Een klimaatneutrale toekomst. Is iedereen mee?

Page 1

EEN K L IM A AT NE U T R A L E TOE K OM S T is iedereen mee?

Een dossier van Climaxi Seizoensuitgave van vzw Climaxi. Ve r s c h i j n t d r i e s e i z o e n e n o p v i e r. / 1 s t e j a a r g a n g , n r 2 , h e r f s t 2 0 1 4 V U: F ilip De Bodt , Groenlaan 3 9, 9 5 5 0 Herzele


Inhoudsopgave Edito: Klimaatneutraal... Is iedereen mee? Inleiding: Energie-armoede en klimaatneutraliteit Peter Tom Jones: Kan de provincie het klimaat redden? Gesprek met Mieke Clymans – Samenlevingsopbouw Energie-armoede in kaart gebracht in Vlaams-Brabant Het FRGE: Gesprek met Filip Thues van Pendule Pajottenland: ACW en De Paddenbroek pakken de wijk in De energiesnoeiers: “Het gaat om meer dan energie alleen Dialoog: “Energiezuinig wonen zit in de lift” OCMW Leuven: “Sleutel ligt bij de verhuurders” De Puzzel van de dienstverlening in Vlaams-Brabant Slot: Aanbevelingen van VZW Climaxi

3 5 7 16 23 29 32 37 42 47 52 55


Edito Klimaatneutraal... Is iedereen mee? Gedurende meer dan een jaar werkten we met Climaxi rond klimaatneutraliteit en energiearmoede in de provincie Vlaams-Brabant. Ons project kwam er op het juiste moment. De nieuwe deputatie, die in 2013 het werk aanvatte, koos ervoor om in navolging van andere steden en provincies, Vlaams-Brabant op het spoor van de klimaatneutraliteit te zetten. Klimaatneutraal worden, betekent dat je op termijn je netto uitstoot van broeigasgassen tot een minimum herleidt. Het vereist ingrijpende veranderingen op het vlak van wonen, mobiliteit, economie, landbouw, consumptie... Op het moment dat we dit voorwoord schrijven, blijken reeds 57 van de 65 Vlaams-Brabantse gemeenten het Europese burgemeestersconvenant ondertekend te hebben, waarmee ze een eerste stap zetten in het beteugelen van de uitstoot. Terwijl de internationale klimaatonderhandelingen van de Verenigde Naties helemaal in het slop zitten, wachten steden, gemeenten en provincies dus niet op een internationaal klimaatverdrag om nu reeds zelf een ambitieus klimaatbeleid in de steigers te zetten. Ze vormen bakens van hoop in een verhaal van steeds verder ontsporende klimaatverandering. Climaxi voert acties en campagnes rond klimaatverandering, wil mensen en besturen wakker schudden en gaat steevast op zoek naar sociale en solidaire antwoorden op het klimaatvraagstuk. Om twee redenen is een sociale aanpak cruciaal voor elk klimaatbeleid. Ten eerste omdat je de ingrijpende veranderingen pas kan doorvoeren wanneer je over een breed draagvlak in de samenleving beschikt en mensen niet het gevoel hebben dat ze uit de boot vallen of dat het beleid tegen hen is gericht. Maar nog belangrijker: indien energiezuinig wonen en leven een voorrecht blijft van een eerder begoede groep van mensen, wordt het onmogelijk om je klimaatneutrale doelstellingen eectief te realiseren.

3


Edito

Reeds van bij de start van onze werking merkten we dat daar het schoentje al te vaak wringt. Of het nu gaat over groene stroomcertificaten, premies voor energiebesparende maatregelen of samenaankopen van isolatiematerialen, telkens merken we dat een hele groep van mensen uit de boot valt of de weg niet vindt. De minst begoeden mensen bezitten geen eigen woning, waardoor heel wat maatregelen niet van toepassing blijken, en huren vaak slecht geïsoleerde huizen, met een slechte ketel of verouderde apparaten... Het gevolg is dat ze verhoudingsgewijs het meest uitgeven aan energie en vaak met betalingsproblemen te maken krijgen. Hoe betrek je die 15 tot 25 procent minst begoede mensen bij je klimaatneutrale verhaal? Daarover gaat deze brochure. Dit dossier bundelt al onze bevindingen van het jongste jaar en bevat tal van recente interviews met actoren op het terrein. Je vindt er ook cijfermateriaal in terug over het probleem van energie-armoede in Vlaams-Brabant. Uiteraard formuleren we aan het einde ook een aantal aanbevelingen. Dat Vlaams-Brabant de kaart van de klimaatneutraliteit trekt, is ronduit positief. We staan nog maar aan de start van een boeiend traject. Eén van de centrale uitdagingen bestaat erin om ook de –wat we noemen- moeilijker bereikbare doelgroepen een volwaardige plaats te geven in dat verhaal. Als het jongste jaar ons één zaak heeft geleerd, dan is het wel dat er in onze provincie tal van organisaties, verenigingen en enthousiaste mensen actief zijn, die daar een flinke steen toe kunnen bijdragen. Via basis- en buurtwerkingen, collectieve renovatieprojecten, coöperatieven voor groene energie, actiegroepen voor een andere mobiliteit, lokale voedselprojecten en nog veel meer geven zij nu reeds de klimaatneutrale toekomst van morgen vorm.

David Dessers VZW Climaxi

4


Inleiding Energie-armoede en klimaatneutraliteit Door de stijgende energie-prijzen valt een steeds grotere groep landgenoten uit de boot. Ze kunnen hun energie-factuur niet langer betalen en worden gedropt door hun energieleverancier. Zo komen ze terecht bij de netbeheerder en betalen ze vaak 10 tot 15 procent meer voor dezelfde energie. Wanneer ze er niet slagen om hun schulden te vereffenen en terug bij een commerciële leverancier klant te worden, gaat het van kwaad naar erger. Ze krijgen een budgetmeter voor elektriciteit en gas en dienen nu ook hun schulden mee af te betalen door het opladen van de meter. Voor een kleine groep eindigt de rit zelfs met een afsluiting van basisnutsvoorzieningen als elektriciteit, gas of zelfs water. Hoe slechter je er voorstaat, hoe meer je betaalt. Je betaalt meer bij de netbeheerder dan op de markt. Maar bij een een afsluiting van water ben je aangewezen op flessenwater, dat vele malen duurder is dan kraantjeswater... Soms wordt er wat te makkelijk vanuit gegaan dat de problematiek van energie-armoede eigen is aan grote steden als Brussel of Antwerpen. Dat klopt niet. Volgens cijfers van de Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt, kortweg VREG, waren er op 31 december 2011 in Leuven 448 huishoudens met een budgetmeter voor elektriciteit. Slechts 49 van hen konden als beschermde klant terugvallen op een sociaal tarief. Bij 85 huishoudens was de gegarandeerde minimumlevering van 10 ampère uitgeschakeld, waardoor deze mensen zichzelf afsluiten wanneer ze hun kaart niet opladen. Op datzelfde moment waren er 213 huishoudens in Leuven met een budgetmeter voor gas. Bij dergelijke budgetmeters is een minimumlevering zoals bij elektriciteit niet mogelijk. Wie niet oplaadt, sluit zichzelf af en niemand hoeft dat te weten. Dat betekent dus dat er zelfs in een welvarende stad als Leuven honderden gezinnen zijn die de winter tegemoet zijn gegaan zonder een garantie op verwarming.

Klimaatneutraliteit Energie-armoede doorkruist de pogingen van steden, gemeenten en provincies om de omschakeling naar energie-zuinigheid en groene energie te maken. Tegen de achtergrond van de klimaatverandering is die omschakeling nochtans absoluut noodzakelijk. Een slim energiebeleid kan er mee voor zorgen dat we minder afhankelijk worden van fossiele brandstoffen, import van energie of grote energiereuzen als Suez GDF en andere. Heel wat steden en gemeenten nemen zich voor om op termijn klimaatneutraal te worden. Ook de provincie Vlaams-Brabant stapt mee in die doelstelling. Dat is hoopgevend, zeker gezien de internationale klimaatonderhandelingen in het slop zitten. Maar de transitie naar hernieuwbare energie en naar energie-zuinige woonsten, kan pas lukken wanneer iedereen mee is. Zo niet dreigen we de

5


Inleiding doelstellingen niet te halen en zal het draagvlak voor een echte duurzame transitie te beperkt zijn. Daarom moet energie-armoede vandaag bekampt worden en hebben we nood aan een beleid dat als uitgangspunt neemt dat alle mensen recht hebben op hernieuwbare energie en een energiezuinige huisvesting. Uit heel wat studies, zoals de nulmeting en het wetenschappelijk rapport van het project Leuven Klimaatneutraal 2030, blijkt dat steden en gemeenten op het vlak van energie slechts een pad naar klimaatneutraliteit kunnen uittekenen indien ze twee doelstellingen combineren: 1. Radicaal kiezen voor een massale implementatie van hernieuwbare energie. 2. Sterk inzetten op energie-efficiëntie. Een volledige overschakeling op hernieuwbare energie blijkt met het huidige verbruik simpelweg onmogelijk. In Leuven zou je daarvoor 3400 hectaren zonnepanelen nodig hebben of 771 windturbines. Niet realistisch dus. Daarom is het een absolute noodzaak om in te zetten op energie-efficiëntie. Als je weet dat 60 procent van de uitstoot van broeikasgassen in Leuven veroorzaakt wordt door gebouwen, merk je dat daar een groot besparingspotentieel aanwezig is. Maar zowel op het vlak van hernieuwbare energie als op het vlak van energieefficiëntie dreigt een groep van sociaal zwakkeren uit de boot te vallen. Dat probleem in kaart brengen en oplossingen aanreiken aan de lokale beleidsmakers zijn de centrale doelstellingen van dit dossier.

6


Kan de provincie het klimaat redden? Een gesprek met Peter Tom Jones, onderzoeksmanager-KU Leuven De provincie Vlaams-Brabant wil graag klimaatneutraal worden. Maar kan dat wel? En hoe begin je daar aan? We vroegen het aan de geëngageerde wetenschapper Peter Tom Jones, die ook de inspirator was van het project Leuven Klimaatneutraal 2030. Jones: “Klimaatneutraal worden betekent dat je op een bepaald grondgebied netto gezien geen uitstoot van broeikasgassen meer hebt. Technologisch gezien is dat mogelijk. Maar je moet het zo aanpakken dat het ook economisch realistisch wordt en dat je over een voldoende groot draagvlak beschikt om zo’n ingrijpende verandering mogelijk te maken.”

Wat is klimaatneutraliteit eigenlijk? Als je kijkt naar het versterken van het broeikaseffect zijn er steevast twee kanten aan: er is de inputzijde en de outputzijde. De inputzijde is die waar je broeikasgassen terug opneemt in je ecosysteem. Dat kan het geval zijn met bomen, bossen of oceanen. Een heel erg groen land met heel veel bossen, neemt dus heel veel CO2 terug op uit de atmosfeer. Dat geldt ook voor een groene provincie als Limburg. Daar is echt sprake van een zogenaamde sink, een put waarin broeikasgassen, voornamelijk CO2, worden opgenomen. De andere zijde is veel belangrijker; de outputzijde. Daar gaat het dan over de broeikasgassen die je produceert. Doorgaans spreekt men van zes verschillende broeikasgassen. De drie belangrijkste zijn CO2, methaan en lachgas, die vrijkomen door de verbranding van fossiele brandstoffen, door het ontginnen van bosgebieden en door het organiseren van landbouwactiviteiten. Klimaatneutraal worden betekent dat je op een bepaald grondgebied netto gezien geen uitstoot meer hebt van broeikasgassen. Je kan nog wel een uitstoot hebben, maar dan op voorwaarde dat je ook een gelijkmatige opname van broeikasgassen kan garanderen. Voor Limburg is dat bijvoorbeeld erg relevant, gezien uit de nulmeting bleek dat de opname van broeikasgassen ongeveer gelijk stond aan 10 procent van de huidige uitstoot. Dat betekent met andere woorden dat Limburg eigenlijk tien procent van de huidige uitstoot mag behouden. Voor een stad als Leuven of een provincie als Vlaams-Brabant geldt dat echter veel minder en zal die sink heel erg beperkt zijn. Steden moeten eigenlijk naar honderd procent reductie gaan. Doordat er in een stad bovendien heel weinig landbouw aanwezig is, kan je je quasi beperken tot de reductie van CO2. Lachgas of methaan kan je eigenlijk vergeten en klimaatneutraal wordt dan hetzelfde als CO2-neutraal.

7

Kan de provincie het klimaat redden?


Waarom is het zo belangrijk dat gemeenten maar ook provincies vandaag die handschoen opnemen? Globaal gesproken is het zo dat het directe effect van de reductie van de uitstoot van broeikasgassen erin bestaat dat je de kans op gevaarlijke vormen van klimaatverandering wereldwijd zal beperken. Dat is echter heel relatief. Op globaal niveau gaat het immers heel snel. We hebben nu al een opwarming in de pijplijn zitten van bijna 1,5 graden celcius en dat enkel op basis van de uitstoot die we al gekend hebben in het verleden. Op basis van de investeringsbeslissingen die reeds gebeurd zijn, zoals de opstart van nieuwe fossiele energiecentrales, kan je stellen dat het heel moeilijk wordt om een globale temperatuurstijging van 2 graden te vermijden. Maar als je kijkt naar de meest waarschijnlijke emissiepaden die wereldwijd kunnen gevolgd worden, dan kom je uit bij een waarschijnlijke opwarming van vier graden celcius tegen 2100. Dat is een temperatuurstijging met catastrofale gevolgen. Waarom gaan steden, gemeenten en provincies dan toch aan de slag? Hun inspanningen alleen gaan immers niet volstaan om gevaarlijke vormen van klimaatverandering tegen te houden. We merken ook dat de landen vandaag niet erg veel ondernemen tegen klimaatverandering. Het zo nodige internationale klimaatverdrag zou pas tegen 2020 in werking treden. En dat is allemaal nog in het optimistische scenario waarin een verdrag effectief geratificeerd zou kunnen worden en kracht van wet krijgt. In dat geval zouden er terug verplichtingen komen voor landen vanaf 2020. Het gaat dus heel moeilijk op het niveau van de staten. Daarom wordt er vandaag veel gesproken over lokaal en stedelijk klimaatbeleid. Op een lager niveau gaan de zaken blijkbaar sneller. Dat gebeurt onder andere in het kader van het C40 Cities-network, dat 57 miljoenensteden van over de hele wereld groepeert, die koploper willen zijn in de strijd tegen klimaatverandering. Het gaat ook om grote steden in de VS, China of Australië. Als je de bevolking van die steden optelt, kom je ongeveer aan tien procent van de wereldbevolking en dat neemt nog elke dag toe. Het gaat dus niet meer over verwaarloosbare cijfers. Komt daar nog bij dat steden vandaag in de frontlijn staan van het gevecht tegen de opwarming van de aarde. Wereldwijd bekeken is het duidelijk dat Afrika, Azië en de laag gelegen eilanden het zwaarst getroffen zullen worden door klimaatverandering. Maar daarbuiten zijn het de steden die het sterkst de effecten van de klimaatverandering zullen voelen. Heel wat steden zijn gebouwd aan zeeën of rivieren en krijgen te kampen met overstromingen. Voorts is er ook de last van extreme hitte in de steden zelf. Door het zogenaamde hitte-eilandeneffect kan het in steden 5 tot 7 graden warmer zijn dan tien kilometer verderop op het platteland. Gevaren als overstromingen, droogtes of extreme temperaturen doen zich bij uitstek voor in steden. Recent onderzoek toont trouwens aan dat het aantal hittegolven en ook de intensiteit ervan enorm gaat versnellen. Steden zijn dus kwetsbaar.

Kan de provincie het klimaat redden?

8


Jij houdt daarom een pleidooi voor veerkracht. Wat bedoel je daarmee? Het gaat al lang niet meer alleen over de reductie van broeikasgassen, maar ook over maatregelen die een stad of een provincie veerkrachtiger maken om de gevolgen van die klimaatverandering op te vangen. In het Engels gebruikt men de term resilience, die wijst op de capaciteit van een systeem om schokken op te vangen zonder aan functionaliteit te verliezen. Urban climate resilience is één van de meest gebruikte termen in het actuele klimaatdebat. En dat allemaal in een optiek van een opwarming die zich voortzet en versnelt. Kijk bijvoorbeeld naar het verschil tussen New York en New Orleans. In New Orleans had men een asociaal beleid en woonde de arme en veelal zwarte bevolking in de meest kwetsbare delen van de stad. Men hechtte er eigenlijk geen geloof aan de effecten van de klimaatverandering en men weigerde om beschermingsmaatregelen te nemen ten aanzien van sterke orkanen, de stijging van het zeeniveau etc. De orkaan Katrina heeft dan ook een enorme schade aangericht met duizenden doden als gevolg. New York is kwetsbaarder gelegen dan New Orleans en de orkaan die er vorig jaar door raasde was vijf maal krachtiger dan Katrina. Toch vielen er slechts enkele tientallen slachtoffers. Dat is het gevolg van een beleid van een vooruitziende burgemeester die al een hele tijd bezig was met urban climate resilience en die gepaste maatregelen op dat vlak had genomen. Je ziet dus dat het zowel op het milieuvlak, op het vlak van volksgezondheid en veiligheid als op economisch vlak verstandig is om je voor te bereiden op de gevolgen van de klimaatverandering. Elke euro of dollar die je daar vandaag aan uitgeeft zal heel wat toekomstige economische schade beperken. Overheden, dus ook provincies, doen er vandaag verstandig aan om in te zetten op een beleid van veerkracht.

9

Kan de provincie het klimaat redden?


Jij hebt heel wat ervaring met plannen rond klimaatneutraliteit. Velen vragen zich misschien af of het eigenlijk wel mogelijk is voor een stad, een gemeente of provincie om klimaatneutraal te worden… Tja, dat hangt af van je definitie van wat mogelijk is. Louter technologisch kan je vaststellen dat het bijvoorbeeld perfect mogelijk is om van Leuven een klimaatneutrale stad te maken. Maar het is niet omdat het technologisch mogelijk is dat het ook economisch of politiek mogelijk is. Technologisch bekeken, liggen heel veel dingen vandaag klaar om toegepast te worden. Je kunt vandaag massaal inzetten op nieuwe energiesystemen, energie-efficiëntie, smart-grids, hernieuwbare energie en nieuwe technologieën in de landbouw of de transportsector… Maar al snel komt de economische haalbaarheid van dergelijke plannen om de hoek loeren. Hoeveel gaat dat allemaal kosten? Vandaar dat je in die klimaatplannen, het pakket aan maatregelen dat je kan voorstellen, economisch realistisch moet blijven. De vraag is steevast hoe het zit met de investeringskost en het terugverdieneffect ervan. Je hebt eigenlijk maatregelen nodig die met een realistische doorlooptijd en discontovoet als aanvaardbaar overkomen. Heel snel kom je dan bij ethische vragen uit, zoals de vraag hoe belangrijk de toekomst eigenlijk is. Indien je immers een toekomstig terugverdieneffect wil berekenen, moet je nagaan hoeveel dat toekomstig terugverdieneffect vandaag eigenlijk waard is. Nu, in de studie rond Leuven Klimaatneutraal zijn we uitgegaan van gemiddelde waarden en zijn we zo tot de conclusie gekomen dat een algemene reductie van 60 procent van de uitstoot economisch perfect haalbaar moet zijn tegen 2030. Honderd procent reductie kan technologisch gezien ook maar dan bots je niet enkel op economische maar ook op logistieke grenzen. In Leuven, net als op vele andere plaatsen, staan de gebouwen in voor meer dan de helft van de uitstoot. Je moet dus op grote schaal gebouwen gaan renoveren. Uiteindelijk kwamen we uit op een renovatiegraad van 7 procent –wat erop neerkomt dat je elk jaar zeven procent van je gebouwen renoveert. Dat is technologisch haalbaar, economisch op zich ook wel maar dat krijg je logistiek nooit rond. Dat zou betekenen dat je jarenlang je hele stad omtovert tot een grote bouwwerf waar niemand nog door geraakt. Dus hebben we een ander scenario naar voor geschoven met een renovatiegraad van drie procent. Zo kwamen tot het scenario met 60 procent reductie tegen 2030..

Kan de provincie het klimaat redden?

10

1


0

Vlaams-Brabant wil graag klimaatneutraal worden. Hoe kan een provincie daaraan beginnen? En zie je grote verschillen tussen een stad en een provincie? Op het vlak van een provincie krijg je allicht een heel ander beeld van emissies dan op gemeentelijk vlak. Emissies verbonden met landbouw worden allicht wel belangrijk voor een provincie, terwijl die op stedelijk vlak vaak verwaarloosbaar zijn. In een landbouwprovincie als West-Vlaanderen zal dit zeker het geval zijn, maar ook in Vlaams-Brabant bestaan er toch wel wat landbouwactiviteiten. Daar zal je dus specifieke maatregelen rond moeten nemen, zeker gezien er ook andere broeikasgassen aan te pas komen dan CO2. We hebben het dan over methaan en lachgas. Mobiliteit en gebouwen zullen zeker ook een belangrijke factor blijven op provinciaal vlak. Maar het beeld zal complexer zijn. Bovendien zit je in onze provincie met heel die mobiliteitsknoop rond Brussel, terwijl een groot deel van die emissies niet gerelateerd zijn aan Vlaams-Brabant. Hetzelfde zien we in Leuven. Er lopen twee snelwegen door het grondgebied van Leuven, terwijl die emissies in grote mate worden uitgestoten door nietLeuvenaars. Dergelijke fenomenen ga je altijd wel tegenkomen. Om van start te kunnen gaan zal ook Vlaams-Brabant nood hebben aan geloofwaardige data. Er zullen middelen moeten vrijgemaakt worden om een nulmeting uit te voeren. Zo’n nulmeting moet een duidelijk beeld opleveren van de verdeling van emissies tussen landbouw, mobiliteit, gebouwen, industrie, handel en diensten… Dat is de start. Vervolgens moet je een klimaatplan ontwikkelen, waarin je een pad uittekent om in de verschillende sectoren via geïntegreerde maatregelen reducties door te voeren. Bij die maatregelen horen berekende doorlooptijden. Tot hier toe heeft de provincie geen streefdatum vastgelegd om die klimaatneutraliteit te bereiken. Persoonlijk ben ik nogal een voorstander van zo’n einddatum. Je kan achteraf nog zien of het om een realistische doelstelling gaat, maar als je er geen datum op plakt, wordt alles vrijblijvend. Het is ook goed om zo’n streefdatum op te nemen in een officieel document dat dan ondertekend wordt door bijvoorbeeld de gouverneur. En laat niet enkel de gedeputeerde voor milieu maar bijvoorbeeld ook die voor economie die verklaring tekenen. Het zal cruciaal zijn dat een hele beleidsploeg hierbij betrokken wordt en dat het dus geen milieuverhaal blijft. Ook de administraties van de verschillende departementen moeten hierbij betrokken worden. Tot slot moet je ook buiten de administratie op zoek gaan naar samenwerking met relevante actoren op het terrein. Je zult de kennisinstellingen moeten betrekken, in Vlaams-Brabant uiteraard ook de KU Leuven. Voorts zal je een aantal industriële partners moeten betrekken, zowel semi-publieke bedrijven als De Lijn als private projectontwikkelaars, energiebureaus of de landbouwbedrijven. Daarnaast is het een must ook het middenveld te betrekken, gezien je een draagvlak voor het hele veranderingsproces zal moeten creëren. Maar zorg er vooral voor dat je binnen al die organisaties ook de juiste mensen vindt om mee te werken, die mensen die doordrongen zijn van de nood aan verandering. Dat laatste staat nogal centraal in het hele transitiedenken. Ga op zoek naar de koplopers, die ver willen meegaan en die beslissingen in hun organisaties mee kunnen sturen.

11

Kan de provincie het klimaat redden?


Zijn er ook valkuilen op het klimaatneutrale pad? Als we kijken naar alle klimaatneutrale projecten die vandaag lopen in ons land –en de provincie Limburg lijkt me daarin het verst gevorderd- dan valt me één zwakke plek op. In geen enkel van die gevallen werd er echt werk gemaakt van financiering. Dat is nochtans de bottle neck. Je kan een klimaatplan ontwikkelen. Je kan al die actoren samenbrengen. Maar als je niet weet hoe je al die complexe maatregelen ook kan financieren, dan blijft het steken bij een plan. Er is een financieel realistisch plan nodig om publieke en private middelen te mobiliseren. Dat is de reden waarom we vanuit I-Cleantech Vlaanderen een netwerk zullen opbouwen rond klimaatneutraliteit, waarbinnen we sleutelfiguren vanuit al die processen in Limburg, Antwerpen, Leuven, Gent, etc. willen samenbrengen om na te denken over alternatieve financieringsmethodes én ideale beheersstructuren. Als we terugkeren naar de case in Leuven zien we dat al die maatregelen om die 60 procent reductie te realiseren uiteindelijk op de lange termijn geld zullen opbrengen. De bottle neck is de initiële investering. Het gaat dan ondermeer om grote investeringen in infrastructuur, in een dens openbaar vervoersnetwerk dat bestaat uit een combinatie van lightrails, nieuwe bussen etc. Dat vereist dus eenmalige en zeer grote investeringen. Hetzelfde geldt voor de renovatiegolven op het vlak van woningen en gebouwen, te beginnen bij de slechtste huizen op de markt. Op zich zijn dat allemaal dure maatregelen, maar wel maatregelen die geld opbrengen. De vraag is waar we die middelen vandaan halen in tijden van crisis en ook budgettaire krapte bij de overheden. Veelal wordt er gedacht aan het verzamelen van publieke en private middelen, die dan bijvoorbeeld ondergebracht kunnen worden in een Esco, een Energy Saving Company. Zo een Esco kan dan investeren in huizen van particulieren, die dit kunnen terugbetalen a rato van de uitgespaarde energiefactuur. Een derde betalersysteem dus. Dat is één voorbeeld. Een ander voorbeeld is dat van de coöperatieve structuur, met Ecopower als meest gekende voorbeeld. Burgers kunnen dan participeren in het aankopen van windmolens of een samenaankoop van isolatie of het aankopen van hernieuwbare energiesystemen in het algemeen. Zo kunnen burgers zelf een actor worden in het verhaal, waardoor de typische Nimby-effecten ten aanzien van bijvoorbeeld windmolenparken zullen vervallen. Wanneer je die twee zou combineren, kom je uit bij coöperatieve Esco’s, een nieuw type van bedrijf. Vandaag bestaat er een grote tegenstelling tussen een klassiek bedrijf, gericht op winstmaximalisatie en met weinig sociale bekommernissen enerzijds en de typische VZW’s anderzijds, met grote sociale bewogenheid maar economisch helemaal niet rendabel en afhankelijk van subsidies. Daar kunnen we voorbij met zo’n nieuw type van bedrijven, economisch rendabel maar toch met een sociaal doel voorop. Voorts zien we ook pogingen om klimaatfondsen op te richten. Dat probeert men in Limburg. Je gaat dan private spaarcenten van mensen ophalen, om die vervolgens aan te wenden om klimaatplannen mee te financieren. Een deel van de opbrengst kan dan in de vorm van een financiële return terugvloeien naar die burgers die erin geïnvesteerd hebben. Dat is ook een interessante vorm als je weet dat er vandaag massaal veel geld op spaarboekjes staat. De vraag is echter wie dergelijke fondsen moet beheren. Mijn overtuiging is het dat je daarvoor aparte organisaties moet oprichten waarbinnen ook weer die verschillende maatschappelijke actoren aanwezig zijn. Vermijd ten alle tijde dat de beslissingsmacht bij één actor terechtkomt, zo niet krijg je voor je het weet een doel-middel omkering en zal de hele dynamiek eruit gaan.

Kan de provincie het klimaat redden?

12

1


2

Mensen met kleine inkomens en geen eigen woning zijn vaak als doelgroep moeilijker te betrekken bij dergelijke projecten. Bovendien vallen ze ook heel vaak uit de boot‌ Het is niet zo simpel om die mensen echt te betrekken bij de opmaak van de klimaatplannen. Ik zie daar niet meteen een echte oplossing voor. Je kan echter wel die middenveldsorganisaties betrekken die met deze mensen werken en hen ten dele vertegenwoordigen, zoals Samenlevingsopbouw, organisaties waar armen het woord nemen of vakbonden. Je kan die organisaties opnemen in je structuren en hen even veel inspraak geven als bijvoorbeeld de overheid of grote bedrijven. Bovendien zijn er heel wat maatregelen die deze doelgroep ten goede kunnen komen, zeker als je weet hoe belangrijk de renovatie van woningen is in dit klimaatneutrale verhaal. Je moet dan goed nadenken over je beleid en de juiste keuzes maken. Ga je het plaatsen van zonnepanelen stimuleren of ga je duurzame sociale woningbouw aanpakken? Welke buurten ga je eerst aanpakken? Ga je voor een typische middenklassebuurt of voor een sociale woonwijk? Of een wijk met een interessante sociale mix? Ga je isolatiemaatregelen steunen of kies je voor subsidies die vooral eigenaars goed uitkomen. Er zijn sociale woonwijken die op energie-vlak een ramp zijn. Wel, pak die wijken dan eerst aan, want dat geeft ook de meeste ecologische winst. Je hebt een draagvlak nodig als je veranderingen wil doorvoeren. Indien je die doelgroep niet mee krijgt, betekent dat ook dat je draagvlak onvoldoende groot zal zijn. De transitie naar klimaatneutraliteit zal sociaal of niet zijn.

13

Kan de provincie het klimaat redden?


In gesprek met Mieke Clymans (Project Energie en armoede) “De overheid moet iedereen een basispakket energie garanderen” “Zolang de energieprijzen en de distributietarieven blijven stijgen, de woningen van slechte kwaliteit blijven en de sociale maatregelen niet afdoende blijken, zal de energiearmoede nooit afnemen.” Aan het woord is Mieke Clymans, verantwoordelijke van het project ‘Energie en armoede’ van Samenlevingsopbouw Vlaanderen. Na meer dan tien jaar ervaring weet ze waar ze het over heeft. “We staan er niet bij stil, maar er zijn ontzettend veel mensen die vandaag zonder aardgas- of elektriciteitsaansluiting moeten leven, zelfs zonder stromend water. Ik ken gezinnen met kinderen waar er slechts één allesbrander in huis is. Die mensen zien gewoon af. Ze overleven...”. Clymans pleit voor een basispakket aan energie voor iedereen en vindt dat de overheid daar borg voor moet staan. Interview David Dessers

Mieke Clymans: Energie en armoede is een project van Samenlevingsopbouw Vlaanderen. Het project is mee dan tien jaar geleden op eenvoudige wijze gestart. Er kwam hier gewoon iemand binnen die ons vertelde dat ze met het hele gezin waren afgesloten van gas en elektriciteit. Wij waren verrast omdat we niet wisten dat dit mogelijk was. Vanaf 1997 was er immers een folder verspreid onder maatschappelijk werkers, waarin stond dat afsluiten niet langer kon. Uiteindelijk bleek die folder ook kleine lettertjes te bevatten en bleek het in bepaalde gevallen toch mogelijk om mensen af te sluiten. Bij ons kwam toen plots het besef dat we hierrond aan de slag moesten gaan. Het gaat immers om alle nutsvoorzieningen, zowel gas, elektriciteit als water. Vandaag is die situatie nog steeds zo: mensen kunnen afgesloten worden van deze nutsvoorzieningen. Toch is niet alles bij het oude gebleven. De belangrijkste verandering kwam er met de liberalisering van de energiemarkt in 2003. Toen we tien jaar geleden met het project startten, deden we eerst een bevraging onder lokale groepen van mensen in armoede. Op die manier kwamen al heel wat problemen naar boven. Vervolgens stapten we met die waslijst aan problemen naar de bevoegde minister. Die vertelde ons toen dat er een liberalisering zat aan te komen en dat we betrokken zouden kunnen worden bij die overgang. Op die manier waren we meteen gelanceerd en konden we het energiebeleid mee vorm geven.

In gesprek met Mieke Clymans

14

1


4

Bracht dat resultaat op? Mieke Clymans: Dat was heel moeilijk. Plots werd de hele energiemarkt opengegooid en kwamen er volledig nieuwe systemen en instrumenten. Zo werd bijvoorbeeld de scheiding tussen energieleverancier en netbeheerder ingevoerd of kwamen de budgetmeters voor het eerst ter sprake. Voor ons was het dus niet enkel een nieuw thema, we kwamen ook in een volledig nieuwe situatie met ook nieuwe wetgeving terecht. Het kostte ons heel wat moeite om dat –samen met de mensen in armoede- helemaal onder de knie te krijgen. Gaandeweg kregen we wel een zicht op de hele problematiek en slaagden we er beter in om aan te geven waar het beleid volgens ons fout loopt. Van bij de start hebben we trouwens gesteld dat we vraagtekens hadden bij de budgetmeters. En die hebben we vandaag nog steeds.

Kan je jullie standpunt rond budgetmeters eens toelichten? Mieke Clymans: Je moet een verschil maken tussen een budgetmeter voor elektriciteit en een budgetmeter voor aardgas. De budgetmeter voor elektriciteit is een stuk beter om te hanteren als gebruiker, tenminste als aan alle voorwaarden is voldaan: als je beschikt over de 10 ampère minimale levering en als de plaatsen waar je kan opladen bereikbaar en toegankelijk zijn. De budgetmeter voor aardgas is gewoon een ramp omdat er geen minimale levering bij komt kijken. Dat betekent dat je simpelweg geen gas hebt wanneer je geen geld hebt. En de mensen sluiten zichzelf af, door niet op te laden. Niemand weet dat en dus gaat het om een zeer verdoken vorm van armoede. Bovendien worden die budgmeters zeer willekeurig geplaatst. Dat kan in de zomer maar net zo goed tijdens een strenge winter gebeuren. Mensen die geen betalingsproblemen kennen, betalen elke maand een voorschot, zomer en winter. Later volgt dan de afrekening. Maar ook tijdens de zomer betaal je verder, terwijl je dan veel minder verbruikt dan in de winter. Met een budgetmeter voor aardgas, moet je vooraf betalen. Dat betekent dat je veel meer betaalt in de winter dan in de zomer, wat ervoor zorgt dat heel wat mensen in de winter in de problemen terecht komen. Ik ken een mevrouw met vijf kinderen. Ze werd afgesloten van water en heeft twee budgetmeters, één voor elektriciteit en één voor aardgas. Haar aardgasbudgetmeter werd vorig jaar op 8 december geplaatst. Ik weet niet of jij je nog het weer van toen herinnert, maar het was toen wekenlang aan het sneeuwen...

15

In gesprek met Mieke Clymans


Waar zit dan precies het verschil met de elektriciteitsbudgetmeter? Mieke Clymans: Bij de elektriciteitsbudgmeter heb je een systeem van 10 ampère minimumlevering. En die 10 ampère hoef je dus niet vooraf te betalen. Je kan die continu gebruiken op kosten van de netbeheerder en je betaalt die terug met een systeem van procenten. Als je de budgetmeter gaat opladen dan betaal je telkens ook een deeltje af voor de 10 ampère die je verbruikt hebt. Je laadt bijvoorbeeld voor 50 euro op, dan kan het zijn dat 35% van dat geld naar de afbetaling van dat 10 ampère-verbruik gaat. Maar dat is geen voorafbetaling. Jammer genoeg kunnen ze die 10 ampère er ook uit kunnen halen. De netbeheerder stelt dat mensen met een budgetmeter om de twee maanden moeten opladen. Indien ze dat niet doen, vindt hij dat ze te veel aan het verbruiken zijn op zijn kosten. Iemand met een budgetmeter, die wel verbruikt maar niet oplaadt, bouwt dus schulden op. In dat geval moet de verbruiker zich verantwoorden. Soms is er niets aan de hand. Mensen hebben bijvoorbeeld voor 200 euro opgeladen en verblijven, bijvoorbeeld als truckchauffeur, vaak in het buitenland. Ook zij moeten dan langsgaan bij de netbeheerder om hun kaart in het apparaat te steken en aan te tonen dat ze geen schulden aan het maken zijn. Wanneer echter blijkt dat er wel schulden worden opgebouwd, dan kan de netbeheerder de verbruiker voor een commissie laten verschijnen met de vraag om die 10 ampère minimale levering te schrappen. Als dat gebeurt, komen mensen natuurlijk in de miserie terecht. Ze moeten dan ook hun volledige elektriciteitslevering vooraf betalen. En geen centen, betekent dan opnieuw dat je jezelf afsluit. Conclusie: op zich vinden we die elektriciteitsbudgetmeter, met die 10 ampère, een beter systeem dan die aardgasmeter. Als je centen hebt om op te laden, vormt het ook een beter systeem om je energieverbruik in de gaten te houden en bijvoorbeeld in te grijpen als je ziet dat je elektrische kookplaat te veel elektriciteit opslorpt. Het kan dus helpen om energie te besparen. Maar toch hebben we er ook kritieken op. Zo moeten de oplaadpunten veel toegankelijker zijn. Bovendien zouden de oplaadkaarten op veel meer plaatsen te koop moeten zijn. Een beetje zoals de tickets van De Lijn. Vandaag moeten sommige mensen zich wel 17 kilometer verplaatsen om zo’n oplaadpunt te vinden. Je zou dus veel makkelijker aan oplaadkaarten moeten geraken. En aan die 10 ampère mag wat ons betreft niet geraakt worden.

In gesprek met Mieke Clymans

16

1


6

Jullie zijn nu al twaalf jaar met energie-armoede bezig. Hebben jullie een evolutie gezien? Mieke Clymans: De energie-armoede is in ieder geval niet gedaald tijdens die periode. Dat is ook onmogelijk. De energiefactuur stijgt immers almaar. Bovendien blijkt dat de energieschulden een steeds belangrijker aandeel innemen in de schulden van de Belgische gezinnen. Dus, zolang dat die prijzen blijven stijgen, de distributietarieven blijven stijgen, de woningen van slechte kwaliteit blijven en de sociale maatregelen niet afdoende blijken, zal de energiearmoede nooit afnemen. En de maatregelen die men vandaag neemt, blijken allerminst een oplossing. De aardgasbudgetmeter wordt bijvoorbeeld voorgesteld als een sociale maatregel, maar hij is helemaal niet sociaal. Men roept een minimale levering voor aardgas in de winter in het leven en stelt dat natuurlijk voor als een sociale maatregel. Maar dan blijkt dat hij wordt toegekend op basis van gunsten. Het zijn immers de OCMW’s die de minimale levering mogen toewijzen, geval per geval. Aan hem wel, aan jou niet. Ook het aantal klanten dat gedropt wordt door hun energieleverancier en dus terechtkomen bij de distributienetbeheerder neemt altijd maar toe. Eens je gedropt wordt, zal de netbeheerder je 30 dagen de tijd geven om terug te keren naar de markt. Maar als die energieleveranciers zien dat je gedropt werd, gaan ze hele hoge waarborgen vragen alvorens je mag terugkeren. Bijvoorbeeld drie maanden aan voorschotten, wat kan oplopen tot 500 of 600 euro. Als je dat niet kan ophoesten, blijf je bij de netbeheerder zitten, waar de prijzen altijd 10 tot 15 procent hoger zijn dan op de markt. De vrije markt heeft je dan afgestoten en jij betaalt een hogere prijs. Welnu, als het aantal mensen dat in die situatie verzeild geraakt, blijft stijgen, dan betekent dat dat ook de energiearmoede blijft stijgen.

17

In gesprek met Mieke Clymans


Hoe kan je die trend keren? Wat willen jullie bereiken? Mieke Clymans: Ons hoofddoel bestaat erin om een recht op energie te bekomen. We willen ook een waakhond zijn rond het hele energiebeleid, de prijzen en al die procedures. En dat willen we doen samen met de mensen in armoede, onze basis. We stellen ons dus de vraag wat dat recht op energie precies inhoudt. Wie moet dat recht op energie waarborgen? Moet dat de vrije markt zijn? Nee, zeggen wij, de overheid moet het recht op energie waarborgen. Is dat recht gewaarborgd met de huidige maatregelen, zoals budgetmeters en minimale leveringen en waarbij het OCMW van hier helemaal anders te werk gaat dan het OCMW van een buurgemeente? Nee! De overheid moet net zorgen voor een garantie en een bescherming die voor iedereen dezelfde is, los van het aantal schulden dat je met je meesleept. De sociale nutsvoorzieningen - water, elektriciteit en gas - moeten voor iedereen gegarandeerd worden. Daar willen wij politiek rond werken. Wie gaat dat recht garanderen? Welk bestuursniveau zou daarvoor verantwoordelijk moeten zijn? Vlaanderen? De Belgische federale regering? Europa, via richtlijnen? Want iedereen trekt altijd weer de paraplu open. Er komen altijd ook weer nieuwe dingen op ons af, waardoor we vaak tijd moeten nemen om die nieuwe evoluties te bestuderen. Zo kwamen recent de slimme meters op de proppen. In plaats van te werken aan dat recht op energie, moeten we dan weer een half jaar het hoofd buigen over die slimme meters en het effect ervan voor zwakke gebruikers. Uiteindelijk zijn wij gewonnen voor een basispakket aan energie voor iedereen en een gegarandeerde levering. Tegelijkertijd willen we ook werken aan een duurzame samenleving en willen we dus vermijden dat onze sociale eisen rond energie ten koste van het milieu gaan. Dat laatste maakt dat we ook de dialoog voeren met milieuorganisaties. Maar dat is zeker niet altijd evident. Vaak zeggen ze tegen ons: “Dat sociale, dat nemen we wel mee.” Dat is zo’n zin die heel vaak terugkomt. Maar wat betekent dat eigenlijk?

Je moet er allicht vooral voor opletten of het sociale wel meegenomen wordt... Mieke Clymans: Inderdaad, want dat sociale is vaak een ingewikkeld verhaal. Ik had het zojuist erover hoe je via het opladen van je budgetmeter ook een deel van je 10 ampère-verbruik mee betaalt. Maar het gaat verder dan dat. Als je al schulden had voor je budgetmeter werd geplaatst dan worden die ook meegenomen in je budgetmeter en dan moet je die terugbetalen aan minimaal 5 euro per week. Dat betekent dus dat als je je meter niet oplaadt, hij toch elke week vijf euro extra zal aanrekenen. Dat wordt vaak volledig uitzichtloos voor die mensen. We staan er niet bij stil, maar er zijn ontzettend veel mensen die vandaag zonder aardgas- of elektriciteitsaansluiting moeten leven, zelfs zonder stromend water. De verkoop van kleine petroleumkacheltjes neemt dan ook toe. Mensen koken op campingvuurtjes, met een gasfles. Ze kopen flessen water, ook om zich te wassen of het toilet door te spoelen... Ik ken gezinnen met kinderen waar er slechts één allesbrander in huis is als warmtebron. In de winter is het dan in de rest van de woning steenkoud. Die mensen zien gewoon af, je kan dat niet anders noemen. Ze overleven...

www.samenlevingsopbouw.be In gesprek met Mieke Clymans

18

1


8

Energie-armoede in kaart gebracht in Vlaams-Brabant In dit dossier nemen we zes Vlaams-Brabantse gemeenten onder de loep, verspreid over de provincie. Het gaat om Leuven, Vilvoorde, Halle, Tienen, Aarschot en Diest. Als belangrijkste indicator voor energie-armoede hebben we gekeken naar het aantal actieve budgetmeters voor elektriciteit en aardgas in elke gemeente. Op basis daarvan stelden we twee vergelijkende grafieken op. De cijfers komen van de VREG en het referentiejaar is 2012.

Uiteraard zeggen deze cijfers niet alles. Een actieve budgetmeter voor elektriciteit of gas krijg je wanneer je eerst gedropt werd door je energieleverancier, omdat je de facturen niet langer kon betalen. Vervolgens moet je ook nog een keer in de problemen zijn geraakt bij de netbeheerder. Die wil je immers liefst terug doorverwijzen naar een private leverancier op de markt. Een budgetmeter voor elektriciteit of aardgas komt er dus pas na herhaaldelijke betalingsproblemen. In die zin gaat het om een bruikbare indicator. Anderzijds weten we dat er grote onderlinge verschillen bestaan tussen cliënten met een budgetmeter. Het grote verschil tussen een budgetmeter voor elektriciteit en één voor aardgas is dat die eerste in principe een minimumlevering van 10 Ampère garandeert. In die zin wijzen armoedeverenigingen erop dat een budgetmeter voor elektriciteit méér garanties biedt dan een budgetmeter voor aardgas. Maar ook tussen cliënten met een budgetmeter voor elektriciteit bestaan er grote verschillen. De ene heeft misschien een manier gevonden om ermee om te gaan en kan relatief tevreden zijn over die budgetmeter, terwijl de andere de schulden blijft opstapelen en eventueel een volledige afsluiting riskeert. We willen hierbij nog eens duidelijk herhalen dat dit zeker niet enkel te maken heeft met individuele verantwoordelijkheid. De staat van je woning of van je elektrische toestellen of de samenstelling van je gezin kan er immers voor zorgen dat je nood aan energie een stuk hoger ligt dan die van je buur. Voor de volledigheid hebben we bij de budgetmeters voor elektriciteit ook het aantal afsluitingen toegevoegd. Een afsluiting kan er pas komen na tussenkomst van de Lokale Adviescommissie verbonden met het OCMW. Er kan tot afsluiting worden overgegaan omdat er sprake is van misbruik of leegstand, maar ook omwille van aanhoudende problemen op het vlak van betaling etc. Armoedeverenigingen vragen om het laatste soort afsluitingen te verbieden. Ze dragen aan dat energie uiteindelijk een basisrecht is, dat onder geen beding volledig ontnomen kan worden. Voor wat aardgasbudgetmeters betreft, liggen de zaken wat anders. Gezien er geen sprake is van een minimumlevering, sluiten cliënten uiteindelijk zichzelf af wanneer ze niet opladen. Op die manier is het best mogelijk dat gezinnen de winter tegemoet gaan zonder garantie op verwarming, zonder dat er in de statistieken iets valt over terug te vinden. Sinds de winter 2010-2011 kunnen gezinnen met een aardgasbudgetmeter echter een aanvraag indienen om toch recht te krijgen op een minimumlevering lopende van 1 december tot 31 maart. Deze maatregel werd bedoeld om gezinnen letterlijk niet in de koude te laten zitten. 19

Energie-armoede in kaart gebracht in Vlaams-Brabant


De cijfers Actieve budgetmeters elektriciteit Leuven

Vilvoorde

Halle

Tienen

Aarschot

Diest

0,98%

2,62%

2,04%

2,35%

1,22%

1,30%

448 446

409 431

339 325

351 349

146 156

131 129

45534

16451

15927

14882

12792

9949

57

127

% actieve budgetmeters Begin 2012 Eind 2012 Totaal aantal afnemers Afgesloten 5

5

4

4

3

3

2

2

1

1

0

Leuven

Vilvoorde

Halle

Tienen

Aarschot

0

Leuven

Vilvoorde

Halle

Tienen

Aarschot

Actieve budgetmeters aardgas % actieve budgetmeters Begin 2012 Eind 2012 Totaal

Leuven

Vilvoorde

Halle

Tienen

Aarschot

Diest

0,80%

2,21%

1,82%

2,56%

1,30%

1,64%

213 228 28395

266 306 13859

201 211 11600

234 268 10485

51 71 5460

69 79 4812

www.vreg.be Energie-armoede in kaart gebracht in Vlaams-Brabant

20

2


0

21

Energie-armoede in kaart gebracht in Vlaams-Brabant


Conclusies bij deze cijfers Wanneer we deze cijfers onder de loep nemen, merk je dat vooral Vilvoorde en Tienen eruit springen en dat de energie-armoede in deze gemeenten het hoogst is. Zo zijn er eind 2012 bijna evenveel budgetmeters voor elektriciteit in Vilvoorde als in Leuven, terwijl er in Leuven bijna drie maal zoveel afnemers zijn. Ook in Halle merken we een hoger percentage van 2,04 percent van het aantal afnemers. Het lijkt er dus op dat de rand van Brussel voor een stuk mee te maken krijgt met de sociale problematiek die zo eigen is aan de hoofdstad. Ook voor Tienen zien we relatief hoge cijfers zowel inzake budgetmeters voor elektriciteit als voor aardgas. Deze cijfers tonen in ieder geval aan dat energie-armoede ook om zich heen slaat in VlaamsBrabant en dat in gemeenten als Leuven, Vilvoorde, Halle of Tienen telkens honderden gezinnen kampen met betalingsproblemen. Als je weet dat een gezin in Vlaanderen gemiddeld uit 2,37 personen bestaat, betekent dat bijvoorbeeld in Tienen aan het einde van 2012 meer dan 825 personen leefden in huishoudens met betalingsproblemen. Zoals reeds gezegd, het ene huishouden kan er erger aan toe zijn dan het andere, maar die budgetmeter kan er enkel maar gekomen zijn wegens aanhoudende betalingsproblemen, zowel bij de private leverancier als bij de netbeheerder. Energie-armoede is dus geen klein probleem, maar een probleem waar duizenden mensen uit onze provincie mee hebben af te rekenen. Bij de start van dit dossier stelden we reeds dat energie-armoede niet als een geïsoleerd probleem mag bekeken worden en deel is van een algemeen armoedeprobleem. Het dossier ‘Armoede in Vlaams-Brabant’ van het steunpunt Sociale Planning bevat een bom aan informatie over de verdeling van de welvaartstaart in onze provincie. Wanneer de belastbare inkomens per gemeente bekeken worden, komen de auteurs tot de volgende conclusies: “De laagste inkomens in Vlaams-Brabant vinden we in het industriële gebied van de Zennevalei, van Halle tot Vilvoorde en in de plattelandsgemeenten in het oosten van het Hageland”. Dat laatse klopt en je ziet op het bijhorende kaartje heel goed dat vanaf Tienen de inkomens een duik nemen. Met andere woorden: het is niet toevallig dat uit de vergelijking van deze zes gemeenten blijkt dat Tienen, Halle en Vilvoorde het grootst aantal budgetmeters, en dus klanten met betalingsproblemen kennen. Het hangt samen met een algemeen probleem van lage inkomens en dus armoede. Het rapport meldt ook dat het aantal gezinnen in Vlaams-Brabant dat kampt met een schuldenlast oploopt. We citeren: “Begin 2007 waren er in België al 337.852 kredietnemers (consumentenkredieten en hypothecaire leningen) met minstens één achterstallig krediet. Eind 2010 waren er dat al 365.374. Dit is 4,2% van de meerderjarige bevolking.” Vlaams-Brabant scoort met 2,5% overigens beter dan het Belgische gemiddelde, zo blijkt. Betalingsachterstanden die te maken hebben met elektriciteit en gas nemen toe en jagen de schuldenlast van de gezinnen nog omhoog.

Energie-armoede in kaart gebracht in Vlaams-Brabant

22

2


2

Filip Thues (Pendule, FRGE): Klimaatneutraliteit en energiebesparing gaan hand in hand In 2011 zag het Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost het daglicht. Het doel van het Fonds bestaat erin om groene, energiebesparende investeringen te financieren via goedkope of renteloze leningen. In Vlaams-Brabant wordt die rol opgenomen door drie entiteiten: IGO voor het arrondissement Leuven, uitgezonderd van Leuven zelf, waar Pendule de leningen verstrekt. Het arrondissement Halle-Vilvoorde wordt bediend door 3Wplus. Wij spraken met Filip Thues, medewerker van Pendule, het Leuvense energiefonds.

Filip: Pendule is een onafhankelijke coöperatieve organisatie met twee vennoten, het SPIT (sociale onderneming) en de stad Leuven/OCMW Leuven. Onze doelstelling bestaat erin om iedereen mee te krijgen in het energieverhaal. Omdat financiering vaak een drempel is, verschaffen we goedkope tot renteloze leningen. Dat geldt voor iedereen. De renteloze leningen zijn bedoeld voor mensen met een klein inkomen, maar ook anderen kunnen hier terecht voor een lening. Voor die gewone Leuvenaar zijn wij een kredietverstrekker van groene leningen, want de ingreep moet tot energiebesparing leiden. Voor de mensen die in aanmerking komen voor een renteloze lening doen we meer. We gaan bijvoorbeeld ter plaatse om mee de besprekingen met een aannemer te voeren. We volgen het hele traject op en gaan mee op zoek naar mogelijke premies etc. Dat is Pendule in een notendop. Toen we opstartten in 2011 gingen we er nog vanuit dat zo’n investering zichzelf terugverdient. De idee was dus dat mensen de lening voor het overgrote deel konden aflossen met premies en met hetgeen ze bespaarden op hun energiefactuur. Vandaag is dat niet langer het geval gezien het belastingsvoordeel werd afgeschaft. Dat is veertig procent die mensen nu aan hun neus zien voorbijgaan. Voor schrijnwerkerij en dakisolatie kan je nog wel een belastingsvoordeel krijgen, voor een condensatieketel lukt het niet meer. En ook voor muurisolatie, zonnepanelen en zonneboilers werd de aftrek afgeschaft.

Hoe is jullie dienstverlening georganiseerd in Vlaams-Brabant? Filip: Wij zijn de lokale poot van het Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost (FRGE). Vandaag gaat het nog om een federaal Fonds, maar dat zou binnenkort richting Vlaanderen komen. Het Fonds geeft ons een commissie per behandeld dossier. In Leuven gaat het om een coöperatieve vennootschap maar op andere plaatsen wordt dit waargenomen door intergemeentelijke organisaties, door stadsdiensten, door onafhankelijke VZW’s. Niet alle gemeenten nemen eraan deel. In Vlaams-Brabant zijn er drie entiteiten die zich hiermee bezighouden. Je hebt het arrondissement Leuven, met uitzondering van Leuven zelf, dat bediend wordt door IGO. Voor Leuven zelf is er Pendule. En dan is er het arrondissement Halle-Vilvoorde en daar gaat het om 3wplus. Helemaal bij de start dienden de gemeenten zef borg te staan voor de leningen die werden afgesloten, maar die borgstelling is nu overgenomen

23

Klimaatneutraliteit en energiebesparing gaan hand in hand


door Vlaanderen, wat eigenlijk geen enkele gemeente nog kan weerhouden om mee te stappen in het verhaal. Maar vanochtend zat ik nog samen met de andere collega’s uit de provincie en daar ving ik bijvoorbeeld op dat Vilvoorde nog steeds niet deelneemt. Ik weet ook niet waarom. 3Wplus vraagt wel een instapkost van tien cent per inwoner aan de gemeenten. IGO doet dat niet en toch zijn er ook in het arrondissement Leuven nog steeds gemeenten die niet toetreden. Het FRGE is in Vlaams-Brabant dus niet helemaal gebiedsdekkend, maar dat is de verantwoordelijkheid van die gemeenten die er niet in meestappen.

Bestaat er een samenwerking met andere lokale actoren? Filip: We werken veel samen met de energie-snoeiers van Leren Ondernemen. Elk dossier start immers met een energiescan. Voorts werken we samen met Wonen en Werken, dat een isolatieproject heeft lopen. Daarnaast is er de energie-assistent van het OCMW. Dat zijn voor ons de belangrijkste partners. En dat lukt behoorlijk. We overleggen regelmatig. Leuven heeft zich voorgenomen om klimaatneutraal te worden tegen 2030. Uiteraard speelt energie daar een belangrijke rol in. Zo zijn er plannen om een energieloket op te richten. Het gaat dan om een centraal loket waar Leuvenaars terecht kunnen met al hun vragen rond energieverbruik en energiebesparing. In een ideale wereld zouden al die actoren misschien beter samen ergens gehuisvest zijn. Maar dat zal toch niet zo makkelijk zijn. Ieder heeft een eigen geschiedenis, een eigen stek.

Klimaatneutraliteit en energiebesparing gaan hand in hand

24

2


4

Hoe komen mensen bij jullie terecht? Filip: Pendule is tot op heden allicht nog te weinig gekend bij de bevolking. Mensen dienen zelf contact op te nemen met ons. Het komt er dus op aan om je diensten kenbaar te maken bij de bevolking. Er is zeker nog werk aan de winkel. Tijdens het eerste jaar hadden we zo’n 90 dossiers. Het tweede jaar viel dat terug tot 40. Dit jaar staat de teller in augustus reeds op een veertigtal. We gaan dus terug in stijgende lijn. Maar het mag altijd meer zijn. Ongeveer een kwart van onze leningen zijn renteloos. De leningen gaan voornamelijk naar het bekende klavertje drie: dakisolatie, ramen en een nieuwe ketel. We doen ons best om ons fonds nog breder bekend te maken. Een goede doorverwijzing zou al een stap vooruit zijn. De energie-assistent van het OCMW stelt vast dat er problemen zijn in een bepaalde woning. Hij verwijst door naar de energiesnoeiers, die een scan uitvoeren en maatregelen voorstellen. Uiteindelijk kan de cliënt zo bij Pendule terechtkomen om een aantal van die maatregelen te financieren. Dat lijkt mij een logische manier van werken. Vandaag gebeurt dat te weinig. Tot nu toe is hier geen enkel doelgroepdossier opgestart na een doorverwijzing. De toeleiding vanuit CAW of OCMW is dus zeer beperkt. Denk ook aan de mutualiteiten, die op een berg informatie zitten over de gezinnen. Maar omwille van privacyredenen mag die info niet altijd doorgegeven worden. Het zou ons nochtans kunnen helpen om de doelgroep te bereiken. We moeten dus echt zelf op zoek gaan naar die doelgroepdossiers. Hetzelfde verhaal hoor je bij IGO en 3wplus, al moeten zij dan nog eens met meerdere gemeenten en OCMW’s samen werken, wat het vaak nog moeilijker maakt. Bij de goedkope leningen speelt ook de economische realiteit een rol. We zitten met historisch lage rentevoeten, waardoor een rentevoet van twee procent minder aantrekkelijk is dan enkele jaren geleden. Bovendien is er het schrappen van die belastingsvoordelen, wat maakt dat mensen investeringen uitstellen... Nu, we klagen niet. Zelfs als je een beperkt aantal doelgroepwoningen kan aanpakken, weet dat het om investeringen die onder normale omstandigheden nooit zouden gebeurd zijn. Daar kunnen we dus best trots op zijn. www.frge.be

25

Klimaatneutraliteit en energiebesparing gaan hand in hand


Inspirerend voorbeeld uit het Pajottenland ACW en De Paddenbroek pakken de wijk in Klimaatneutraal worden vereist dat we op een ambitieuze manier huizen en gebouwen gaan isoleren en energie-efficiënt maken. Maar hoe begin je daaraan? Hoe overstijg je het louter individuele niveau? En hoe zorg je ervoor dat je iedereen mee krijgt in het verhaal? Een bijzonder inspirerend voorbeeld vonden we in het Pajottenland, waar vzw De Paddenbroek en het ACW niet bij de pakken blijven zitten en van start zullen gaan met een wijkrenovatieproject. We spraken erover met Bruno Moens, van vzw De Paddenbroek: “We zullen een werfwagen opstellen in het midden van de wijk, waar mensen een energie-audit kunnen aanvragen. Op die manier willen we een dynamiek op gang brengen in de wijk en zo veel mogelijk mensen bereiken. Uiteindelijk zullen we via een samenaankoop op wijkniveau de werken ook effectief uitvoeren.”

Bruno Moens: Het project is ontstaan uit de samenaankoopacties rond isolatie die we eerder al opzetten. Uit die ervaring wisten we dat er behoorlijk wat interesse bestaat om samen aan de slag te gaan. Samenaankoop levert een goede prijs op, maar je kan ook samen op zoek gaan naar een betrouwbare aannemer, die de werken kwaliteitsvol uitvoert. Ook dat is niet zo makkelijk te vinden voor particulieren. Aan de andere kant hebben we ons ook reeds bezig gehouden met individuele energiebegeleiding. Je kan dan aan mensen heel specifiek uitleggen welke ingrepen voor hun woning het interessantst zijn. Niet in elk woning moet je het dak opnieuw gaan isoleren. Soms is het interessanter om het glas te vervangen of een nieuwe ketel te plaatsen. Ik zou het geen energiescan maar een energie-audit noemen. We rekenen de mensen voor hoeveel verschil die ingrepen zouden maken op hun energiefactuur, hoeveel de werken kosten en we gaan ook na wie die werken zou kunnen uitvoeren. Bovendien gaan we ook op zoek naar het geheel van premies en subsidies waarop die mensen een beroep zouden kunnen doen.

Maar nu willen jullie graag een hele wijk inpalmen? Bruno: Ja, op basis van die twee ervaringen hebben we samengezeten met het ACV en het ACW om na te gaan hoe we tot een actie konden komen waarmee we een heel nieuw publiek zouden kunnen bereiken. Met samenaankoopacties bereiken we toch vaak een gemotiveerd middenklassepubliek. Vaak gaat het om al wat oudere mensen die voor hun pensioen hun woning nog eens grondig energetisch willen renoveren, zodat ze goed zitten voor de komende twintig jaar. Of het gaat om jonge gezinnen die een oudere woning hebben gekocht, die willen renoveren, maar niet weten waar te beginnen. Maar op infoavonden rond samenaankoop bereiken we heel moeilijk mensen met kleine inkomens, die in aanraking komen met energie-armoede. Precies om die doelgroep wel te bereiken besloten we te starten met een wijkbegeleidingsproject, waarbij het de bedoeling is om een werfwagen gedurende een hele periode midden in een wijk te plaatsen. Inspirerend voorbeeld uit het Pajottenland

26

2


6

We wilen daarbij kiezen voor oudere wijken, waar er een groot besparingspotentieel is en waar je een sociaal-economisch heterogeen publiek aantreft. Geen sociale wijken dus, want we vinden dat die aangepakt moeten worden door de sociale huisvestingsmaatschappijen. Een sociaal heterogene wijk, ook omdat we niet willen stigmatiseren. Mensen mogen niet de indruk hebben dat we hen benaderen omdat ze OCMW-klant zouden zijn of omdat ze betalingsproblemen hebben. Het principe is dat we elke woning op dezelfde wijze benaderen, los van de vraag wie er woont en hoe de financiële situatie er precies uitziet. Eens de begeleiding start, kiezen we natuurlijk wel voor een gedifferentieerde aanpak. Bij OCMW-klanten gaan we een stuk meer ondersteuning bieden, ook via maatschappelijke assistenten van het OCMW of via het FRGE. Zo willen we tot een gerichte aanpak komen.

Maar hoe gaan jullie dan heel concreet te werk? Bruno: Wij starten in een wijk in Beersel. Het gaat om een oudere wijk waar er tot nu toe nog niet zoveel gebeurde op dit vlak. We vroegen het gemeentebestuur welke wijk de meeste mogelijkheden bood en zo zijn we daar terecht gekomen. Via een dossier bij de Nationale Loterij hebben we de middelen verkregen om de werfwagen uit te bouwen en ook al het technische materieel aan te kopen. Voorts trachten we het project te financieren door er heel wat partners bij te betrekken. We vragen aan particulieren 60 euro per begeleiding –bij OCMW-klanten vragen we een bijdrage van het OCMW- en ook aan de gemeente vragen we nog eens 60 euro per begeleiding. We mikken op een honderdtal woningen per wijk. Bovendien vragen we ook aan de netbeheerder nog eens 60 euro per woning. Voorts hopen we nog wat subsidie te krijgen voor innovatieve projecten van de Vlaamse Overheid. Mogelijk zouden we in de toekomst zelfs volledig zelfvoorzienend kunnen worden door ook een bijdrage te vragen aan de aannemers die de werken mogen uitvoeren. De werfwagen stellen we dan midden in die wijk op. Je moet je dat voorstellen als een omgebouwde caravan, die daar een tweetal maanden blijft staan. Mensen kunnen langskomen in die werfwagen om een begeleiding aan te vragen of om toelichting te krijgen bij het opgestelde verslag. Ze kunnen er ook kennis maken met uiteenlopende voorbeelden van isolatiematerialen en -technieken. Mensen uit de wijk stappen dus zelf naar de werfwagen met de vraag om de toestand van hun woning in kaart te brengen. Wij sturen daar dan een energie-auditeur naartoe, die gewapend met technische instrumenten als een warmtecamera of een endoscoop, heel die woning energetisch in kaart zal brengen. Op basis van een technische analyse kan hij ook berekenen waar het grootste potentieel aan energiebesparing in de woning zit. En zo wordt er een lijst opgemaakt met de meest prioritaire ingrepen en zal er een gedetailleerd verslag komen van de audit. Als referentie nemen we het niveau van een lage-energiewoning. Je krijgt bijvoorbeeld te horen dat je huis vier maal slechter geïsoleerd is dan een lage-energiewoning. We stellen ingrepen voor, maar we rekenen ook uit hoeveel die ingrepen zullen kosten, hoeveel je ermee kan besparen en over welke periode de investering wordt terugverdiend. En de ingrepen met het grootste effect, krijgen de hoogste prioriteit. Bijvoorbeeld, eerst dakisolatie, dan vloerisolatie, dan dubbele beglazing en tot slot een nieuwe ketel… 27

Inspirerend voorbeeld uit het Pajottenland


En zo hopen jullie uiteindelijk een hele wijk te verduurzamen? Bruno: Wanneer je de hele wijk hebt gedaan, kan je inderdaad een verslag opstellen op wijkniveau. Je stelt dan bijvoorbeeld vast dat er vijftig woningen in de wijk zijn die dakisolatie nodig hebben… De bewoners moeten zelf de stap zetten naar de werfwagen, maar het is de bedoeling om een dynamiek op gang te brengen in de wijk. Bij de start hangen we borden met de boodschap “Hier werken wij aan een duurzame wijk”. We organiseren ook zogenaamde Kyotoborrels, om de wijkbewoners uit te nodigen en kennis te laten maken met het project. We bussen folders en trachten ervoor te zorgen dat de hele buurt er met elkaar over praat. Na een tijdje hangen we opvolgingsborden met bijvoorbeeld als boodschap: “Hier werden reeds vijftig energie-audits uitgevoerd”. Door de werfwagen in het midden van de wijk te plaatsen, willen we de drempel zo laag mogelijk houden. Het zal dus een kleine stap zijn om even binnen te springen en een audit aan te vragen. Eens je de hele wijk in kaart hebt gebracht, beschik je over een overzicht van de werken die in de wijk dienen uitgevoerd te worden. Dan gaan we op zoek naar aannemers die die werken ook effectief kunnen uitvoeren en doen we dus een samenaankoop op het niveau van de wijk. Het in kaart brengen van de noden is op zich al nuttig en interessant, maar dan komt het erop aan om de mensen ook aan te zetten om er effectief iets aan te doen. We zoeken dus aannemers die de werken kunnen uitvoeren aan een goede prijs en die ook de nodige kwaliteit waarborgen. Uiteindelijk zullen al die bewoners wel zelf hun isolatie-ingrepen bekostigen. Maar bij mensen met kleine inkomens gaan we samen op zoek naar alle mogelijk ondersteuning daarvoor. Het FRGE biedt gratis leningen aan, er zijn premies, er is de begeleiding van de woonconsulent etc. De provincie biedt ook een premie voor dakisolatie aan. We gaan elke doelgroep trouwens op een specifieke manier moeten benaderen. Ook eigenaars van huurwoningen moet je op weg helpen door te wijzen op die premies etc.

Het project in Beersel start in september. En daarna? Bruno: We zullen allicht heel veel kunnen opsteken uit deze ervaring en we kijken uit naar de resultaten. Na die eerste ervaring kunnen we een nieuwe wijk uitkiezen om aan de slag te gaan. Mogelijk kunnen we het project ook uitbreiden naar andere regio’s. Het is alvast een erg interessante aanpak, zowel voor gezinnen als voor gemeentebesturen. De wijkbewoners zullen zeker beseffen dat zo’n project een uitgelezen kans biedt om aan een goede prijs energiebesparende ingrepen in je woning uit te voeren en gemeentebesturen krijgen een model aangeboden waarbij ze effectief werk kunnen maken van het klimaatvriendelijk maken van ganse wijken ineens.

www.kyotoinhetpajottenland.be Inspirerend voorbeeld uit het Pajottenland

28

2


8

De Leuvense energie-snoeiers: “Het gaat om meer dan energie alleen” Sinds 2006 is er in Leuven een team van energiesnoeiers actief. Ondermeer bij mensen in armoede voeren ze energiescans uit en trachten ze het energieverbruik naar beneden te halen. Dat kan via eenvoudige maatregelen als spaarlampen of tochtstrips. Maar ook indien er isolatiewerken nodig zijn, wijzen de energiesnoeiers de weg naar goedkope leningen om die ingrepen mogelijk te maken. We hadden hierover een gesprek met Ingriet Engelen en Bjorn Vranken van de Leuvense energiesnoeiers. “We verwijzen heel vaak door naar andere diensten en als we mensen in armoede aantreffen laten we hen ook kennismaken met het sociaal restaurant of de sociale kruidenier. Het is immers belangrijk om mensen uit hun isolement te halen”.

Ingriet: De Leuvense energiesnoeiers maken deel uit van Leren Ondernemen, een organisatie waar armen het woord nemen. Op zeker moment werd het duidelijk dat energiearmoede een oprukkend probleem was en werden de energiesnoeiers opgericht om daarop in te spelen. Dat maakt onze werking alvast uniek in de provincie. Wij zijn de enige groep van energiesnoeiers die vanuit een armoedeorganisatie werkt. De anderen maken deel uit van sociale economieprojecten. Bij ons draait het niet louter om tewerkstelling. Wij gaan voor een integrale benadering. Bjorn: Heel concreet maken wij afspraken met mensen. We lopen dan met hen alle ruimtes van de woning door en kijken welke ingrepen er kunnen gebeuren om aan energiebesparing te doen. Meestal starten we trouwens met een blik op de energiefactuur van die mensen. We geven daar dan wat toelichting bij, want heel veel mensen hebben er geen idee van of hun factuur al dan niet ongewoon hoog is. Het is ook nuttig om na te gaan of het zin heeft om van leverancier te veranderen. Dat is vijf minuten werk maar kan soms tot 400 euro verschil maken. Tijdens die rondgang in de woning geven we vooral veel praktische tips. Silicone spuiten om kieren te dichten, tochtstrips aanbrengen etc. We plaatsen zelf ook een aantal materialen, zoals spaarlampen, tochtstrips of spaardouchekoppen. Maar indien nodig starten we ook een dialoog op met de huiseigenaar, bijvoorbeeld wanneer er dringend nood is aan dakisolatie etc. We kunnen die eigenaar dan in contact brengen met VZW Pendule, die goedkope leningen voor dakisolatie verstrekt. Maar die contacten met huiseigenaars lopen zeker niet altijd even vlot. Sommigen winden zich op en menen dat ontevreden huurders het maar elders moeten gaan zoeken. Tot slot worden wij ook rechtstreeks door het OCMW gecontacteerd. Ze vragen ons dan om bij één van hun cliënten langs te gaan om een energiescan uit te voeren. Indien nodig koppelen we daar dan ook een energiebegeleiding aan vast. Dat betekent dat we nog meerdere opvolgingsbezoeken doen om tot oplossingen te komen.

29

De Leuvense energie-snoeiers: “Het gaat om meer dan energie alleen”


Hoeveel mensen bereiken jullie op de manier? Ingriet: Dat wordt wel wat minder, vooral gezien de toevoer van adressen van Eandis is stilgevallen. Daar staat wel tegenover dat de samenwerking met het OCMW eigenlijk pas recent echt goed is beginnen lopen. Ik vermoed dat we vorig jaar een 200-tal energiescans hebben uitgevoerd. Maar als je weet dat er 6000 gezinnen in armoede leven in Leuven, besef je dat er nog heel veel werk op de plank ligt. Het OCMW geeft ons nu heel wat adressen door en dat is wel positief. Op den duur besef je dat er heel wat uiteenlopende diensten met dezelfde problemen geconfronteerd worden en dan is versnippering in de dienstverlening geen goede zaak. We proberen de zaken dus beter op elkaar af te stellen. Wij zijn als energiesnoeiers uitsluitend actief in Groot-Leuven en ook in Herent. We doen alles met de fiets, je bent per slot van rekening met een ecologisch thema bezig…

Voelen jullie dat zelf ook zo aan of primeert toch de sociale bekommernis? Bjorn: Het één is een automatisch gevolg van het ander. Ik zal eerlijk zijn: ik doe deze job in de eerste plaats voor de mensen die in armoede leven. Dat sociale primeert dus voor mij. Je merkt trouwens bij die mensen dat het milieu soms wel het laatste van hun zorgen is. Maar doordat we energie besparen, doordat we die factuur naar beneden halen, is er ook winst voor het milieu. En dat is natuurlijk ook erg belangrijk. Ingriet: Wij gaan steeds op zoek naar de goedkoopste energie. Als blijkt dat het dan ook om hernieuwbare energie gaat, zullen we dit zeker als argument gebruiken. Bij groene stroomleverancier Ecopower blijft het probleem dat je een aandeel moet kopen dat gewoon te duur is voor mensen in armoede. Bovendien is er een wachtlijst van een half jaar en is Ecopower vandaag ook niet meer de goedkoopste. Mensen in armoede kiezen nu eenmaal voor de goedkoopste energie en dat kan je hen moeilijk kwalijk nemen. Maar het begint vaak al bij de verwarmingsketel. In heel wat sociale woningen in Leuven tref je oude ketels uit de jaren 80 aan. Mocht je die vervangen door moderne condensatieketels zou dat al een heel groot verschil maken. Bij de nieuwbouw of de gerenoveerde wijken valt het wel mee, maar in een wijk als Casablanca in Kessel-lo vind je ketels uit de jaren 80. De sociale woonwijk Schorenshof in Wilsele spant de kroon. Daar zit je met elektrische verwarming én enkel glas… Een wijk als Sint-Maartensdal is dan weer goed gerenoveerd maar wordt verwarmd door één grote ketel. Die ketel is in handen van Electrabel. De mensen die daar wonen kunnen voor hun verwarming dus niet kiezen voor een andere leverancier dan Electrabel. En die is niet zo groen, dacht ik…

De Leuvense energie-snoeiers: “Het gaat om meer dan energie alleen”

30

3


0

Lukt het eigenlijk om zo’n energiefactuur stevig naar beneden te krijgen? Ingriet: Lange termijnopvolging blijft moeilijk. Wij worden door Eandis enkel maar betaald om twee bezoeken te doen aan een woning. Meestal zie je wel snel wat er dient te gebeuren. Onze doelgroep woont immers in de slechtste huizen. Als we het hebben over budgetmeters voor aardgas, is het duidelijk dat die eigenlijk alleen maar voorkomen in huizen waar de warmte losjes door het dak en de ramen kan ontsnappen. Op elektriciteit kan je zelf nog besparen, maar de verwarming moet aan in de winter. Als je dan een slecht dak hebt, gaat je factuur zo de hoogte in. We proberen dat dan samen met Pendule aan te pakken, maar het blijft wel moeilijk om eigenaars te overtuigen om die stap te zetten. En ook huurders hebben vaak schrik om te klagen bij de eigenaar. Wij werken bijna uitsluitend met huurders. Als er al eens keer een eigenaar tussen zit, gaat het vaak om oudere mensen die lang geleden een huis hebben gekocht en die vandaag met een klein inkomen moeten rondkomen. Maar voor alle duidelijkheid: iedereen heeft recht op een energiescan. Wij willen dus bij iedereen langs komen. Bjorn: Het is ook belangrijk dat mensen zich bewust worden van hun verbruik en de kostprijs ervan. Nieuwkomers weten bijvoorbeeld niet altijd goed hoe de zaken hier in elkaar zitten. Hoe werkt een kamerthermostaat en hoe ga je daar best mee om? Hoeveel kost het je om permanent een temperatuur van 24 graden te stoken? En de eindafrekening valt vaak pas na een jaar in de bus. Dan breekt de ellende los…

Jullie zijn vooral bezig met woningen energie-efficiënter te maken. Voorts trachten jullie ook om mensen bewuster te laten omgaan met energie? Denken jullie ook na over structurele maatregelen, bijvoorbeeld op beleidsvlak? Ingriet: We zitten in een hoop werkgroepen rond het thema energiearmoede. Dat gebeurt ondermeer in het kader van Komosie, de koepel voor sociale economie. Daar denken we samen na over structurele oplossingen. Hetzelfde geldt voor de werkgroep energie en armoede van Samenlevingsopbouw Vlaanderen.

Hebben jullie het gevoel dat er een versnippering bestaat van organisaties en diensten die zich bezig houden met energiearmoede? Bjorn: Dat is inderdaad wel een probleem. Je ziet uiteenlopende organisaties die zich bezighouden met hetzelfde thema. Eigenlijk streven die allemaal dezelfde doelstellingen na. Maar wanneer het dan bijvoorbeeld gaat over subsidies en de financiering van de werking moeten die toch allemaal in de eerste plaats hun eigen winkel verdedigen en dat is echt niet zo leuk. Alsof het uiteindelijk allemaal om je eigen stekje draait. In de loop van 2011 en 2012 hebben we een Vlaams innovatieproject gedaan rond energiearmoede. Toen hebben we een puzzel gemaakt

31

De Leuvense energie-snoeiers: “Het gaat om meer dan energie alleen”


met de verschillende organisaties en werkingen die zich met het thema bezighouden. Dat zijn er heel wat. Mij lijkt het eigenlijk logisch dat die verschillende diensten in Leuven op termijn in één en hetzelfde gebouw zouden werken. Er is onze werking als energiesnoeiers, je hebt de VZW Pendule, er is Wonen en werken en er zijn de diensten van het OCMW. Het zou ook gewoon efficiënt zijn om die samen te laten werken. Een dossier zou op die manier makkelijker opgevolgd kunnen worden. Maar er zijn nog andere partners: we hebben bijvoorbeeld ook altijd gratis lidkaarten van de huurdersbond op zak. Ingriet: Er is wel al heel wat verbeterd. Toen ik hier startte in 2011 was er van samenwerking bijna geen sprake. Vandaag is dat al helemaal anders. Wij verwijzen heel vaak door naar anderen. Maar het blijft een moeilijk evenwicht. Aan de een kant is samenwerking heel nuttig en waardevol. Aan de andere kant hebben we ook onze eigenheid. Zoals ik al zei: we gaan voor een integrale aanpak. Als wij in een sociale woning komen en we zien dat er van alles misloopt, contacteren wij vaak zelf de sociale huisvestingsmaatschappij of de technische dienst van de stad. Dat hoeven we helemaal niet te doen. We worden daar niet voor betaald. Maar we nemen het er graag bij. Als we mensen aantreffen die in armoede leven, vertellen we hen ook vaak over de sociale kruidenier of het sociaal restaurant van Leren Ondernemen. Het komt er immers op aan om mensen uit hun sociaal isolement te halen. Dat maakt ons verschillend van andere energiesnoeiers, die zich vaak beperken tot het louter uitvoeren van energiescans. Bij ons gaat het om meer dan enkel energie.

www.energiesnoeiers.net

3


Dialoog: “Energiezuinig wonen zit in de lift” Dialoog is een onafhankelijke VZW, gehuisvest in Wijgmaal, die werkt rond duurzaam bouwen en bewust wonen. We spraken met afgevaardigd bestuurder Inge Pauwels, die vaststelt dat haar organisatie steeds meer werk op de plank krijgt: “We geven nu jaarlijks vier maal zoveel bouwadviezen als enkele jaren geleden. Daaraan merken we dat het thema van energiezuinig wonen in de lift zit.” Alleen blijft het wel moeilijk om huurders en dan vooral de huurder met een klein inkomen te bereiken. “Ik vermoed echter dat vooral de strenger wordende wetgeving voor de nodige ingrepen zal zorgen. Vanaf 2020 moet een huurwoning in België bijvoorbeeld over dakisolatie beschikken. Daardoor zullen die eigenaars wel moeten in actie komen.”

Inge Pauwels: Dialoog werd opgericht in 1971 al. Sinds vijf jaar zijn we echter ook erkend als milieu-organisatie. Dialoog is vandaag vooral bezig met duurzaam bouwen en werkt voornamelijk met particulieren. We doen dat op drie manieren. We brengen adviezen uit en hebben een infoloket rond duurzaam bouwen en verbouwen. Daarnaast organiseren we ook infosessies. Tot slot brengen we een tijdschrift uit, de Koevoet. In opdracht van de provincie Vlaams-Brabant bemannen wij het infoloket voor duurzaam bouwen en in het kader van het Steunpunt Duurzaam Bouwen geven wij de bouwadviezen in Vlaams-Brabant. In Leuven zijn we bovendien een partner van de VZW Leuven Klimaatneutraal 2030. Maar ook in andere provincies werken we mee aan uiteenlopende projecten, zoals collectieve renovaties of samenaankopen...

Wat houdt dat infoloket precies in? Inge: Elke dinsdagvoormiddag kunnen particulieren ons bellen met vragen rond duurzaam bouwen. In ons geval gaat het om een infoloket dat bedoeld is voor de provincie Vlaams-Brabant. In elke provincie bestaat er zo’n loket. Als er mensen vanuit andere provincies ons contacteren, gaan wij die telefonisch zeker ook verder helpen maar voor uitgebreidere adviezen verwijzen we ze dan door naar het Steunpunt Duurzaam Bouwen in hun provincie. We hebben vastgesteld dat al die infoloketten vragen krijgen van buiten de eigen provincie en dus beantwoorden we allemaal ook vragen uit andere provincies.

Het gaat dan voornamelijk om particulieren die een woning hebben gekocht en die woning graag willen verbouwen? Inge: We onderscheiden twee soorten van bouwadviezen. Er is het bouwadvies ter plaatse in het geval van renovaties en er zijn de nieuwbouwadviezen, al vormen die laatste een minderheid. Slechts in vier procent van de gevallen gaat het om nieuwbouw. Bij renovatie-adviezen gaan we ter plekke een kijkje nemen in het huis, om na te gaan welke verbeteringen er kunnen gerealiseerd worden op het vlak van energie. We maken zelf geen berekeningen en tekenen geen plannen. Dat is het werk van de architect. We gaan na welke mogelijkheden er bestaan om de woning te verbeteren. 33

Dialoog: “Energiezuinig wonen zit in de lift”


Jullie zijn ook betrokken bij collectieve renovatiesprojecten? Inge: In de verschillende provincies lopen er allerhande projecten. Zo zijn we bijvoorbeeld in Limburg betrokken bij een project rond collectieve renovatie. Het is nodig dat we de renovatiegraad van onze woningen optrekken, indien we de weg naar klimaatneutraliteit willen inslaan. In Limburg is ervoor gekozen om klimaatneutraal te worden tegen 2020. Als je dan weet dat gebouwen verantwoordelijk zijn voor meer dan de helft van de uitstoot van broeikasgassen spreekt het voor zich dat die renovaties een grote prioriteit krijgen. Toch geven we vooral advies aan particulieren en het gaat dan haast altijd om eigenaars van woningen. In theorie kan ook een huurder een advies aanvragen maar in de praktijk komt dat haast niet voor. Die huurder moet dan immers zijn verhuurder aanspreken om die ingrepen te laten uitvoeren en dat blijkt niet zo eenvoudig.

Verwijzen jullie ook door naar andere diensten die een hulp kunnen zijn bij het renoveren van een woning, bijvoorbeeld het Fonds voor de Reductie van de Globale Energiekost (FRGE), dat goedkope leningen verstrekt? Inge: Telkens wanneer we een bouwadvies geven, krijgen de mensen een infomapje mee naar huis. Daar staan de contactgegevens in van een heleboel diensten, zoals inderdaad de verschillende lokale poten van het FRGE, maar ook de Wooninfopunten, het Infopunt rond preventie van diefstal. Inmiddels gaat het om een behoorlijke lijst van instanties waarnaar we doorverwijzen. We hebben ook een afspraak met de wooninfoloketten, waar mensen terecht kunnen voor info over premies en dergelijke. We verwijzen systematisch naar elkaar door.

Hoeveel mensen bereiken jullie op deze manier? Inge: Momenteel stellen we een 240-tal bouwadviezen per jaar op. Drie tot vier jaar geleden waren dat er nog maar een zestigtal. We kennen dus een redelijk spectaculaire stijging van het aantal adviezen. Daaraan merk je dat het thema van energiezuinig wonen enkel maar aan belang wint. Er wordt vandaag veel beter rond gecommuniceerd en uiteraard helpen projecten als Leuven Klimaatneutraal of Vlaams-Brabant Klimaatneutraal enorm om mensen bewust te maken rond de mogelijkheden. Zo hebben we in Leuven in 2014 op een half jaar tijd al meer adviezen geformuleerd dan in 2013 op een heel jaar.

Welke mensen contacteren jullie vooral? Zijn dat jonge mensen, die zich net een woning aanschaften of toch eerder wat oudere mensen die hun woning op punt willen stellen? Inge: We onderscheiden eigenlijk drie groepen. De eerste groep bestaat inderdaad uit jonge mensen die net een huis hebben gekocht en er in trekken. Een tweede groep bestaat uit veertigers die al een tijd in hun huis wonen maar het nu willen verbouwen. Tot slot heb je de wat

Dialoog: “Energiezuinig wonen zit in de lift�

34

3


4

oudere mensen, die hun huis willen aanpassen aan hun oude dag. Ze denken er bijvoorbeeld aan om het huis zo in te richten dat ze op de benedenverdieping kunnen wonen. Dat vereist werken en die grijpen ze dan aan om het huis ook energetisch verder op punt te stellen. Tot hier toe merkten we dat nogal wat oudere mensen de ingrepen niet overwogen, gezien ze ervan uitgingen dat ze daar zelf toch niet meer de vruchten van zouden plukken. Vandaag zijn er meer en meer die de stap wel zetten. Ook met het oog op een eventuele verkoop van je woning kan een energetische renovatie immers lonen.

Jullie zijn ook betrokken bij samenaankopen? Inge: Dialoog begeleidt de samenaankopen op technisch gebied. Indien een gemeente of een organisatie een samenaankoop wil organiseren, dient ze de particulieren en de aannemers samen te brengen. Wij zijn het dan die de offertes en bestekken doornemen. Onze ploeg bestaat dan ook voornamelijk uit architecten en ingenieurs. Dialoog houdt zich dus uitsluitend met de technische kant van de zaak bezig, heel het participatieve traject dat je kan doorlopen bij samenaankopen laten we bijvoorbeeld graag over aan anderen.

Wij focussen in ons project ook op het betrekken van moeilijk bereikbare doelgroepen bij het klimaatneutrale verhaal. Komen jullie met die doelgroep in contact? Inge: Rechtstreeks bereiken we de doelgroep van mensen met kleine inkomens haast niet. Wij krijgen immers vooral vragen voor adviezen van eigenaars. Onrechtstreeks krijgen we er wel mee te maken. OCMW’s kunnen bijvoorbeeld renovatiewerken uitvoeren bij hun cliënten. Op zo’n moment worden wij soms wel gevraagd om advies te geven. Maar ook dat gebeurt niet zo vaak. In 2013 hebben we twee vragen in die zin gekregen... De sleutel ligt allicht bij de verhuurders. Als we een manier vinden om de eigenaars van slecht geïsoleerde huurwoningen ervan te overtuigen dat het nut heeft om die woningen energetisch te renoveren, zouden we al een stap verder staan. Ik vermoed echter dat vooral de strenger wordende wetgeving voor de nodige ingrepen zal zorgen. Vanaf 2020 moet een huurwoning in België bijvoorbeeld over dakisolatie beschikken. Daardoor zullen die eigenaars wel moeten in actie komen. Wat dit precies zal betekenen voor onze eigen organisatie, zal nog moeten blijken.

Waarom zijn jullie partner geworden van de VZW Leuven Klimaatneutraal 2030? Inge: We zijn gehuisvest in Wijgmaal, een deelgemeente van Leuven en zes van de negen stafmedewerkers wonen ook in Leuven. Dat zorgt hoe dan ook al voor een grotere betrokkenheid bij wat er omgaat in deze stad. Leuven Klimaatneutraal is een project waarbij duurzaam bouwen en renoveren een belangrijke rol zal moeten spelen. Daarom besloten we om onze technische expertise ten dienste te stellen van het project. Dat gebeurt in feite volledig vrijwillig. Maar dat engagement willen we graag tonen als organisatie. www.dialoog.be

35

Dialoog: “Energiezuinig wonen zit in de lift”


Energie-armoede en het OCMW in Leuven “De sleutel ligt bij het overtuigen van de verhuurders” Het OCMW van Leuven besliste een tijd geleden om een energiedeskundige aan te werven. Die extra medewerker heeft bijzondere aandacht voor energie-armoede en gaat samen met de betrokkenen op zoek naar manieren om energie, en dus ook centen, te besparen. Dat werpt vruchten af, al blijft er ook een grote hinderpaal: de meeste cliënten van het OCMW zijn huurders en dus moet je hun huisbazen kunnen overtuigen om de nodige ingrepen in een woning te laten uitvoeren. We spraken hierover met energiedeskundige Pieter Spoelders en het hoofd van de dienst schuldhulpverlening, Ilse De Greef.

Ilse De Greef: Bijna elk gezin of elke persoon die aanklopt bij het OCMW kampt ook met een probleem rond energie. Alleen is dat door de band genomen niet de eerste reden waarom ze naar hier komen. Het gaat om mensen die met ernstige financiële problemen worstelen en dus vooral willen rondkomen, uit de schulden geraken, zorgen dat er ook morgen nog brood op de plank ligt. Pas in een latere fase gaan ze misschien nadenken over hun hoge energiefactuur en hoe ze er iets aan kunnen verhelpen. Maar bijna allemaal hebben ze wel te maken met energiearmoede, als deel van een brede armoedeproblematiek. We hebben onze energiedeskundige aangeworven om die energie-armoede van nabij te volgen en ook aan te pakken. Hij onderhoudt de banden met de andere actoren die rond het thema actief zijn in Leuven en herinnert onze maatschappelijk werkers er regelmatig aan dat je bijvoorbeeld een energiescan kan laten uitvoeren in een woning. Maar we botsen daarbij wel op belangrijke hinderpalen. Het grootste probleem is dat de overgrote meerderheid van onze cliënten huurders zijn. Het is erg moeilijk om die eigenaars te bereiken en te overhalen om de woning te renoveren. Daarnaast zijn heel wat van onze cliënten gehuisvest via sociale woonmaatschappijen en ook daar zijn er soms energieverslindende woningen. Het overgrote deel van de mensen met schulden, kampen ook met betalingsachterstanden die te maken hebben met energie. Zo’n schuld is meestal het resultaat van een samenspel van ondoordacht verbruik enerzijds en de slechte energetische staat van de woning anderzijds. Omdat we merkten dat dit energieverhaal steeds maar aan belang wint, besloten we een energiedeskundige aan te trekken.

Hoe gaan jullie dan concreet te werk? Pieter Spoelders: Ik start altijd met een huisbezoek. Eigenlijk doe ik dan min of meer hetzelfde werk als de energiesnoeiers: samen met de bewoners maak ik een ronde door het huis en geef ik allerhande besparingstips. Indien het om een eigen woning gaat, bespreek ik onmiddellijk met de mensen de verdere mogelijkheden voor energiebesparing. Indien het om een huurwoning gaat, vraag ik toestemming aan de bewoners om contact te mogen opnemen met de huisbaas. Wanneer die open staat voor een gesprek, zal ik met hem nagaan wat er zoal verbeterd kan worden aan de woning. Ik zal hem ook informeren over beschikbare premies, over de prijs en de terugverdientijd van investeringen en over een eventuele financiële tussenkomst van het OCMW. Energie-armoede en het OCMW in Leuven

36

3


6

Een bijkomend probleem waar we op botsen, is dat heel wat van onze cliënten de financiële ruimte niet hebben om een lening aan te gaan, zelfs wanneer het om een nulprocentlening in het kader van het Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost (FRGE) gaat. Ook die moet je immers terugbetalen, terwijl heel wat investeringen zich pas op langere termijn terugbetalen. Dat is bijvoorbeeld het geval voor nieuwe ramen. Of neem nu dakisolatie. Wanneer je vertrekt van een goede uitgangssituatie, met een solide dakstructuur en een goed onderdak, dan kost het je niet veel. Maar in heel wat oude woningen is dat niet het geval en zijn er structurele werken nodig. Dan spreken we al snel over een investering van meer dan 10.000 euro. Elk jaar zijn er een aantal woningen waar het wel lukt om die werken opgestart te krijgen. Dat is bemoedigend, maar het gaat toch allemaal heel traag.

Jullie komen zelf als OCMW ook financieel tussen in dergelijke werken? Pieter: Het Gas- en Elektriciteitsfonds stelt aan alle OCMW’s geld ter beschikking om te werken rond energie-armoede. Een deel van dat budget gaat naar het betalen van energiefacturen. In Leuven hebben we een ruim deel ervan gereserveerd om energiebesparende investeringen te realiseren in woningen. Dat kan gaan van kleine dingen, zoals het installeren van thermostatische kranen, tot het financieren van isolatie of het vervangen van ramen. Zowel mensen met een eigen woning als huisbazen kunnen daarop beroep doen. Voor verhuurders koppelen we daar wel de voorwaarde aan dat er woonzekerheid moet blijven voor een periode van drie jaar en dat de prijs dus niet naar omhoog mag gaan. We financieren tot vijftig procent van de investering, met een plafond van 2500 euro. In de praktijk merken we dat dit wel een stimulans kan zijn voor huiseigenaars om werken uit te voeren, die voorheen lange tijd uitgesteld bleven. Maar het blijft een beperkt aantal huisbazen die ervoor open staan. Vaak merk je bij het eerste gesprek met een huisbaas al of hij al dan niet zal meegaan in je verhaal.

Zouden jullie met meer mensen of middelen sneller stappen vooruit kunnen zetten of ligt het toch vooral aan die huisbazen? Ilse: Ik denk dan toch eerder het tweede. Meer middelen helpt natuurlijk altijd maar de sleutel ligt bij het overtuigen van de verhuurders. We moeten hen kunnen duidelijk maken dat het ook in hun eigen voordeel is om hun woning energetisch op punt te stellen en dat ze daarbij kunnen rekenen op een aantal premies en voordelen. Veel huisbazen hebben er ook gewoon geen zin in. Als hun huis verhuurd is en de inkomsten zijn er, is het voor hen prima. Waarom dan werken opstarten? Het klopt wel dat er nieuwe wetgeving aan komt tegen 2020, waardoor velen toch een aantal maatregelen zullen moeten treffen. Maar de R-waarde blijft ook dan laag, nl. 0,75 m².K/W. Voor ons had die wetgeving best wat ambitieuzer mogen zijn.

37

Energie-armoede en het OCMW in Leuven


Ook in Leuven zijn er heel wat budgetmeters voor elektriciteit en aardgas. Zijn ze een hulp of een gesel? Pieter: Wij vinden dat budgetmeters meestal wel een hulp vormen voor mensen, doordat ze meer zicht krijgen op hun werkelijke verbruik. Het maakt hen bewuster, ook van hun schulden. Via de budgetmeter wordt immers ook steevast een stukje van hun schuld afbetaald. En dat zorgt ervoor dat mensen zich veel meer bewust worden van hun situatie. Het klopt dat een budgetmeter voor aardgas wat nadelen heeft. In een gewoon contract met een aardgasleverancier betaal je zomer en winter een maandelijks voorschot, terwijl je het gas vooral ’s winters verbruikt. Bij een budgetmeter betaal je in principe enkel wanneer je verbruikt, waardoor de winterperiode veel duurder uitvalt. Daarom hebben we nu al voor het tweede jaar op rij een actie opgezet in de zomer om mensen ertoe aan te zetten om dan ook de budgetmeter voor aardgas op te laden. Voor elke euro die ze opladen tijdens de zomermaanden, krijgen ze er bij de start van de winter 30 cent bovenop. Vorig jaar zorgde dat ervoor dat 167 van de 250 aardgasbudgmeters minstens éénmaal werden opgeladen in de zomer.

Energie-armoede en het OCMW in Leuven

38

3


8

Indien de betalingsproblemen aanhouden, kunnen mensen afgesloten worden van basisnutsvoorzieningen. Gebeurt dat frequent in Leuven? Ilse: Nee, zeker niet. Maandelijks komt de Lokale Adviescommissie (LAC) samen, die zich buigt over de dossiers die we binnenkrijgen, zowel rond energie, gas als water. Vooraf gaan onze maatschappelijk werkers op huisbezoek bij de betrokkenen. In principe proberen wij steevast om tot een goed voorstel te komen, zodat een afsluiting kan vermeden worden. Ofwel komt de maatschappelijk werker in overleg met de betrokkenen tot een voorstel, dat vervolgens overgemaakt wordt aan de LAC, ofwel vragen we aan de mensen om zelf langs te komen tijdens de zitting van de LAC om hun verhaal te doen. Globaal genomen wordt er slechts heel zelden afgesloten. Dat is ook een keuze van het beleid. We krijgen de opdracht om veel aandacht te besteden aan het formuleren van voorstellen om afsluitingen te vermijden. Ik kan me voorstellen dat andere gemeenten daar anders mee omspringen. Een LAC-dossier komt altijd bovenop je andere dossiers en betekent dus een extra werklast. Hier in Leuven wordt de keuze gemaakt om daar toch hoe dan ook de nodige tijd voor vrij te maken. In de regel nemen we beslissingen in het voordeel van de cliënt. Alle mensen met een LAC-dossier ontvangen bovendien een brief met daarbij een foldertje met alle info over energiescans, het FRGE, het OCMW... al blijft de reactie daarop zeer beperkt.

Heel wat van jullie cliënten wonen in sociale woningen. Is er bij de sociale woonmaatschappijen voldoende aandacht voor de energieproblematiek? Pieter: Als we eerlijk zijn, vinden we dat het toch beter kan. Als je in Leuven een sociale woning krijgt toegewezen, kan het nogal verschillend uitpakken. In de nieuwe of gerenoveerde woningen wordt zeker de nodige aandacht aan energiezuinigheid geschonken. Maar je kunt net zo goed in een zeer slecht geïsoleerde woning terechtkomen... De sociale woonmaatschappijen zijn zich best wel bewust van het probleem. Maar uiteraard moeten ze ook over de middelen beschikken om renovaties uit te voeren. Het is dus ook de opdracht van de overheid om daar keuzes in te maken en er budgetten tegenover te stellen. Maar als het de stad menens is om klimaatneutraal te worden, dan is er duidelijk een aanzienlijk energiebesparingspotentieel op de sociale woningenmarkt.

www.ocmw-leuven.be 39

Energie-armoede en het OCMW in Leuven


De puzzel van de dienstverlening in Vlaams-Brabant Klimaatneutraal worden of energiearmoede bekampen. Beide hebben te maken met energie besparen en energiezuinig wonen. Bovendien blijkt dat die groep van mensen die te maken krijgen met energie armoede moeilijk te bereiken valt. Vandaar de centrale vraag van dit dossier: hoe krijg je iedereen mee in dat klimaatneutrale verhaal? Eén van de problemen op dat vlak is de grote versnippering van diensten en voorzieningen die mensen moeten helpen om energiezuiniger te leven.

