JA ARGANG 42, NR 6 / juni 2012, PRIJS € 6,-
OPINIE EN ONDERZOEK VOOR DE SCHOOLPRAKTIJK
Enquête passend onderwijs Onzekerheid en kansen
extra
Special ICT
onderzoek ONDERZOEK
PASSEND
ONDERWIJS
Positief blijven, jongens! Hoewel kinderen best positief zijn over leerlingen met een beperking in hun klas, nodigen ze hen niet graag uit op feestjes. Een positieve houding van ouders kan daarin verandering brengen.
* In het onderzoek is gekeken naar de houding van leerkrachten, ouders en klasgenoten ten opzichte van leerlingen met een cluster 4 indicatie (leerlingen met ADHD en PDD-NOS). Leerkrachten, ouders en klasgenoten vulden een vragenlijst in op basis van een situatieomschrijving over een leerling met kenmerken van ADHD.
D
e bezuinigingen op passend onderwijs mogen dan voor een groot deel van de baan zijn, het nieuwe beleid gaat gewoon door. Steeds meer leerlingen met een beperking komen dan in de reguliere klas. Het is daarom belangrijk om hen met een positieve instelling te accepteren. Maar gebeurt dat ook? Een belangrijke gedachte achter ‘inclusief onderwijs’ is dat leerlingen met een beperking in het reguliere onderwijs meer vriendjes hebben dan in het speciaal onderwijs. Speciale scholen staan immers vaak niet in de buurt, waardoor ze verder moeten reizen en het contact met buurtkinderen verliezen. De meeste leerlingen met beperkingen worden geaccepteerd en hebben vriendjes in de reguliere klas, zo blijkt uit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen. Voor hen lijkt inclusief onderwijs een succes te zijn. Toch wordt een deel van de zorgleerlingen niet goed geaccepteerd door klasgenoten. Onderzoek waarin leerlingen wordt gevraagd ‘wie zijn je beste vriend(inn)en in de klas’ (zie kader ‘Vriendjes met een beperking ja of nee’), wijst uit dat leerlingen met een rugzakje minder vaak gekozen worden als vriend(in) dan hun klasgenoten zonder rugzakje. Dit is zorgelijk, want afwijzing door klasgenoten kan leiden tot aanpassingsproblemen,
Tips en tricks • Breng de sociale relaties in de klas in kaart als er twijfels zijn over de acceptatie van bepaalde leerlingen in de klas. • Bespreek in de klas dat iedereen anders is en leerlingen met beperkingen gelijkwaardig zijn. • Benadruk de positieve kanten van iemands beperking, bijvoorbeeld: kinderen met ADHD hebben veel energie. • Versterk de sociale relaties van leerlingen, door bijvoorbeeld coöperatief leren. • Zorg ervoor dat de klassenassistent niet alleen aandacht geeft aan de leerling met de beperking, maar betrek ook andere leerlingen. • Betrek ouders bij de problemen in de klas. • Geef ouders uitleg over het type beperking van de leerling en benadruk dat positief zijn belangrijk is voor de houding van hun kind./ AdB
32
juni 2012
lage leerprestaties en psychische problemen op lange termijn. Verjaardagsfeestje Uit het onderzoek * blijkt verder dat leerkrachten overwegend neutraal tot positief zijn en zich goed in staat voelen om les te geven aan kinderen met gedragsproblemen. Bovendien zijn ze bereid hun dagelijkse programma aan te passen. Ook ouders lijken neutraal en vinden het goed dat leerlingen met beperkingen en zonder beperkingen naar dezelfde school gaan. Ze denken dat de opname van zorgleerlingen in het reguliere onderwijs zorgt voor meer acceptatie van mensen met beperkingen in de maatschappij. Maar, als het gaat om contact tussen hun eigen kind (zonder beperking) en een leerling met een gedragsprobleem zijn ouders negatiever. Zo heeft een grote groep ouders er moeite mee als hun kind een klasgenoot met ADHD zou uitnodigen voor zijn/haar verjaardagsfeestje. Ouders vragen zich af hoeveel aandacht de leraar aan iedereen kan geven als er leerlingen met gedragsproblemen in de klas zitten. En ze denken dat de leerkracht niet goed onderwijs kan geven aan zorgleerlingen. Klasgenoten zijn, net als leerkrachten en ouders, niet uitgesproken negatief of positief over leerlingen met ADHD of PDD-NOS in de klas, maar zijn niet snel met hen bevriend. De meesten nodigen liever geen leerling met ADHD uit voor zijn/haar verjaardagsfeestje. Meisjes lijken meer sympathie te hebben voor leerlingen met beperkingen. Acceptatie Kinderen worden beïnvloed door hun ouders, zo blijkt uit het onderzoek. Als je de houding van ouders positief zou kunnen beïnvloeden, zou dat dus gunstig zijn voor het beeld dat kinderen hebben. Ouders voorlichten over hun eigen invloed is van belang. Dit kan een school doen door ouders van klasgenoten informatie te geven over de plaatsing van een kind met een rugzakje en daarbij vooral
tekst Anke de Boer beeld Shutterstock
negatieve (voor)oordelen weg te halen bij ouders. Leerlingen met gedragsproblemen (zoals ADHD) lijken het minst te worden geaccepteerd door klasgenoten en de houding van ouders en medeleerlingen is het meest negatief over deze groep. Opvallend is het negatieve effect van de klassenassistent op de acceptatie van leerlingen met een cluster 4 indicatie. Want, zo blijkt uit het onderzoek, LGF-leerlingen hebben minder kans om te worden geaccepteerd in klassen met een klassenassistent. Dit blijkt ook uit internationaal onderzoek. Waarschijnlijk krijgt deze leerling een uitzonderingspositie als de klassenassistent veel tijd en aandacht aan hem/haar besteedt en valt de hij/zij hierdoor nog eens extra op. n Anke de Boer, Inclusion: a question of attitudes? Afdeling orthopedagogiek (RuG). Het proefschrift of brochure over de uitkomsten van het onderzoek is op te vragen via: anke.de.boer@rug.nl.
