8 minute read

Hoe gaat het met onze bosvogels?

Niet alle vogels bouwen hun leven uit op dezelfde plaats. Je hebt stads- en tuinvogels, akker- en weidevogels, watervogels, en ook bosvogels. Verschillende van deze bosbewoners doen het steeds beter. Bossen krijgen weer ruimte om oud te worden en worden natuurlijker beheerd. Daar profiteren sommige vogelsoorten van. Jammer genoeg doen niet alle bosvogels het even goed, door verschillende oorzaken.

Een bosvogel?

Advertisement

Sommige vogelsoorten zijn voor hun overleven op een of andere manier afhankelijk van bos. Die soorten lijkt het de laatste decennia gemiddeld beter af te gaan dan veel vogelsoorten die aan andere gebiedstypes gebonden zijn, zoals graslandsoorten. Bosvogels hebben geprofiteerd van het ouder worden van het bomenbestand in de meeste bossen en van een veelzijdiger bosbeheer, dat minder sterk op houtproductie is gericht. Belangrijke factoren die de aanwezigheid van een rijke bosvogelgemeenschap verklaren, zijn vooral de variatie in de structuur van een bos, de bosoppervlakte, de vorm van het bos en het omgevende landschap. De structuurvariatie omvat de gelaagdheid, open plekken, dood hout, boomdikte en bijzondere elementen zoals klimplanten en kruidenrijke bosranden. Door het meer ecologisch gerichte beheer is er tegenwoordig in veel bossen meer dood hout aanwezig. Er wordt vaak gesteld dat ons bosvogelbestand het om die redenen goed doet. Maar de ene bosvogel is de andere niet. Sommige bossoorten doen het slecht. Nog andere soorten zijn al (heel) lang verdwenen. Onze bosavifauna moet worden beschouwd als een ietwat kunstmatig overblijfsel van wat ooit een veel rijkere soortengemeenschap moet zijn geweest. Het gaat wat beter omdat we ooit nog veel dieper in het dal hebben gezeten. Maar dat ‘het’ goed gaat met ‘de bosvogels’, dat is toch een brug te ver.

Holenbroeders in de plus

Sommige bosvogels zijn afhankelijk van holtes in bomen om in te nestelen. Bepaalde soorten hakken hun eigen nestholte uit in voldoende dikke bomen. De meeste soorten gebruiken bestaande holtes, ofwel uitgehakt door een andere soort ofwel op een andere natuurlijke wijze ontstaan. Ouder wordende bossen waarin ruimte wordt gegeven voor natuurlijkheid bevatten veel meer dergelijke holtes. Een aantal holenbroeders zit daardoor duidelijk in de plus. Hoewel historische gegevens ontbreken of zeer onvolledig zijn, mag je aannemen dat soorten als bosuil, boomklever en glanskop halverwege de vorige eeuw in de regio ontbraken of er minstens zeer zeldzaam waren. Zowel bosuil als boomklever hebben een enorme opmars gekend. Tegenwoordig zijn deze soorten zelfs niet meer gebonden aan grote bossen. Vooral bosuil is nu overal in de streek te vinden, en het is vermoedelijk de meest algemene uilensoort geworden. Boomklevers zijn nog iets meer aan bossen gebonden, maar ze zijn zich ook wel tevreden gaan stellen met kleine populierenbosjes. Met de glanskop loopt het minder hard van stapel dan met de vorige twee. De soort is nog steeds vrijwel uitsluitend beperkt tot de grotere

bossen in het zuiden van de Denderstreek. Ze houdt daar vrij goed stand. Grote bonte specht was destijds minder zeldzaam dan de andere vermelde soorten, maar ook geen alledaagse verschijning. In de tweede helft van vorige eeuw nam de populatie van deze spechtensoort explosief toe en die trend zet zich nog steeds door. De grote bonte specht is inmiddels zo algemeen dat hij zelfs een gewone tuinsoort geworden is. Een opmerkelijke nieuwkomer bij de holenbroeders is de middelste bonte specht. Tot in de jaren ’70 van de 20ste eeuw was hij een schaarse broedvogel, beperkt tot enkele gebieden in de Ardennen. Eind vorige eeuw evolueerde de situatie snel en tegenwoordig telt de Belgische populatie meerdere duizenden broedparen. Vooral in Wallonië maar ook in grote delen van Vlaanderen. Pas in 1998 was er een eerste Vlaams territorium. In 2005 werd de eerste waarneming in de Denderstreek opgetekend, in het Raspaillebos in Geraardsbergen. Sindsdien zijn er jaarlijks middelste bonte spechten waargenomen in de streek. De soort blijft schaars in de regio, en hoofdzakelijk beperkt tot de grotere bossen in het zuiden, maar daar is ze niet zeldzaam. De sterke toename en gebiedsuitbreiding van de middelste bonte specht is een duidelijke indicatie voor het ouder en structuurrijker worden van onze bossen.

