![](https://assets.isu.pub/document-structure/201130141318-051ca218b577432e20b9446ef51d7fee/v1/11be38503d117b451d8c58ac8b4b2809.jpg?width=720&quality=85%2C50)
12 minute read
Uitslag schrijfwedstrijd
HET WINNENDE VERHAAL Quelle belle rencon�re
Mijn ouders vonden dat ik maar eens zelfstandig moest worden, dus ik besloot op mijn negentiende verjaardag om een tijd in Parijs te gaan wonen. Ik had een koksopleiding gevolgd, maar eigenlijk vond ik dat ik kunstschilder moest worden. En dan moet je toch echt naar Parijs. Na een zomer hard werken bij Van der Valk had ik genoeg verdiend om het daar minstens een maand uit te zingen. Het was natuurlijk niet moeilijk om mijn ouders te overtuigen van de noodzaak van dit toekomstplan. En dezelfde avond stapte ik op de trein van Groningen naar Rotterdam. Want, zo vond ik, als je naar Parijs gaat, dan neem je de nachttrein van 23.45 uur. De trein stonk en was afgeladen, alleen het gangpad was nog geschikt als slaapplek. Om half zeven ’s ochtends kwam ik verstijfd en hongerig aan op Gare du Nord. Ik liep richting de Seine, om daar op de kade mijn eerste sandwich au fromage te eten terwijl de zon net was opgekomen. Wat een geluk, het leven kon nu echt beginnen. Montmartre, daar gebeurde het allemaal: echte kunstenaars kun je daar vinden, had ik gehoord. Bij Place du Tertre liepen tientallen tekenaars rond met hun tekenplank, op zoek naar een portretklus. Collega’s, dacht ik nog en knikte hen vriendelijk toe. Ik pakte mijn V&Dschetsblok uit de tas, nam een strategische positie in op een hoek en begon te tekenen. Dat viel niet mee, zo op straat. Al die afleiding. En staand tekenen vond ik ook niet zo succesvol. Na een half uur stopte ik, eerst maar eens een hotel zoeken. Mijn kunstloopbaan kon morgen ook wel beginnen. Ik kende de Hallen van mijn koksopleiding. Dus daar besloot ik mijn zoektocht naar een goedkoop hotel te beginnen. Les Halles bleken één grote bouwput, niets meer te vinden van ‘de buik van Parijs’. Na oeverloos rondlopen vond ik een goed uitziend hotel voor 26 FF per nacht. Even snel rekenen, hier kon ik wel twee maanden blijven met
Advertisement
© GERARD TEUBEN
wat ik nog zou verdienen. Ik nam een kamer, klom naar boven en viel doodmoe direct in slaap. Midden in de nacht schrok ik wakker van een geluid. Een schrille hoge vrouwenstem… “Oui! Oui! Oui!” hoorde ik. Pas na een paar minuten luisteren werd het me duidelijk: daar werd de liefde bedreven, op z’n Frans! En ik lag er pal naast. Ik hoop wel dat ze gauw ophouden, dacht ik. Maar Oui hield niet op. Oui ging de hele nacht door. Tussendoor keek ik uitgeput door het raam naar buiten: een en al liefdevolle uitnodigingen in neon. Mijn kamer lag midden in de hoerenbuurt, ik was nu echt in Parijs! De volgende dag ging ik, gewapend met mijn schetsblok en potloden, naar de Jardin du Luxembourg waar het veel rustiger was dan op Place du Tertre. Hier kwamen vast de echte Parijzenaars. Ik ging op een bankje zitten en keek nieuwsgierig om me heen. Op de stenen rand van de vijver zat een prachtig meisje, een jaar of achttien, donker steil haar, verbleekte spijkerbroek, zwarte coltui. Een echte Parisienne. Ze zat daar in de zon, mooi en existentialistisch Een echte Parisienne. te zijn. Koortsachtig vloog mijn potlood over het papier Ze zat daar in de zon, en zo snel als ik kon maakte ik tientallen schetsen van haar. mooi en existentialistisch Opeens keek ze mijn kant op, te zijn. Koortsachtig alsof ze voelde dat ik naar haar keek. Ze stond op en vloog mijn potlood kwam langzaam naar me toe. over het papierEven bleef ze voor me staan en keek me vorsend aan. “B’jour”, zei ze, en glimlachte naar me. Mijn hart sloeg even over. “Bonjour”, zei ik losjes terug, terwijl mijn maag zich omdraaide. “Que faites-vous ici?” vroeg ze, nieuwsgierig naar mijn schetsblok kijkend. “Je suis peintre”, zei ik zelfverzekerd. Bewonderend keek ze me aan. “Puis-je regarder?” zei ze. “Bien-sûr”, zei ik. Ik gaf haar mijn tekenboek en ze bladerde er langzaam door. Verwachtingsvol en nu al verliefd staarde ik haar aan. “Non”, zei ze toen. En gaf het schetsblok terug. “Non?” zei ik. Wil ze niet met me trouwen, dacht ik. “Non. Vous n’êtes pas peintre.” Ze draaide zich om. En liep weg met kittige stappen. Zoals alleen Parisiennes dat kunnen.
