CROSSBILL GUIDES – NATUURGIDS
WEERRIBBENWIEDEN
Dirk Hilbers en Albert Corporaal
WEERRIBBEN WIEDEN De Natuurgids
wandel- fiets- en kanoroutes
• flora en fauna
• landschap
• geologie
• waarnemingstips
Dirk Hilbers & Albert CorporaalCROSSBILL GUIDES: WEERRIBBEN-WIEDEN
Eerste druk: najaar 2023
Idee, tekst en organisatie: Dirk Hilbers en Albert Corporaal
Redacteuren: Kim Lotterman, Gino Smeulders, Albert Vliegenthart, Chris Braat, Egbert Beens, Ronald Messemaker, Rosalie Martens, Thirza Vredenburg, Hans Dekker
Eindredactie: Sicco Polders
Illustraties: Horst Wolter
Kaarten: Alex Tabak
Ontwerp: Oscar Lourens
Drukwerkbegeleiding: ORO grafisch projectmanagement
Druk: PNB Print, Letland
ISBN: 978-94-91648-25-0
© Stichting Crossbill Guides, Arnhem
Dit boek is CO 2 -neutraal gedrukt door de CO 2uitstoot te berekenen en te compenseren. Climatecalc ( www.climatecalc.eu) berekent de CO 2 -uitstoot van het project. We hebben gekozen voor een lokaal klimaatproject om de CO 2 -uitstoot te compenseren; zie www.southpole.com, project next generation farming. Op de WeerribbenWieden-pagina van onze webshop vind je onder ‘downloads’ het compensatie-certificaat.
Niets aan deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, microfilm, fotokopie, scan of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Stichting Crossbill Guides en de auteur hebben hun uiterste best gedaan om de informatie in dit boek volledig, correct en accuraat te laten zijn. Dit wil zeggen dat de grootst mogelijke zorg is besteed aan de achtergrondinformatie, het voorkomen van flora en fauna, de loop van de routes en de informatie omtrent de toegankelijkheid van de routes. Desondanks zijn vergissingen mogelijk en situaties kunnen veranderen. Neem altijd de geboden en verboden in het veld in acht en blijf je gezond verstand gebruiken. Stichting Crossbill Guides noch de auteur kan aansprakelijk gehouden worden voor schade die voortvloeit uit het gebruik van dit boek.
Dit boek is gedrukt in samenwerking met de KNNV Uitgeverij.
Dit boek is mede mogelijk gemaakt door de inzet, informatie en/of financiële steun van de onderstaande partijen; Stichting Crossbill Guides dankt iedereen zeer hartelijk.
CROSSBILL GUIDES FOUNDATION
Dit boek is het product van de non-profitorganisatie Stichting Crossbill Guides. Met de publicatie van ecologische natuurreisgidsen willen wij meer mensen enthousiasmeren voor natuur en draagvlak creëren voor natuurbescherming. De Nederlandse natuur is uniek en haar bescherming verdient onze permanente zorg. Met dit boek willen we laten zien wat de natuur van de WeerribbenWieden en omgeving zo bijzonder maakt. En natuurlijk hoe je dit zelf ‘in het veld’ kunt ervaren!
Voor meer informatie, ga naar www.crossbillguides.org.
OVER DEZE GIDS
Voor je ligt de Crossbill Guide Weerribben-Wieden, door onszelf met enige bravoure dé natuurgids genoemd. Hij is speciaal geschreven voor mensen voor wie de natuur meer is dan een levend decor; voor mensen die in de natuur iets willen ontdekken, meemaken, beleven. Als dat voor jou geldt, dan zit je met dit boek goed. Dat ‘iets’ vullen we vervolgens zo breed mogelijk in. Van vogels, planten en vlinders kijken tot wild observeren en het ‘lezen’ van het landschap. Van het wildernisgevoel tot natuurbeleving met kinderen – het is ons doel om een zo compleet mogelijke gids voor natuurliefhebbers te maken, zowel voor actieve buitenmensen als voor de comfortminnende leunstoelreiziger. Met andere woorden: dit boek geeft je zowel achtergronden en mooie foto’s en illustraties als concrete routebeschrijvingen en praktische tips over hoe, wanneer en waar je flora en fauna vindt. Volgens Crossbill Guides draait het daarbij altijd om de context. Die maakt het interessant en daarmee kun je de natuur op waarde schatten. Daarom hebben we ook onze naam Crossbill Guides gekozen. Als er één vogel is wiens uiterlijk schreeuwt om context, dan is het wel de kruisbek (Crossbill in het Engels). De vreemd gedraaide snavel (zie ons logo) lijkt in eerste instantie misvormd. Het is echter een zeer handige, specialistische aanpassing aan het voedsel van de kruisbek. De snavel fungeert als een soort tang waarmee de vogel de lamellen van dennenkegels openwrikt om de zaden eruit te eten. Meerdere soorten dennenappels betekent ook meerdere soorten kruisbekken. En doordat dennenbomen het ene jaar veel en het andere jaar weinig kegels dragen, zwerven de Europese kruisbekken over het continent, op zoek naar de plekken met de beste dennenappeloogst. Vandaar dat je ze soms veel en soms weinig tegenkomt in het naaldbos.
Dit is het soort informatie dat we graag willen bieden in de Crossbill Guides. Door de context te geven, zie je ook waarom de laagveenmoerassen, rivieruiterwaarden, randmeren, beekdalen en dekzanden van het Nationaal Park Weerribben-Wieden en omgeving zo bijzonder en beschermingswaardig zijn.
Gelukkig zijn er mensen die dit doen – al die gebieden beschermen en beheren. Hoewel er verschillen zijn in de benadering van natuurbeheer en -behoud is de kern van al die natuurorganisaties hetzelfde: het in stand houden en waar mogelijk herstellen of uitbreiden van de bijzondere natuur en het bijzondere landschap. In deze gids willen we ook laten zien wat deze organisaties voor de natuur en daarmee voor ons doen. Ze verdienen de steun van iedereen, zodat we vandaag, morgen en alle dagen die volgen, onze wandelschoenen aan kunnen trekken en de schoonheid van het Nationaal Park kunnen ervaren.
LEESWIJZER
Dit boek bestaat uit vier delen die door de verschillend gekleurde zijbalken op de pagina’s gemakkelijk van elkaar te onderscheiden zijn. De eerste twee delen over het landschap en de flora en fauna, zijn beschrijvend. De laatste twee zijn praktisch: routes en toeristische informatie. Het landschapsgedeelte beschrijft de verschillende ecosystemen, de geologische en historische ontstaansgeschiedenis van het Nationaal Park Weerribben-Wieden en zijn omgeving, de natuurbescherming en de processen die de natuur bedreigen. Centraal in dit onderdeel van het boek staat de landschapstekening van pagina 22-23, die aangeeft waar in het gebied de verschillende landschappen te vinden zijn en hoe ze zich tot elkaar verhouden. Hierbij hebben we ons niet gehouden aan de strikte grens van het Nationaal Park, maar hebben een royaal gebied eromheen meegenomen. Omliggende laagveengebieden als de Olde Maten, Rottige Meente, Lindevallei en Easterskar horen bij het laagveengebied zelf. Daarnaast hebben we ook de IJsseldelta en de randmeren erbij betrokken, de bossen in het oostelijk deel van de Noordoostpolder, de heuvelruggen van Vollenhove en Steenwijk en het zand- en keileemgebied van het Holtingerveld.
Het flora- en faunagedeelte laat zich lezen als een catalogus van het leven: de zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën en ongewervelden en de flora.
Het kerndeel van dit boek is de routesectie. Het grote aanbod van wandel-, fiets en kanoroutes is in deze gids teruggebracht tot de 25 mooiste routes, waarvan de landschappelijke bijzonderheden uitgebreid beschreven worden, inclusief de zoogdieren, vogels, reptielen, vlinders en libellen die je onderweg tegenkomt.
De mooiste routes – is dat niet wat subjectief? Tot op zekere hoogte wel, maar niet helemaal. Onder ‘mooiste’ verstaan we de plekken waar de landschappen het meest intact zijn en waar zeldzame plant- en diersoorten te vinden zijn.
Afhankelijk van het type landschap is er gekozen voor wandel- dan wel fietsroutes. Als de fiets het verkozen transportmiddel is, dan zijn er afstappunten beschreven met korte wandelingetjes die je naar de beste plekken voeren. Om wandel- en fietsroutes goed uit elkaar te houden, zijn wandelingen consequent met een rode lijn ingetekend en fietsroutes met een blauwe. Waar mogelijk zijn de routes lekker lang gemaakt, zodat je een volle dag onder de pannen kunt zijn. Kunt – het hoeft niet. Waar het padenstelsel het toeliet, zijn verkortingen aangegeven, zodat je de route ook op kunt delen in enkele korte trajecten.
Tot slot vind je in het laatste gedeelte vooral veel praktische informatie over natuur en natuurbeleving in en om het Nationaal Park. Van vervoer tot duurzaam toerisme en van verblijfsaccommodatie tot natuurbeleving met kinderen. Kortom, met deze gids in de hand ben je klaar voor het veld!
LANDSCHAP
Een mooie voorzomerdag bij een aanlegsteigertje aan de rand van De Wieden. Je ligt plat op je buik met je ogen zo dicht mogelijk bij het kalme, zwarte water. Vanuit dit perspectief rijzen de elzen aan de overkant op als woudreuzen. Uit het water steken stelen met daarop de meest bizarre bloemen – de gele blaasjeskruiden zijn een soort lantaarntjes en de sierlijke waterviolieren een soort minisparren met bloemen in plaats van naalden. De glimmende bladen van pijlkruid en krabbenscheer liggen als wonderlijke sculpturen op het water, van de leliebladeren fladderen gracieuze juffertjes op, af en toe achterna gezeten door de veel grotere libellen. Het lijkt een vreemde, subtropische planeet. Plotseling begint het water te trillen en bederft een zware schaduw het exotische tafereel. Je kijkt op om te zien welk natuurgeweld de jungle-idylle komt verstoren… Een koe. Nieuwsgierig komt ze even kijken wat er aan de hand is. In een flits ben je met beide benen weer terug in Nederland.
Nergens is de natuur zo exotisch en tegelijkertijd zo Nederlands als in de laagveenmoerassen van het Nationaal Park Weerribben-Wieden. Stap op een vroege ochtend in een kano en je kunt het oerwoudachtige doolhof van vaarten en stroompjes doorkruisen als ware je op een bootje op de Amazone. De schitterende waterplanten met hun grote bloemen en vette, groene bladeren, het zwaar over het water hangende moerasbos, de sonische muur van vogelzang en de ringslangen in het water dragen hier allemaal aan bij. Tegelijkertijd is dit net zozeer het land van platte landschappen, eindeloze horizonnen, molens, koeien, kaas en grutto’s.
Door internationale ogen bekeken is het laagveen, na de Wadden en estuaria, het landschap dat Nederland het meest typeert. Pas ver in Oost Duitsland vind je natuur die enigszins vergelijkbaar is – enigszins, omdat het Atlantische klimaat en de unieke ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse laagveen, dit gebied een geheel eigen karakter geven. Veel soorten planten en dieren komen ofwel uitsluitend in laagvenen voor, of zijn hier duidelijk in veel grotere aantallen te vinden – Purperreiger, zwarte stern, sprinkhaanzanger, grote vuurvlinder, zilveren maan, slangenwortel – het zijn slechts enkele voorbeelden. Een baaierd aan libellensoorten hebben het zwaartepunt van hun voorkomen in het laagveen.
Nederland heeft een flink aantal schitterende laagveengebieden, waarvan het aangesloten complex van De Weerribben, De Wieden, Rottige Meente, Lindevallei, Easterskar en Oldematen verreweg de grootste is. Kortom, hoog tijd om dit gebied van dichtbij te bekijken.
Boven-Slinge in de Bekendelle (route 25)
Onder: ochtendstemming in De Wieden.
Rechts: overzichtskaart van het gebied. In groen het Nationaal Park Weerribben-Wieden.
NATIONAAL PARK WEERRIBBEN-WIEDEN IN VOGELVLUCHT
Deze gids omvat het laagveenmoeras in de Kop van Overijssel en aangrenzend Friesland, met daaromheen enkele natuurgebieden in aangrenzend Drenthe, de Noordoostpolder en de IJsseldelta, Het is veel groter dan de strikte omgrenzing van het Nationaal Park Weerribben-Wieden, maar we noemen het toch maar zo, omdat dit natuurgebied het grootste en bekendste is en bovendien het hart van deze regio vormt.
Het omschreven gebied is landschappelijk gezien een grote kom – een laagte tussen heuvelruggen. Die heuvelruggen zijn bescheiden in omvang en hoogte, maar waren genoeg om het water tussen hen in te laten stagneren, zodat er na de laatste ijstijd veen is ontstaan. Het hart van dit veengebied is zoals gezegd het duo De Weerribben en De Wieden, maar direct aansluitend aan de noordkant (in Friesland) de laagvenen van de Rottige Meente, de Lindevallei en Easterskar, terwijl naar het zuiden toe het natuurgebied Olde Maten ligt. Samen genomen vormen ze het grootste en gaafste laagveenmoeras van West-Europa: een landschap en ecosysteem van wereldformaat.
De laagveenmoerassen konden ontstaan doordat talrijke kleine riviertjes vanuit het oosten uitmondden in deze kom, waar het water stagneerde en het veen kon groeien. Deels komen deze riviertjes van het nabijgelegen zandplateau van Drenthe en deels uit verder gelegen gebieden in Oost Nederland en Duitsland.
Nog steeds vormen deze brede beekdalen, samen met de glaciale leemruggen en dekzandvlaktes waar ze tussendoor stromen een bijzonder landschap dat onlosmakelijk is verbonden met het laagveenmoeras.
In het noorden is het de Tjonger en de Linde (of Lende) die vanuit de Oost-Friese zandgronden als veenriviertjes naar Rottige Meente en Weerribben stromen. Ze vormen niet alleen schitterende natuurgebieden op zichzelf, maar ook een verbinding tussen de beboste bovenstroomse gebieden en het lagergelegen moeras. Wat verder naar het zuiden stroomt de Vledder Aa vanaf de heuvelruggen van het Drents-Friese Wold en Holtingerveld via Steenwijk de Weerribben in en de Dwingelderstroom (stroomafwaarts Oude Vaart geheten) via het Dwingelderveld naar Meppel, waar hij samenkomt met het riviertje de Reest en verder stroomt naar De Wieden. Helemaal in het zuiden stroomt de in Duitsland ontspringende Overijsselse Vecht naar Zwolle en gaat vervolgens als het Zwarte Water verder naar Hasselt en Genemuiden om daar in het Zwarte Water uit te monden. Hoewel al deze riviertjes bij lange na niet meer natuurlijk zijn, vormen ze samen met de nabijgelegen hogere gronden een natuurrijk gebied, waar bovendien allerlei natuurherstelprojecten uitgevoerd worden. Het hydrologische systeem van de bron op de heuvelruggen tot aan de monding in het laagveenmoeras en de kustwateren van de voormalige Zuiderzee is dan ook grotendeels intact en de reden voor ons om dit gehele gebied in een natuurgids te vangen.
Ten zuidwesten en westen van dit gebied ligt, ook weer direct aansluitend, de delta van de IJssel en het Zwarte Water, die uitmondt in een ketting van wateren – Ketelmeer, Zwarte Meer, Kadoelermeer en Meer van Vollenhove. Het zijn stuk voor stuk schitterende wetlands met brede rietkragen en een rijke vegetatie. Vanwege de bodem en de voedselrijkheid vormen deze meren een totaal ander ecosysteem dan de nabijgelegen laagveengebieden.
Het overige deel van dit deel van de Zuiderzeekust is ingepolderd. De Noordoostpolder wordt gekenmerkt door uitgestrekte akkerlanden, maar juist de zone die het dichtste bij de voormalige kust ligt, is vanwege de zandige en lemige bodem voor de landbouw minder aantrekkelijk en werd daarom bebost. Het hier gelegen Kuinderbos en Voorsterbos/ Waterloopbos zijn vanwege de unieke geschiedenis en ondergrond uitgegroeid tot bijzondere bossen met een rijke natuur.
Het gebied van deze gids strekt zich uit van Zwolle in het Zuiden tot Heerenveen in het noorden, wat meteen ook de twee grootste plaatsen in de regio zijn. Tussen deze twee plaatsen ligt zowel een snelweg (de A28) als de belangrijke treinverbinding tussen Zwolle en Heerenveen (en verder door naar Leeuwarden). Ten westen van deze snelweg ligt het eigenlijke Nationaal Park; ten oosten ervan stromen de veenriviertjes en liggen de heuvelruggen en dekzanden van de Woldberg, de Eese, de Havelterberg en het Holtingerveld.
