugtrekt, neemt de natuur over. Wat er echter gebeurt als de mens dit proces doelbewust in gang zet, en tot een bepaald punt regisseert – dat is ongewis. Die zoektocht is waar dit voorstel over gaat: hoe kan het proces van metamorfose in gang worden gezet, met welke minimale ingrepen en minimale investeringen? En bovenal: wat kan daar de waarde van zijn? Het verkleinen van de schaal Een van de eerste ingrepen is het verkleinen van de schaal van het gebouw, zodat het zich weer logisch voegt in de reeks belangrijke gebouwen langs het historische lint. Een gradiënt van toegankelijkheid Daarnaast speelt de bruikbaarheid en continue toegankelijkheid van het gebouw-landschap een belangrijke rol: in plaats van een verwildering te creëren die ontoegankelijkheid tot gevolg heeft, blijft het Museum voor Realisme ondanks zijn metamorfose grotendeels toegankelijk. Met het verstrijken van de tijd raken bepaalde delen van het gebouw steeds dichter overwoekerd, zodat er een natuurlijke gradiënt in de toegankelijkheid ontstaat. Processen van invloed Er zijn verschillend processen die parallel aan elkaar invloed hebben op de metamorfose van het gebouw: menselijke

activiteit, weersinvloeden, natuurlijke processen en tijd dragen allemaal bij aan de gedaantewisseling. Het idee is dat hierdoor een nieuw type ruimte kan ontstaan, een plek met een ander ritme, waarbij tijdsbeleving en natuur met elkaar versmelten. Een contradictie met zijn omgeving In feite is het Museum voor Realisme een contradictie met zijn omgeving - op alle fronten. West-Friesland is aangeharkt, rationeel en functioneel: door mensen gemaakt, door mensen in gebruikt, door mensen in bedwang gehouden. Het Museum voor Realisme is een klein stukje land dat ongetemd, natuurlijk, en ecologisch waardevol is – een plek waar de mens ondergeschikt is aan het proces dat zich voltrekt. De mens is regisseur in de eerste fase, maar toeschouwer in de fasen daarna. Alle ingrepen die in het gebouw worden gedaan zijn geïnspireerd op de filosofie en werkwijze van Louis le Roy: ‘De natuur pakt het terug en mijn esthetiek verdwijnt’ Heel bewust wordt het proces gevrijwaard van menselijke bemoeienis. Zodat iets kan ontstaan dat zichzelf in stand houdt en versterkt naarmate te tijd verstrijkt. Ecologie Het gebouw gaat zo een belangrijke ecologische rol spelen. Over een periode van ruim 50 jaar transformeert het bouwwerk en wordt een refugium voor planten en diersoorten die steeds minder leefruimte hebben in het agrarische landschap van West-Friesland. Waarden Wat hiermee gepaard gaat is een breed palet aan waarden, waarbij heel bewust niet wordt ingezet op economische waarde maar juist op natuurlijke, ecologische en emotionele waarde. De belangrijkste motivatie is wellicht de bewustwording van tijd, en de acceptatie van het ‘gefaalde


gebouw’ juist doordat het een langzame transformatie mag ondergaan. Het gebouw wordt een bijzondere bestemming, waarbij zijn ‘tweede natuur’ op elk moment in de tijd een nieuwe aanblik biedt.  � Wat invloed neemt op het gebouw

Wat het gebouw ‘teruggeeft’

De keuze tussen niets doen, slopen, herbestemmen – of het experiment aandurven.

Het gebouw wordt een oase en wildernis in een rationeel, schraal agrarisch landschap.


Huidige situatie: Scheringa Museum voor Realisme pakt de schaal op van de uitbreidingen en bedrijventerreinen.

Nieuwe situatie: footprint van het Museum voor Realisme is verkleind en pakt de schaal op van het historische lint.


Pioniersfase 0-2 jaar

Het gebouw wordt in de loop van de tijd steeds minder dominant: er komt een moment waarop het gebouw een landschap wordt. De ontwikkelingsfase van de bomen is hierbij bepalend voor het beeld.

Jonge fase 2-5 jaar

Dichte fase 5-10 jaar

Staken fase 10-40 jaar

Volgroeide fase 40-200 jaar

Verjongingsfase 200+ jaar


Ontwerp: verwijderen, modificeren, toevoegen  publiekshuis

glas    installaties

hergebruik voor expositie + verkopen   verkopen

collectiehuis

dakroosters     gedeelte van dak     installaties

verkopen    herbegruik op terrein   verkopen

expeditie

glas     gedeelte van dak      roosters achterzijde

verkopen    herbegruik op terrein   verkopen

In de tweede fase wordt het gebouw ‘gemodificeerd’: dit houdt in dat de vloer volgens een vooropgezet patroon gedeeltelijk wordt opengedrild, zodat planten zich in de breuken kunnen nestelen en zo het proces van verwildering wordt ingezet en versneld.