Gerard Teuben – Haarlem
De jury bestaande uit Cathelijne van Vliet (hoofdredacteur Leven in Frankrijk) en Marjolijn Voogel (uitgever bij Boom Uitgevers Amsterdam en bestuurslid van de Alliance Française Amsterdam) heeft genoten van alle ontroerende en geestige verhalen. Beste lezers, bedankt! Omdat we de keuze erg moeilijk vonden, plaatsen we ook de nummers 2 en 3. De winnaar krijgt zijn prijs thuis opgestuurd.
JURYOORDEEL
“Na het eindexamen op de trein naar Parijs, op weg naar volwassenheid en het vervullen van een toekomstdroom: wat begint als een cliché zoektocht naar een kunstenaarschap in de stad van de liefde, krijgt plots een andere wending. Het mythische beeld van Parijs wordt op onverwachte wijze doorgeprikt en dan komt toch een realistischer beeld naar voren. Een ‘chute’ heet dat in de poëzie, een val. En de ontmoeting laat de schrijver zeker vallen; we krijgen een heel andere kant te zien van het Parijs dat doet dromen. Maar ook die kant is zo interessant.”
WINNAAR
De schrijver van het verhaal, Gerard Teuben uit Haarlem, is nog steeds gek op Parijs. “Na die eerste keer nam ik me voor om, ondanks de kleine teleurstelling, elk jaar minstens een keer terug te gaan. Of ik een peintre ben geworden? Nee, dat had de Parisienne goed gezien! Maar het tekenplezier is wel gebleven; uiteindelijk ben ik illustrator geworden.”
TWEEDE PLAATS
Meneer Tournay
JURYOORDEEL
“Het is een interessante vraag: hoe ontstaat de liefde voor de Franse taal? Dat zit ’m echt niet alleen in de woorden, de klanken of grammatica; ook een goede leraar is belangrijk. Iemand die weet te verleiden. Je vraagt je als lezer wel af: pourquoi – in hemelsnaam – lui? Maar juist dat maakt het verhaal en deze ontmoeting zo mysterieus. Net zoals de liefde zo mysterieus is. Het is ook zo herkenbaar: eerst verliefd worden op de taal (of op de meester of juf) en dan pas op het land.” Het bureau is groot en staat midden in de maniertjes die sommige leerlingen eng vinden. klas. Meneer Tournay zit op het uiterste Hij is niet groter dan wij, brugklassers, heeft altijd puntje met zijn dunne benen over elkaar hetzelfde overhemd aan en heeft een bijzonder geslagen. Zijn rechtervoet wiebelt constant op en loopje. Als een balletdanser, zo loopt hij op zijn neer. Hij zegt niets maar kijkt ons met zijn donker- tenen. Zijn zwarte, slierterige haar ziet er uit alsof bruine ogen indringend aan. Hij houdt zijn ‘On y va het niet zo vaak gewassen wordt. Maar hij heeft de tous!’ stevig vast. Als het niet snel genoeg stil wordt, grootste lol om zichzelf. Gniffelt op onverwachte begint hij te kuchen. Dat werkt steevast op onze momenten. Schudt dan wat met zijn iele schouders lachspieren maar we weten dat het niet verstandig en houdt een hand voor zijn mond. Om daarna snel is om nu te gaan giebelen. Dan wordt dat gekuch weer zijn serieuze blik op te zetten. Zolang het gaat een zenuwachtig schrapen van de keel waarna hij zoals hij het in gedachten heeft, is hij net een ook zomaar ineens heel boos kan worden. En daar tevreden spinnende poes daar voor in de klas op sproeit hij bij. We pakken onze boeken en wachten dat grote bureau. af. Ik kijk naar hem en voel dat het bij mijn hart een beetje warmer wordt. De afgelopen drie lessen