Aan de westkant loopt de snelweg/autoweg van Zwolle over Kampen naar Emmeloord in de Noordoostpolder en verder richting Friesland. Dit is de belangrijkste aanrijroute wanneer je de IJsseldelta, de gebieden in de Noordoostpolder of de oude Zuiderzeestadjes Vollenhove en Blokzijl wilt bezoeken, die op hun beurt ook weer toegangspoort zijn tot het Nationaal Park Weerribben-Wieden.
GEOLOGIE
Het landschap van de Weerribben-Wieden en IJsseldelta is prachtig leesbaar. Alle structuren en geologische tijdsvakken zijn herkenbaar in de bodem en het landschap.
De geologie van het gebied is een trilogie, waarvan het oudste deel zo’n honderdduizend jaar geleden geschreven is. Het landijs dat dit deel van ons land bedekte legde er de heuvelruggen neer, die nu het hoge land van Steenwijk en Vollenhove vormen. Het tweede deel wordt gevormd door de laatste ijstijd, en de zandpakketten die toen werden neergelegd. Als voorlopig laatste deel is de warme tijd, toen grote moerassen tussen de heuvelruggen de basis legden voor het huidige veen.
Met uitzondering van Zuid-Limburg en een smal reepje Achterhoek en Twente is Nederland piepjong. Naar geologische maatstaven is het een van de jongste stukken land ter wereld. Maar ook deze juveniele bodem kent duidelijke ouderdomsfasen. Het ‘hoge land’ (de stuwwallen van Vollenhove en het Drents plateau) werd opgebouwd in de twee laatste ijstijden. De leemrijke heuvelruggen stammen uit de voorlaatste ijstijd, het Saalien, (periode 230.000-126.000 jaar geleden), en de zandgronden uit de laatste, het Weichselien (periode 116.000-11.700 jaar geleden). De veel jongere veen- en kleigebieden van de IJsseldelta en de Weerribben-Wieden stammen uit het Holoceen (11.700 jaar geleden tot nu).
Het gebied van deze gids beslaat precies het grensgebied van dat hoge en lage land, en dat is duidelijk terug te zien in het landschap. Maar er is meer. Inmiddels is het Holoceen afgelopen en het Antropoceen is begonnen – de geologische tijdschaal waarin de menselijke hand een belangrijke, zo niet dominante factor is in de vorming van het land. Geologisch echt antropocene landschappen zijn desondanks nog zeldzaam in de wereld – die zijn zich nu nog aan het vormen. Een uitzondering daarop zijn de IJsselmeerpolders, waaronder de Noordoostpolder – een landschap dat nauwelijks zo oud is als een mensenleven.
Vereenvoudigde geologische kaart van het gebied. Het omkaderde deel is het gebied van deze gids.
Hoog Nederland
heuvelrug
zandgronden en hoge beekdalen
Laag Nederland
zeeklei
laagveen
rivierklei en -zand
HET SAALIEN – LAND VAN LEEM EN ZWERFKEIEN
Het Saalien (periode 230.000-126.000 jaar geleden) is de ijstijd waarin de poolkappen zo sterk aangroeiden dat de gletsjers zelfs helemaal tot Nederland reikte. Op het meest extreme moment kwamen ze helemaal tot het midden van het land. Het ijs duwde met zijn machtige gewicht diep in de bodem, drukte daarmee de grond naar voren en legde zo stuwwallen neer. De bekendste en hoogste stuwwallen in ons land zijn die van de Veluwe, de Utrechtse en Nijmeegse heuvelrug en de Sallandse heuvels, die samen het grillige uiteinde van deze immense gletsjer markeren.
Het Saalien was echter een lange periode, waarin het soms wat kouder was, en dan weer wat warmer. De uiterste ligging van het landijs wisselde
dan ook. Nadat het landijs bij Nijmegen haar verste punt bereikte, trok het zich terug, om vervolgens weer op te marcheren en zo een nieuwe lijn neer te leggen. Dit heeft zich een aantal keren herhaald, waardoor er ook in Noord Nederland stuwwallen te vinden zijn. Een ervan strekt zich uit van Texel via Wieringen over het Gaasterland naar Steenwijk. Ook de voormalige eilanden Urk en Schokland, en het Hoge Land van Vollenhove zijn restanten van stuwwallen uit het Saalien. Zij hebben voor een belangrijk deel het landschap van ons gebied bepaald. Gletsjers veranderen niet alleen van ligging door schommelingen in het klimaat. Het ijs zelf beweegt – het stroomt als een rivier, maar dan heel traag. Dit komt enerzijds vanwege de druk aan de hoger en noordelijk gelegen bronzijde, waar het ijs alsmaar aangroeit, terwijl het aan de warme (zuidelijke) uiteinden afsmelt. Anderzijds, en misschien wel belangrijker, wordt ijs onder hoge druk aan de basis een heel klein beetje vloeibaar, waardoor het als een taaie stroom over de bevroren onderliggende bodem glijdt. Onder de honderden meters dikke ijslaag is de druk zo groot dat door deze traag stromende beweging de oorspronkelijke bodem helemaal vermalen wordt tot een fijne substantie: leem, of keileem als er stenen in zitten. De omhoog gedrukte stuwwallen bestaan uit dit keileem, dat als kenmerk heeft dat regenwater er maar heel beperkt in door kan dringen. Het bleef daarbij overigens niet tot kiezels en keitjes. Enorme stukken rots uit de Scandinavische ondergrond raakten los door de ijsstroom en werden als zwerfkeien helemaal meegevoerd naar Nederland. Zwerfkeien zitten overal in de ondergrond, met de grootste concentraties aan de randen van de stuwwallen. Her en der in het gebied kom je ze tegen, vooral als monument langs wegen waar ze tijdens wegwerkzaamheden uit de bodem zijn gevist. Grote aantallen tref je verder bij het monument Holterwolten (punt 11 op route 10), bij Schokland en bij Urk. De Hunebedden zijn ook gemaakt van grote zwerfkeien uit het Saalien.
IJSTIJDLANDSCHAP BELEVEN
Op routes 1, 10 en 21 herken je duidelijk het reliëf van de stuwwallen in het landschap. Zwerfkeien en zwerfkeiverzamelingen tref je op routes 1 en 10. Bezoek ook eens Schokland in de Noordoostpolder. Dit voormalige eiland in de Zuiderzee is een klein stukje heuvelrug met een grote hoeveelheid zwerfkeien. Pleistocene dekzanden domineren het landschap in het Holtingerveld (route 22) en Boswachterij Staphorst. Pingoruïnes vind je op de Woldberg (route 10).
LANDSCHAP VAN NATIONAAL PARK WEERRIBBEN-WIEDEN
In 2020 presenteerde een commissie onder leiding van Pieter van Vollenhoven een aanbeveling voor de oprichting van vijf grote Nationale Parken in Nederland. Een daarvan was het Park “IJsseldelta en Weerribben-Wieden” – een gebied dat een stuk groter is dan het huidige Nationaal Park Weerribben-Wieden. Het argument voor dit grotere gebied is dat de watersystemen van de delta en die van het laagveenbekken, nauw met elkaar verbonden zijn. Het laagveen-
DE RANDMEREN EN BOSSEN VAN DE NOORDOOSTPOLDER
Waar: ten noorden en westen van de IJsseldelta.
Routes: 1, 2, 5
Pagina: 76
Landschap: Voedselrijke meren aan de voormalige kust van de Zuiderzee. Brede rietkragen en bosrijke eilandjes in de randmeren.
Natuur: Bijzondere vegetatie en vooral een enorm belangrijk gebied voor vogels, met broedende zeearenden, grote karekieten en allerhande riet- en watervogels. Met name van belang voor reuzenstern, dwergmeeuw, krooneend, wilde zwaan en kleine zwaan.
DE IJSSEL-ZWARTE WATERDELTA
Waar: De rivier met al haar geulen en rivierarmen van Zwolle naar de monding.
Routes: 2, 3, 4, 5, 11
Pagina: 64
Landschap: Binnendijks uitgestrekte open poldergraslanden en buitendijks een afwisselend landschap met rivierarmen, rietvelden, ooibos, natte (kievitsbloem) graslanden en rivierduinen.
Natuur: EUnieke natuur die in Nederland nauwelijks elders te vinden is, zoals de kievitsbloemhooiland, de hardhoutooibos en rivierduin. Het Reevediep en de Vreugderijkerwaard zijn zeer rijk aan vogels.
HET LAAGVEENBEKKEN
Waar: In het hart van het gebied in een lange, brede strook van Hasselt in het zuiden vrijwel tot Heerenveen in het noorden. De kern hiervan is het Nationaal Park WeerribbenWieden.
Routes: 1, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 16, 17, 18, 20, 23, 24, 25
Pagina: 46
Landschap: zeer afwisselend, met wijden (grote meren) en een eindeloos labyrint van kolken, vaarten en trekgaten, drijvende matten van waterplanten, rietvelden en moerasbossen.
Natuur: uniek, met een groot aantal soorten die uitsluitend of voornamelijk in dit ecosysteem voorkomen. Met name erg rijk aan libellen, vogels en planten. Dit is dé plek waar de grote vuurvlinder nog voorkomt.
bekken heeft kunnen ontstaan doordat het in een kom van heuvelruggen en dekzanden ligt, van waaruit allerlei veenriviertjes het veen voeden. Deze verbinding tussen ‘hoog’ en ‘laag’ is nog dermate intact dat het volgens dezelfde commissie tot één groot, overkoepelend Nationaal Park zou moeten horen. Vanuit deze gedachte legt ook deze gids het verband tussen de hoge gronden van het Drents Plateau tot aan het laagveengebied en verder door naar het westen, naar de kustzone van de voormalige Zuiderzee en de Delta van de IJssel en het Zwarte Water.
DE VEENWEIDES
Waar: Een brede zone ten oosten van het Nationaal Park en een smallere band ten noorden, westen en zuiden van het Nationaal Park.
Routes: 1, 6, 7, 8, 10
Pagina: 38
Landschap: uitgestrekte open graslandpolders met rechte sloten en veldwegen. Op de drogere delen een singellandschap met rijen elzen en eiken langs de weg.
Natuur: Van oorsprong bloemrijke schraallanden en veel weidevogels. Dit is grotendeels verdwenen maar niet overal, en op sommige plekken wordt het ook weer hersteld.
DE HOGE GRONDEN EN BEEKDALEN
Waar: De noord- en oostrand van het gebied, van Paasloo via Steenwijk naar Boswachterij Staphorst. Daarnaast een geïsoleerd gebied bij Vollenhove.
Routes: 1, 10, 19, 21 en 22
Pagina: 28
Landschap: flauw glooiend landschap met leem en zand op de hoge delen, bedekt met heide, hagen en bos. In de dalen liggen traag stromende beken (deels rechtgetrokken), met natte, bloemrijke hooilanden.
Natuur: divers, met planten en dieren van heidegronden en loofbossen, beekdalflora en op bescheiden schaal ook laagveennatuur.
VEENWEIDEGRONDEN
Koningsvarens
DROGE WEIDEGROND
De droge weidegronden, op hun sloten na (zie verderop), hebben natuurliefhebbers weinig te bieden. De percelen worden veelal voor de teelt van gras en mais benut. Steeds vaker schakelen de boeren over op de teelt van lelies of worden er boompjes voor tuinderijen geteeld. De lelieteelt is problematisch, omdat het de bodem uitput en er veel bestrijdingsmiddelen voor gebruikt worden. Met de oogst van de kleine boompjes verdwijnt er steeds een beetje van de bouwvoor in de vorm van de kluit met grond, en daarmee rest op termijn een volledig uitgeputte grond met door gif vervuild grondwater.
Op de diep ontwaterde weilanden zijn vaak nog wel vogels te vinden. Helaas is ook dat niet altijd een goed teken. Meeuwen, reigers en ooievaars willen nog wel eens achter de tractor lopen als er mest geïnjecteerd wordt, waardoor de wormen en andere bodemdieren naar de oppervlakte gedwongen worden, en zo een makkelijke maaltijd vormen. Ook na het hooien is het weiland een gedekte tafel voor deze vogels.
SLOTEN EN TALUDS: LINTEN VAN BIODIVERSITEIT
Vele duizenden kilometers aan sloten en weteringen dooraderen de weilanden. Aangezien een sloot per definitie twee walkanten heeft, is de lengte van de taluds nog eens verdubbeld. Het zijn deze lijnen waar de biodiversiteit in het agrarische gebied het hoogste is, met name van planten en insecten.
De beste plekken zijn die waar hogere gronden aan lagere grenzen. Daar worden de sloten vooral gevoed met schoon kwelwater. Je kunt er diverse soorten fonteinkruid aantreffen, samen met waterviolier, veel dotterbloem en grote boterbloem. De oevers kunnen een refugium zijn voor hooilandplanten als echte koekoeksbloem, grote ratelaar en soms zelfs grote boterbloem. Wat er op een specifieke locatie staat hangt ook van het beheer af – als er maar niet bemest wordt en alleen gemaaid, waarbij het maaisel wel afgevoerd moet worden.
In deze waterlopen zelf kun je een grote verscheidenheid aan waterleven tegenkomen, zoals watertorren (schrijvertjes), staafwantsen, watermijten, watervlooien, tal van bijzondere weekdieren en vissen als grote en kleine modderkruiper, bittervoorn en tiendoornige stekelbaars.
DE MOOISTE VEENWEIDEGEBIEDEN
Veel veenweidegebieden zijn inmiddels saaie raaigrasvelden. Maar niet allemaal. Dit zijn de mooiste gebieden.
Polders tussen Kuinre en Vollenhove (route 1 en 7)
Tussen Kuinre en Vollenhove ligt een uitgestrekt kleiop-veen-gebied tussen de voormalige zeedijk en het Nationaal Park. In het winterhalfjaar zijn deze graslandgebieden erg belangrijk voor trekvogels, met name ganzen en wilde en kleine zwanen. In het zomerhalfjaar is vooral het zuidelijke gebied (Leeuwterveld) van belang voor de weidevogels, waaronder kievit, grutto, tureluur, gele kwikstaarten en veldleeuwerik.
De Barsbekerbinnenpolder (route 1)
De Barsbekerbinnenpolder ligt direct westelijk van Zwartsluis en is een graslandgebied van 700 ha. Net voordat deze half maart in noordelijke richting wegtrekken, concentreren kol- en rietganzen zich hier met vele tienduizenden. De polder was ook altijd belangrijk voor weidevogels, maar heeft in de laatste decennia sterk aan betekenis ingeboet. Inmiddels wordt het gebied opnieuw voorweidevogels ingericht.
Staphorsterveld (route 6)
Het Staphorsterveld is een duizenden hectare grote polder die zich uitstrekt van Staphorst en Rouveen in het oosten tot aan het natuurgebied Oldematen in het westen, het Meppelerdiep in het noorden en de N377 in het zuiden. Het oostelijk deel is intensief beboerd, maar in het westen liggen uitgestrekte, natte polders. Het grote gebied dat aan de Oldematen grenst is recent verschraald en vernat en nu een juweel van een veenweidegebied. Het Staphorsterveld is ook botanisch erg bijzonder, met dotterbloemhooiland en blauwgrasland. De laatste is een restant van een groot blauwgrasland dat op wonderbaarlijke wijze aan de ruilverkavingen is ontsnapt. Er groeien orchideeën en er komen er enkele zeldzame vlinders voor. Het is ook een bijzonder weidevogelgebied. Alle typische soorten komen hier tot broeden, maar het is de wulp die de show steelt. Nergens in Nederland is de dichtheid aan wulpenparen zo hoog als hier.
Veenweide de Klosse (route 7)
Ten oosten van het laagveenmoeras van Giethoorn, ligt het Veenweidegebied van de Klosse. Het is een onderdeel van Nationaal Park De Wieden en erg moerassig. Er komen zowel moeras- als weidevogels voor. Het gebied staat bekend om zijn grote populatie watersnippen.
Polder Mastenbroek en de Mandjeswaard (route 2)
Deze enorme polders liggen in de IJsseldelta en zijn strikt genomen geen veenweidegebied, omdat er een kleilaag op het veen ligt. Toch noemen we de polders hier omdat de soorten, met name de weidevogels, overeenkomen met die van genoemde veenweidegebieden. Mastenbroek (10.000 ha) ligt tussen IJsselmuiden, Genemuiden en Zwolle. De Mandjeswaard ligt daar net ten noorden van. Beide gebieden behoorden lang tot de beste weidevogelgebieden van Nederland, maar de landbouwintensivering heeft korte metten gemaakt met deze rijkdom. Toch zijn er lokaal zijn er nog goede gebieden, voornamelijk dankzij boeren die zich inspannen om de vogels op hun land te behouden.
JONGE MOERASSEN
EN RIETLAND
• Ontstaan na het opnieuw vernatten van voormalige akkers
• Voedselrijkere moerassen dan in de kern van het laagveen.
• Belangrijk broed- en jachtgebied voor moerasvogels.