Nog meer goed nieuws

Ook de appelvink is een soort die heeft geprofiteerd van de veroudering van het bomenbestand. In tegenstelling tot de vorige soorten is deze prachtige forse, zaad etende vinkensoort geen holenbroeder. Als zaadeter met een forse bek vond hij in de ouder wordende bossen een groeiend voedselaanbod waarop met een populatietoename is gereageerd. Vooral in de grotere bossen in het zuiden van de Denderstreek is de soort tegenwoordig geen ongewone verschijning. Verschillende roofvogels gebruiken bos om te broeden en te rusten. Het aantal broedparen van wespendief, buizerd, havik en sperwer, tot voor enkele decennia helemaal afwezig als broedvogels in de regio, nam toe. De vroegere zeldzaamheid was ook het gevolg van een niet aflatende vervolging in de 19de en eerste helft 20ste eeuw die ei zo na deze roofvogels bijna volledig deed verdwijnen in grote delen van West-Europa. Wettelijke bescherming in de tweede helft van de 20ste eeuw was een belangrijk keerpunt. Sindsdien hebben roofvogels hun comeback gemaakt. Hoewel het ouder worden van bossen ervoor heeft gezorgd dat de oppervlakte geschikt broedbiotoop is toegenomen, heeft vooral het stoppen van de vervolging de terugkeer ingeluid. Inmiddels is het plafond van de uitbreiding bereikt, en bij sperwer zijn er intussen zelfs tekenen dat de soort weer aan het afnemen is. Het is aannemelijk dat de aderlating in het voedselaanbod, door het afnemen van veel zangvogelpopulaties, gevolgen heeft voor de sperwerpopulatie. Dat het goed gaat met een handvol roofvogelsoorten is nog om een andere reden te nuanceren. De terugkeer is beperkt gebleven tot een handvol generalisten die weinig eisen stellen aan hun leefgebied. De roofvogelfauna in de regio is nog altijd soortenarm en zou onder betere natuurlijke om standigheden meer soorten kunnen tellen dan nu het geval is.

Bosuil - foto: Rollin Verlinde - Vilda

Jammer genoeg zijn er ook negatieve ontwikkelingen. Een aantal bossoorten doet het ronduit slecht of is zelfs verdwenen. Boompiepers kwamen tot eind vorige eeuw voor op kapvlaktes en langs bosranden. Daar is nu geen sprake meer van: de soort is volledig verdwenen als broedvogel. Bij ons was de fluiter tot voor enkele decennia in de meeste jaren te horen in hoog opgaande, open bospercelen in de grotere bossen Raspaillebos en Neigembos in Ninove. Daar is al enige tijd geen sprake meer van: fluiters zijn nu zeldzame doortrekkers. De wielewaal staat bekend als een karakteristieke soort van populierenbossen in de streek. Omdat populierenbossen vaak langs waterlopen zijn aangeplant, is het voorkomen van wielewalen ook vaak geassocieerd met waterlopen. Dat is een beetje misleidend: tot eind vorige eeuw kwamen wielewalen ook frequent voor in de meer klassieke loofbossen. Daar zijn ze sindsdien verdwenen, en houden wel nog stand in populierenbossen. Maar ook daar boert de soort duidelijk achteruit. De nachtegaal is geen pure bosvogel, maar in onze contreien heeft de soort wel vaak een binding met bos. Op kleine, lokale en tijdelijke oplevingen na zijn nachtegalen behoorlijk schaars geworden.