We doen een spel vandaag. Geen enkele docent heb ik steeds extra goed mijn doet spelletjes. Hij heeft een huiswerk gedaan. Hij ziet dat. Hij overhoort mij en als ik Maar hij heeft de trommel vol beloningen. Daar werken wij wel voor. dan het goede antwoord grootste lol om zichzelf. Elk hoofdstuk wordt geef, blijft zijn blik net even langer haken. Ik word daar Gniffelt op onverwachte afgesloten met een kruiswoordpuzzel. We krijgen de een beetje zenuwachtig van maar het maakt ook een momenten. Schudt dan opdracht die in stilte te gaan maken. Wie hem het eerst af streven in mij wakker. Ik wat met zijn iele heeft, heeft gewonnen. De word gezien, ik ben ergens goed in en iemand merkt schouders en houdt een vijf snelsten mogen iets uit zijn snoeptrommel. Ik wil zo dat op. Het gaat mij makkelijk hand voor zijn mond graag laten zien dat ik de af. Ik kijk naar zo’n rijtje beste ben. Door de zenuwen woorden en ik ken ze. kan ik me eerst haast niet Grammatica vind ik een leuke puzzel. concentreren. Verwar treize en quinze. Als hij dan Een logische ook. ook nog door de klas gaat trippelen, bij mijn tafel Tot voor kort was Frankrijk het onbereikbare stopt en over mijn schouder mee komt kijken doen droomland voor mij. Het land waar ik zo nieuws- mijn vingers het even niet meer. Ik raak van slag als gierig naar ben. Een nieuwsgierigheid die gevoed een klasgenoot eerder klaar is. Uiteindelijk lukt het wordt door beelden van de Tour de France, die ik mij bij de snelste vijf te zijn. Het gaat mij om zo veel samen met mijn vader op de bank bekijk. Ik zie gele meer dan dat snoep. Zou hij het met opzet doen? velden vol koolzaad, intens blauwe lucht, bergweg- Mysterieus en subtiel die talenknobbel wakker getjes die eindeloos omhoog lijken te kronkelen. En kussen? Bij mij werkt het als een sneeuwbal die je er groeit een stil verlangen om dat alles eens van steeds groter rolt. Ik ben inmiddels tot over mijn dichtbij te gaan bekijken. oren. Verliefd op de leraar. Verliefd op de taal. Meneer Tournay geeft al lang les op deze school. Verliefd op het land. Alles gaat zoals het al jaren gaat. Hij heeft allerlei Jolette Baakman – Nijmegen
Un amour inconnu DERDE PLAATS
Het was zomer 1980 in het Franse stadje Lourdes. Hij was ober in een café-restaurant en ik was verkoopster in een souvenirwinkel. Ik wilde de Franse taal goed leren spreken. Na veel zoeken in kranten en tijdschriften, vond ik eindelijk de mogelijkheid om mijn doel te bereiken. Een souvenirwinkel in Lourdes zocht voor drie maanden een verkoopster die Frans en Nederlands sprak. Niet veel later verliet ik Amsterdam en ging ik op weg naar de beroemde Franse bedevaartstad. Lourdes maakte grote indruk op mij. Er waren processies. Ik zag zieke mensen die door brancardiers, nonnen en/of verplegers, begeleid of voortgeduwd werden door de straten met fel verlichte souvenirwinkels. Overal was het druk. Elke dag. De kleine souvenirwinkel waar ik kwam te werken stond in de Rue de la Grotte: de straat die naar de grot leidt waar ooit Maria was verschenen. Het winkeltje verkocht van alles: rozenkransen, Mariabeeldjes, bidons, sleutelhangers, processiekaarten en nog veel meer. En als het regende, werden de paraplu’s en kaplaarzen bij de ingang gezet.