LAAGVEENMOERAS
Of je nu roeit, kanoot, fietst of wandelt, overal in het laagveenmoeras word je omsloten door riet en moerasbos. Het is een halfopen landschap – telkens heb je doorkijkjes over open water, drijvende tapijten van waterplanten, hooiland of een ruige begroeiing van zeggen. In de zomer hangt er een klamme, verstilde warmte, bloeit de watervegetaties spectaculair en hoor je overal het geritsel van
VAARTEN, TREKGATEN EN KOLKEN
• massa’s drijvende waterplanten en krabbescheervelden.
• Bijzondere libellen.
• Broedgebied van de zwarte stern.
KRAGGEN MET
VEENMOSRIETLAND
• Kragge op zure bodems.
• Bijzondere structuur met ijl rietland dat voedingsstoffen uit de bodem haalt en veenmos dat helemaal van regenwater leeft.
• Veel vlinders en libellen en een bijzondere flora met andere soorten dan in het trilveen.
• Veel voorkomend in het laagveen.
WIJDEN MET
DRIJFTILLEN
• Ondiepe wateren met ijle oevervegetatie.
• Drijvende oevervegetatie in de luwte.
• Overwinterende eenden.
libellenvleugels. In het voorjaar zingen allerlei moerasvogels uitbundig. Hoog boven je cirkelt een buizerd of bruine kiekendief. Wat vooral opvalt aan het laagveenmoeras is het gigantische formaat. Dit is het grootste moeras van zijn soort in West-Europa. De watertjes, sloten en kolken lijken zich eindeloos naar alle kanten uit te strekken. Het is dan ook moeilijk te bevatten dat het moeras zoals het zich nu voordoet, het resultaat is van uitgebreide, menselijke exploitatie.
Vaarten Struweel en moerasbos Veenheide Trilveen (berken en elzen en hafhoogveen
STRUWEEL EN BOS
• Grauwe wilgen struweel en elzen- en berkenbos.
• Belangrijk broed gebied voor allerlei vogelsoorten.
• Eindpunt van de successie.
VEENHEIDE EN HAFHOOGVEEN
• Vrijwel boomloos open landschap met pijpenstrootje, dopheide en veenmos.
• Ontstaat wanneer veenmos en voedselarm regenwater de overhand krijgt.
• Alternatief eindpunt van de successie –ooit een veel voorkomend landschapstype, nu zeldzaam.
TRILVEEN
• Basenrijke kwelwater stromen.
• Bijzondere flora, o.a. met wilde orchideeën; veel libellen en vlinders.
• Zeldzaam en kwetsbaar milieu.
LAAGVEENMOERAS
LAAGVEENMOERAS IN HET KORT
Routes: 1, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 16, 17, 18, 19, 20, 23, 24, 25
Landschap: zeggemoeras, rietmoeras, trilveen, veenmosrietland, petgaten, drijvende en ondergedoken watervegetaties, berkenbroekbos, elzenbroekbos, kooibos
Topgebieden: Weerribben, Wieden, Olde Maten, Rottige Meente, Easterskar, Lindevallei
Bijzonderheden:
• Grootste aaneengesloten laagveenmoeras van West-Europa.
• Spectaculaire vogelwereld.
• Een van Europa’s waardevolste gebieden voor libellen.
• Thuis van de laatste populatie van de Nederlandse ondersoort van grote vuurvlinder.
SOORTEN
visotter, boommarter, ree, haas purperreiger, roerdomp, waterral, klein waterhoen, watersnip, grutto, zwarte stern, blauwborst, nachtegaal, snor, sprinkhaanzanger, baardmannetje, wielewaal moerasvaren, wateraardbei, waterlelie, krabbenscheer, waterdrieblad, moeraswederik, waterscheerling, slangenwortel, rietorchis
heikikker, ringslang
oranjetipje, grote vuurvlinder, zilveren maan, landkaartje, grote weerschijnvlinder grote roodoogjuffer, variabele waterjuffer, donkere waterjuffer, noordse winterjuffer, vroege glazenmaker, groene glazenmaker, glassnijder, bruine korenbout, gevlekte glanslibel, gevlekte witsnuitlibel, sierlijke witsnuitlibel, Kempense heidelibel, zwarte heidelibel
De laagvenen vormen de kern van het Nationaal Park Weerribben-Wieden. Beide delen van het park bestaan volledig uit dit type ecosysteem, net als het ten zuiden van De Wieden gelegen Olde Maten en de naar het noorden gelegen moerassen van de Rottige Meente, de Lindevallei en Easterskar. Gezamenlijk beslaan ze maar liefst een kleine 15.000 hectare moeras – het grootste aaneengesloten laagveengebied van West-Europa. Pas in Oost-Duitsland, Oost Polen en Wit-Rusland komen laagvenen van vergelijkbaar formaat voor (zie kader op de volgende pagina).
Het laagveenmoeras is uitermate divers – er zijn talrijke sloten en vaarten, kleine en grote meren, waarvan de meeste ontstaan zijn in grote stormen; zie pag 89). Je vindt er uitgestrekte velden met drijvende vegetatie van krabbenscheer en waterlelie, drijftillen, moerasbossen, rietlanden en zeggenvelden (grasachtige moerasplanten), al dan niet met verspreide bomen en struiken.
Laagveenmoerassen zijn anders dan de wetlands langs de rivieren en bij de zee waar de bodem van klei is. Kleigrond is vettig en voedselrijk, waardoor dichte rietvelden, graslanden en bossen van schietwilgen domineren. Dit is ook het soort moeras dat je langs de randmeren tegenkomt (zie pag. 74) De omzet van organisch materiaal (afgestorven planten en dieren) gaat in op klei gelegen moerassen op turbosnelheid – zeker waar de bodem periodiek droogvalt. Micro-organismen leven van het decomposterende plantmateriaal en vormen zelf weer het voedsel voor water- en bodemdiertjes, die zelf weer gegeten worden door vissen en amfibieën en uiteindelijk vogels. Laagveenmoerassen hebben (de naam zegt het al) een bodem van veen – dood plantenmateriaal dat onder water ligt en in die zuurstofarme condities, nauwelijks kan vergaan. Hierdoor is dit ecosysteem minder voedselrijk dan moerassen op klei, maar weer voedselrijker dan hoogveen.
Zuurstof is namelijk niet strikt noodzakelijk om dode planten (of dieren) te laten vergaan en hun nutriënten vrij te laten komen. Zuurstof is wel verreweg het meest effectief, maar bij afwezigheid ervan kunnen allerlei andere mineralen de rol van zuurstof overnemen, zij het veel trager en veel minder volledig. Deze mineralen zitten in het bodemwater en wat juist laagvenen typeert is dat ze gevoed worden door mineraalrijk (bodem)water. Hoogveen daarentegen is (vrijwel) volledig gevoed door regenwater, dat noch mineralen, noch voedingsstoffen bevat (de met het regenwater meekomende stikstof uit landbouw en industrie niet meegerekend). Doordat hoogveen ondergedompeld is in mineraalloos water breekt het niet af en komen er uit het dode plantenmateriaal ook geen
voedingsstoffen vrij. Het resultaat is een volledig voedselarm ecosysteem, waar vooral veenmossen, pijpenstrootje en wollegras groeit. Laagveen zit in mineraal- en voedselrijkdom dus tussen de kleimoerassen en de hoogvenen in. In het laagveen groeit ook wel riet, zoals op de kleibodems, maar het is hier heel ijl. In plaats daarvan zijn het allerlei zeggen die er de boventoon voeren. Ook groeit er in laagvenen ook wel veenmos, zoals in het hoogveen, maar allerlei andere planten voeren de boventoon. De flora en fauna van laagveenmoerassen zijn dan ook heel anders dan die van kleimoeras en hoogveen.
DOOR DE MENS GEMAAKTE WILDERNIS
Als je een beetje romantisch bent aangelegd en voor het eerst met een kano of fluisterboot op een rustige dag door de Wieden vaart, dan krijg je al snel het gevoel de Hollandse variant van de wildernis te ontdekken. De dichte watervegetatie met honderden libellen, de vele geulen en sierlijk overhangende elzen, een ringslang die voor de boot langs zwemt en een purperreiger die plotseling opvliegt – zoals Alfred Wallace de Amazone exploreerde in de 19 e eeuw, zo ontdek je het laagveenmoeras. Dezelfde schoonheid, maar dan zonder malaria en gele koorts. Toch is deze impressie bedrieglijk, want de laagveenmoerassen zoals ze zich nu aan je openbaren, zijn sterk door de mens beïnvloed. Veenmoeras kun je moeilijk bebouwen, maar als je het ontwatert, dan is de veengrond op te graven en kan deze als brandstof dienen. De overblijvende bodem is weer goede grond om gewassen op te telen. Al ver vóór de Middeleeuwen groeven boeren de veengrond op, legden de bodem te drogen om vervolgens met de gedroogde bodem (de turf) de kachel aan te maken (zie pag. 87).
Om op de plekken met het beste veen te komen werden kanalen
LAAGVEENMOERAS IN NEDERLAND EN DAARBUITEN
Het Weerribben-Wiedencomplex vormt met bijna 15.000 ha het grootste, maar zeker niet het enige laagveenmoeras in Nederland. Rondom het IJsselmeer en in het Groene Hart zijn meer van deze bijzondere venen te vinden. Bekende gebieden zijn Het Wormer- en Jisperveld en het Naardermeer, beide in Noord-Holland. De Vinkeveense, Ankeveense en Reeuwijkse Plassen in Zuid-Holland en Utrecht, en de Alde Faenen in Friesland zijn andere grote laagveenmoerassen.
Buiten Nederland is dit ecosysteem behoorlijk schaars. Je vindt laagveen in een band van het uiterste noorden van Frankrijk (Étang de Romelaere; 100 ha.) en Engeland (The Great Fen; 120 ha) naar het oosten. Er liggen laagvenen in Zuid Scandinavië, Noord Duitsland en Polen. Enkele grote laagveengebieden daar zijn de Peenevallei (Mecklenborg Vorpommern; 20.000 ha), de Slonskmoerassen aan de Poolse kant van de Oder (7000 ha), en de beroemde moerassen van de Biebrza (59.200 ha) in Oost Polen. Nog verder, op de grens van Wit-Rusland en de Oekraïne (bij Tsjernobyl) liggen de Pripyatmoerassen. Die zijn, net als de Biebrza in Oost Polen, groter dan de Weerribben-Wieden.
Laagveenlibel bij uitstek: de groene glazenmaker
gegraven, die ook weer dienstdeden om de bodem te ontwateren. Eerst werd het land opgedeeld in rechte kavels, omlijnd door sloten. Naast de sloot bleef een stuk veenbodem onaangeroerd. Daarachter werd het weggegraven. De turven die gestoken werden, konden zo te drogen gelegd worden op de niet vergraven stroken veen (zie pag. 87). Die laatste heten de legakkers, terwijl de natte poelen waaruit het veen gestoken is, de pet- of trekgaten genoemd worden. In lokaal dialect heten de petgaten ‘weren’ waartussen de legakkers alias de ‘ribben’ uitsteken – vandaar de naam Weerribben (hoewel, er is een alternatieve verklaring voor de naam, waarin het woord ‘weer’ afkomstig is van de ‘weerdijk’ – een lage dijk die gemakkelijk overstroomt en waarmee in tijden van grote waterafvoer gebieden gecontroleerd onder water gezet kon worden). Daar waar de ribben te smal en de weren te breed en te diep werden, had de wind vrij spel. De golfslag kon dan door de ribben heen breken en in het water verdwenen. Wat overbleef waren grote veenmeren, die, eveneens in lokaal dialect, wieden genoemd worden (je schrijft soms wijde, maar ook dan is de uitspraak ‘wiede’). Hiermee zijn ook meteen de namen van het nationale dubbelpark Weerribben-Wieden verklaart. Een blik op de kaart laat ook zien dat deze namen ook geografisch kloppen: in de noordelijke Weerribben zie je de geometrische structuur van weren en ribben het beste terug, terwijl de zuidelijke De Wieden verreweg de meeste stormgaten heeft. De vervening begon het eerste in het huidige gebied van de Wieden. In die vroege jaren ging dat allemaal nog behoorlijk ongeorganiseerd, wat ook meteen verklaart waarom het vaarten- en werenpatroon hier veel grilliger is dan in de Weerribben.
VERLANDING ALS SLEUTEL
Om het laagveenmoeras als ecosysteem te begrijpen, moet je het zien als een verlandings-landschap. Van nature ‘willen’ de moerassen dichtgroeien, maar de activiteiten van mensen – turf baggeren, sloten schonen, riet snijden en krabbenscheer oogsten – maakt ze telkens weer open. Het resultaat is een bonte afwisseling van allerlei tussenstadia
Verlanding van petgaten.
Rechts: petgat met open water en krabbenscheer.
Boven: Massavegetatie van krabbenscheer bdekt de hele waterlaag.
van open water naar moerasbos – een variatie die de natuur van het laagveenmoeras zo ongelofelijk rijk maakt. Zonder ingreep van de mens groeit dit moeras dan ook langzaam dicht. Dit is een natuurlijk proces. Immers, in het zuurstofarme water kan afgestorven plantenmateriaal niet wegrotten en hoopt zich langzaam op. Het water vult zich met veen dat uiteindelijk het water vervangt door veenbodem. Als dit lang genoeg met rust wordt gelaten zal uiteindelijk bos of hoogveen het landschap gaan domineren.
EEN UNIEK EN COMPLEX ECOSYSTEEM
Tot zover de eenvoudige beschrijving. Om het laagveengebied wat beter te doorgronden en te begrijpen waar al die verschillende moerasecosystemen vandaan komen (zie overzicht op de volgende pagina’s), moeten we het wat ingewikkelder maken. Het blijkt namelijk dat het verlandingsproces op de ene plek heel anders verloopt dan op de andere. Verlanding is niet één lineair traject, maar volgt meerdere paden, die soms langs elkaar oplopen, dan weer uiteenwaaieren of in elkaar overlopen. Ieder van deze manieren van verlanding doet weer andere tussenstations aan, stuk voor stuk ecosysteempjes met hun eigen eigenschappen, flora en fauna. In het gebied liggen ze vaak kriskras door elkaar, maar door de tijd heen, doorlopen al deze gebiedjes hun eigen ontwikkeling om uiteindelijk als moerasbos te eindigen.
Toegegeven, dit is wellicht te taaie kost voor de vakantie. De finesses van het laagveen-ecosysteem zijn, meer dan de andere Nederlandse landschappen het gevolg van slecht tot niet zichtbare processen in de bodem, die ook ‘in het veld’ niet altijd makkelijk terug te zien. Wellicht is dit dan ook het moment om dit boek dicht te doen, de kano te pakken en je gewoon te laten verrassen door wat je onderweg tegenkomt. Maar wil je meer weten, dan zijn hier de verschillende verlandingsstadia die je in het laagveen tegenkomt. Ze volgen grofweg de volgende routes (zie ook figuur op de volgende pagina):
• van open water naar voedselrijk elzenbos
• van open water via drijvende kraggen naar voedselarme bosschages
• van open water via trilveen naar bos of hooiland
• van open water via drijftillen naar bos
OPEN WATER
SOORTEN VAN OPEN WATER
Alle ‘verlandingsreeksen’, zoals ecologen het noemen, beginnen hetzelfde. Het startpunt is open, helder, matig voedselrijk water met een kale zandbodem. Hier ontwikkelen zich na verloop van tijd de eerste wieren, waaronder de vuistgrote bollen van het wier Cladophora. Daarna verschijnen soorten kranswieren die door hun voedselrijke voortplantingsorganen erg in trek zijn bij allerlei eendensoorten. De krooneend is er zelfs op gespecialiseerd. Zo’n stadium kan decennia in stand blijven, getuige de uitgestrekte kranswiervelden, die vanaf het begin van de vervening tot na de Tweede Wereldoorlog in De Wieden te vinden waren.
Routes: 7, 23, 24 en 25
kuifeend, tafeleend, fuut, meerkoet, visdief kranswieren, gele plomp, pijlkruid, fonteinkruiden, mattenbies
Overzicht van de verlanding van het laagveenmoeras van open water tot bos of hoogveen
De traditionele beroepen vertragen de verlanding
Successie eutroof
Rietsnijdcultuur – het rietland blijft in stand
Harde wind – watervegetatie krijgt geen kans
Onder voedselrijke omstandigheden groeit vanuit de kant het petgat dicht
Rietmoeras
Open water
Niets doen –luwe omstandigheden
Krabbenscheeroogst
Successie mesotroof mineralenrijk
Onder matig voedselrijke en mineraalrijke omstandigheden ontstaat een drijvende vegetatie (kragge) van mossen en holpijp
Trilveen
Rietsnijdcultuur – de kragge blijft in stand
Krabbenscheer
Successie mesotroof zuur
Onder matig voedselrijke en zure omstandigheden ontstaat een drijvende vegetatie (kragge)van veenmos met zegges en riet
Kragge / Veenmosrietland
doen
Grauwe wilgenstruweel
Niets doen
Niets doen
Elzenbroekbos
doen
Hooien – het hooiland blijft in stand
Blauwgrasland / hooiland
Berkenbroekbos
doen
Sphagnumoogst – de veenheide blijft in stand
Niets doen onder droge omstandigheden
Niets doen onder natte omstandigheden
Veenheide / berkenstruweel
Hoogveen
TASTBAAR
GESCHIEDENIS –EEN KRIMPEND MOERAS
PREHISTORIE
Na de laatste ijstijd, toen de warmte en het water terugkwamen, ontstonden de grote veenmoerassen in de lage delen van Nederland (zie pag. 20). Het veendek van de Weerribben en Wieden vormde zich in deze tijd, en daarbovenuit staken, als eilanden in de veenzee, de glooiende leemruggen van de Woldberg en Havelterberg, het Hoge Land van Vollenhove en verder naar het westen, Schokland, Urk en het Gaasterland. Het veen strekte zich ver naar het westen uit, tot diep in de voormalige Zuiderzee, het huidige IJsselmeer.