Vriendjes met een beperking ja of nee Susan
Op basis van het onderzoek ‘wie zijn je beste vriend(inn)en in de klas?’ kun je een zogenoemd sociogram maken. Daarin is te zien dat leerlingen met beperkingen minder vriendjes maken. In de klas van het voorbeeldsociogram is Paul een populaire leerling. Hij is vaak gekozen als vriend. Dennis (leerling met een rugzakje) is geen enkele keer gekozen als vriend. Een uitgaande pijl geeft aan wie de leerling gekozen heeft als vriend: Martin kiest Paul. Een binnenkomende pijl geeft aan dat de leerling gekozen is als vriend: An kiest Els. Een dubbele pijl geeft een wederzijdse vriendschap weer: Susan en An zijn vriendinnen en An en Paul zijn vrienden./ AdB
Martin An Paul
Dennis (leerling met LGF)
Els
juni 2012
33
ONDERZOEK ONDERZOEK KORT
Sex & the single school Jongens en hun vermeende problemen blijven maar sexy in onderwijskringen. En bij onderzoekers. Lees maar mee. Nu eens roept een bestuurder dat gescheiden lessen voor jongens en meisjes dé oplossing is om de achterstand van jongens in het onderwijs tegen te gaan. Dan weer bepleit iemand – zoals Angela Crott in haar opiniestuk in Didactief 1/2012 – dat jongens zo ‘bijzonder’ zijn dat ze ook bijzondere maatregelen behoeven om niet uit de boot te vallen. De basis van al deze pleidooien ligt al te vaak in niet goed uitgevoerd onderzoek of het verkeerd interpreteren van onderzoek. In een blog (zie www.didactiefonline.nl) schreef ik recentelijk al hoe gevaarlijk een beetje wetenschappelijke kennis kan zijn. Ik baseerde mij, uiteraard, op onderzoek zoals het artikel in Science over ‘The pseudoscience of single-sex schooling’. De auteurs – allen (neuro)psychologen die onderzoek doen naar sekseverschillen en -rollen – constateren dat de roep om gescheiden onderwijs ‘deeply misguided’ is en zelden gebaseerd op valide wetenschappelijk bewijs. Zij stellen dat het sterkste argument tegen gescheiden lessen is dat dit de mogelijkheid tot samenwerken tussen jongens en meisjes minimaliseert en op sekse gebaseerde stereotypen versterkt. Slotconclusie: Er is GEEN wetenschappelijk bewijs dat gescheiden onderwijs tot betere leerresultaten leidt! Hoe komt het toch dat de mythes over jongens en meisjes zo hardnekkig zijn? Neem de vermeende nadelige invloeden op jongens van feminisering van het onderwijs. Een typisch geval van twee dingen waarnemen en ze plompverloren aan elkaar verbinden. Men ziet meer vrouwen in het onderwijs (of dit zo is, laat ik in het midden, maar volgens OCW gaat het om een toename van 76% naar 80% in het eerste decennium van de 21ste eeuw in het primair onderwijs) en men ‘ervaart’ meer gedragsproblemen bij jongens. Vervolgens concludeert men dat er een verband tussen beide waarnemingen is, ja zelfs een oorzakelijk verband. In een recent Nederlands onderzoek gepubliceerd in de Journal of School Psychology concluderen Jantine Spilt, Helma Koomen en Suzanne Jak dat vrouwelijke docenten gemiddeld veel betere relaties hebben met alle leerlingen – ongeacht sekse – dan hun mannelijke collega’s. Hun relaties met leerlingen zijn hechter en kennen veel minder conflicten. Verder zijn er, ongeacht het geslacht van de docent, meer conflicten met jongens dan met meisjes. Volgens de auteurs ‘betwisten de bevindingen de maatschappelijke veronderstelling dat mannelijke docenten betere relaties hebben met jongens dan vrouwelijke docenten’. Een verdere vraag is of er een wezenlijk ofwel genetisch verschil bestaat tussen jongens en meisjes dat gescheiden onderwijs toch wenselijk – of misschien zelfs noodzakelijk – zou maken. En of er ooit een situatie zou zijn waar gescheiden lessen toch beter zijn. Onderzoekers Booth, Sosa en Nolen schrijven
in een rapport van de Duitse Forschungsinstituut zur Zukunft der Arbeit dat er wel bewijs is dat vrouwelijke adolescenten zich in niet gemengde groepen anders gingen gedragen dan in gemengde groepen. In acht weken gingen vrouwen minder risicomijdend gedrag vertonen, terwijl het gedrag van mannen – ongeacht de samenstelling van de groep – hetzelfde bleef. De onderzoekers concluderen dat sekseverschillen voor risicomijdend gedrag eerder het gevolg zijn van sociaal leren dan van aangeboren geslachtskenmerken.
Kirschner Kiest
En wat zou dit kunnen betekenen voor het onderwijs? Ten eerste dat men misschien de nadruk moet leggen op het sociaal aanleren van zulk gedrag. Met andere woorden, hoe kunnen wij in het onderwijs zorgen dat wij meisjes niet aanleren om timide en risicomijdend te zijn dan wel hoe kunnen wij ze wel leren sterker in hun schoenen te staan. En ten tweede, dat er heel misschien bij sommige vormen van samenwerkend leren even nagedacht moet worden over de precieze samenstelling van de groepjes. Misschien vragen sommige soorten groepsopdrachten gemengde groepen en andere juist gescheiden groepen. Goed onderzoek zal ons dat leren. De enige keiharde conclusie die we kunnen trekken, is dat beleidsmakers en bestuurders alvorens zevenmijlslaarzen aan te trekken, eerst veel en goed onderzoek moeten (laten) doen! Of tenminste zich goed op de hoogte laten stellen van bestaand goed onderzoek. Paul Kirschner, hoogleraar Onderwijspsychologie aan de Open Universiteit, kiest tweemaandelijks de pareltjes uit recent onderzoek. De besproken onderzoeken zijn te vinden op www.didactiefonline.nl Volg Paul ook op Twitter: @P_A_Kirschner
juni 2012
39
ONDERZOEK ONDERZOEK
Kwart excellente leerlingen ‘mislukt’ in het vo Bijna een kwart van de zogenoemd excellente leerlingen haalt het eindexamen in het vwo niet. Middelbare scholen moeten hun daarom meer aandacht geven, in plaats van ervan uitgaan dat ‘ze het toch wel redden’.
Excellente leerlingen met een Cito-score van 549 of 550 zouden zonder veel moeite in zes jaar hun vwo-diploma moeten kunnen halen. Verbazingwekkend genoeg lukt 24% dat niet, zo blijkt uit onderzoek van het GION op basis van gegevens van het cohort-onderzoek VOCL’99. Sommigen van hen waren voor het eindexamen gezakt, sommigen waren in een eerder leerjaar blijven zitten, en anderen waren afgestroomd naar bijvoorbeeld havo. Ook combinaties van zittenblijven en afstroom kwamen voor. Het ministerie van Onderwijs zet in op een ambitieuze leercultuur voor alle leerlingen met speciale aandacht voor excellente leerlingen. Het GION heeft opdracht gekregen onderzoek te doen naar de schoolloopbanen van ‘excellente’ leerlingen in het voortgezet onderwijs, dat wil zeggen de 5% potentieel beste leerlingen. In het eerste leerjaar zat 2% van de excellente leerlingen in een klastype dat niet leidt naar het vwo. De overige 98% lag als het ware nog op koers. In het tweede leerjaar was dat nog 97%, in het derde 93%, in het vierde 89%, in het vijfde 84% en in het zesde 78%. Sommige leerlingen hebben misschien weloverwogen gekozen voor havo in plaats van vwo, bijvoorbeeld omdat ze een kunstzinnige opleiding wilden gaan volgen. Maar in het onderzoek worden ze meegeteld als ‘mislukt’.
Tabel 1. Succeskans voor leerlingen in procenten Leerjaar klastype HAVO/VWO VWO
48
juni 2012
1
2
3
71 81
66 82
50 82
Er is een aantal risicofactoren dat samenhangt met het al dan niet mislukken, zoals klastype, sekse, sociaal-economische status (SES) en de persoonlijkheidsfactor Ordelijkheid. Andere factoren als motivatie en etnische achtergrond blijken geen grote rol te spelen. