4
12
13
38
39
50
51
58
59
66
67
68
69
70
71
88
100
129
135
151
Regisseur van de werkelijkheid door Dirk Koppes
Tien jaar lang reisde fotograaf Peter van Beek naar Bulgarije, Macedonië, Kosovo, Slowakije en vele andere plaatsen op de Balkan en in Oost-Europa om Roma-gemeenschappen vast te leggen. Van Beek kijkt in zijn Haagse atelier in het voormalige Europol-gebouw terug naar zijn eerste – niets vermoedende – stappen in dit project.
Tirana
178
‘In 1997 ging ik voor een fotoreportage over de psychiatrische kliniek Spitali 5 naar Albanië. Ik was aan het afstuderen aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunst en Fotografie op het thema ‘wrijving tussen fictie en werkelijkheid’. Die frictie was en is volop aanwezig in de psychiatrie, dat spreekt me enorm aan. Albanië was nog niet zo lang toegankelijk voor buitenstaanders. Ik ging met de boot vanaf Corfu en werd opgewacht door militairen met Kalasjnikovs. Ik stapte een nieuwe werkelijk heid binnen. Tirana was een bizarre stad, waar de spanning te snijden was vanwege de excessen rond piramidespellen. Enorme armoede. Er liepen daar ook veel Roma rond, maar ik was meer gericht op de psychiatrie van Spitali 5.’
Oorlog Een jaar later keerde hij terug in Albanië om zijn vriend Arie Kievit te helpen. Die fotografeerde vluchtelingen in Kosovo. Bij de grens tussen Macedonië en Kosovo was bij Blace een kamp, waar mensen vijf-zes dagen zonder water en eten zaten. Toen Kievit per ongeluk op Servisch grondgebied terechtkwam, werd hij gearresteerd en in Pristina vastgezet. Kievits vriendin belde Van Beek met de vraag of hij kon helpen. ‘Ik moet daar naar toe om hem op te vangen als hij vrijkomt, had ik bedacht. Op de bonnefooi ging ik weer naar Albanië. Heel naïef, zonder backup van welke krant of televisiezender dan ook. Het plan was om via het noorden van Albanië in de Macedonische hoofdstad Skopje te komen. Toen ik daar uiteindelijk belandde, was Arie al lang vrijgelaten en teruggevlogen. Mijn poging om de reddende engel te spelen werd een fiasco. Zat ik daar in een oorlogsgebied. Als fotograaf moet je eigenlijk in een duur hotel verblijven waar alle pers zit, een landrover met chauffeur en fixer regelen, of 100 dollar betalen aan CNN of BBC en met hen meerijden. Ik had mazzel, via via kon ik regelen dat ik toch meekon. Je zag mensen aan de overkant van het dal vechten, daar was de oorlog gaande. Heel bizar.’ Hij fotografeerde in de vluchtelingenkampen voor het persagentschap WFA.
Fellini Tot hij in Sjutka (officieel Suto Orizari) belandde, een buitenwijk ten noorden van Skopje. Een stadje van Roma. Hij werd meteen naar een school gebracht waar cursussen breakdance werden gegeven, moest foto’s maken. Daarna liep hij door de drukke straten van het stadje. ‘Het was mijn eerste concrete ontmoeting met de wereld van de Roma. Alsof ik op de filmset van Fellini was beland. Een wereld tussen fictie en werkelijkheid in. Bijna alles gebeurt buiten. Dat geldt voor de hele Balkan, maar bij de Roma valt altijd wat te beleven. Elke minuut gebeurt er iets, word ik weer verrast. Het ene moment kwam een bruiloft op me afgelopen. In een zijstraat werd
ik bijna omver gekegeld door gillende varkens, opgejaagd door kleuters. In een café komt een trompettist spelen, waarna andere muzikanten aanschuiven en het feest losbarst.’ Verrassend genoeg heeft hij bijna geen foto’s van zijn ‘ontmaagding’ gemaakt, in eerste instantie was hij aan het registreren, die nieuwe wereld aan het ondergaan. ‘Mijn missie was om vluchtelingen te fotograferen voor persbureau WFA, daar lag mijn focus.’
Subcultuur Na een een aantal jaren – tussendoor maakte hij reportages over drugsverslaafden, daklozen, psychiatrie in Georgië, swingers in een seksresort op Jamaica en andere subculturen – ging Peter van Beek met een vriendin workshops fotografie geven in het Slowaakse Michalovce. ‘We zouden een educatief kwartetspel met zigeuner kinderen gaan maken. Niet alleen maar Roma fotograferen in een getto en dan weer wegwezen. Mijn vriendin ging schminken en dat kwartetspel organiseren op een van de weinige Roma-scholen. Ik gaf les aan kinderen van twaalf, die zelf met een camera 24 uur van hun eigen leefomgeving fotografeerden. Dan krijg je vanzelf een ander beeld van zigeuners. Natuurlijk is er altijd die armoede. Maar wel in combinatie met levens vreugde. Er is werkloosheid, de huizen zijn verrot, vaak hebben Roma geen water of elektra en tappen ze elektriciteit af van een mast. Maar ze zijn heel vindingrijk en creatief in het verzinnen van manieren om geld te verdienen. Tegelijkertijd tref je lethargie aan.’ De sfeer in Skopjes buitenwijk Sjutka deed Peter van Beek denken aan het Veenendaal van zijn jeugd. ‘Bij ons achter de huizen hadden we schuurtjes met kolenhokken. De kolenboer, de schillenboer, de melkman, al die oude be roepen zag je nog in Veenendaal. Altijd speelden we met veel kinderen buiten op straat. Je had de kampers van de Blauwe Hel, het gebied tussen Veenendaal en Wageningen. De voornaamste les was dat je daar moest wegblijven. Dus gingen wij jongetjes kijken. Werd er een auto in brand gestoken, of zigeuners gearresteerd. Daarbij vergeleken was Veenendaal saai, behoorlijk gereformeerd en netjes geregeld. Maar de anarchie was dus niet ver weg.’
Chaos Toen de fotograaf door Sjutka liep, voelde hij zich direct thuis. ‘De levendigheid, die losbandigheid sprak me aan. Paarden die rondlopen, huifkarren, kinderen, alles beweegt en vibreert. Rookpluimen komen uit krakkemikkige hutjes, het heeft een bepaalde schoonheid. Het is een wereld die ik niet ken. Die armoede in het rijke Europa.’ De chaos sprak hem direct aan. ‘Oost-Europa is niet gestructureerd, daar houd ik van. Voor mijn kinderen houd ik me aan orde, reinheid, rust. Toch wil ik daar voortdurend uitbreken. Eigenlijk zou ik in Oost-Europa willen wonen, waar het leven elke dag verrassend is, geen enkel uur loopt zoals je verwacht. Hier in Nederland kun je je hele dag inplannen met afspraken, in Roemenië is dat onmogelijk.’
Weeshuis ‘Dit klinkt misschien vreemd, maar als ik in zo’n getto kom, dan heb ik het gevoel dat ik daar hoor te zijn. Hetzelfde overkwam me in 2005 in Oezbekistan. Ik maakte een documentaire over clowns die clowns lesgeven om op te treden in ziekenhuizen en weeshuizen. Ik kwam in zo’n weeshuis. Ik gooi die deur open en daar liggen zestig kinderen te kermen en te gillen. Kinderen worden verschoond met zwarte rubberen handschoenen aan, kinderen met een waterhoofd, blinde en dove kinderen. Een sfeer die bijna niet te beschrijven is. Het voelde alsof ik de situatie her kende, maar dan heel diep van binnen. Ik zie dat voor het eerst en weet, oh ja, dit ben ik. Diezelfde emotie voel ik ook bij de Roma: hier ben ik thuis.’
179