Het gebied werd opvallend vroeg al bewoond. De laatste ijstijd eindigde zo’n 11.500 jaar geleden en archeologen schatten dat de eerste bewoners van het Holtingerveld al in de Midden-Steentijd, zo’n 10.000 jaar geleden, aanwezig waren. Het waren nomadische stammen die in de taiga-achtige naaldbossen op rendieren joegen. Naarmate het warmer werd, groeide het veendek en trokken de bewoners zich steeds meer terug op de hogere gronden.
Pas veel later, rond 5000 jaar geleden (3000 v. Chr), kwam de omslag naar landbouw. De bewoners settelden in kleine nederzettingen, brandden stukken bos plat en verbouwden daar hun gewassen. Het zijn deze eerste boeren die ook de hunebedden bouwden om daar hun doden te begraven. Het was een relatief korte fase; vanaf 2700 v. Chr. ging men de doden in grafheuvels begraven en later werden ze gecremeerd.
Toen de Romeinen de zuidelijke helft van Nederland innamen, moet het in de Kop van Overijssel nog een ruig en grotendeels natuurlijk gebied geweest zijn, met veel moerasbos langs de rivieren en grote, uitgestrekte
Hunebedden (hier op het Holtingerveld) zijn de oudste en meest imposante overblijfselen van de prehistorie.
en grotendeels boomloze veengebieden. Het gebied waar tegenwoordig het IJsselmeer ligt en vroeger de Zuiderzee lag, was destijds nog niet door zeewater beïnvloed en (volgens sommige bronnen) moeten hier zelfs nog uitgestrekte naaldbossen gelegen hebben. De Romeinen troffen er een groot moerassig gebied met enkele grote, met elkaar verbonden meren die zij het Lacus Flevo – Flevomeer – noemden. Het Flevomeer werd in de vroege Middeleeuwen groter en ging het Almere heten. Pas aan het eind van de late Middeleeuwen ontstond de open verbinding met de zee en werd de Zuiderzee een feit.
Maar zover is het nog niet. Terug naar de eeuwen na de Romeinse tijd. Bewoning en landbouw was (vrijwel) uitsluitend beperkt tot de weinige de droge dekzandruggen, stuwwallen en de hogere zand-opduikingen bij de rivier. Hier woonden ‘vrije boeren’ die op ‘huisstedes’ woonden. Ze bestierden hun directe omgeving als gemengd boerenbedrijf en hadden hun akkertjes tot aan de oevers van de rivier.
DE VROEGE MIDDELEEUWEN
Onbewoonbaar moeras domineerde het landschap in de vroege Middeleeuwen en het is dan ook niet verbazingwekkend dat de streek een brede, vage grens vormde tussen de Frankische, Friese en Saksische volkeren. Ze botsten regelmatig met elkaar en uiteindelijk kwam het gebied onder de heerschappij van de christelijke Franken. Vanaf de achtste eeuw zwaaide de Bisschop van ‘het Sticht’ Utrecht de scepter over de regio. Het huidige Gelderland viel echter niet onder het Utrechtse gezag, maar de landen ten oosten daarvan weer wel. Dit ‘Oversticht’ bestond grofweg uit de huidige provincies Overijssel en Drenthe. De bisschop van Utrecht kreeg het recht om te jagen in de bossen op het Hoge Land van Vollenhove. Dat woud werd in de 11e eeuw ontgonnen en in de 12e eeuw werd er een burcht gebouwd aan de rand van het Almere – de voorloper van de Zuiderzee. Vollenhove was hiermee de oudste plaats van betekenis in de regio.
HET ONTSTAAN VAN DE IJSSEL
Een belangrijk vroeg-historisch moment van het gebied was het ontstaan van de IJssel, ergens tussen grofweg de 5e en 8e eeuw n. Chr. Daarvóór lag er ongeveer ter hoogte van de lijn Zutphen-Voorst een natuurlijke barrière, die het latere IJsseldal in tweeën deelde. In noordelijke richting stroomden laaglandbeken die water vanaf de Veluwe, uit Salland en het noordelijke deel van de Achterhoek afvoerden. Zuidelijk van deze natuurlijke barrière vloeide het water naar het westen.
TASTBAAR VERLEDEN:
VROEGE MIDDELEEUWEN
Gereconstrueerde Motte van de Heren van Kuinre in het Kuinderbos. De stadskernen van Vollenhove, Kampen en Zwolle.
De IJssel ontstond na een doorbraak als gevolg van extreme rivierafvoeren en bood daardoor tal van economische mogelijkheden voor de bewoners van dit gebied. De handel via de rivier groeide en handelssteden begonnen zich te ontwikkelen. Zwolle werd in 1040 gesticht. Kampen bestond toen waarschijnlijk al (zeker het nabij gelegen Brunnepe, wat inmiddels een wijk geworden is in de stad). Kampen kreeg pas in 1227
FLORA EN FAUNA
‘Bijzonder’ is het woord dat de flora en fauna van het Nationaal Park Weerribben-Wieden en omgeving het beste samenvat. Dit gebied heeft weliswaar een groot aantal soorten, maar wat meer in het oog springt, is dat een flink deel ervan echt typisch is voor dit gebied (en andere laagveengebieden). De meest karakteristieke is de grote vuurvlinder, die binnen Nederland uitsluitend nog in dit gebied te vinden is, en deze populatie is ook nog eens van een ondersoort die verder nergens ter wereld voorkomt. Maar ook onder de planten zijn dit soort iconen te vinden (kievitsbloem, krabbenscheer), onder de zoogdieren (otter, noordse woelmuis) en onder de libellen (donkere waterjuffer, sierlijke witsnuitlibel, groene glazenmaker). Met name voor deze laatste groep – de libellen – behoort het Nationale Park Weerribben-Wieden tot de Europese topnatuur. Ook de vogelwereld is opvallend te noemen – veel Nederlandse moerasvogels zijn in dit gebied wat dunner gezaaid, maar andere hebben juist hier hun zwaartepunt (o.a. purperreiger, watersnip, zwarte stern).
De flora en fauna van het laagveenmoeras is dus rijk, maar de biodiversiteit van het gebied als geheel wordt behoorlijk wat groter wanneer ook de randgebieden meegenomen worden: de IJsseldelta en randmeren, de bossen van de Noordoostpolder en de heuvelruggen en dekzanden langs de grens met Drenthe, waar bos en heide te vinden zijn die in het Nationaal Park in strikte zin niet voorkomen. Deze gebieden hebben we in dit boek dan ook meegenomen.
Reebok
ZOOGDIEREN
Reeën en hazen – je kunt ze bijna niet missen, in elk geval niet in het najaar, winter en voorjaar. Beide soorten houden zowel van struweel als sappig grasland en schuwen een beetje moerassigheid niet. Het Nationaal Park vormt dan ook een ideale leefomgeving. Maar er zijn veel meer zoogdieren die in het laagveengebied en de omgeving ervan een goed leefgebied vinden. Alleen leven ze een teruggetrokken en vaak nachtelijk bestaan en zijn daardoor niet gemakkelijk te zien.
OTTERS EN ANDERE ROOFDIEREN
Hoewel de moerassen voor grote predatoren als de wolf niet echt geschikt zijn, leeft er een keur aan kleinere roofdieren in het gebied. De meest bijzondere is zonder twijfel de otter. Deze visetende waterbewoner vindt zijn optimale leefomgeving in het laagveenmoeras. Otters komen voor in het zuidelijk deel van Friesland, de moerassen van Flevoland, het Hollandse laagveengebied, de IJsseldelta en langs de IJssel zelf. Noordwest Overijssel ligt in het hart van dit verspreidingsgebied en hier ligt dan ook de kernpopulatie van de otter. Otters zijn tot in de Tweede Wereldoorlog fel bejaagd. Ze werden gezien als schadelijk wild en concurrent voor vissers. Daarnaast waren otterpelzen gewild voor bontjassen. Doordat otters het hele jaar actief zijn en zich in koude winters concentreren rondom wakken in het ijs, konden ze gemakkelijk geschoten worden. Na de Tweede Wereldoorlog werd de jacht grotendeels verboden omdat otters niet langer als schadelijk wild gezien werden. De otterpopulatie herstelde in eerste instantie enigszins, maar een combinatie van sterke vervuiling van het oppervlaktewater, een nieuw type visfuiken waar otters in verdrinken en het toenemende verkeer, werd de otters uiteindelijk toch fataal. De soort stierf uit in Nederland.
Gelukkig verbeterde de waterkwaliteit en werden de dodelijke visfuiken in de ban gedaan. Eind negentiger jaren groeide het vertrouwen dat de otter weer zou kunnen overleven in het gebied. Tussen 2002 en 2008 werden in totaal 31 otters uitgezet in het laagveengebied van Zuid Friesland (Rottige Meente) en Noordwest Overijssel (Weerribben en Wieden). De populatie groeit sindsdien weer gestaag, al blijft het verkeer nog steeds slachtoffers maken onder de kwetsbare, jonge otterpopulatie. Desalniettemin lijkt de otter wel echt terug te zijn. De dieren komen nu voor van het Ketelmeer en Zwarte Meer, de uiterwaarden van de IJssel en het Zwarte Water, de Olde Maten, De Wieden, De Weerribben, Rottige Meente, Easterskar en de Lindevallei. Kortom – in vrijwel het gehele gebied van deze gids.
Otters leven verborgen in het moeras, maar ten tijde van het schrijven van deze gids waren ze opvallend gemakkelijk waar te nemen vanuit de vogelkijkhutten in de Weerribben – een unicum en een van de grote aantrekkingskrachten van het gebied.
Het verhaal van de boommarter is enigszins vergelijkbaar met die van
de otter – ooit vrij algemeen voorkomend, toen verdwenen, en nu weer terug. De boommarter is een forse, kastanjebruine marter die leeft in een bosrijke omgeving. In Nederland staat hij bekend als roofdier van oude, rustige loofbossen met voldoende holen, en dat zijn vaak beukenbossen. Des te interessanter is het historische voorkomen van boommarters in de moerasbossen in het laagveen, vooral kooibossen. In het lokale dialect werden boommarters vaak boomotters genoemd (wat de status van de otter als algemeen voorkomende soort illustreert).
SPECTACULAIR
• Otters die langs de vogelkijkhut zwemmen in De Weerribben. Hoewel je nog steeds geluk moet hebben, maak je een reële kans om ze te zien.
• De vele reeën die in het voorjaar door de weilanden lopen.
• Rammelende hazen in maart en april.
Met de toename van het moerasbos is ook de boommarter flink toegenomen. Hij komt ook voor in de oude bossen van de Woldberg en de Eese, en in de bossen in de Noordoostpolder (Kuinderbos, Waterloopbos). Het iets kleinere en valer gekleurde broertje van de boommarter, de steenmarter, is meer een soort van boerenerven, het coulissenlandschap en de dorpen en steden. In hetzelfde leefgebied als boom- en steenmarter leeft ook de das. In tegenstelling tot de andere marters is het een echt bodemdier, dat fikse burchten graaft. Daarvoor kiezen ze het liefste een rustig bosje of een brede, oude haag. Dassen zijn alleseters die zowel in bos als veld hun voedsel vinden. Het halfopen coulissenlandschap zoals dat van Paaslo, het Hoge Land van Vollenhove en de Eese is ideaal. Inmiddels heeft hij zich vanuit deze kerngebieden ook verspreid naar het Kuinderbos. Kleinere martersoorten als wezel, hermelijn en bunzing komen ook voor. Ze worden bij tijd en wijle bij vangstonderzoeken en op cameravallen gezien, maar de dieren zelf zijn notoir lastig te vinden. Als laatste roofdier verdient de vos een eervolle vermelding. Veel roofdierenpopulaties doen het de laatste jaren in Nederland niet slecht, maar geen enkel is zo succesvol als de vos, die als opportunistische jager inmiddels in vrijwel het gehele gebied voorkomt, met uitzondering van de natste delen (zie kader).
in het voorjaar en zomer. In de winter zit hier juist de blauwe kiekendief, zij het in lagere aantallen. Ook soorten als roerdomp, lepelaar en purperreiger broeden in het gebied, die laatste twee als kolonievogels. Er is een grote kolonie bij De Auken (route 8) en een aantal kleinere kolonies in het hele gebied. Samen met de laagveengebieden in Utrecht en Zuid-Holland is Noordwest Overijssel dé broedlocatie van purperreigers in Nederland. De jonge rietmoerassen vormen zowel het broed- als foerageergebied voor een enorm aantal vogelsoorten. Doordat de waterstanden op deze plekken wisselen (ze zijn aangelegd als waterberging; zie pag. 59), verschillen zowel de aantallen als de soorten van moment tot moment, maar doorgaans zijn deze plekken magisch. Tientallen snorren, zwarte sterns, roerdompen, waterrallen, baardmannetjes, bruine kiekendieven, oeverzwaluwen – het is er allemaal te zien. Zelfs de doorgaans zeer verborgen levende roerdomp lijkt zich hier gemakkelijker te tonen dan in de meeste van zijn broedgebieden. Met name de gebieden Wetering West en Oost in De Weerribben zijn de laatste jaren erg rijk. Hier maak je ook de grootste kans op de zeldzame rallensoorten. Naast de algemene waterral broeden hier jaarlijks ook porseleinhoen en meestal ook een of twee paar klein waterhoen en/of kleinst waterhoen. Die eerste is in Nederland zeer zeldzaam; die tweede is iets minder schaars. Het zijn allemaal zeer verborgen levende rietvogels, die je eerder hoort dan ziet, maar wie veel geluk heeft ziet er een keer eentje even langs een rietkraag lopen.
VOGELS VAN DE RANDMEREN EN DE IJSSELMONDING
Het randmerengebied (Dronter- en Ketelmeer, Zwarte Meer en Vollenhovemeer) heeft veel meer open water en de rietkragen zijn veel dichter. Ook zijn er enkele eilanden met hoogopgaand moerasbos. In dit moeras is meer voedsel voorhanden; met name vis en schelpdieren. De vogelwereld van de randmeren is dan ook duidelijk anders dan die van de laagvenen.
De randmeren en de IJsselmonding vormen de broedlocatie van een van de meest spectaculaire vogels van het gebied – de zeearend. Deze grootste arendsoort van Europa (zijn hoekige profiel en spanwijdte van bijna twee meter heeft hem de naam ‘de vliegende deur’ opgeleverd) broedt sinds 2006 in Nederland. Het eerste broedgeval was in de Oostvaardersplassen, maar al snel breidde deze imposante soort zich uit naar de randmeren en het Ketelmeer-Zwarte Meer, waar op moment van schrijven zes paar broeden. Ze jagen veelvuldig over de meren en zijn daarbij regelmatig waar te nemen vanaf de dijk en de vogelhutten.
Goede locaties om zeearenden te zien zijn vanaf de dijk bij Vogeleiland en het Vollenhovermeer (route 1). Ook in zuidelijk Friesland broedt de zeearend en regelmatig laten zich jonge vogels zien bij Easterskar. De visarend is hier een doortrekker en wordt jaarlijks in goede aantallen waargenomen, met name in het najaar (eind augustus –begin oktober). Deze vogel broedt nog niet in het gebied maar wordt steeds vaker in de broedtijd gezien en het is dan ook de hoop (en verwachting) dat dit binnenkort wel gaat gebeuren.
VOGELS VAN DE DELTA (RANDMEREN, IJSSELDELTA, IJSSEL, BRANDEMEER)
Kleine zwaan (w), wilde zwaan (w), grauwe gans, kolgans (w), brandgans (w), toendrarietgans (w), tafeleend, krooneend (sch), kuifeend, slobeend, wintertaling, bergeend, smient (w), pijlstaart (w), fuut, dodaars, geoorde fuut, roodhalsfuut (sch), grote zilverreiger (w), blauwe reiger, purperreiger (sch), woudaapje (zeldzaam), lepelaar, bruine kiekendief, zeearend, visarend (m), buizerd, ruigpootbuizerd (w; sch), torenvalk, slechtvalk (meest w), waterral, kwartelkoning, kleine plevier, kluut, kokmeeuw, kleine mantelmeeuw, stormmeeuw, zwartkopmeeuw, zwarte stern, visdief, reuzenstern (m, sch), oeverzwaluw, roodborsttapuit, snor, kleine karekiet, grote karekiet, rietzanger, baardmannetje, buidelmees (zeldzaam), rietgors
Een andere, bijzondere randmerensoort is de grote karekiet. Deze grootste van alle rietvogels (formaat spreeuw) is een zeldzaamheid geworden in ons land. Hij heeft stevig ‘waterriet’ nodig en voldoende grote insecten om hun jongen te voeren (zie kader op pag. 162) en dat vindt hij in de rietzomen langs het Zwarte Meer. Hier is de grootste populatie grote karekieten van ons land te vinden en hier valt deze soort ook het gemakkelijkst waar te nemen (zie route 1).