gastenhuis

installaties    glas     gedeelte van dak

verkopen   verkopen    herbegruik op terrein

De laatste ingreep richt zich op het toevoegen: om de gebruikswaarde en de toegankelijkheid voor het dorp in de toekomst te waarborgen, wordt er met gedeeltelijk hergebruikt materiaal een pad aangelegd. Dit pad maakt bovendien een nieuwe verbinding tussen het historische lint en het aangrenzende park, zodat het Museum weer een onderdeel wordt van het dorp, en de dagelijkse wandelingen die de dorpelingen kunnen maken.

publiekshuis

opendrillen kanaalplaat - 3 wijd

collectiehuis

opendrillen kanaalpaat - 1 of 3 wijd

expeditie

opendrillen kanaalpaat - 1 of 3 wijd

gastenhuis

opendrillen kanaalpaat - 1 of 3 wijd

landschap

sloot verbreden, greppel graven

Het ontwerp richt zich op drie hoofdacties, die op elkaar volgen en nauw aan elkaar verwant zijn. De eerste ingreep bestaat uit het verwijderen van al het overtollige, nog waardevolle materiaal. Zo worden de weke delen uit het gebouw verwijderd, zoals vrijwel al het glas, en verkocht. De opbrengst daarvan kan later geïnvesteerd worden in de toevoeging.

verwijderen

modificeren

De schematische weergave toont alle ingrepen die per fase en per gebouwdeel nodig zijn om het gebouw te ‘prepareren’ voor de transformatie tot landschap.  �

pad     expositie / infopoint     toevoegen

zaaigoed - binnen      zaaigoed - buiten     boomgaard


I Verwijderen

De stichting Tweede Natuur, speciaal opgericht om het experiment te regisseren, leidt het sloopproces in goede banen, zodat alle belangstellenden kunnen deel nemen aan het collectieve ‘toe-eigeningsproces’. Het proces van verwijderen is een publiek evenement, waarbij de bewoners van Opmeer en andere belangstellenden actief deel kunnen nemen. Feitelijk is het een georganiseerde, publieke ‘plundering’: net als bij de klassieke ruïnes wordt het proces van transformatie in gang gezet door het weghalen en verwijderen van materialen die nog op de één of andere manier bruikbaar zijn en waarde hebben. Het gaat daarbij altijd om de kwetsbare, demontabele delen. In het geval van het Scheringa Museum zijn dat het glas, de kozijnen, de installaties, het koper, de bedrading, de roosters en delen van het dak. Een gedeelte van de materialen zal machinaal verwijderd moeten worden, zoals een deel van het dak. Het overtollige gruis van de betonnen kanaalplaten worden verder vermalen en hergebruikt voor het grindpad. De grote objecten worden als relicten in het landschap geplaatst. Ze voegen reliëf toe aan het terrein, creëren een micro-habitat en zullen na enkele jaren overwoekerd zijn. Wat overblijft is het raamwerk van een immens gebouw. Dat raamwerk is het 0-punt vanuit waar gestart kan worden met de natuurlijke metamorfose. �

Publiekshuis: verwijderen van alle raamdelen van de gevels en op het dak. De ruimte die in gebruik wordt genomen als expositie blijft onaangetast.

Collectiehuis: verwijderen van alle ramen in de gevels, het gebogen glas op het dak en de Lichtstraat. Aan de Expeditiezijde worden alle roosters verwijderd en worden er twee doorbraken gemaakt voor het toekomstige pad.

Gastenhuis: verwijderen van alle ramen in de gevel en de roosters aan de achterzijde. Verwijderen van de betonnen prefab-’kommen’ aan de meest noordelijke zijde, die het dak vormen. Maken van een doorbraak vanuit de expeditie voor een deel van het pad.


II Modificeren

Het tweede deel van het proces betreft het ‘modificeren’, oftewel het ingrijpen in het platte vlak van het gebouw zodat de natuur hier grip kan krijgen. Het modificeren bestaat uit het opendrillen van de vloer van het gebouw. Ook hier kunnen de dorpsbewoners en andere gegadigden aan deelnemen. Door de kanaalplaten op de weke plekken - de naden - open te drillen volgens een vooropgezet patroon ontstaat er een dicht gedeelte en een meer open gedeelte. Door deze simpele verdeling kan er worden gestuurd in het tempo van overname van de natuur: het dicht opengedrilde deel zal sneller verwilderen dan de andere delen van het gebouw. Hierdoor wordt op een subtiele wijze een gradiënt aangebracht die zowel het verwilderingsproces stuurt, als ook de wijze waarop men zich door het gebouw kan bewegen. Er ontstaat automatisch een verdichting als de platen dichter op elkaar worden opengedrild. Hoe dichter de drillijnen op elkaar liggen, hoe beter zich planten tussen de naden kunnen nestelen. Door bladverlies ontstaat er substraat, waarop weer andere planten kunnen groeien, waardoor de diversiteit en vooral de dichtheid van de verwildering in de loop van de tijd steeds meer toeneemt. De eerste 10 jaar is de betonvloer van het gebouw nog goed zichtbaar, maar op een gegeven moment staan er zoveel bomen en planten, dat het gebouw een andere vloer heeft gekregen - en dito sfeer. In het gedeelte dat sneller zal verwilderen is het omslagpunt tussen gebouw en landschap sneller bereikt. Vermoedelijk zal dit al na 20 jaar plaatsvinden, als de bomen in hun stakenfase komen. De gebouwdelen die een meer open drilpatroon hebben, zoals het publiekshuis, verwilderen minder snel en zullen dus ook toegankelijker blijven – en langer ‘gebouw’.  �

Door de verschillende dril-afstanden ontstaat er een deel dat sterk zal verdichten en verwilderen en een deel dat veel opener – en dus langer ‘gebouw’ - blijft.


De kanaalplaten worden op twee verschillende afstanden van elkaar opengedrild: om de drie platen (ca 3.60 meter afstand) en om de kanaalplaat, waardoor er een tussenruimte van 1.20m ontstaat. Door het drilpatroon ontstaan er twee typen ruimte: de eerste laat bewegingsruimte vrij, zodat dit gedeelte een lange tijd toegankelijk blijft voor bezoekers. Het gedeelte waar de platen dicht op elkaar zijn opengedrild zal veel sneller overwoekeren en dichtgroeien – de wortels banen zich hun weg door de holtes van de kanaalplaten, en door de ophoping van substraat kunnen planten en bomen hier veel sneller en beter gedijen. Ze creÍren als het ware hun eigen habitat. Op een gegeven moment laat deze wildernis, geconcentreerd aan de binnenzijde van het pad, op een gegeven moment nog nauwelijks menselijke activiteit meer toe.


III Toevoegen

Tot slot wordt het plan verrijkt door enkele strategische toevoegingen. Water Een van de eerste fysieke toevoegingen is in de vorm van water: door de sloot ten noordwesten van het plot te verbreden, en tot aan de gevel van het gebouw te leggen, kan hier een natte habitat ontstaan. Bovendien ontstaat er zo een duidelijke af bakening naar zijn omgeving toe. Aan de andere zijde wordt ook een kleine sloot gegraven, zodat de beweging binnen het plot worden gehouden en de voorzijde wordt ontwaterd, zodat hier een bloemrijk grasland kan ontstaan. Aan de binnenzijde van het pad wordt een brede maar ondiepe greppel gegraven, zodat ook hier een vochtige habitat ontstaat, waar elzen, wilgen en moerasplanten goed kunnen gedijen. Het pad De belangrijkste en meest zichtbare ingreep is het pad. Het pad maakt een nieuwe verbinding mogelijk tussen de historische Breestraat en het Glaspark, waardoor de site van het Museum voor Realisme weer op een ongedwongen manier deel kan uitmaken van de beweging door het dorp. Het wordt een onderdeel van de groenstructuur, een plek om je terug te trekken, te wandelen, te bezoeken. Het pad is een element dat zich autonoom door het gebouw beweegt. Het cirkelvormige pad onttrekt zich qua vorm volledig aan zijn context: het strenge, rationele grid van het gebouw en de dominantie van zijn voetprint worden doorbroken. Het pad boort zich waar nodig door muren, openingen, gaat over voormalige binnentuinen en zelfs over het water in de vorm van een loopbrug.

Het pad maakt door zijn vorm een eindeloze wandeling mogelijk: door in de rondte te lopen veranderd het perspectief continu, waardoor niet meer het gebouw en zijn ruimten ertoe doen, maar de verandering die het object doormaakt met het tijdstip van de dag, jaargetijde, jaar. Door zijn vorm ontstaat er bovendien een ‘binnen’ en een ‘buiten’. 'Binnen' is een oase zijn waar naarmate de tijd verstrijkt steeds minder mensen kunnen komen. Aan de binnenzijde van het pad kan de natuur volledig haar gang gaan, zonder verstoring van de mens. Vier keer per jaar wordt het solitaire pad verbonden met de loopbrug, waardoor men alleen – het pad is hier maar 80 centimeter breed – tot in het hart van de wildernis kan doordringen. Aan de buitenkant van het pad zal meer menselijke activiteit zijn en zal de natuur zich hier ook anders gedragen. Het pad scheidt deze twee werelden van elkaar, en is daarbij het element dat áltijd toegankelijk is. Hierdoor ontstaat niet alleen een gradiënt van 'ruigheid', maar ook een gradiënt van toegankelijkheid. Het pad is opgebouwd uit drie typen materiaal. De weinige toegevoegde delen zijn cor-ten-stalen loopvlakken, die de ene keer een brug zijn, een trap, een loper of een steiger. Ze zijn gefragmenteerd: ze markeren alleen de overgangspunten van de ene ruimte naar de andere, en zijn daardoor tijdens een wandeling altijd in de verte te zien. Ook als het gebouw verder overwoekerd zullen de platen zichtbaar en aanwezig blijven, als een hint naar het volgende deel van het pad. Buiten is het pad van grind, gemaakt van de gemalen betondelen die uit het gebouw zijn gehaald. Ook de blauwe keramische tegels van het dak zijn mee gemalen, waardoor het pad blauwe highlights heeft. Het laatste materiaal is ‘afwezig’: het pad ontstaat doordat bepaalde naden van de kanaalplaten niet weg zijn gedrild.

Het pad blijft zichtbaar doordat mensen hier zullen lopen: hun beweging en hun slijtsporen houden het pad vrij en toegankelijk. Inzaaien Zowel binnen in het gebouw als buiten wordt het proces op gang geholpen door bepaalde soorten in te zaaien. In het gebouw ontstaan verschillende condities, die op den duur verschillende natuurtypen zullen herbergen. Het inzaaien met zaden brengt het proces van overname op gang, maar zorgt ook voor een voorsprong voor bepaalde typen. Ook het toevoegen van substraat – van humusrijk in het Gastenhuis tot schraler in het Collectiehuis en Publiekshuis – is erop gericht bepaalde soorten een kans te geven. Net als Louis le Roy gaat het er niet om het proces te willen beheersen of vanuit een sterke esthetische mening bepaalde doelsoorten aan te willen planten. Uiteindelijk volgt de natuur haar eigen weg: dit is onvermijdelijk en onlosmakelijk verbonden met de aard van het experiment. Op het buitenterrein wordt een bloemrijk grasmengsel ingezaaid, dat twee keer per jaar – liefst met een zeis – wordt gemaaid. Door het uitmaaien van banen ontstaan er looppaden langs de tegelijkertijd aangeplante fruitboomgaard. Fruitbomen zijn typisch voor het zeeklei-landschap van West-Friesland en gedijen hier zeer goed. Op het terrein worden geen bestrijdingsmiddelen gebruikt, en door de bloem- en kruidsoorten zullen hier diverse bijen en insecten aantrekken, die in het omringende landschap steeds minder leefruimte hebben. De expositie De enige functionele toevoeging aan het Museum voor Realisme is gebaseerd op de verkleining van de voetprint van het gebouw, om het zo weer deel uit te laten maken van het

historische lint. De tweede beweegreden is echter ‘romantisch’ van aard: door één deel van het gebouw intact te laten, en een publieke functie te geven, wordt het contrast met het gebouwdeel dat wél de metamorfose ondergaat alleen maar groter met de tijd. Het contrast tussen menselijke activiteit en natuur wordt hier zichtbaar: langs de Breestraat, in het voormalige Publiekshuis, is af te lezen wat het toelaten van natuur en tijd kan teweegbrengen. De expositieruimte wordt afgebakend van de rest van het gebouw door delen van het glas te hergebruiken. Er wordt een scheidingswand van gebouwd zodat dit deel van het gebouw autonoom, als expositieruimte en informatiepunt, kan functioneren. De expositieruimte houdt daarmee de in het bestemmingsplan omschreven functie van het gebouw in eer. Maar bovenal vormt deze ruimte het beginpunt van een wandeling door de tijd: de metamorfose die de rest van het bouwwerk ondergaat wordt vanaf dit punt gemonitord. De expositie is daarmee een uitvalsbasis voor ecologen en schoolkinderen, bezoekers, kunstliefhebbers - en romantici.  �


Ingezaaid met berkenzaadjes

Ingezaaid met varens

Bloemrijk grasmengsel - 2x per jaar maaien

Niet ingezaaid - spontane ontwikkeling

Water: aan de noordoostzijde wordt de sloot verbreed tot de gevel, zodat de meest schaduwrijke kant een vochtige habitat kan worden. Halverwege het terrein wordt de sloot het terrein ingehaald, om de doorgang hier te beperken en het deel aan de voorzijde te ontwateren. Tot slot wordt aan de binnenzijde van het pad een brede, ondiepe greppel gegraven, zodat hier een vochtige habitat kan ontstaan die bovendien de beweging op het pad houdt.

Het pad: de belangrijkste fysieke toevoeging is in de vorm van een pad: corten-stalen loopplaten, een grindpad van hergebruikt vermalen beton en een ‘onzichtbaar pad’, dat ontstaat op de plekken waar de kanaalplaten niet zijn opengedrild.

Inzaaien: na het prepareren wordt het terrein en binnen in het gebouw ingezaaid met zaadmengsels. Ruderale planten en berken in het publiekshuis, varens in de expeditie en het gastenhuis en bloemrijk grasmengsel op de kalkrijke zeeklei-grond op het terrein. De reden voor het inzaaien is simpel: het proces wordt ermee op gang gebracht, en op den duur zullen de planten zich door natuurlijke selectie toch daar vestigen waar ze het beste gedijen. De mens zet in, maar laat dit proces vervolgens haar beloop totdat er een stabiel systeem ontstaat.

Expositie: een deel van het gebouw blijft behouden als expositie-ruimte, als informatiepunt en startpunt van de wandeling. Heel bewust is dit deel hier gesitueerd: alle installaties kunnen hergebruikt worden. De expositieruimte wordt intern afgescheiden van de andere ruimten door een plafondhoge raampartij te creĂŤren van hergebruikte ramen. Dit is het enige gedeelte van het gebouw dat in de loop der tijd niet zal vervallen. Het contrast met de rest van het gebouw wordt daardoor alleen maar groter - en de kracht van de natuur zichtbaarder.


Proces van transformatie



Stichting Tweede Natuur

Met oog op het in gang zetten van het proces, het begeleiden daarvan en het toekomstige gebruik van de plek, is de vraag ‘wie gaat dit doen’ onvermijdelijk. Het hele proces gaat eigenlijk over het toe-eigenen en het regisseren van een langzame, natuurlijke transformatie. Door de Stichting Tweede Natuur op te richten, die zonder winstoogmerk handelt en als betrokken regisseur alle initiatieven bundelt, wordt het project haalbaar – mits er aan twee belangrijke uitgangspunten worden aangehouden. 1 De waarde van het gebouw is op het moment van overname ‘0’, en dus kan alles wat vanaf dat moment uit het gebouw wordt verwijderd verkocht worden. De inkomsten die hiermee gegenereerd worden mogen alleen gebruikt worden ten gunste van het Experiment Tweede Natuur. Hieronder valt het financieren zwaar materieel dat in de eerste fase ingezet moet worden om complexe bouwdelen te verwijderen (zoals een deel van het dak), het bouwen van het pad, het inzaaien van het terrein en het gebouw, het aanplanten van de boomgaard en het opzetten van de expositie.

zullen alleen nog het omringende agrarische landschapspark twee keer per jaar moeten maaien. De wildernis in het gebouw gaat op een gegeven moment zijn eigen leven leiden: de mens is niet meer nodig. De Stichting Tweede Natuur is naast het regisseren van de metamorfose ook verantwoordelijk voor het ontwerp, het monitoren van de natuurontwikkeling en de programmering van de expositie. Met de expositie kunnen (bescheiden) inkomsten worden gegenereerd, die in het onderhoud van het pad kunnen worden geïnvesteerd. Bovendien is de expositie het beginpunt van een dwaaltocht over het pad en door het gebouw: vanuit hier is te zien hoe het Experiment Scheringa Museum voor Realisme een waarachtig Museum voor Realisme wordt.  �

2 Het Experiment Tweede Natuur is alleen mogelijk als mensen bereid zijn hun energie en tijd hierin te steken – dit is de enige investering die wordt gevraagd. Het gereedmaken van het gebouw voor de transformatie is een belangrijk onderdeel van de rol die Stichting Tweede Natuur. Dorpelingen en andere belangstellenden worden zo onderdeel van het sloopproces, en eigenen zich het gebouw, zijn geschiedenis en vooral zijn toekomst toe. Net als bij de ecokathedraal van Louis le Roy zullen deze vrijwilligers bijdragen aan de transformatie met hun ‘vrije energie’. Het enige verschil met Le Roy is dat het hier niet gaat om het continu bouwen – maar om het verwijderen. Dat betekent ook dat de rol van de mens op een gegeven moment is uitgespeeld. De betrokkenen Organisatieschema Stichting Tweede Natuur: het experiment wordt begeleid en in gang gezet door een klein groepje experts: een landschapsarchitect, een ecoloog en een programmateur. De bewoners van het dorp Opmeer en andere vrijwilligers kunnen deelnemen aan het toe-eigeningsproces. Daarbij is er een groep die sterk in de eerste fase werkt, waarbij delen van het gebouw verwijderd moeten worden. Daarbij zijn machines onontbeerlijk. In de tweede fase kan er worden begonnen met het ‘modificeren’, waarbij feitelijk alleen drilboren nodig zijn. In de fase waarin wordt toegevoegd kan een groot deel van het pad, met name de corten-stalen delen, on site in elkaar worden gezet.


Wildernis in een rationeel landschap

Het experiment Tweede Natuur is in alles het tegenovergestelde van Opmeer en West-Friesland. Het is een wildernis in een rationeel, door mensen beheerd en aangeharkt landschap. De verschraling van de omringede landbouwgronden maakt het experiment van grote ecologische waarde. Zowel dier- als plantensoorten die steeds minder leefruimte hebben in het agrarische landschap (onder andere doordat er steeds minder plekken zijn om te schuilen en omdat er pesticiden worden gebruikt) zullen in en rond het gebouw een refugium vinden. Door de ingrepen in het gebouw, met name het verwijderen en modificeren, woren verwering en verwildering in gang gezet. De ruimtes in het gebouw hebben uiteenlopende lichtintensiteiten, van heel direct zonlicht tot gefilterd of zelfs schaduwrijk. Ook de hoeveelheid regen en vocht die zich in het gebouw kunnen nestelen maken dat er droge tot zeer vochtige ruimtes zijn. Door de verschillende combinaties van vocht en licht ontstaan er verschillende condities die verschillende typen natuur aantrekken: van wilgenstruweel tot een berkenbos, van dichte varens tot een elzenrijk iepen-essenbos.  �

Door de ingrepen in het gebouw ontstaat er een rijke schakering aan lichte en donkere delen, vochtige en droge plekken – waardoor er verschillende typen natuur kunnen doorkomen

Droogte: beton krimpt

Vocht: beton zuigt zich vol

Vorst: beton zet uit en barst

Wortels: zoeken spleten op

De processen van verval worden in gang gezet door de invloeden van buitenaf.


Elzenrijk iepen-essenbos Geleidelijk ontstaat een elzenrijk iepenessenbos op kalkhoudende kleigrond. Het essen-iepenbos is een hoog opgaand loofbos, met een goed ontwikkelde en soortenrijke boom-, struik- en kruidlaag. In de boomlaag domineren gewone es, gewone esdoorn en gladde iep. De struiklaag bevat meidoorn, vlier, sleedoorn en vogelkers. Er is een soortenrijke kruidlaag aanwezig.

Berkenbos In het voormalige publiekshuis en collectiehuis wordt er zeer minimaal (zuur) substraat aangebracht, zodat berken hier kunnen wortelen. Dit zijn de delen met vrij grote temperatuurschommelingen: er is veel licht, en veel (gefilterde) regenval. Berken kunnen goed tegen deze omstandigheden en gaan een optische wisselwerking aan met de kolommenstructuur van het gebouw.

Wilgenstruweel Wilgen zullen snel de overhand nemen in de lage delen van het gebied. Met name de natte, lagere delen ontstaat er een dikke, snel groeiende wilgenlaag met moerasplanten. Deze ring wilgenstruweel ontneemt al snel het zicht op een deel van het gebouw.


Riet, varens en mos De voormalige expeditie ligt direct aan het water. Door de haakse drillingen kan vocht eenvoudig dit gebouwdeel binnendringen. Er zijn minimale gevelopeningen, zodat er een donker en vochtig klimaat is. Diverse mosculturen en varens zullen zich hier vestigen.

Bloemrijk grasmengsel Het landschap om het gebouw heen wordt ingezaaid met bloemrijk grasmengsel, waaronder ruderale soorten. Door dit veld twee keer per jaar te maaien wordt dit een extensieve weide, met uitgemaaide banen die wel begaanbaar zijn.

Varens Wat het Gastenhuis had moeten worden, wordt ingestrooid met humusrijk, zuur/organisch materiaal. Het dak is aan één zijde verwijderd, zodat licht en vooral vocht binnen kunnen dringen. Doordat het substraat vocht vasthoudt, ontstaat hier een habitat die gelijk is aan de onderlaag van een bos. Diverse varensoorten gedijen hier goed, waaronder tongvarens.

Vleermuizen Voor vleermuizen wordt een speciale ruimte gereserveerd: het meest donkere deel van het SMR wordt met dicht op elkaar geplaatste tussenwanden een vleermuizen-’grot’. Vleermuizen verblijven graag in de holtes van ruïnes, en het West-Friese landschap is door zijn lange linten en lanen (waaraan vleermuizen zich kunnen oriënteren) een perfecte leefomgeving.


IV Verbeelding

Een plan door de tijd heen

Een plan door de tijd heen Zoom-ins (1:200) Een wandeling over het pad Een wandeling door de tijd

Het ontwerp voor het experiment Tweede Natuur stelt een langzame, natuurlijke transformatie als alternatief voor sloop voor. De geleidelijkheid waarmee de transformatie plaatsvindt levert een belangrijke bijdrage aan de acceptatie van ten eerste het ‘falen’ van het gebouw, en ten tweede de nieuwe vorm die het bouwwerk gaat aannemen. In contrast tot simpelweg slopen wordt hier de tijd en ruimte geboden om – letterlijk – de tweede natuur van een gebouw tot uitdrukking te brengen. Nadat de eerste ingrepen in het gebouw zijn gedaan – verwijderen, modificeren – en het pad is aangelegd, heeft het gebouw nog niets aan zijn dominantie ingeboet. Het blijft een imposante kolos. Wel zijn vanaf het begin de eerste veranderingen zichtbaar: de jonge, spontane planten veranderen meteen de ondergrond. Ze bepalen subtiel waar wel en niet gelopen kan worden. Vanaf de start van het project gebiedt de natuur zo de mens, in plaats van andersom – een verhouding die alleen maar in sterkte zal toenemen. Alle fasen van de overname hebben hun eigen kwaliteit: in het begin zal het fascinerend zijn om de snelle groei van de planten en bomen gade te slaan. Naarmate de tijd verder vordert komt er een omslagpunt, dat wellicht per ruimte anders is. Dit omslagpunt is het besef dat de natuur het gebouw definitief overgenomen heeft. En er misschien wel geen sprake meer is van een gebouw… Dit is een plan zonder eindbeeld. Het is een plan waar het ‘climax-moment’ er niet toe doet, want er is geen ideale eindsituatie. Het proces gaat immers door ver na ons besef. Het is daarmee een ontwerp dat anticipeert op de constante verandering en groei, en deze dynamiek als uitgangspunt neemt.  �


Het terrein kort na het verwijderen, modificeren en aanleg van het pad.


Ongeveer 5 jaar na aanleg zijn de eerste veranderingen in het landschap al duidelijk zichtbaar.


Na 10 jaar wordt de transformatie steeds zichtbaarder: de uiteenlopende habitats manifesteren zich in verschillende delen van het gebouw en creeĂŤren zo afwisselende sferen.


Na 20 jaar zijn de bomen van dusdanige omvang dat het gebouw steeds verder vervaagt.


Na 40 jaar zijn de bomen volgroeid – en is het gebouw een echte hybride tussen landschap en bouwwerk.


Zoom-ins (1:200)

boven: overgang buitenpad naar ‘gastenhuis’ onder: grindpad ‘buiten’


boven: ‘onzichtbaar pad’ in collectiehuis onder: overgang naar onzichtbaar pad en de loopbrug buiten de expeditie


Een wandeling over het pad

Het pad is, ondanks zijn van boven duidelijke vorm, een gefragmenteerde route naar, langs en door het gebouw. De delen van het pad die in cor-ten staal zijn ontworpen zijn als ‘passtukken’ – ze markeren de overgangen van de ruimtes, daar waar het nodig is vormen ze een loopbrug of een steiger, een trede of een brug. Een wandeling over het pad is óók het pad ervaren, en de verschillende doorzichten en panorama’s die daardoor ontstaan. Soms is het gebouw dichtbij, soms veraf – het pad nodigt door zijn vorm uit tot een eindeloze wandeling, en bovenal: tot terugkeren.  �

zicht op het experiment vanaf de historische Breestraat


het pad creĂŤert een nieuwe entree


publiekshuis - richting expositieruimte

‘buiten’ op het grindpad gemaakt van vermalen en hergebruikte betondelen


overgang gastenhuis naar buiten

overgang tussen expeditie en gastenhuis


het pad wordt een loopbrug aan de noordzijde

solitair pad in het hart


zicht op het Museum voor Realisme vanuit het Glaspark aan de zuid-oostzijde


Een wandeling door de tijd

De metamorfose van het gebouw is een geleidelijk proces – pas als men er op geregelde tijden terugkeert, valt op hoe gestaag de verandering plaats vindt. Geen moment en geen jaargetijde is hetzelfde: niets is statisch, alles is in beweging. Een wandeling over het pad is dan ook een wandeling door de tijd, door het waarachtige Museum voor Realisme.  �

0

2


5


15

over solitaire pad


25

boomgaard


35

richting gastenhuis door boomgaard

richting voormalige lichtstraat


45


70

80



V. Drieluik

De ruïne als ecosysteem

de ruïne als ecosysteem I geen interventie II ingrepen en processen van verwering en groei III wel interventie: vijftien jaar later

Moderne gebouwen zullen uit zichzelf nooit de ruïnes worden die we van vroeger kennen. De reden daarvoor is simpel: de mens is zo goed geworden in het vertragen van het proces van verval, dat materialen maar zeer langzaam verweren en geen voedingsbodem of aanhechting bieden voor planten en dieren. Er zullen decennia overheen gaan voordat zich genoeg plantenmateriaal heeft opgehoopt zodat planten zich in de kieren van het gebouw kunnen nestelen. Dit betekent indirect dat modernistische gebouwen niet op een mooie manier kúnnen verweren - tenzij er, zoals in dit voorstel, ingrepen worden gedaan zodat de processen van overname versneld kunnen plaatsvinden.

afwezig in de lager gelegen delen zoals West-Friesland. De ruïne als ecosysteem biedt een veelvoud aan mechanismen in uiteenlopende habitats. Wortels dringen het materiaal binnen door spleten. Geholpen door grote temperatuurwisselingen ontstaan de eerste barsten, waardoor substraat achter blijft en hier planten kunnen gaan groeien. Hoe poreuzer de muur, hoe sneller dit proces zich zal voltrekken.