Het was keihard werken, zes dagen in de week van acht uur ’s ochtends tot na aanvang van de dagelijkse mariale lichtprocessie in de avond. Op mijn vrije dag genoot ik van de prachtige omgeving met de Pyreneeën als achtergrond en nam ik plaats op het terras aan de rivier de Gave. Al vanaf de eerste dag dat ik daar zat, viel mijn oog op de ober met mooi donker krullend haar en prachtig stralende, inktzwarte ogen. Fonkelende, maar toch ook trieste pierrot-ogen. Precies zoals de mimespeler uit de film ‘Les Enfants du Paradis’. Hij had mij ook opgemerkt en kwam naar me toe. Ik bestelde een tweede en laatste drankje, want veel geld verdiende ik niet. Het lukte maar niet om uitgebreid met elkaar te praten. Hij moest werken en ik was veel te zenuwachtig om ook maar iets te zeggen. Maar voor mij was het duidelijk dat hij wist dat ik hem leuk vond. Iedere week ging ik op mijn vrije dag terug naar het terras. Beetje bij beetje leerden wij elkaar wat beter kennen.
Na drie maanden was het hoogseizoen voorbij en ging ik weer terug naar Amsterdam. Ik was blij dat ik nu goed Frans sprak én dat ik hem had ontmoet. Ook al waren het alleen maar korte en oppervlakkige ontmoetingen op het terras. Helaas hadden wij geen adressen uitgewisseld. Drie jaar later ging ik naar Parijs om af te studeren. Het was een zware en eenzame tijd. Ik kende er niemand en in het begin durfde ik ook niet alleen uit te gaan. Op een gegeven moment was ik het zat om elke avond alleen op mijn kamertje te zitten. Ik besloot naar een grand café te gaan. Het werd een café op de hoek van metrostation Saint-Michel. Ik genoot van het uitzicht op de Notre Dame. Voor het eerst sinds ik in deze grote stad woonde, zat ik ’s avonds in een café. Ik voelde mij goed.
Maar op de een of andere manier had ik het gevoel dat er iemand op mij lette, mij in de gaten hield. Dat gevoel hield aan en dat maakte mij bang. Ik durfde niet om me heen te kijken en daarom besloot ik maar om naar het toilet te gaan. Op de weg terug kon ik dan stiekempjes, dus zonder mijn hoofd te bewegen, kijken wie er naar mij keek. Ik zag hem. Een man met heel kort gemillimeterd haar. En hij volgde mij met zijn fonkelende, maar toch ook trieste ogen. Ik voelde mij niet meer op mijn gemak en ik besloot snel af te rekenen. Met stevige pas liep ik over de Boulevard Saint-Michel, richting mijn kamertje. Ik had nog steeds het gevoel dat iemand mij in de gaten hield. Sterker, dat iemand mij volgde. Voor ik het door had, liep hij naast mij. Dezelfde man met het ultrakorte haar uit het café. Ik ging sneller lopen. Hij ook. Plotseling hoorde ik hem vragen: “On se connaît?” Ik liep stug door, terwijl ik koortsig alle mogelijkheden doornam om snel en veilig thuis te komen. Ik kwam er maar niet uit. Ik liep de eerste de beste winkel in en verborg mij tussen de hangende jurken. Heel voorzichtig, zodat hij mij niet kon zien, keek ik naar buiten. Hij keek naar binnen met zijn donkere doffe en trieste ogen. Enigszins gebogen liep hij door. De volgende ochtend zat ik in de leeszaal van de Sorbonne en plotseling wist ik wie hij was.
Meta Niesing – Amstelveen JURYOORDEEL
“Een verhaal dat ontroert door de tragiek die herkenbaar moet zijn voor iedereen die weleens het gevoel heeft gehad tijdens een reis nét de grote liefde misgelopen te zijn (en wie heeft dat niet?). Een prachtige metafoor natuurlijk, voor een land dat zich niet snel gewonnen geeft. En niet in de laatste plaats vanwege de taalbarrière... On se connaît? Wanneer ken je iemand? Juist door wat er allemaal niet in wordt gezegd, is het een goed verhaal.”