Verder zijn de rietkragen van het Zwarte Meer belangrijke broedgebieden voor blauwborst, kleine karekiet, rietzanger, baardmannetje, waterral en roerdomp, plus een groot aantal eenden. Op een enkele plek broeden er ook purperreigers en grote zilverreigers, maar in lagere aantallen dan in het laagveen.
In de winter en het vroege voorjaar zitten de randmeren en het Zwarte Meer vol met eenden, futen en zwanen. Naast algemene soorten als kuif-, tafel- en slobeend zijn er goede aantallen ‘wintereenden’ te vinden, zoals grote zaagbek, nonnetje, brilduiker en pijlstaart. Als broedvogel verdient de krooneend bijzondere aandacht. Deze zuidelijke en oostelijke eendensoort heeft in Nederland een geïsoleerde populatie. Het meest is hij te vinden in de randzone van het IJsselmeer. Er broeden enkele paren in de IJsseldelta en het Reevediep. Een stuk zeldzamer is de witoogeend – dit is een incidentele overwinteraar en broedvogel in de regio.
Naast de bekende kok- storm- en zilvermeeuwen is dit ook een goed gebied om zwartkopmeeuwen te vinden. Dit is een hoofdzakelijk Zuideuropese meeuwensoort, die in onze contreien nog het meest in Zeeland en het IJsselmeer broedt, inclusief de randmeren. Deze prachtige vogel heeft (volwassen vogels in zomerkleed) een knalrode snavel en een
diepzwarte kop waarin de witte oogleden opvallend afsteken en in vlucht volledig witte vleugels zonder zwarte punten. Het meest opvallende is echter het geluid dat ze produceren – een klagelijk, mauwende roep. De veel kleinere dwergmeeuw is een trekvogel die in Oost Scandinavië broedt en met name in april regelmatig bij de randmeren te vinden is in van jaar tot jaar sterk verschillende aantallen. Dit gracieuze meeuwtje met zijn zwarte ondervleugel jaagt als een stern op insecten die boven het water vliegen.
De vogelwereld van de IJsseldelta vormt een eenheid met die van de randmeren. Ook langs de IJssel liggen rietlanden, voedselrijke plassen (veelal oude rivierlopen en doorbraakkolken), maar ook wilgenstruwelen en moerasbossen. De grootste vogelrijkdom is hier te vinden in de twee grote natuurontwikkelingsgebieden in het benedenstroomse deel van de IJssel – de Vreugderijkerwaard bij Zwolle en het Reevediep bij Kampen. Hier broeden flinke aantallen zwarte sterns, die vooral in mei en juni goed te zien zijn. In het Ketelmeer en de IJsselmonding pleisteren in de nazomer jaarlijks enkele reuzensterns.
Het Reevediep en de Vreugderijkerwaard zijn binnen deze regio ook de beste plekken om steltlopers te zien (naast, in sommige jaren, de ondiepe jonge moerassen bij Wetering in De Weerribben en bij Muggenbeet in De Wieden). Watersnippen, groenpootruiters, zwarte ruiters, oeverlopers, kluten, kemphanen, grutto’s en soms ook bosruiters laten zich zien langs de dijk bij het Reevediep of vanuit de vogelkijkhut bij de Vreugderijkerwaard. Als broedvogels komen kluut, kleine plevier en veel zeldzamer steltkluut en bontbekplevier voor.
Eind maart en de hele maand april zijn de uiterwaarden van de IJssel en van het Zwarte Water in trek bij grutto’s die in deze voedselrijke omgeving wat energie komen opdoen voordat ze naar hun broedgebieden gaan. Groepen van vijftig tot honderd vogels zijn geen uitzondering. Vaak zitten er ook kemphanen, watersnippen of tureluurs tussen. Ook zomertalingen laten zich juist hier zien, terwijl ze in hun eigenlijke broedgebieden – slootjes in nat veenweidegebied – juist heel lastig waar te nemen zijn. Later in het voorjaar, wanneer de vegetatie hoger is, zijn de ruige uiterwaardgraslanden de broedplaats van de kwartelkoning.
Deze ralachtige is al even lastig te vinden als zijn nauwe verwanten het porseleinhoen, en het klein en kleinst waterhoen, maar in tegenstelling tot die rietbewoners prefereert de kwartelkoning met opgaande grassen begroeide uiterwaardgraslanden. Het gemakkelijkst ontdek je hem aan de hand van zijn roep – een korte, droge ratel die klinkt alsof je je nagel over een kam haalt (de wetenschappelijke naam Crex crex van de soort verwijst naar dit vreemde geluid). De kwartelkoning is hard achteruitgegaan in Nederland, al wisselt dit sterk van jaar tot jaar. Kwartelkoningen zijn lange afstandstrekkers en komen pas laat in Nederland aan. Ze broeden dan ook alleen op plekken waar pas heel laat gemaaid wordt. Van oudsher is de IJssel-Zwarte Waterdelta een bolwerk van de kwartelkoning in Nederland, samen met Drenthe en de landbouwgebieden in Oost Groningen, waar de meeste broeden.
VOGELS VAN HET BOERENLAND EN WEIDEVOGELRESERVATEN
De moerasgebieden die we tot nu toe bespraken, hebben naast een indrukwekkende vogelwereld, ook nog eens een vogelwereld waarin het een flink aantal soorten wel voor de wind gaat. Soorten als zeearend, roerdomp, steltkluut, ijsvogel en zwarte stern profiteren van de nieuwe moerasgebieden in de IJsseldelta en rondom de laagveenmoerassen. Dat geldt helaas niet voor de vogels van het boerenland. Het boerenland in en rondom het Nationaal Park Weerribben Wieden bestaat uit uitgestrekte, open wei- en hooilanden in het lage deel, en met hagen omzoomde akkers en graslanden op de hogere gronden rondom Vollenhove en Paaslo.
De open hooilanden zijn van oudsher weidevogelgebieden. Grutto’s, tureluurs, kieviten, wulpen zijn hier de belangrijkste vogelsoorten. Helaas zijn deze soorten met de intensivering van de landbouw hard achteruit gegaan. Op het ‘reguliere’ boerenland komen deze soorten eigenlijk al niet meer tot broeden.
Weidevogels broeden nog wel in boerenland waar speciaal rekening gehouden wordt met de vogels en in weidevogelreservaten, waarin
VLINDERS
De vlinderwereld van Noordwest Overijssel is enigszins apart. De diversiteit aan soorten is niet extreem hoog, maar een aantal soorten zijn opmerkelijk, zelfs spectaculair te noemen. In deze regio komen soorten voor die je elders in Nederland weinig tegenkomt. De grote vuurvlinder is in Nederland zelfs nergens anders te vinden, en de specifieke ondersoort die hier vliegt is zelfs uniek in de wereld!
Binnen het gebied dat deze gids beslaat, bestaan grote verschillen, zowel in diversiteit als in de soorten die er te vinden zijn. Enkele algemene vlinders daargelaten (de witjes, kleine vossen, icarusblauwtjes en bruine zandoogjes) bevinden de bijzondere soorten zich allemaal in specifieke deelgebieden. Dit zijn ze:
VLINDERS VAN DE LAAGVEENMOERASSEN
Grote vuurvlinder, zilveren maan, argusvlinder, aardbeivlinder en grote weerschijnvlinder zijn dé vlinders van het laagveengebied en omliggende polders. Dit zijn de soorten die vlinderliefhebbers vanuit het hele land hier naartoe brengen. Als ‘side show’ treden de oranjetipjes op (soms bij duizenden!), samen met groot dikkopjes, dagpauwogen, atalanta’s, kleine vossen, bonte zandoogjes, icarusblauwtjes en de witjes. In de zomer kunnen ze in grote aantallen voorkomen. Allereerst dan de grote vuurvlinder. Deze schitterende, vurig oranje gekleurde vlinder komt verbrokkeld over een groot deel van Midden-Europa voor, het liefst in natte graslanden en beekdalen en andere natte plekjes. Voor een moerassig land als Nederland is het daarom verbazingwekkend dat hij zo schaars is. Alleen in de laagvenen van Noordwest Overijssel, waar hij overigens pas voor het eerst is beschreven in 1915, in de Lindevallei bij Wolvega (route 10). Daar is hij inmiddels uitgestorven, maar in De Weerribben en de Rottige Meente vliegt hij nog wel.
VLINDERS
GROTE VUURVLINDER
De grote vuurvlinder is het vlaggenschip van het Nationaal Park. Niet alleen is het een zeldzaamheid maar ook een schitterende soort: de mannetjes zijn vlammend oranje aan de bovenkant en zachtblauw van onderen; de vrouwtjes hebben ongeveer dezelfde kleuren, maar hebben daarbij ook veel bruin op de bovenvleugel. In weerwil van zijn naam heeft de grote vuurvlinder een bescheiden formaat. Het is weliswaar de grootste van de groep van de vuurvlinders, maar die zijn op zichzelf niet erg groot. Ongeveer formaat blauwtje.
De grote vuurvlinder komt verspreid voor in Europa en is met name in de moerassige gebieden van Oost-Europa geen zeldzaamheid. De vuurvlinders die daar vliegen zijn echter van een andere ondersoort. Alleen in Nederland komt de ondersoort Batava voor en deze is weer uitsluitend te vinden in De Weerribben en het aangrenzende Rottige Meente. Batava legt zijn eitjes uitsluitend op waterzuring, in tegenstelling tot de andere vuurvlinders, die ook andere zuringsoorten gebruiken. Waterzuring is in Nederland niet zeldzaam, maar de grote vuurvlinder wel. Die is pas in 1915 voor het eerst ontdekt, bij het Friese Scherpenzeel bij de Linderivier. De soort is daarna alleen in De Weerribben, Rottige Meente en De Wieden gevonden en in een klein gebiedje bij Lemmer – allemaal onderdeel van het laagveengebied van deze gids. Ook hier is het een zeldzame soort die sterk onder druk staat. Dat komt doordat hij een structuurrijk landschap nodig heeft, waarin meerdere verlandingsfasen tegelijkertijd voorkomen: ijl, open rietland met dichtere vegetatie langs de rand. Daarnaast maakt de verzuring van het veen de vlinder kwetsbaar. De vuurvlinder gedijt het beste waar wat mineraalrijker water het veen verrijkt, dan wel door bevloeiing vanuit de riviertjes, dan wel vanuit de bodem. Hierdoor groeit de waterzuring beter, wat de rupsen ten goede komt. Het verdwijnen van de rietsnijdcultuur, waarbij mineraalrijk water op het veen gebracht wordt, is slecht nieuws voor de waterzuring en daarmee ook voor de grote vuurvlinder. Inmiddels is er een actieplan gestart waarin het leefgebied voor de grote vuurvlinder wordt verbeterd in De Rottige Meente, De Weerribben en De Wieden.
Waterdrieblad
PLANTEN VAN DE HOGE ZANDGRONDEN
Routes: 10, 21, 22
Soorten: gelobde maanvaren (schaars), grondster, tormentil, wateraardbei, waterdrieblad, stekelbrem, hondsviooltje, liggende vleugeltjesbloem, kraaiheide, klokjesgentiaan, wilde tijm, gewone brunel, stijve ogentroost, zandblauwtje, grasklokje, dwergviltkruid, echte guldenroede, muizenoortje, valkruid, gevlekte (heide)orchis, welriekende nachtorchis
vinden op het Holtingerveld en kleinere heideterreintjes zijn te vinden bij de Eese, Boswachterij Staphorst en de Blesdijkerheide (onder Wolvega). De droge heidevelden op de zandgronden hebben een weinig spectaculaire flora. Naast struik-, dop- en kraaiheide, wat liggend walstro, zandblauwtje en een enkel plantje tormentil, valt er niet veel te beleven. De bodem is te arm, zuur en droog voor de meeste plantensoorten. Dit verandert echter radicaal wanneer er een beetje meer water en mineralen beschikbaar zijn, en dat is gelukkig op veel plekken het geval. De leemrijke heuvelruggen van de Woldberg en Havelterberg laten regenwater niet gemakkelijk wegzakken, waardoor het over het leemoppervlak wegstroomt, de zandlaag in. Onderweg pikt het water mineralen en nutriënten van de leemlaag op en voert ze de zandlaag in – het resultaat is iets dat mineraalrijker is dan heide, maar niet zo rijk dat het een gesloten grasmat kan voeden. Een tussenvariant dus –het heischraal grasland.
Heischrale graslanden hebben een topflora met grasklokje, stijve ogentroost, gevlekte orchis (in een variant door sommige botanici ook wel heideorchis genoemd), welriekende nachtorchis en klokjesgentiaan. Nog zeldzamere soorten zijn gelobde maanvaren en liggende vleugeltjesbloem; het zeer zeldzame artsenijgewas valkruid (ook wel wolverlei of Arnica genoemd) wordt hier ook aangetroffen. Met name Het Holtingerveld is onder Nederlandse plantenliefhebbers beroemd om zijn heischrale graslanden (zie route 21).
Zandpaden door het gebied hebben ook zo hun typische planten. In de bermen staan opvallende soorten als Sint-Janskruid, Jakobskruiskruid en vingerhoedskruid. Minder kleurrijk, maar zeker zo interessant zijn de planten die je kunt vinden in laagtes in het zandpad die in de winter onder water staan, maar in de loop van het voorjaar opdrogen. Deze specifieke groeiplaats heeft enkele heel specifieke planten, waaronder rode schijnspurrie, grondster en liggend hertshooi.
Tot slot liggen er nog enkele vennetjes en hoogveentjes in het gebied.
Sommige zijn uitgestoven laagtes in het dekzand, waar water in blijft staan, maar er is ook een pingoruïne (zie geologiehoofdstuk) op de Woldberg. Deze veentjes hebben weer een eigen flora. Let hier op de schitterende kraag van waterdrieblad langs de waterkant en de wateraardbei, kleine zonnedauw en kleine veenbes in het veen.
BOSANEMOON EN DALKRUID –HAGEN EN BOSSEN OP DE HEUVELRUGGEN
PLANTEN VAN DE HAGEN EN BOSSEN OP DE HEUVELRUG
Routes: 1, 10, 21
Soorten: grote muur, bosanemoon, holwortel, vingerhelmbloem, prachtframboos, bleeksporig bosviooltje, witte klaverzuring, bermooievaarsbek, bonte gele dovenetel, gewone salomonszegel, dalkruid, schedegeelster, knikkende vogelmelk
Naast de bossen in de Noordoostpolder zijn er ook enkele grotere en kleinere, maar oudere bosgebieden te vinden op de heuvelruggen van Havelte, de Woldberg en de Eese, lokaal op het Land van Vollenhove en een veel jongere bij de Boswachterij Staphorst. Veel van deze bossen hebben een tamelijk arme flora vanwege de zure, zanderige bodems – een onvoordelige toestand die versterkt wordt door de intensieve landbouw in de omgeving (stikstof!) en de aanplant van veel van nature niet in Nederland voorkomend naaldbos. Typische plantensoorten van dit soort bossen zijn vingerhoedskruid, rankende helmbloem, kamperfoelie en lijsterbes, die dit bos in hun bloeitijd (mei / juni) nog wat opfleuren.
Veel interessanter is de bosflora op de leemhoudende bodems van de heuvelrug, en dan met name in de lanen en hagen van de (voormalige) landgoederen. Hier is de bosbodem ouder, minder verstoord en rijker aan mineralen. Hier vind je enkele veeleisende bosplanten als bosanemoon, bleeksporig bosviooltje, grote muur, holwortel en vingerhelmbloem en lokaal ook de zeer zeldzame schedegeelster. Sommige van deze planten zijn zogenaamde stinzenplanten – planten die ooit door de landgoedeigenaar zijn uitgezaaid of aangeplant en die zich in de parkachtige omgeving, waar veel licht op de bosbodem komt, uitstekend kunnen handhaven. Enkele schitterende voorbeelden van deze ‘buitens’ vind je op landgoed De Oldenhof en in het park Old Ruitenborgh in Vollenhove (beide route 1), de Engelse Schans bij Zwolle (route 4), de Havelterberg (route 21), Rheebruggen (route 22) en de Woldberg (route 10).
Boven: bleeksporig bosviooltje
Onder: dalkruid
ROUTE 7: RONDOM HET GIETHOORNSE MEER HART VAN DE WIEDEN
fietsroute 30 km
WAT KUN JE VERWACHTEN?