Dat is jammer, niet alleen vanuit esthetisch (en misschien nostalgisch) oogpunt, maar vooral ook vanuit ecologisch perspectief. Natuurlijk begroeide ruïnes behoren tot de zeldzame en bedreigde milieus. De meeste oude ruïnes zijn opgebouwd uit natuursteen, of kalkzandsteen, bakstenen en metselspecie. Met name de metselspecie speelt een grote rol in de mogelijkheden voor planten en vegetatie. Oude species zijn sterk kalkhoudend, vooral aan de buitenkant van de voegen. Door verdamping lost het water kalk op uit het binnenste van de muur, waardoor het gaat ‘lekken’. Veel muurplanten zijn kalkminners, die buitengewoon goed kunnen nestelen aan de (voet van de) muur - daar waar het kalkrijke gedeelte is.

Niet alleen verticale muurvlakken maar met name ook de horizontale en schuine muurvlakken zijn belangrijk. De ophoping van humus, mineralen en organisch materiaal verloopt sneller op horizontale en scheve delen - al waar daar materiaal zich eenvoudig op kan hopen. Deze plekken bevatten veel stikstof, zodat zich er een rijkere en uitbundigere begroeiing plaats kan nestelen. Bomen en struiken zoals vlier, esdoorns en iepen maken hier van oudsher een goede kans. Een ander belangrijk punt is de muurvoet: dit zijn beschutte plekken, waar zich afgevallen puinresten en kalkmortel ophopen en zo een ideaal luw klimaat vormen voor planten. Zonnige zuidmuren hebben altijd een schaarsere begroeiing: vocht is noodzakelijk om het proces op gang te brengen en houden. Dit proces van verwering en begroeiing duurt lang: pas na circa 20 jaar is een ouderwets gemetselde muur een goede habitat voor planten.

De biologische waarde van vervallen(de) gebouwen kan zeer groot zijn: ze zijn vergelijkbaar met rotsachtige, stenige situaties in het bergland, wat in Nederland zeer uniek is. Humeuse en bemoste plekken, met algen, mossen, en korstmossen, met kruiden, struiken en meerstammige bomen komen hier voor.1 Zeker het begin is de ruderale flora dominant, die zeer specifieke plantensoorten bevat. Het uiteindelijke milieu is een ruïne-bos, vergelijkbaar met het bos van rotsachtig bergland en ravijnen. In Nederland zijn dat soort bossen zeer zeldzaam, en zelfs geheel

Het Scheringa Museum voor Realisme is door zijn materialen (glas, beton en click-brick) een ultiem voorbeeld van een gebouw dat de tand des tijds zo lang mogelijk tracht te weerstaan. Toch zijn de processen van verwering niet te stoppen: na vijf jaar menselijke afwezigheid druipt het water al naar binnen. Waardevol is dit echter niet te noemen. De ingrepen in het gebouw, die erop zijn gericht natuurlijke processen - letterlijk - binnen te laten, zetten een transformatie in gang die een geheel nieuwe waarde en geeft aan het Museum voor Realisme.

1 N.C.M. Maes in Ruïnes in Nederland, 1997, pag. 95

In de loop der jaren wordt de rol van de natuur steeds prominenter. De ruimten veranderen: dat wat eerst een open, riante ruimte vol kolommen was is nu een licht berkenbos geworden. Het gebouw wordt vochtiger, gaat mee-ademen met de seizoenen – het wordt meer landschap. Als de tijd verder vordert neemt de dominantie van het gebouw steeds verder af, ten gunste van de aanwezigheid van natuur. Planten vestigen zich niet alleen in de geprepareerde dril-geulen van de kanaalplaten, maar ook andere delen van het gebouw beginnen te overwoekeren. Op het dak heeft zich substraat opgehoopt. Neerdwarrelende zaadjes wortelen hier, en vormen een spontane vegetatie op het dak – en alle kieren die het gebouw heeft. �


Na 5 jaar zonder inrgeep. Het gebouw staat leeg; een schrale, onherbergzame plek. Het verval zet weliswaar langzaam in, maar laat geen biodiversiteit toe; er is geen voedingsbodem en geen aanhechting mogelijk voor planten. Het proces van verval bij menselijke afwezigheid zal decennia in beslag nemen en resulteert in een vochtig, onherbergzaam karkas - zeer zeker geen ‘mooie ruïne’, zoals we deze kennen en waarderen. �


Een overzicht van de ingrepen (opendrillen betonvloer en verwijderen glas), en het gevolg daarvan voor microhabitats en verwering van het gebouw. Gebouw en ‘wildernis’ vormen elkaar, en zorgen voor een complexe hoeveelheid veranderlijke habitats op een zeer klein oppervlak. �


Circa 15 jaar na de ingrepen in het gebouw. Er is geen eindbeeld, de transformatie is een continu en veranderlijk proces. Wat wel voorspeld kan worden is hoe het geregisseerde verval zich manifesteert in het gebouw en hoe de natuur zich de eerste 10 tot 20 jaar zal gedragen. Daarbij staat voorop dat het proces van transformatie bewust in gang wordt gezet door het gebouw waar nodig te ‘prepareren’, zodat de natuur en de tijd vanuit hier hun werk kunnen doen... �



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.