Als je kijkt naar het Fonds voor de Reductie van de Globale Energiekost (FRGE), dat gratis leningen verschaft voor energie-efficiënte ingrepen voor mensen met een laag inkomen, dan valt het nog mee. Er zijn drie verschillende organisaties die zich hiermee bezig houden in onze provincie en dat zonder gebiedsoverlapping. Wel merk je op dat niet alle 65 gemeenten van Vlaams-Brabant mee ingestapt zijn in dit syteem. Soms omdat er instapkosten worden aangerekend, soms omdat men het gewoon niet doet. Het systeem is dus niet gebiedsdekkend. Voorts zijn er de energiesnoeiers, die energiescans uitvoeren in woningen. Er zijn een achttal organisaties actief in Vlaams-Brabant, die elk binnen een afgebakend gebied deze dienst verzorgen. Dat is al heel wat meer versnippering, al raakt deze sector beter en beter georganiseerd, waardoor de onderlinge contacten goed zijn. Wel valt opnieuw op dat een aantal gemeenten niet bediend wordt door een organisatie voor sociale economie of een armoede-organisatie, maar door Eandis of de gemeente. Zij vertrekken vaak niet vanuit dezelfde sociale bekommernis of volgen minder goed de dossiers op. De premies rond sociale dakisolatie worden dan weer verstrekt door een zestal organisaties, die wel gebiedsdekkend werken. Uiteraard spelen ook de OCMW’s een belangrijke rol in dit verhaal. Ze hebben een direct contact met de doelgroep van leefloners en sociaal zwakkeren. De mate waarin er een goede samenwerking bestaat tussen OCMW en diensten als energiesnoeiers of FRGE’s is dus van groot belang voor de kwaliteit en de impact van je dienstverlening. Elk OCMW beschikt bovendien over een LAC, een Lokale Adviescommissie, die het beleid bepaalt rond afsluitingen van nutsvoorzieningen. Het is geweten dat OCMW’s hierrond zeer verschillende beleidsopties kunnen nemen. Terwijl er in de ene gemeente haast nooit wordt overgegaan tot een afsluiting, is men daar in de andere veel sneller mee. Ook dat zorgt voor een versnipperde aanpak van het probleem van energie-armoede. Vervolgens zijn er de provincie en de hogere politieke overheden die een aantal premies voorzien voor energiebesparende ingrepen in woningen. Zo verstrekt de provincie Vlaams-Brabant renovatieleningen met een inkomensbovengrens. Bovendien bestaat er ook een provinciale premie voor dak- en zoldervloerisolatie bij maatschappelijk kwetsbare doelgroepen. Ook voor superisolerende beglazing wordt de provinciale premie verhoogd voor lagere inkomens. OCMW’s kunnen beroep doen op een renteloze lening van de provincie voor de realisatie van energiebesparende maatregelen in woningen van OCMW-cliënten die eigenaar zijn. Ook voor Sociale Verhuurkantoren zijn er renteloze leningen voor renovaties.

De puzzel van de dienstverlening in Vlaams-Brabant

40

4


0

En dan zijn er nog een heleboel andere maatschappelijke actoren die een rol spelen in dit verhaal. We denken aan alle organisaties die mensen in armoede trachten te organiseren, te begeleiden en weerbaarder te maken. We hebben het dan over organisaties als Samenlevingsopbouw, de CAW’s, de verenigingen waar armen het woord nemen etc. Wanneer al die actoren tot een goede samenwerking kunnen komen en consequent mensen naar elkaar doorverwijzen, zou je tot een integrale aanpak van het probleem kunnen komen en zou je de doelgroep waarvan sprake al een stuk beter mee kunnen krijgen in het klimaatneutrale verhaal.

Energiehuis en energieloket Wanneer je met de actoren op het terrein praat, luidt het steevast dat er in een ideale wereld minder versnippering zou zijn. Enerzijds minder versnippering tussen de organisaties die min of meer dezelfde diensten aanbieden. Anderzijds –en dat vooral- minder versnippering tussen de verschillende diensten binnen één gemeente. Bjorn, van de Leuvense energiesnoeiers, drukt het in het interview in dit dossier als volgt uit: “Mij lijkt het eigenlijk logisch dat die verschillende diensten in Leuven op termijn in één en hetzelfde gebouw zouden werken. Er is onze werking als energiesnoeiers, je hebt de VZW Pendule, er is Wonen en werken en er zijn de diensten van het OCMW. Het zou ook gewoon efficiënt zijn om die samen te laten werken. Een dossier zou op die manier makkelijker opgevolgd kunnen worden. Maar er zijn nog andere partners: we hebben bijvoorbeeld ook altijd gratis lidkaarten van de huurdersbond op zak.” Je kan je dus de oprichting van een energiehuis per gemeente voorstellen, waar al die betrokken diensten in vervat zijn en waar burgers kunnen in eerste instantie terecht kunnen aan een energieloket, om vervolgens naar de juiste dienst te worden doorverwezen. Op die manier krijg je een samenwerking van de verschillende voorzieningen en diensten en kan je inderdaad op een erg integrale manier mensen voorthelpen en blijven opvolgen. Maar tussen droom en daad staan zoals geweten praktische bezwaren in de weg. Want als we verder het Leuvense voorbeeld volgen, dan zien we dat er grote verschillen bestaan tussen een OCMW (lokale overheid) en organisaties als ‘Wonen en werken’ (sociale economie) of ‘Leren ondernemen’ (vereniging waar armen het woord nemen). Hoe sterk ze ook op elkaar aangewezen zijn, toch blijven ze elk vanuit een andere invalshoek de problematiek benaderen. Het zou niet goed zijn om die autonomie in te perken en alles onder de vleugels van een lokale overheid onder te brengen. Er is immers een reden waarom er autonome verenigingen bestaan waar armen het woord nemen. Ook wordt opgevangen dat organisaties deelentiteiten niet graag naar een andere lokatie zouden zien vertrekken, maar dat probleem lijkt niet onoverkomelijk. Realistisch of niet, een centraal energieloket per gemeente en een bijhorend energiehuis waarbinnen de uiteenlopende organisaties een plek hebben – met garantie op ieders autonomie- zou een stap vooruit betekenen voor de burgers, voor de doelgroep maar ook voor de mensen die deze diensten bemannen. www.vlaamsbrabant.be/wonen-milieu/milieu-en-natuur/vlaams-brabant-klimaatneutraal/index.jsp 41

De puzzel van de dienstverlening in Vlaams-Brabant


Slot: Aanbevelingen van VZW Climaxi Nu we aan het einde staan van ons project ‘Een klimaatneutrale toekomst. Is iedereen mee?’ wordt het tijd om conclusies te trekken. We hebben op anderhalf jaar tijd ontzettend veel contacten gelegd met allerhande middenveldsorganisaties, lokale besturen, OCMW’s en andere actoren betrokken bij dit verhaal. We hebben enkele trefdagen en ronde tafels opgezet, in alle hoeken van de provincie en we hebben deelgenomen aan panelgesprekken en debatten. Uiteindelijk hebben we zoveel mogelijk van de info die we opvingen verwerkt in dit dossier. Daarom hopen we dat deze bundel op zich al heel wat inspiratie en ideeën kan bieden voor lokale besturen, middenveldsorganisaties, actiegroepen en andere actoren die werk willen maken van een sociaal-ecologische toekomst. Toch zetten we hier graag een aantal aanbevelingen op een rijtje...

De problemen overstijgen het gemeentelijke en provinciale niveau 1. Energie De eerste vaststelling is dat we botsen op een aantal problemen die het gemeentelijke of het provinciale niveau ver overstijgen. Zo vertoont de Belgische energiemarkt enkele specifieke kenmerken: een geliberaliseerde markt, met één zeer dominante speler, nl. Electrabel, die ook de kerncentrales uitbaat, goed voor bijna 60 procent van onze elektriciteit. We stellen vast dat die marktsituatie leidt tot hoge energieprijzen, zeker wat betreft die elektriciteit. Volgens Eurostat staat België op de vijfde plaats in de prijzenrangschikking op Europees niveau. Enkel in Ierland, Italië, Duitsland en Denemarken betaalt men méér. In zeventwintig andere landen is men er goedkoper vanaf. De laagst gerangschikte (Bulgarije) betaalt ongeveer de helft van de hoogste (Denemarken). Uiteraard spelen die hoge prijzen hoe dan ook in het nadeel van de minst begoede mensen. Bovendien zijn die prijzen ook nog eens marktcomform gestructureerd: de grote verbruiker (industrie) krijgt de beste prijs, de middelgebruiker betaalt al iets méér en de kleine gebruiker véél meer. Zelfstandigen en vrije beroepen betalen minder dan anderen. Als je op de prijssimulators van VREG en co de berekening maakt, kom je snel tot een verschil van een paar honderd euro per jaar. De tarifering is uiteraard een bevoegdheid van het federale niveau, in samenspraak met het gewestelijke. De liberalisering van de energiesector is het gevolg van een Europese richtlijn. Daar kan je als gemeente of provincie dus weinig aan veranderen. Toch pleit ook professor Aviel Verbruggen (UA) in zijn boek ‘De ware energiefactuur’ voor progressieve heffingen die stijgen naarmate het verbruik stijgt. In tijden van klimaatverandering en oprukkende energiearmoede lijkt het logisch om een andere prijzenstructuur op te leggen aan de sector: hoe minder je verbruikt, hoe minder je betaalt per KWh. Dat zou logisch zijn. Werk op de federale plank!

Slot: Aanbevelingen van VZW Climaxi

42

4


2

We stellen wel vast de kleinere energiespelers, zoals bijvoorbeeld de coöperatieve vennootschap Ecopower, niet wachten op wetgeving daaromtrent en alvast zelf kiezen voor progressieve tarieven. Dat toont meteen ook het belang aan van energie-initiatieven van onderuit, die voluit gaan voor hernieuwbare energie, progressieve tarieven en een doelgroepenbeleid. Ook in Vlaams-Brabant zien we uiteenlopende nieuwe coöperatieven voor hernieuwbare energie ontstaan, die de onafhankelijkheid van de grote concerns kunnen bespoedigen en het lokale draagvlak voor projecten voor hernieuwbare energie kunnen vergroten. Op dat vlak kunnen gemeenten en provincies wél een rol spelen.

2. Woningen Voorts is er het algemeen probleem van het woningenbestand in Vlaanderen. Ook dat probleem overstijgt het lokale niveau, maar heeft er wel een weerslag op. Het aantal slechte woningen blijft volgens het Agentschap Wonen rond de 300.000 hangen. Een kleine 70 procent van de woningen is van goede kwaliteit. Slechts één op de twee huizen blijkt over zowel dakisolatie, dubbel glas als een energiezuinige ketel te beschikken. Het zorgt ervoor dat zeven op de tien Vlamingen nog altijd veel energie en geld kunnen besparen met een aantal eenvoudige ingrepen. Dat werd ook nog eens bevestigd in het rapport van de Vlaamse Regering ‘De Sociale Staat van Vlaanderen 2011’. Men voegt er aan toe dat de problemen inkomensgerelateerd zijn: “Eveneens bekend is dat de problemen met slechte woningkwaliteit groter zijn bij de lagere inkomens. In elk van de Belgische gewesten woont van de bevolking in het laagste inkomensquintiel meer dan 1 op de 5 personen in een woning met vochtproblemen.”. In hetzelfde rapport publiceert men ook cijfers over isolatie: “Isolatie van de woning wordt almaar belangrijker. Op dit ogenblik zijn hierover echter nog zeer weinig vergelijkbare gegevens beschikbaar: Dubbel glas is in het Vlaamse Gewest aanwezig in 84% van de woningen, wat vergelijkbaar is met Nederland. In Finland, Zweden, Oostenrijk en Zwitserland is er in nagenoeg alle woningen dubbel of zelfs driedubbel glas. De daken van 70% van de woningen in het Vlaamse Gewest zijn geïsoleerd. Opnieuw is dit vergelijkbaar met de situatie in Nederland, maar deze keer minder goed dan in het Verenigd Koninkrijk, Finland en Zweden. Ook muurisolatie is vrijwel algemeen in Finland en Zweden. In Nederland is 59% van alle spouwmuren geïsoleerd en in het Verenigd Koninkrijk ongeveer 40%. In Vlaanderen zijn bij 51% van alle woningen de muren geïsoleerd.” Ook hier kan men er van uit gaan dat de laagste inkomensgroepen in de slechtste situatie zitten.

www.climaxi.be 43

Slot: Aanbevelingen van VZW Climaxi


3. Sociale woningen Vlaanderen heeft bovendien een tekort aan sociale woningen: “Eind 2010 zijn er in Vlaanderen 142.970 sociale woongelegenheden verhuurd (of in renovatie) door de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) en de 93 Sociale Huisvestingsmaatschappijen (SHM’s). Als ook de woningen die buiten het sociaal huurstelsel verhuurd worden aan gemeenten, CAW’s en OCMW’s, in rekening worden gebracht, dan telt het patrimonium 144.008 woningen. Hoewel er sinds 1996 jaarlijks gemiddeld 2.200 woningen worden bijgebouwd, waarvan drie vierde huurwoningen, voldoet het aanbod niet aan de vraag. Eind 2009 waren er 81.457 unieke kandidaat-huurders ingeschreven op de wachtlijsten van de sociale huisvestingsmaatschappijen in Vlaanderen. Ten opzichte van de voorgaande controle van de wachtlijsten -midden 2007- is het aantal kandidaten gestegen met 7,6% (bron : VRIND 2011, p. 278). Het percentage van het aantal sociale woningen in verhouding tot de totale woningmarkt varieert sterk tussen de EU-landen. Nederland is koploper met 32%, gevolgd door Oostenrijk (23%). In België bedraagt dit percentage 7%. De wetgever in Vlaanderen geeft in principe wel mogelijkheden aan de lokale overheden om deze situatie te bekampen. Zo is er voorzien dat lokale burgemeesters leegstaande of gebrekkige woningen gewoon kunnen opeisen, renoveren met toelage van het gewest en zélf door verhuren. De huurprijs naar de eigenaar toe kan eenzijdig door de gemeente vastgelegd wordt, rekening houdend met de renovatiekosten. Aan de andere kant is het even duidelijk dat lokale overheden meer dan ooit te maken hebben met een budgettaire krapte en dat sociale woonmaatschappijen trachten te roeien met de riemen die ze hebben. De publieke woonmarkt écht verder ontwikkelen en reguleren en een inhaalbeweging maken ten aanzien van buurlanden als Nederland of zelfs Frankrijk is een opdracht die enkel vanuit de Vlaamse overheid kan getrokken worden.

Provincie en gemeenten kunnen een flinke steen bijdragen Dat steden, gemeenten en provincies wel degelijk een verschil kunnen maken, wordt ondermeer aangetoond door de klimaatneutrale projecten. Uiteraard zal nog moeten blijken of deze projecten ook de verhoopte resultaten zullen opleveren, maar het is alvast positief dat steden of provincies niet wachten op beslissingen van bovenaf om zelf een ambitieuzer beleid uit te tekenen. Het feit dat een grote meerderheid van de Vlaams-Brabantse gemeenten beslisten om het burgemeestersconvenant te ondertekenen, maakt dat ze op een hele concrete manier werk zullen moeten maken van een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Voor de meeste van die gemeenten zal blijken dat gebouwen, zowel residentiële als niet-residentiële gebouwen, een flinke hap van die uitstoot voor hun rekening nemen. Het bespoedigen van energie-zuinig wonen voor een zo breed mogelijk groep van mensen in je gemeente, zal hoe dan ook een beslissende bijdrage leveren aan het verwezenlijken van je klimaatdoelstellingen.

Slot: Aanbevelingen van VZW Climaxi

44

4


4

1. Organiseer een overleg: hoe iedereen mee krijgen in het klimaatverhaal? Het proces start met het uitvoeren van een nulmeting en het opstellen van een Sustainable Energy Action Plan. We kunnen enkel maar aanbevelen om van bij de start dit traject aan te grijpen om uiteenlopende actoren rond de tafel te brengen rond de vraag hoe mensen met kleine inkomens op een volwaardige manier betrokken kunnen worden in dat klimaatverhaal. Méér dan één op de tien mensen leeft in Vlaanderen met een armoederisico, één op vier leeft in bestaansonzekerheid... Deze mensen vallen zeer vaak uit de boot wanneer we het hebben over energiezuinig wonen of toegang tot hernieuwbare energie. Nochtans vormen ze een essentieel en aanzienlijk onderdeel van de samenleving. Je kunt ze onmogelijk wegcijferen, indien je werk wil maken van een ambitieus klimaatbeleid.

Mogelijke organisaties die je bij een dergelijk overleg kunt betrekken: ● ● ● ● ● ● ● ● ● ●

OCMW Energiesnoeiers Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost (FRGE) Organisaties waar armen het woord nemen CAW/Samenlevingsopbouw Sociale woonmaatschappijen Intercommunales / Sociale economiebedrijven Milieu-organisaties Scholen / Jeugdorganisaties Energiecoöperatieven

2. Zorg voor een goede doorverwijzing of samenwerking in de dienstverlening Hoewel we de indruk hebben dat er op heel wat plaatsen zeker stappen vooruit werden gezet, hebben we toch moeten vaststellen dat de diensten en voorzieningen die mensen moeten helpen om energiezuiniger te leven, nog te vaak los van elkaar werken, niet altijd voldoende naar elkaar doorverwijzen en soms elkaars werking gewoon niet kennen. Op pagina 38 vind je hierover meer info in het artikel ‘De puzzel van de dienstverlening in Vlaams-Brabant’. OCMW’s, energiesnoeiers, het FRGE, sociale woonmaatschappijen, huurdersbond, sociale actoren... Vaak kunnen ze veel leren van elkaars bevindingen en kan een uitwisseling en overleg tot cruciale inzichten en informatie leiden om de nodige stappen vooruit te kunnen zetten.

45

Slot: Aanbevelingen van VZW Climaxi


Heel wat gemeenten maken er werk van. Ze organiseren een energieloket of zelfs een energiehuis. Ze zorgen ervoor dat de doorverwijzing tussen OCMW, FRGE en energiesnoeiers vlotter verloopt dan voorheen. Dat is alvast positief. Maar tijdens onze ronde tafels, die we in de loop van dit project op poten zetten, stelden we vast dat cruciale actoren elkaar soms te weinig treffen om info uit te wisselen.

3. Woningen energetisch renoveren, geen louter individuele aanpak Op het vlak van woningen, moet de ambitie erin bestaan om zoveel mogelijk van de bestaande woningen om te vormen tot lage energie of zelfs nul-energiewoningen. Er schuilt hierin een enorm besparingspotentieel, zowel op het vlak van energie, en dus ook qua reductie van de uitstoot, als financieel. Bestaande renovatieprojecten in onze provincie toonden een besparingspotentieel van meerdere honderden euro’s per jaar per woning. Gezien we weten dat mensen met erg kleine inkomens vaak in de slechtst geisoleerde woningen gehuisvest zijn en bijgevolg verhoudingsgewijs het grootste deel van het inkomen aan energiekosten spenderen, schuilt in het energetisch renoveren van woningen ook een enorm sociaal potentieel. Daar wringt echter ook het schoentje. Indien je het renoveren van woningen enkel overlaat aan eigen initiatief, zullen het vooral mensen zijn met een eigen woning, een gevulde spaarrekening en een zeker ecologisch bewustzijn, die de stap zullen zetten. Zelfs bij samenaankoopprojecten, blijkt die begoede middenklasse oververtegenwoordigd. In dit dossier benadrukken ondermeer de mensen van het FRGE, Dialoog of het Leuvense OCMW telkens opnieuw: het zijn de verhuurders die het moeilijkst te bereiken zijn. Hoe trek je hen over de streep om te investeren in een woning, waar ze zelf niet in wonen en waar ze dus ook de energiefactuur niet voor betalen? In ieder geval kunnen we aanbevelen om niet enkel te gaan voor een individuele aanpak, huis per huis, met alle moeilijkheden vandien. Er kan op wijk- en zelfs op gemeentelijk niveau een dynamiek op gang gebracht worden, die zoveel mogelijk mensen kan meeslepen in het verhaal. In Leuven werd bijvoorbeeld werkt gemaakt van een thermografische kaart van de stad, waarop inwoners de toestand van hun eigen dak kunnen nagaan. Om de thermografische kaart te maken, vloog een klein tweemotorig vliegtuig 41 keren over de stad. Het maakte 8.400 foto’s, die elk een grondoppervlakte van 320m op 256m bestrijken. Daarna werden alle afzonderlijke foto’s samengevoegd tot één gedetailleerde kaart. Op die digitale kaart zijn alle daken van woningen en gebouwen duidelijk zichtbaar. Zowel de daken als de omgeving hebben een bepaalde kleur, afhankelijk van de temperatuur die ze hebben of de warmte die ze uitstralen. De kleurverschillen op de daken zijn een aanduiding van koudebruggen, gebrek aan isolatie, of warmteverliezen door schoorstenen of andere gaten. De kaart is een tool die wordt ingezet om inwoners aan te sporen om de toestand van hun eigen woning te onderzoeken en te vergelijken. De kaart wekte reeds een brede interesse en maakt van isolatie en renovatie een maatschappelijk thema op stadsniveau.

Slot: Aanbevelingen van VZW Climaxi

46

4


6

Een ander interessant voorbeeld vind je terug op pagina 24 van dit dossier. Je leest hoe ondermeer VZW De Paddenbroek en het ACW hun schouders zetten onder een wijkrenovatieproject in Beersel. In plaats van het initiatief aan individuele inwoners over te laten, wordt er getracht om via een werfwagen en een bijhorende campagne een hele wijk energetisch in kaart te brengen. Nadien is het de bedoeling om in die sociaal gemengde wijk ook zoveel mogelijk renovaties effectief te realiseren, via samenaankopen, eigen middelen van bewoners, premies en subsidies of eventueel derde betalerssystemen. Dergelijke collectieve renovaties hebben het voordeel dat ze eveneens een dynamiek op gang brengen en uiteindelijk een hele wijk ineens letterlijk en figuurlijk trachten in te pakken. Wat wonen betreft, dient er speciale aandacht te gaan naar sociale woonwijken. Vandaag zien we zeer grote verschillen op de sociale woningenmarkt inzake energie en isolatie. Tijdens ons project maakten we kennis met een sociale woonwijk die zo lek is als een zeef en toch elektrisch verwarmd wordt. Zowel een aanslag op het klimaat als op de portefeuille van de bewoners ervan. In het interview met de energiedeskundige van het OCMW van Leuven stelt hij: “De sociale woonmaatschappijen zijn zich best wel bewust van het probleem. Maar uiteraard moeten ze ook over de middelen beschikken om renovaties uit te voeren. Het is dus ook de opdracht van de overheid om daar keuzes in te maken en er budgetten tegenover te stellen. Maar als het de stad menens is om klimaatneutraal te worden, dan is er duidelijk een aanzienlijk energiebesparingspotentieel op de sociale woningenmarkt.”

4. Lokale energie- en energiebesparingsbedrijven en een klimaatfonds We kunnen er niet buiten: wil je werk maken van een ambitieus en sociaal klimaatbeleid, dan zullen er middelen nodig zijn. Wetenschappers mogen ons dan wel voor rekenen dat vooral investeringen in gebouwen zich op termijn terugbetalen, via de vermindering van de energieuitgaven, nog steeds moeten de initiële investeringen mogelijk zijn. We leven bovendien in tijden van budgettaire krapte, waarin zeker de lokale overheden zich genoodzaakt zien om het mes te zetten in de uitgaven. In het eerste interview in dit dossier noemt wetenschapper Peter Tom Jones het gebrek aan het zoeken naar financiering de achilleshiel van elk klimaatbeleid. Jones formuleert de aanbeveling om na te denken over de oprichting van Esco’s, Energy Saving Companies. Voorts breekt hij ook een lans voor de oprichting van een klimaatfonds, via de mobilisatie van de spaarcenten van burgers. De uitgebreide uitleg hierover vind je op pagina 9 en 10 van dit dossier. In een notendop. Veelal wordt er gedacht aan het verzamelen van publieke en private middelen, die dan ondergebracht worden in zo een Esco, een Energy Saving Company. Zo een Esco kan dan investeren in huizen van particulieren, die dit kunnen terugbetalen a rato van de uitgespaarde energiefactuur. Het gaat dus om een soort van derde betalersysteem. Jones pleit in het interview in het bijzonder voor een coöperatieve aanpak: Burgers kunnen dan participeren in de bouw en uitbating van windmolens, de samenaankoop van isolatie of hernieuwbare energiesystemen

47

Slot: Aanbevelingen van VZW Climaxi


in het algemeen. Zo kunnen burgers zelf een actor worden in het verhaal. Coöperatieve Esco’s kunnen volgens Jones een nieuw type van bedrijf worden, economisch rendabel maar toch met een sociaal doel voorop. Voorts zien we ook pogingen om klimaatfondsen op te richten. Dat probeert men in Limburg. Je gaat dan private spaarcenten van mensen ophalen, om die vervolgens aan te wenden om klimaatplannen mee te financieren. Een deel van de opbrengst kan dan in de vorm van een financiële return terugvloeien naar die burgers die erin geïnvesteerd hebben. Dat is een interessante vorm van financiering als je weet dat er vandaag massaal veel geld op spaarboekjes staat. Via dergelijke fondsen of coöperatieven kan je eventueel grotere niet-residentiële gebouwen aanpakken, waarvoor er onvoldoende middelen worden gevonden. Maar het kunnen ook manieren zijn om huizen te renoveren van mensen die zelf niet over de nodige middelen beschikken. Feit blijft wel dat er ook in deze modellen een return moet zijn, eventueel via de vermindering van de energie-uitgaven. Nog een ander interessant voorbeeld vonden we in het Pajottenland, waar met ‘Pajopower’ een nieuwe energiecoöperatieve in de steigers staat. De organisatie wil in een coöperatief model via wind- en zonne-energie het Pajottenland energie-onafhankelijk maken tegen 2020. Ook daar stapt men af van het individuele initiatief (zonnepanelen op je eigen dak) en wil men de bevolking mee laten investeren in grotere infrastructuur. Via een eigen prijzenstructuur en een doelgroepenbeleid moet hernieuwbare energie toegankelijk worden voor iedereen. Dergelijke structuren kunnen mee opgezet worden vanuit lokale overheden, maar zelfs dat is geen must. Een stad als Hasselt koos voor de oprichting van een eigen gemeentelijk energiebedrijf, in de vorm van een autonoom gemeentebedrijf. Een initiatief als ‘Pajopower’ is veeleer gegroeid uit het middenveld en de bevolking zelf.

5. Basispakket (hernieuwbare) energie is een recht “Ons hoofddoel bestaat erin om het recht op energie te bekomen. We willen ook een waakhond zijn rond het hele energiebeleid, de prijzen en al die procedures. En dat willen we doen samen met de mensen in armoede, onze basis. Wie moet dat recht op energie waarborgen? Moet dat de vrije markt zijn? Nee, zeggen wij, de overheid moet het recht op energie waarborgen. Is dat recht gewaarborgd met de huidige maatregelen, zoals budgetmeters en minimale leveringen en waarbij het OCMW van hier helemaal anders te werk gaat dan het OCMW van een buurgemeente? Nee! De overheid moet net zorgen voor een garantie en een bescherming die voor iedereen dezelfde is, los van het aantal schulden dat je met je meesleept.” Dat zegt Mieke Clymans, van het project Energie en Armoede, van Samenlevingsopbouw Vlaanderen. Climaxi is, zoals reeds gesteld, een voorstander van progressieve tarieven. Dat betekent dat de huidige logica moet omgekeerd worden: hoe meer energie je verbruikt, hoe meer je ervoor betaalt. Het impliceert ook dat we vinden dat kleine gebruikers, kleine tarieven mogen krijgen. Het standpunt van Samenlevingsopbouw luidt dat iedereen recht moet hebben op een goedkoop (of gratis)

Slot: Aanbevelingen van VZW Climaxi

48

4


8

basispakket aan energie, voldoende om als gezin in je basisbehoeften energie te voorzien en dat je nooit kwijt kan spelen, zelfs niet wanneer er sprake is van schulden. Clymans haalt in bovenstaand citaat ook aan dat OCMW’s hierin een rol te spelen hebben. Afsluitingen gebeuren immers pas na de behandeling van een dossier door de LAC, de Lokale Adviescommissie van het OCMW. In deze bundel komt ook Ilse De Greef van het OCMW van Leuven aan het woord. Ze zegt hierover hetvolgende: “In principe proberen wij steevast om tot een goed voorstel te komen, zodat een afsluiting kan vermeden worden. (...) Globaal genomen wordt er slechts heel zelden afgesloten. Dat is ook een keuze van het beleid. (...) Ik kan me voorstellen dat andere gemeenten daar anders mee omspringen. Een LAC-dossier komt altijd bovenop je andere dossiers en betekent dus een extra werklast.” In de praktijk merken we inderdaad dat de afsluitingspolitiek van de LAC’s sterk kan verschillen gemeente per gemeente. Die willekeur - want dat is het eigenlijk – stelt Samenlevingsopbouw aan de kaak. In afwachting van een globale regeling voor dit probleem, bevelen we aan dat OCMW’s ervoor kiezen om in principe niet af te sluiten en in de regel beslissingen te nemen in het voordeel van de cliënt (tenzij in geval van malafide praktijken uiteraard).

6. Middenveldsorganisaties en burgers: onontbeerlijk voor kritiek en draagvlak Elk ambitieus klimaatbeleid valt of staat met een voldoende draagvlak bij de bevolking. De uitstoot van broeikasgassen terugschroeven, vereist niet enkel een wissel in het beleid, ook bevolking en organisaties dienen een bijdrage te leveren. Een participatieve aanpak is dus vereist, waarbij er niet enkel van bovenaf maatregelen genomen worden, maar ook voldoende ruimte geboden wordt voor input en initiatieven van onderop. In dit dossier kwam veelvuldig de moeilijkheid aan bod om de minst begoede lagen van de bevolking te betrekken bij dit klimaatverhaal. Nochtans is ook hun deelname en bijdrage van belang, wil je een breed maatschappelijk draagvlak opbouwen. Middenveldsorganisaties allerhande beschikken niet enkel over heel wat expertise, ze zijn ook haarden van engagement en ze bereiken via activiteiten, eigen media en netwerken een heleboel mensen. Daarom is het van belang om die middenvelsorganisaties, die als georganiseerde civiele samenleving tussen het beleid en individuele burgers in staan, te betrekken bij je klimaatplannen. Vaak zien we dat dit ook wel (ten dele) gebeurt, maar te zeer vanuit een éénrichtingsverkeer: middenveldsorganisaties worden erbij gehaald om draagvlak te creëren voor het beleid. Dat kan, maar de rol van middenveldsorganisaties start niet daar en is veel breder. Daarom willen we middenveldsorganisaties aanbevelen om zich niet te laten inkapselen door het beleid. Middenveldsorganisaties moeten in de eerste plaats de rol van kritische waakhond opnemen. Wanneer dure politieke eden geschonden worden, is het aan middenveldsorganisaties, van sociale bewegingen over verenigingen tot actiegroepen, om aan de alarmbel te trekken en eventueel actie te ondernemen. Daarnaast kan het middenveld ook eigen initiatieven ontplooien, waarmee het een bijdrage kan leveren aan het klimaatneutraal maken van een gemeente of zelfs voorop kan lopen ten aanzien van het beleid. In dit dossier vind je daar enkele voorbeelden van. Tot slot, kan het middenveld zeker ook een partner zijn

49

Slot: Aanbevelingen van VZW Climaxi


voor lokale besturen om klimaatbeleid mee vorm te geven en er inderdaad mee draagvlak voor te creëren. Dat is een interessante en nuttige rol, het mag echter niet de enige rol zijn, gezien er anders een risico op instrumentalisering vanuit het beleid dreigt.

7. Klimaatbeleid behelst een integrale aanpak Nog veel te vaak zien we dat klimaatbeleid ondergebracht wordt onder de bevoegdheid ‘leefmilieu’ en zo onder de vleugels van één schepen binnen een college terechtkomt. En dit terwijl een ambitieus klimaatbeleid hoe dan ook zijn weerslag moet hebben op het integrale beleid van een bestuursploeg. Het heeft gevolgen voor het beleid rond ruimtelijke ordening, mobiliteit, openbare werken, sociale zaken, landbouw, consumptie, OCMW, cultuur, handel, Noord-Zuid, reiniging etc. Een ambitieus klimaatbeleid moet dus transversaal, als een rode draad, doorheen een beleidsnota lopen, de ambities moeten terug te vinden zijn in de uiteenlopende beleidsdomeinen en het geheel moet gedragen worden door een ganse ploeg, niet enkel door een schepen van leefmilieu. Dit dossier ging in op de moeilijkheid om energiezuinig wonen en hernieuwbare energie toegankelijk te maken voor iedereen, ook voor de minst begoede mensen. Daarmee zitten we op het raakvlak tussen klimaatbeleid, wonen, sociaal beleid en participatie. Maar het spreekt voor zich dat je voor een ambitieus klimaatbeleid ook moet investeren in duurzame vervoersmodi, korte-ketenlandbouw, duurzame consumptie, autoluwe centra etc. Klimaatbeleid is dus een totaalpakket, je kunt het niet als bijbaantje doen.

Maak er werk van! We hopen dat dit dossier en deze aanbevelingen inspiratie kunnen bieden voor alle bezorgde burgers, geëngageerde middenvelders, verontwaardigde actievoerders en bevlogen politici die hier en nu een bijdrage willen leveren aan de strijd tegen de opwarming van onze planeet en die dat op een sociale en democratische manier willen aanpakken. Over de pogingen van steden, gemeenten en provincies om op termijn klimaatneutraal te worden, zal nog veel inkt vloeien. We hebben met dit dossier alvast één specifiek probleem onder de loep willen nemen: hoe kunnen we ervoor zorgen dat energiezuinig wonen en de toegang tot hernieuwbare energie, cruciaal in dat klimaatneutrale verhaal, geen voorrechten blijven van een eerder begoede en hoog opgeleide groep in de samenleving, maar basisrechten voor iedereen. Ook hier rond zullen er nog vele initiatieven, brochures, debatten en experimenten opgezet worden. Ook dat verhaal is nog lang niet geschreven. Maar we hopen met dit dossier toch een inspiratievolle aanzet te hebben gegeven. Want klimaatneutraal worden, kan slechts lukken wanneer iedereen mee is!

Slot: Aanbevelingen van VZW Climaxi

50


0


Dit is een brochure van VZW Climaxi Hoofdzetel: Groenlaan 39, 9550 Herzele Vlaams-Brabant: Schoolbergenstraat 20, 3010 Kessel-Lo info@climaxi.be – www.climaxi.be – 0486.69.69.27 Rekeningnummer: BE40 0016 3236 1163 Aan deze brochure werkten mee: David Dessers, Famke Vekeman, Filip De Bodt en Ronny Clycq


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.