Het Nationaal Park Weerribben-Wieden heeft een wespentaille. Precies waar De Wieden en De Weerribben elkaar raken is het laagveenmoeras op zijn smalst. Daar liggen het Giethoornse en het Duiniger Meer, de enige échte meren in het gebied. Al die duizenden kleinere en grotere andere meren in het gebied zijn ‘wijden’ – ontstaan doordat stormen de restanten van de legakkers (ribben) wegsloegen (zie pag. 89).
• De unieke ontginningsgeschiedenis van het laagveen.
• Het Giethoornse Meer en Duinigermeer – de enige échte meren van het gebied.
• Rijke vogelwereld van rietmoerassen en veenweiden.
Deze route start in Giethoorn en maakt een ruime ronde om het Giethoornse Meer. Het is een landschappelijk fraaie tocht door het laagveen, met veel vogels en een rijke flora, maar meer dan de andere routes, ligt hier de focus op de unieke ontginningsgeschiedenis van het laagveenmoeras. Onderweg bezoek je enkele oude ontginningsgehuchtjes. Een ervan, Jonen, is zelfs vandaag nog alleen per boot of fiets te bereiken.
Startpunt: parkeerplaats VVV-Giethoorn (GPS: 52.721393, 6.080229)
Ga naar de N334 (Beulakerweg) en ga rechtsaf (noordelijke richting). Neem na 200 meter de brug over het kanaal en ga direct links (Cornelisgracht). Ga vervolgens weer links (Jonenweg / richting knooppunt 52). Volg deze weg langs de Cornelisgracht. Na het laatste huis ga je een brug over en sla je linksaf het fietspad op.
Aan je linkerhand ligt de wat protserige villawijk Bodelaeke die nogal uit de toon valt bij de kleine hoeves van Giethoorn en de andere dorpjes. Dit gebied is duidelijk nieuw. Dat geldt overigens ook voor het rietmoeras aan je rechterhand. Het hele gebied – rietmoeras en villawijk – was vóór 2009 akkerland. In een tweeledig plan werd tegelijkertijd waterrecreatie, bewoning én natuur ontwikkeld. Hoewel de plassen en rietvelden de oude petgatenstructuur nabootsen, is dit ecosysteem heel anders dan de laagveenmoerassen die je verderop treft en welke het grootste gedeelte van De Wieden vormen. De voormalige akkergrond is niet zo venig en heeft meer voedingsstoffen, waardoor er een rietmoeras ontstond dat veel dichter en voedselrijker is dan het riet in het laagveen. En dat vertaalt zich in een andere vogelwereld met veel bijzondere rietvogels. Baardmannetjes en rietzangers komen hier veel voor. In het voorjaar zingen hier de snor en sprinkhaanzanger gebroederlijk naast elkaar waardoor je de lastig uit elkaar te halen zang van deze twee soorten kunt vergelijken.
PUNTEN 1-3
dodaars, bergeend, slobeend, pijlstaart (w), kuifeend, krakeend, wintertaling, tafeleend, fuut, roerdomp, grote zilverreiger (w), bruine kiekendief (z), waterral, blauwborst (vj), kleine karekiet (z), snor (z), bosrietzanger (vj), baardmannetje, klapekster (w)
Het fietspad slingert om de rietmoerassen van de Beulakerpolder. Aan de zuidkant heb je wat mooie uitkijkjes over de Beulakerwijde – het grootste van de ‘wijden’. Deze ondiepe meren die zijn ontstaan nadat de veengrond was gewonnen en het water in de storm van 1776 de overgebleven moerasstroken verwoestte. Op de achtergrond zie je de markante watertoren van Sint Jans-klooster aan de rand van het Hoge Land van Vollenhove. Die laatste is een heuvelrug en als je goed kijkt zie je het ‘hoge land’ als een lens op het verder platte land liggen.
De vogelkijkhut aan je rechterhand ligt wat hoger dan het omliggende moeras, wat het mogelijk maakt om de in het rietland verscholen plassen te kijken. Het geeft je de kans eenden en reigers te zien die anders verscholen blijven. Met wat geduld zie je moerasvogels van de ene plek naar de andere vliegen. Zo wil de roerdomp zich soms wel eens laten zien. Met enige regelmaat scheert er een bruine kiekendief langs.
Aan het einde van het rietmoeras, bij een boerderij, ga je linksaf, de fietsbrug over.
Dit is het oorspronkelijke laagveen, waar een veel lager zeggenmoeras afwisselt met watertjes, rietkragen en moerasbos. Rechts de vaart die als aan- en afvoerroute een centrale rol speelde in de veenontginning.
Boven: de tjasker van Jonen
Onder: Vervenersmonument in Dwarsgracht
Neem het eerste bruggetje rechts naar Dwarsgracht.
Dwarsgracht is een kleinere en minder platgelopen versie van Giethoorn. Het is een turfstekersdorp dat ontstaan is in de 17e eeuw langs de gracht (aanvankelijk zonder toegangswegen) waarlangs de turf werd afgevoerd om verhandeld te worden.
In het dorp kom je typische laagveen-dorpsvogels tegen als spotvogel, grauwe vliegenvanger en gekraagde roodstaart. Ook koekoek en wielwaal zijn hier met regelmaat te horen. Let ook op de flora in de sloten. Naast de bekende soorten vind je hier ook de schaarse slangenwortel, die dichte matten vormt in ondiep water. Hij is verwant aan de aronskelk en heeft tijdens de boei prachtige witte ‘kelken’.
Ga terug naar het fietspad en sla rechtsaf richting Jonen.
Jonen telt acht boerderijen en heeft als meest opzienbarende kenmerk iets dat er niet is: een weg. En dus ook geen auto’s. Jonen is een veenontginningsgehucht dat aanvankelijk alleen per boot bereikbaar was en pas sinds een aantal jaren per fiets. Aan de andere kant van het water is een parkeerplaatsje en de bewoners (en fietsers) nemen de pont om naar hun huis te komen. Jonen heeft een actieve natuurvereniging (Stichting Natuurlijk-Jonen) die samen met Natuurmonumenten een laarzenpad heeft gemaakt. Je fietst er langs, ongeveer halverwege het pad tussen Dwarsgracht en Jonen. Dichter bij het dorp ligt een prachtige Tjasker. De lakenvelders en de ooievaar op de paal in het weiland achter het dorp maken dit oer-Nederlandse laagveenplaatje compleet.
Neem het pontje en fiets rechtdoor.
Let op waterplanten in de slootkant langs de weg. Er groeit een heel pallet aan veensoorten langs de waterkant, inclusief de minder algemene planten als waterdrieblad. De graslanden vormen het noordelijk deel van het Leeuwterveld, een belangrijk weidevogelgebied aan de westkant van De Wieden (route 1).
PUNT 7
slobeend, zomertaling (vj; sch), wulp, kievit, grutto (vj), tureluur (vj), graspieper (z), veldleeuwerik (z)
waterdrieblad (5-6)
Sla rechtsaf op de T-splitsing (Hevenweg). Volg de weg in de haakse bocht naar links en ga rechtsaf op de tweede T-splitsing (Duinigermeerweg) tot de volgende haakse bochten naar links.
8
In beide haakse bochten sta je dicht bij twee bijzondere Wiedense meren: het Duinigermeer en de Enge. Beide zijn rijk aan vogels, en bij de Enge zijn ze ook nog redelijk goed te zien vanaf de weg en vanaf het doodlopende weggetje aan de andere kant van de brug over het Zuiderdiep. Het loopt langs de noordrand van het meer. Dit is een goede plek om zwarte sterns te zien. Ook is er een kokmeeuwenkolonie.
tafeleend, kuifeend, slobeend, purperreiger (z), kokmeeuw, zwartkopmeeuw (z; sch), zwarte stern (z), rietzanger (z), kleine karekiet (z), blauwborst (vj), bosrietzanger (vj), rietgors
Volg de Duinigermeerweg. Vlak bij Blokzijl steekt deze het Zuiderdiep weer over. Neem de tweede rechts (Houtzagerijweg) en fiets Blokzijl in. Op de T-splitsing, ga links (Mauritsweg) en dan rechtdoor tot je in het centrum bent. Sla rechtsaf en ga langs de haven in het hart van het stadje.
9
Reeën in de moerassen bij Jonen
PUNTEN 9-10
roerdomp, purperreiger (z), grote zilverreiger (w), ooievaar, bruine kiekendief (z), watersnip, tureluur (vj), grutto (vj), kwartelkoning (sch), porseleinhoen, kokmeeuw, zwartkopmeeuw (z; sch), zwarte stern (z), gele kwikstaart (z), blauwborst (vj), paapje (m), snor (z), rietzanger (z), kleine karekiet (z), baardmannetje, rietgors echte koekoeksbloem (5-6), dotterbloem (4-5), rietorchis (5-6)
Verlaat Blokzijl in noordelijke richting en ga bij de rotonde rechtsaf, richting Steenwijk.
Je volgt de N333 door uitgestrekte weilanden tot de brug over de Roomsloot. In de winter is dit een belangrijk foerageergebied voor ganzen en zwanen. De brug over de Roomsloot is je poort terug tot het Nationaal Park. Het is, zeker in de vroege ochtend, een goede plek om vogels te kijken. Wij zagen er eens een baltsende watersnip op de tak van een dode boom.
Ga na 700 meter voorbij de brug rechtsaf (Muggenbeet) en meteen weer rechtsaf het doodlopende weggetje in.
Dit weggetje langs natte, ruige weilanden leidt bijna tot aan het Giethoornse Meer, dat je aan je linkerhand kunt zien glinsteren. Dit is een rustig en zelden bezocht deel van het Nationaal Park, maar toch bijzonder vanwege de natte hooilanden, die een rijke vogelwereld hebben met onder andere watersnip, grutto en zomertaling als broedvogels.
Ga terug en rechtsaf, door het prachtige gehuchtje met de veelzeggende maar misleidende naam Muggenbeet. Hoe mooi het ook lijkt, de naam van dit vijfentwintig zielen tellende gehucht is niet vernoemd naar de steek van Nederlands’ minst geliefde insect, maar een verbastering van het oud-saksische Mücke Beecke, wat klein watertje betekent.
Neem vlak voordat de weg onder de N333 doorgaat, het fietspad naar links, de brug op. Sla vervolgens rechtsaf om de brug over de Riete te nemen. Na 600 meter, sla rechtsaf (Oeverweg) en vervolgens weer rechtsaf na het gemaal.
Eindelijk kom je dan toch echt langs het Giethoornse Meer, de spil waar deze route om draait, maar dat toch zo lastig te bereiken is. Het Giethoornse Meer is ontstaan toen in de vroege Middeleeuwen met de stijgende zeewaterspiegel grote delen van het destijds zoete veenmoeras in het midden van het land met zout water overstroomde en zo de Zuiderzee vormde, met allemaal kleinere meren eromheen. Het Giethoornse Meer is, net als het Zuidigermeer, een overblijfsel van die meren. In april zijn de bloeiende dotterbloemvelden langs de rand van het meer erg fotogeniek.
Het pad buigt naar links en gaat dan in een rechte lijn terug naar Giethoorn.
Aan je linkerhand ligt de grote, open vlakte van de Giethoornse Polder, de grote ontginningspolder die precies tussen Weerrib -
PUNT 14
ben, de oostelijke en zuidelijk Wieden in ligt en driehonderd jaar geleden nog moeras was. Deze vlakke pannenkoek kon geen groter contrast vormen met het bos dat aan je rechterhand achter de vaart ligt. Dit is de Grote Otterskooi; het oudste bos van het gehele Nationaal Park. De Otterskooi is een eendenkooi, en het omliggende bos was gespaard om de eenden beschutting te bieden, waarop ze gemakkelijker gevangen konden worden. De Otterskooi is van grote waarde omdat het een volledig wild en oud moerasbos is. De oudste eik dateert van 1806 – voor deze vroeger vrijwel boomloze omgeving een hele respectabele leeftijd. Veel typische moerasbosvogels als goudvink, wielewaal en kleine bonte specht kwamen vroeger uitsluitend in de Grote Otterskooi voor. Met het ouder worden van het moerasbos in De Weerribben verspreiden deze vogels zich verder over het gebied, maar voor wielewaal, ijsvogel (die in de kluiten van omgevallen bomen broedt) en wespendief is de Otterskooi nog steeds een van de belangrijkste broedplekken. De holen en spleten in de oude bomen vormen ook de ideale kraamkamers voor vleermuizen, waaronder de watervleermuis, die ’s nachts boven de vaarten jaagt.
otter, boommarter
ijsvogel (w; langs de grachten), kleine bonte specht, bosuil, gekraagde roodstaart (vj), grauwe vliegenvanger (z), bonte vliegenvanger (vj), boomklever, wielewaal (z), goudvink Polder winter: grote zilverreiger, grauwe gans, kolgans (w), rietgans, kleine rietgans (sch)
Je kunt de Otterskooi niet in, maar vanaf de weg kun je er een glimp van opvangen. Ook heeft Natuurmonumenten soms excursies naar de Otterskooi (zie pag 300).
Eenmaal aangekomen bij de gracht aan de rand van Giethoorn sla je rechtsaf en steek je de gracht over. Ga vervolgens rechtsaf om terug te keren bij het startpunt (alternatief: ga rechtdoor via de Kerkweg en fiets achterlangs via het Binnenpad door het historische deel van Giethoorn).
Dotterbloemen langs het Giethoornse Meer
ROUTE 8: DE MOERASSEN VAN GIETHOORN RUST EN VOGELS RONDOM HET ‘VENETIË VAN HET NOORDEN’
fietsroute 28 km
WAT KUN JE VERWACHTEN?
• Giethoorn, beroemd, toeristisch, maar prachtig.
• Een toproute om vogels te kijken.
• Zicht op de belangrijkste reiger- en lepelaarkolonie van het gebied.
• Prachtig weidevogelreservaat en uitgestrekte rietlanden.
Bootjes, kanaaltjes en een openluchtmuseum van rieten boerderijen – het is het ultieme beeld Giethoorn. Het is allemaal waar, maar er is ook een ander Giethoorn. Een waarbij de termen ‘uniek weidevogelgebied’, ‘reigerkolonies’ en ‘veenflora’ beter passen. Ook hier komen de nodige bezoekers, maar toch aanzienlijk minder dan in het dorp zelf en op de kanaaltjes. Deze route richt zich op deze natuurlijke kant. En, omdat je er toch min of meer langs komt, neemt de route dat pittoreske Giethoorn, waarvoor mensen uit alle windstreken hier naartoe komen, ook even mee. Deze fietsroute is bewust kort gehouden, omdat er zo veel op te zien is. Hij is gemakkelijk te verlengen door de tocht om het Giethoornse meer eraan vast te knopen (zie route 7). Dit is meteen ook een van de weinige fietsroutes door het laagveen die je gemakkelijk kunt beginnen op een treinstation, en dat is ook hoe we hem beschrijven. Als alternatief kun je ook Giethoorn zelf als startpunt nemen. De meeste weggetjes, met uitzondering van het fietspad tussen Roekenbosch en Wanneperveen zijn ook open voor autoverkeer.
Startpunt: Station Steenwijk Alternatief startpunt: Giethoorn (GPS 52.721393, 6.080229)
Vanaf station Steenwijk, ga rechtdoor (J.H. Tromp Meesterstraat; richting Woonzorgcentrum).
Op de splitsing met de Burgemeester Borgesiusstraat zie je rechts de toren van de Grote Kerk oftewel de ‘Steenwieker Toorn’. Met een hoogte van 85 meter is dit een ‘landmark’ die van heinde en ver te zien is. Er broedt een paartje slechtvalken in de toren, dat zich regelmatig laat zien.
Ga linksaf op de Burgemeester Borgesiusstraat en direct weer rechts (Weemstraat). Neem, na 200 meter, de tweede links (Kerkstraat). Fiets langs de markt en ga rechtdoor (Onnastraat). Volg deze gedurende 700 meter (hij gaat over in de Nieuwe Onnastraat) en neem bijna aan het einde van de weg het fietspad onder de rondweg door. Ga op de T-splitsing rechts en volg de weg de velden in.
Steenwijk ligt op de heuvelrug – hoog en droog boven het uitgestrekte veenmoeras. Hoewel het veen aanzienlijk kleiner is dan vroeger, is het hoogteverschil gebleven, en dat is op dit deel van de route te zien. Je fietst door zacht glooiend akkerland alvorens naar het laaggelegen bekken af te dalen.
Ga op de volgende T-splitsing opnieuw rechts en direct weer links (Gasthuisdijk; hier daal je af het veenbekken in).
De weg voert door weids grasland. Links van je ligt intensief gebruikt cultuurland, maar niet ver na de kruising met het weggetje De Auken behoren de hooilanden tot het weidevogelreservaat Giethoorn-Wanneperveen. Het grasland kleurt hier in april roze en geel van de pinksterbloemen en dotters, en in de loop van mei rood van de bloeiende zuring. Dit is een van de belangrijkste weidevogelgebieden van Noordwest Overijssel. Tussen april en juni is het hier een spektakel van grutto’s, tureluurs, wulpen, kieviten en, misschien onverwacht, watersnippen. Nergens in Nederland broeden zoveel watersnippen als hier. In de natte graslanden zie je ze eigenlijk niet, maar des te meer als ze baltsen in de avond en ochtend (zie kader op de volgende pagina).
KN 31 Zuidveen
KN 39
GiethoornNoord KN 62
Zuid De Auken Gasthuisdijk Bovenwijde Zuideindigerwijde
GiethoornMidden N334 KN 60 KN 64 KN 67 KN 66 KN 63
3
In het buurtschapje de Klosse ga je rechtdoor (Gasthuisdijk). Het eerste deel van deze weg voert nog steeds langs mooie
Neem het eerste pad naar rechts. Deze route loop je alsmaar rechtdoor. Na een kilometer steek je de Schoterweg over. Ga hier rechtdoor. Wanneer je de vierde afslag naar rechts neemt (na nog eens 1,2 kilometer) kom je weer terug bij de parkeerplaats van de Kuilen en kun je de route verkorten. Voor de lange route ga je rechtdoor en kom je vanzelf, na nog eens 1,2 kilometer weer uit bij de Hopweg, vlak bij de kruising met de Schansweg. Sla linksaf en wandel langs de Hopweg.
Op dit smalste deel van het gebied heeft het bos plaatsgemaakt voor bloemrijk grasland met meidoornstruiken. Dit stuk is in de voorzomer enorm rijk aan libellen. Over de sloot langs de weg vliegen veel weidebeekjuffers. Ook staan hier grote aantallen rietorchissen en ook bijenorchis is hier weleens gevonden.
Een stukje verderop ligt aan de linkerkant van de weg een parkeerplaatsje met daarnaast een bijzonder stukje Noordoostpolder: een basalten dijkje dat vlak bij de weg stopt. Dit is het oude havenhoofd van het dorpje Kuinre. Hier wordt de geschiedenis van uit zee gewonnen land erg zichtbaar. Kuinre was een klein vissersplaatsje aan de oever van de Zuiderzee, met een pier die een stuk het water instak. De Hopweg is de voormalige zeebodem vanwaar je omhoog kijkt naar waar de boten lagen aangemeerd tegen de pier.
Loop een stukje terug naar de Hopweg en ga dan linksaf, langs de geasfalteerde weg tot waar het fietspad de weg kruist. Ga hier rechts (Dagmar Jongejanpad) en volg het fietspad gedurende 800 meter door het bos en langs enkele vennen. Dit stuk is onverminderd aantrekkelijk voor vlinders en libellen.
Waar het fietspad een scherpe bocht naar links maakt (GPS: 52.782738, 5.803851) ga je rechtsaf het begrazingsgebied in. Ga na het hek direct links, de eerste rechts en dan weer links om terug te komen bij De Kuilen.
ROUTE 16: HET WOLDLAKEBOS
EINDELOOS VEEL LIBELLEN
wandelroute 6 km
Het Woldlakebos ligt aan de rand van de Weerribben en functioneerde lange tijd als een soort bufferzone tussen de akkerbouwgebieden en het veenmoeras. Aanvankelijk stond het ook op de nominatie om ontgonnen te worden, maar dat is gelukkig niet gebeurd. Het gebied heeft een eigen waterpeil, wat lager is dan de rest van De Weerribben. Het bestaat uit een mengeling van open riet- en zeggemoeras en vrij jong moerasbos – niet echt een typisch bos dus. Het heeft de klassieke Weerribben-structuur van rechthoekige petgaten en legakkers. Belangrijk verschil met de rest van het gebied is dat de bodem van het Woldlakebos droger is, wat het wandelen gemakkelijker maakt. Dit is een van de weinige gebieden in het Nationaal Park waar een uitgebreid netwerk van wandelpaden ligt waarover je prettig kunt zwerven.
Het Woldlakebos is voor allerlei flora en fauna prachtig, maar echte faam heeft het vanwege zijn spectaculaire insectenfauna. Vrijwel alle bijzondere vlinders en libellen van de Weerribben zijn hier te vinden, en vaak in goede aantallen ook. Het is daarmee een van de meest spectaculaire plekken voor deze soorten in heel Nederland!
Het Woldlakebos ligt pal naast het natuurontwikkelingsgebied ‘Wetering Oost’, wat een van de betere plekken is om moerasvogels te zien in De Weerribben.
Startpunt: parkeerplaats ingenieur Luteynweg (GPS: 52.772313, 6.005663).
Loop voordat je het Woldlakebos ingaat eerst even naar de Twitterhut – de vogelkijkhut die aan dezelfde Ingenieur Luteynweg ligt. Deze hut kijkt uit over de jonge rietmoerassen en het ondiepe plassengebied van Wetering Oost (ook onderdeel van de Weerribben fietsroute van dit boek). Anders dan de meeste moerassen van de
WAT KUN JE VERWACHTEN?
• Rustige wandeling door moerasbos, langs vaarten en en moerassen
• Een van de mooiste wandelingen om insecten te kijken (midden mei – eind augustus).
• Topsoorten als groene glazenmaker, sierlijke witsnuitlibel en Kempense heidelibel.
PUNEN 1 EN 5
ree, otter
fuut, kuifeend, slobeend, tafeleend, wintertaling, zomertaling (vj), krakeend, smient (w), nonnetje (w), geoorde fuut, roerdomp, purperreiger (z), grote zilverreiger (w), lepelaar (z), bruine kiekendief (z), waterral, klein waterhoen (zz), kleinst waterhoen (zz), watersnip, tureluur (vj), groenpootruiter (m), oeverloper, grutto (vj), kemphaan (m), goudplevier (m), dwergmeeuw (m), zwarte stern (z), oeverzwaluw (z), blauwborst (vj), rietzanger (z), kleine karekiet (z), baardmannetje, rietgors
Weerribben is dit geen laagveenmoeras, maar voormalig akkerland waar de voedselrijke en vervuilde toplaag is afgehaald. Wat overblijft is een tamelijk voedselrijk en ondiep moeras – perfect voor watervogels. Hier maak je nou eens een echte kans op het zien van een roerdomp en zelfs op een otter. Ook de zeldzame rallensoorten als klein en kleinst waterhoen worden hier regelmatig gezien. Vanwege het ondiepe en soms deels droogvallende bodems is dit ook dé plek om steltlopers te kijken in het Nationaal Park. Deze informatie komt overigens met een disclaimer – het jonge natuurgebied is nog volop in beweging en zal, in welke richting dan ook, ongetwijfeld in de loop van de aankomende jaren veranderen.
Terug op de parkeerplaats, ga je het bos in en volg je het wandelpad dat parallel aan de weg loopt. Nadat deze een brede sloot passeert, sla je linksaf.
Boven: gevlekte witsnuitlibel
Onder: berkenbroekbos langs het wandelpad
2
Links van je ligt de sloot met moerassige rand en rechts moerasbos. ‘Sloot’ is eigenlijk een verkeerd woord voor deze slingerende, deels verlandende waterpartij met zijn schitterende, zompige oevers. Het is al meteen een goede plek om de libellen van het Woldlakebos te zien. Afhankelijk van het seizoen zie je hier o.a. smaragdlibel, bruine korenbout, gevlekte en sierlijke witsnuitlibel, glassnijder, gevlekte glanslibel, viervlek, groene glazenmaker, zwarte en Kempense heidelibel. En dat zijn ze nog niet eens allemaal! Sommige soorten zie je vooral boven het water (o.a. sierlijke witsnuitlibel en groene glazenmaker) terwijl andere langs de zon beschenen bosrand patrouilleren. De vlinderdiversiteit is duidelijk lager, maar ook in deze groep zijn enkele bijzonderheden te noteren. Zo is het een van de betrouwbaardere plekken in het gebied om het vlaggenschip van de Weerribben te vinden: de grote vuurvlinder (zie pag. 132).
Neem het eerste pad rechts en verderop, na 300 m, sla je linksaf.
Naarmate je verder komt, wordt het bos steeds opener, doordat hier een hogere graasdruk was en de oorspronkelijke berkenbomen zijn omgewaaid. Dit gedeelte is onverminderd rijk aan libellen. Ook vogels als rietgors, sprinkhaanzanger, wielewaal en boomvalk kun je tegenkomen.
Het pad slingert wat langs petgaten. Negeer de paden links en rechts (tenzij je de route wilt verkorten; zie kaart) en blijf doorgaan tot aan de F.A. Stroinkweg. Steek deze over en wandel door tot aan het fietspad. Ga hier rechtsaf en volg het fietspad tot aan de Woldlakeweg.
Aan de Woldlakeweg ligt opnieuw een ‘hoogwaterzone’ – een recente toevoeging aan het Nationaal Park, net als Wetering Oost (punt 1 van de route). Het voormalige landbouwgebied is ingericht als moerasgebied met een hoge waterstand, die in eerste instantie vooral moet voorkomen dat de kern van het veenmoeras niet verdroogt. Maar naast een bufferfunctie is het gebied op zichzelf ook bijzonder, met name als vogelbroedgebied. Roerdomp, snor, sprinkhaanzanger en ijsvogel kun je hier tegenkomen (die laatste in de plas iets verderop aan je linkerhand).
PUNTEN 2-6
grote zilverreiger (w), purperreiger (z), roerdomp, bruine kiekendief (z), blauwe kiekendief (w; sch), boomvalk (z), waterral, watersnip, koekoek (z), boompieper (z), nachtegaal (z), sprinkhaanzanger (z), kleine karekiet (z), bosrietzanger (vj), rietzanger (z), snor (z), matkop, wielewaal (z), goudvink, geelgors
vroege glazenmaker (5-7), groene glazenmaker (6-9), glassnijder (5-6), gevlekte glanslibel (5-8), smaragdlibel (4-6), bruine korenbout (5-6), viervlek (5-8), gevlekte witsnuitlibel (5-6), sierlijke witsnuitlibel (5-6), zwarte heidelibel (7-10), Kempense heidelibel (7-9)
groot dikkopje (6-8), zwartsprietdikkopje (7-8), oranjetipje (4-5), grote vuurvlinder (7-8), zilveren maan (5; 7-8), grote weerschijnvlinder (6-8), landkaartje (5; 7-8), koevinkje (7-8) moerasvaren, kamvaren, grote boterbloem (6-8), kikkerbeet (6-8), krabbenscheer (68), moeraslathyrus (6-8), waterscheerling (6-8), moeraswolfsmelk (4-5), waterviolier (5-6), echte valeriaan (6-8), kantig hertshooi (7-9), gevleugeld hertshooi (7-9), blauw glidkruid (6-9), grote ratelaar (5-9), koninginnenkruid (7-9), blauwe knoop (7-9), kale jonker (5-9), moerasmelkdistel (7-8), galigaan, brede wespenorchis (7-8)
Ga terug naar het fietspad. Na 750 meter maakt het fietspad een S-bocht. Direct daarna volg je het voetpad dat links het moeras inloopt en uitkomt bij de F.A. Stroinkweg. Steek deze over en volg het pad langs de vaart (een goede plek om sierlijke witsnuitlibellen te zien in juni en groene glazenmakers in juli en augustus). Sla vervolgens rechtsaf en wandel door tot aan de dijk.
Vanaf het dijkje heb je opnieuw een goed zicht over Wetering Oost en maak je kans op alle vogelsoorten van de hoogwaterzone.
Ga terug en neem het eerste pad rechts, dat nog 1200 prachtige meters door het Woldlakebos voert en uitkomt bij de parkeerplaats.
Gedurende dit laatste deel wandel je op een enigszins kronkelend graspad langs geulen, zeggen- en rietmoeras en moerasbos. Naarmate je dichter bij het startpunt van de route komt, neemt het aandeel moerasbos toe. Dit hele stuk is weer uitstekend om de bijzondere libellen van het gebied waar te nemen. Ook grote weerschijnvlinders worden hier regelmatig gezien.
PRAKTISCHE INFORMATIE
DE REIS – HOE KOM JE ER?
Auto: De Weerribben-Wieden zijn omsloten door twee noord-zuid snelwegen. De eerste is de A6/N50 die via Heerenveen en Lemmer dwars door de Noordoostpolder loopt en bij Kampen de IJsseldelta ingaat en uiteindelijk aansluit op het knooppunt A50/A28 bij Zwolle. Deze weg vormt min of meer de westgrens van het gebied. De tweede snelweg ligt dicht bij de oostgrens. Het is de A28/A32 die via Zwolle over Staphorst, Meppel, Steenwijk en Wolvega naar Heerenveen loopt. Ten oosten van die weg ligt het Drents plateau, ten westen de laagveengebieden van De Weerribben-Wieden.
Trein: Station Zwolle is het knooppunt tussen de noordelijke provincies en de rest van Nederland. Vanuit hier vertrekken NS-treinen naar Leeuwarden en Groningen die beide halthouden te Meppel. De trein naar (of van) Leeuwarden stopt ook te Steenwijk, Wolvega en Heerenveen – allemaal toegangspunten tot andere delen van het laagveenmoeras. Vanuit Zwolle biedt vervoersbedrijf Keolis een treinverbinding met het station van IJsselmuiden/Kampen (de blauwe treinen).
Station Zwolle: startpunt van routes 3 en 4; op OV-fietsafstand van route 10.
Station Kampen: startpunt van route 2 en 5; alternatief startpunt van route 3; op OV-fietsafstand van route 10.
Station Meppel: startpunt van route 5; op OV-fietsafstand van routes 12, 20 en 21.
De volgende stations zijn startpunten van routes in dit boek of liggen er zo dichtbij dat ze met een huurfiets op het station gemakkelijk te bereiken zijn: Bus: Vanaf de stations rijden er meerdere bussen verder het gebied in. OV-regio IJsselmond is de dienst die het Overijsselse deel en de Noordoostpolder bedient. QBuzz brengt je naar delen in Drenthe en Arriva naar Friesland. Sommige startpunten van routes zijn behoorlijk lastig per bus te bereiken; plan je reis dus goed van tevoren op openbaar vervoerplanner www.9292.nl (ook als app verkrijgbaar).
Station Steenwijk: startpunt van route 7; op OV-fietsafstand van route 9.
Station Wolvega: op OV-fietsafstand van routes 9 en 18.
Station Heerenveen: op OV-fietsafstand van route 19.
OP STAP IN DE WEERRIBBEN-WIEDEN EN OMGEVING
Deze regio heeft grootschalige, open gebieden, die je het beste op de fiets of met de auto kunt verkennen, bossen en moerassen waar je kunt wandelen en uitgestrekte waterrijke gebieden waar kano of fluisterboot het meest ideaal zijn.
Wandelen: Het aandeel wandelpaden in het laagveenmoeras is relatief klein – een logisch gevolg van het drassige terrein. Er zijn een aantal goed aangelegde verharde paden en vlonderpaden. Ze zijn relatief kort (want duur in aanleg en onderhoud), maar geven je een goede indruk van het gebied. Enkele andere paden zijn wat langer en drassiger, en nog weer andere zijn echte laarzenpaden – extreem zompig en soms ook dusdanig slecht begaanbaar dat ze beter niet gelopen kunnen worden. Die laatste gaan door de ruigste en rustigste gebieden en zijn daarom in het broedseizoen afgesloten. Waterdicht schoeisel is sowieso aanbevolen.
In de bossen van de Noordoostpolder, op de heuvelruggen en de dekzanden aan de rand van het Drents plateau zijn de wandelopties veel uitgebreider. Een keur aan paden maken het mogelijk om hier je eigen wandelroute te kiezen. De omgeving is (grotendeels) schaduwrijk en het wandelen aangenaam, met alleen lokaal en in de winter en vroege voorjaar modderige trajecten.
De wandelroutes in dit boek hebben we zo uitgekozen dat ze een aantal voor natuurwaarnemingen aantrekkelijke punten met elkaar verbinden. Je kunt probleemloos zelf varianten op de gekozen routes maken. Houd wel goed rekening met de regels van de lokale beheerders, die zijn ingesteld om de kwetsbare natuur te ontzien (zie ook pag. 288).
Fietsen: De fiets is een ideaal vervoersmiddel om de opener delen van het gebied te verkennen. Je bent traag genoeg om niets te missen van de flora en fauna langs de route, maar snel genoeg om de minder aantrekkelijke stukken vlot door te komen. Bovendien is de natuur van het open land uitstekend te overzien. De kortere wandelpaadjes in het moeras pik je gewoon even mee op je fietsroute. De in deze gids beschreven fietsroutes bevatten veel van deze korte wandelstops om de beste plekken nader te verkennen.
Het gebied heeft een uitgebreid fietspadennet. Veel van de kleine wegen over dijken, die juist voor natuurwaarnemingen erg goed zijn, zijn afgesloten voor autoverkeer, wat de fiets de betere keuze maakt. Een briljante optie is de Ecowaterbus – een bootbus (met ruimte voor de fiets), die dwars door De Wieden vaart tussen bezoekerscentrum De Wieden in Sint-Jansklooster, het centrum van Blokzijl en Giethoorn. Het is een perfecte manier om de natuur van De Wieden zowel per boot als per fiets te bekijken.
Je eigen fiets meenemen is natuurlijk ideaal, maar er zijn ook veel fietsverhuurders in het gebied, waar je terecht kunt wanneer je je eigen fiets niet mee hebt. De stations verhuren allemaal OV-fietsen en in de meeste steden zijn ook fietsverhuurders. Wat ‘dieper’ in het gebied, zijn verhuurders wat dunner gezaaid – hier heb je de keuze uit de volgende bedrijven:
Tjeukemeer: Fietsverhuur Friese Meren
www.fietsverhuurfriesemeren.nl
Oldemarkt, Steenwijk, Wolvega: Ten Veen Tweewielers www.tenveentweewielers.nl
Giethoorn: Fietsverhuur Giethoorn – www.fietsverhuur-giethoorn.nl Drenthe – o.a. Ruinen en Frederiksoord: Fietstransferium –www.fietstransferium.com
Autorijden: verplaatsing per auto heeft voor- en nadelen. Om met de laatste te beginnen – auto’s belasten het milieu – uiteraard – en zijn alleen al daarom voor natuurbeleving minder geschikt. Daarnaast mis je grotendeels de ervaring van de elementen (al kan dat op gure dagen ook een voordeel zijn). In de auto is natuurbeleven gereduceerd tot natuurzien – geluiden, geuren en temperatuursensaties zijn grotendeels weggefilterd. Van meer praktische aard is het nadeel van de auto dat veel
verharde (doorgaande) paden en wegen voor de auto zijn afgesloten. De Weerribben, de Rottige Meente, het Holtingerveld, de Eese en het grootste deel van het Kampereiland– je kunt er met de auto wel naartoe, maar er niet doorheen. De auto is dan ook vooral het middel om tot een startpunt te komen, om vandaar te wandelen of te fietsen. Toch zijn er gebieden die geschikt zijn om met de auto te ontdekken. Met name de open gebieden lenen zich hiervoor, zoals het Mastenbroek en het Staphorsterveld. Voor fotografen heeft de auto ook het voordeel dat vogels ze niet zo snel als gevaar herkennen wat vogelfotografie vanuit de auto gemakkelijker maakt dan vanaf de fiets.
Kano en fluisterboot: van het totale gebied dat deze gids bestrijkt, is maar een heel beperkt deel met de kano of fluisterboot te ontdekken. Desalniettemin zijn er veel opties en is de ervaring fantastisch. Er zijn weinig plekken in Nederland (en daarbuiten) die zich zo goed lenen om vanaf het water te ontdekken. Er is in De Wieden zelfs een meerdaagse tocht mogelijk, waarbij je midden in het moeras bivakkeert (zie www. visitweerribbenwieden.com/ en zoek op meerdaagse kanotochten). Voor natuurwaarnemingen is de kano- en fluisterboot dé manier om bepaalde watergebonden soorten te zien, maar totaal ongeschikt voor alle andere. Kortom, een tocht met kano of fluisterboot kan eigenlijk niet ontbreken op een bezoek aan Nationaal Park Weerribben-Wieden, náást wandel- en fietstochten.
In deze gids zijn drie watertochten opgenomen. Op pag. 286 geven we meer informatie over kano- en fluisterboottochten, welke van de twee het meest geschikt is en waar je rekening mee moet houden.
KANOROUTES
In dit boek zijn drie kano- / fluisterbootroutes opgenomen, maar er zijn nog wat meer opties. Zo zijn er drie kanoroutes in De Weerribben (waarvan we er één beschrijven) en ook drie routes in De Wieden (waarvan we er twee beschrijven). Daarnaast kun je ook op de Linde gaan kanoën en vast ook wel op de andere riviertjes.
De kano is geweldig, maar ook laag bij het water, wiebelig en voor de wat strammere lezer kan het best wel minder comfortabel zijn. Natuurliefhebbers die de flora en fauna willen ontdekken of fotograferen zitten bovendien met apparatuur – hoe moet je daarmee omgaan? Is een fluisterboot dan niet handiger? Hieronder geven we voor- en nadelen van beide keuzes. Voor zowel kano als fluisterboot geldt het volgende:
• Kies een windvrije dag. Golfslag is erg vervelend (zeker bij de kano) en een spiegelglad wateroppervlak is het mooiste, zeker voor de fotograaf.
• Vertrek vroeg, bij het opengaan van het verhuurbedrijf. Later op de dag kan het best druk worden.
• Vermijd weekenden en als het kan ook schoolvakanties – opnieuw vanwege de drukte.
• Kleed je alsof het kouder is dan het weerbericht aangeeft. Op het water is het altijd frisser dan op land en, zeker in een fluisterboot, zit je lange tijd stil.
Mandemakershut
DE BESTE VOGELKIJKHUTTEN EN -PUNTEN
1 - TWITTERHUT
Locatie: De Weerribben bij Wetering (GPS: 52.770679, 6.000220)
Routes: 9 en 16
Open hut met dak, twee verdiepingen. Kijkt uit over nieuwe rietmoerassen van Wetering Oost. Goede plek voor eenden, steltlopers, roerdomp en soms ook otter. Er ligt een grote oeverzwaluwwand voor de hut. Rolstoeltoegankelijk (onderste verdieping).
Afstand tot vogels: soms van dichtbij te zien. Kijkrichting noord.
2 - DE SKIERE GOES
Locatie: Easterskar (GPS: 52.913669, 5.880288)
Route: 20
Ruime, geheel gesloten hut. Rolstoeltoegankelijk. Op standaardhoogte, strak aan een met bos omgeven meer in het veengebied Easterskar. Goede plek voor lepelaars, zeearend en in trektijd visarend en soms ook steltlopers. Oeverzwaluwwand nabij de hut.
Afstand tot vogels: soms van dichtbij te zien. Kijkrichting noord-oost.
3 - MANDEMAKERSHUT
Locatie: Zwarte Meer (GPS: 52.622890, 5.975098)
Route: 2
Open hut met rieten dak, op verdieping. Kijkt uit over rietmoeras en open water van het Zwarte Meer. Erg goed voor eenden in de winter. Zeearend laat zich regelmatig zien, en soms ook purperreiger, baardmannetje, roerdomp en waterral. Toegang via een vaak blubberig paadje.
Afstand tot vogels: vaak op enige afstand. Een telescoop is aan te raden.
4 - UITZICHTPUNT RAMSPOL / OBSERVATIEPLATFORM JAN RAP
Locatie: Ketelmeer (GPS: 52.610240, 5.841155)
Route: 2
Pier die een stuk uitsteekt in het Ketelmeer op het smalste punt, waar het Zwarte Meer overgaat in het Ketelmeer. Met name in de winter is het een uitstekend punt om eenden, zwanen en zeearend te zien.
Vanaf hier de dijk naar het zuiden aflopend geeft zicht op de aangelegde wilgeneilanden en rietvelden, met snor, blauwborst en grote karekiet. Iets verderop ligt observatieplatform Jan Rap, dat ten tijde van schrijven niet toegankelijk was voor publiek maar vanaf de dijk heb je toch nog goed zicht. Een telescoop is zeer aan te raden. Kijkrichting west tot noord.
5 - VOGELHUT DE AUKEN
Locatie: De Wieden bij Steenwijk (GPS: 52.766954, 6.093192)
Route: 8
Ronde hut met dak op palen. Hut kijkt uit over de gemengde reigerkolonie van De Wieden die zich op wilgeneilandjes in een grote waterplas bevindt. Van half april tot begin augustus heb je zicht op de boomnesten
van purper-, grote zilver- en blauwe reiger, lepelaar, aalscholver en sinds kort ook kleine zilverreiger en koereiger. Verschillende soorten eenden en soms ook ijsvogel en cetti’s zanger zijn hier te vinden. Afstand tot vogels: Op enige afstand. Vogels vliegen wel vaak laag over de hut. Nesten met verrekijker zichtbaar, maar telescoop is aan te raden. Kijkrichting noordwest. Als alternatief kijkpunt kun je ook posten langs de Beulakerweg ten westen van het water. Mooi avondlicht op de kolonie (GPS: 52.769590, 6.088672).
Overzicht van de locaties van de vogelkijkhutten (zwart; deze pagina), excursies (groen; pagina 299-301) en musea en dierentuinen (rood; pagina’s 301-302).
123, 125
Krekelzanger 115, 125
Krooneend
Kwartel
Kwartelkoning
BIJZONDERE SOORTENREGISTER
Hier volgt een selectie van bijzondere soorten en de pagina’s waar ze genoemd worden. Cijfers in italic verwijzen naar foto’s en cijfers in bold naar routes waar deze soorten genoemd worden.
Lepelaar 54, 66, 103, 113, 115, 116, 117, 124, 292, 294, 296, 297, 298, 303, 291, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10, 16, 18, 19, 20
Nachtegaal 125, 2, 3, 9, 11, 15, 16, 19, 23
Nachtzwaluw 28, 114, 123, 125, 300, 22
Nonnetje 115, 117, 124, 298, 1, 2, 3, 4, 5, 9, 10, 11, 16, 19
Oeverzwaluw 116, 117, 296, 258, 4, 5, 9,10, 16, 19, 20
Ooievaar 31, 34, 40, 61, 114, 121, 122, 124, 129, 291, 39, alle routes
Paapje 91, 92, 115, 123, 121, 6, 7
Pijlstaart 76, 117, 124
Porseleinhoen 55, 59, 65, 115, 119, 116
Purperreiger 11, 45, 51, 52, 55, 91, 107, 113, 114, 117, 117, 296, 303, 115, 158
Roerdomp 52, 51, 56, 59, 66, 69, 72, 73, 74, 91, 98, 115, 116, 117, 119, 124, 290, 292, 296, 298
Roodhalsfuut 117, 124
Slechtvalk 69, 117, 125
Snor 51, 52, 56, 66, 73, 74, 113-117, 125, 291, 296, 298
Spotvogel 114, 122, 125
Sprinkhaanzanger 11, 66, 113, 114, 115, 125, 298
Stelkluut 69, 118, 119, 129
Toendrarietgans 41, 117, 121, 2, 1, 2, 9
Tureluur 39, 41, 61, 65, 70, 92, 113, 118121, 125, 1-10, 16, 22
Veldleeuwerik 30, 39, 41, 92, 120, 123, 125, 6, 7, 21, 22
Visarend 69, 71, 74, 113, 117, 124, 294, 296, 298, 294, 1, 2, 4, 5, 8, 10, 11, 18, 19, 20
Visdief 47, 66, 71, 117, 125, 1, 2, 4, 5, 9, 10, 11, 12,18, 19, 23, 24
Waterral 51, 52, 56, 74, 98, 115, 116, 117, 296, 1, 2, 7, 9, 10, 12, 15, 18, 20, 23
Watersnip 31, 33, 39, 41, 55, 91, 107, 113, 118, 120, 121, 125, 2, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 16, 23
Wespendief 57, 123, 124, 1, 7, 10, 18, 22, 24
Wielewaal 113, 115, 117, 125, alle bosroutes
Wilde zwaan 113, 124, 297, 1, 5
Wintertaling 70, 115, 117, 2, 3, 6, 7, 9, 16
Woudaap 113, 117, 124
Wulp 39, 41, 61, 91, 113, 119, 120, 121, 124, 36, 120, 194, 2, 3, 6, 7, 8, 10, 12, 13
Zeearend 22, 69, 71-74, 76, 113, 117, 119, 124, 290, 292, 294, 295, 296, 298, 299, 303, 172, 258, 1-5, 11, 20, 23
Zwarte stern 11, 42, 51, 66, 68, 69, 71, 112,113, 115, 116, 118, 119, 125, 291, 292, 298, 106, 308, 250, meeste routes
Zwartkopmeeuw 117, 125, 1, 2, 6, 7, 10
Reptielen
Levendbarende hagedis 31, 126, 127, 130, 20, 22
Ringslang 11, 45, 126-130, 129, 8, 14, 15, 18, 20, 22, 23, 25
Vinders
Vroege
Planten
Beemdooievaarsbek 151, 4, 15
Blauwe knoop 39, 145, 146, 16, 21
Brede ereprijs 49, 4, 11
Bosereprijs 51, 15
Brede orchis 184, 4
Dalkruid 29, 53
Duifkruid 64, 2, 149, 3, 22
Draadgentiaan 147 - 14, 18
Gebogen driehoeksvaren 151, 3, 22
Gelobde maanvaren 28, 152, 3, 22
Gevlekte (heide)orchis 28, 151, 152, 151, 3, 21, 22
Grasklokje 151, 152 3, 22
Groenknolorchis 53, 54, 145, 53
Grote boterbloem 40, 144
Kikkerbeet 50, 51, 144, 145
Kleine valeriaan 53, 145, 291
Kleine zonnedauw 151, 153, 6, 15
Klokjesgentiaan
152, 30, 22
145, 147, 3
Valkruid 28, 143, 153, 22
Veenmosorchis 54, 58, 145, 147
Vleeskleurige orchis 39, 145, 212, 3, 9, 13, 15, 23
Wateraardbei 53, 143,145, 153, 144, 264, 12, 13, 22, 24
Waterdrieblad 153, 152, 146, 7, 9, 10, 13, 18, 22, 23
Watergentiaan 50, 71, 75, 144, 294, 154, 1, 18, 23
Waterscheerling 145, 293, 144, 12, 16, 23, 25
Welriekende nachtorchis 28, 54, 145, 146, 152, 146, 12, 21
Wilde averuit 147, 149, 11
Wilde kievitsbloem 22, 63-65, 67, 107, 143, 147, 148, 150,148, 3, 4
Zacht vetkruid 149, 4, 11
STICHTING CROSSBILL GUIDES
Stichting Crossbill Guides is een Nederlands-Europese non-profitorganisatie ter vergroting van publieksbetrokkenheid bij natuurbescherming. Een van de projecten van Crossbill Guides is het uitbrengen van natuurreisgidsen. De Crossbill Guides collectie is de meest uitgebreide natuurreisgidsenserie van de wereld.
De organisatie is gevestigd in Arnhem, op de flank van de Veluwe.
Nederlandstalige gidsen in de Crossbill Guides serie:
Kempen & Maasland (België)
Veluwe
Wadden
Achterhoek en Liemers
Weerribben-Wieden
Engelstalige gidsen in de Crossbill Guides serie:
Bulgarije: Rhodope Mountains
Finland: Finnish Lapland
Frankrijk: Cévennes and Grands Causses
Dordogne
Loire Valley – Loire, Brenne and Sologne
Provence and Camargue
Griekenland: Lesbos
Hongarije: Hortobágy and Tisza river floodplain
Ierland: Ireland
Italië: Tuscany (in voorbereiding; verwacht voorjaar 2024)
IJsland: Iceland
Marokko: Southern Morrocco
Polen: North-east Poland – Biebrza, Bialowieza, Narew and Wigry
Portugal: Madeira
Southern Portugal – Algarve and Alentejo
Spanje: Western Andalucía – From Huelva to Málaga
Eastern Andalucía – From Córdoba to Cabo de Gata
Canary Islands I – Lanzarote and Fuerteventura
Canary Islands II – Tenerife and la Gomera
Extremadura
Spanish Pyrenees and the steppes of Huesca
Duitstalige gidsen in de Crossbill Guides serie:
Irland
Island
Extremadura (Spanien)
Eifel (verwacht najaar 2024)
Het Nationaal Park WeerribbenWieden omvat het grootste laagveenmoeras van West-Europa. Het is een immens labyrint van vaarten en petgaten door zeggenvelden, rietlanden en grillige moerasbossen. Zelfs wat land lijkt, blijkt vaak te bestaan uit trilvenen of vegetatie die drijft op het zwarte veenwater. Op een steenworp afstand van het Nationaal Park liggen de IJsseldelta,
randmeren en tal van andere natuurgebieden die dit tot een van de rijkste natuurregio’s van Nederland maken. Naast natuur is ook de geschiedenis van veenontginningen uniek. Dit boek beschrijft de 10 fietsroutes, 12 wandelingen en 3 kanotochten die je langs de meest bijzondere plekken voeren. Uitgebreide achtergrondinformatie over de flora en fauna maken deze gids compleet.
• Omvat Nationaal Park Weerribben-Wieden, IJsseldelta, Zwarte Water, Rottige Meente, Lindevallei, Kuinderbos, Waterloopbos, Holtingerveld en Woldberg
• De 25 beste wandel-, fiets- en kanoroutes
• Tips om vogels, vlinders, libellen en flora te vinden
• Natuur beleven met kinderen
• Uitgebreide informatie over landschap, geschiedenis, geologie, flora en fauna
• De beste plekken in ieder jaargetijde
ISBN 978-94-91648-25-0
www.crossbillguides.org
9 789491 648250