Grauwe vliegenvanger foto: Rollin Verlinde - Vilda De redenen waarom de voormelde soorten het in tegenstelling tot andere bosvogels niet goed doen zijn divers. De soorten die vooruitgang boekten zijn vrijwel allemaal standvogels die hier jaarrond blijven. De dalers hebben met elkaar gemeen dat ze allen langeafstandstrekkers zijn, die in Sub-Saharisch Afrika overwinteren. Over het algemeen doen langeafstandstrekkers het in heel West-Europa minder goed dan standvogels of trekkers op korte of middellange afstand. Het is verleidelijk om de oorzaken voor de achteruitgang te zoeken in de Afrikaanse wintergebieden of onderweg, maar zo eenvoudig is het ook weer niet. Er zijn namelijk ook langeafstandstrekkers die het niet zo slecht doen, zoals de grasmus (weliswaar geen bosvogel). Wat de voormelde soorten nog gemeen hebben is dat het insecteneters zijn, en met dat voedselaanbod schort het hier bij ons ook heel ernstig. De afname van die soorten is niet in heel WestEuropa even groot, en lokaal slagen ze er zelfs in om toe te nemen. Het ziet er dus naar uit dat minstens een deel van de achteruitgang ook hier bij ons een verklaring vindt. Of omdat in veel gebieden waar ze vroeger voorkwamen het voedselaanbod sterk is afgenomen, of omdat voedsel minder of nauwelijks nog bereikbaar is. Zo wordt bijvoorbeeld vermoed dat voor boompieper en nachtegaal, twee insecteneters die hun voedsel vooral op de bodem zoeken, het al te zeer dichtgroeien van bosbodems (bramen) als gevolg van bodemverrijking door sterk toegenomen stikstofdepositie een belangrijke rol zou kunnen spelen. Er is nog een interessant lichtpunt van een insecteneter die het hoog in de bomen zoekt. De grauwe vliegenvanger was tot voor enkele decennia een algemene broedvogel, die ook in veel tuinen voorkwam. De soort nam sterk af, maar heeft opvallend genoeg wel stand gehouden in bosgebieden. Zo wordt de populatie in het grootste bosgebied van de regio, het Raspaillebos, de laatste jaren op minstens 20 territoria begroot. Ook in de andere bosgebieden in de streek lijkt de soort het goed te doen. Dat ook standvogels die als bosvogel gelabeld worden

het slecht kunnen doen, wordt geïllustreerd door de matkop. Deze mezensoort is recent een van de snelst afnemende Vlaamse broedvogels. Over oorzaken is geen duidelijkheid, maar verdroging zou voor deze liefhebber van natte bossen een belangrijke rol kunnen spelen. Nog een negatief element is de toegenomen recreatiedruk. Het is heel fijn dat mensen de natuur ontdekken, maar voor veel bosvogels, die ruimte en voldoende rust nodig hebben, bestaat er een duidelijke grens aan wat ze kunnen verdragen aan regelmatige verstoring door mensen. Moraal van het verhaal: ja, een aantal bossoorten doen het nu heel goed en een uitbreiding van de oppervlakte bosareaal en een natuurlijk bosbeheer spelen daarbij een rol. Maar andere bosvogels doen het dan weer helemaal niet goed. Het zijn vooral een aantal generalisten die geprofiteerd hebben. Meer kritische bosvogels staan er een pak minder goed voor of zijn verdwenen.

Wouter Faveyts

Ook jouw waarnemingen zijn belangrijk!

Jouw waarnemingen van bosvogels, maar ook van andere vogelsoorten, zijn belangrijk! Dat is nu meer dan ooit het geval. In het voorjaar van 2020 is gestart met het veldwerk voor een nieuwe Vlaamse vogelatlas. Gedurende drie jaar zullen vogeltellers heel Vlaanderen op systematische manier onderzoeken op vlak van zowel broedvogels als wintervogels. Vogelwerkgroep Cinerea neemt het veldwerk in de Denderstreek voor zijn rekening. Hoewel het onderzoek in de eerste plaats volgens een vaste methodiek verloopt, kunnen losse waarnemingen belangrijke aanvullingen vormen. Iedereen kan dus helpen, ook jij. Dat doe je door zo veel mogelijk vogelwaarnemingen in te voeren in www.waarnemingen.be. Doen! Meer weten? Check www.vogelatlas.be of neem contact op met de regionale atlascoördinator via wouter.faveyts@telenet.be.

This article is from: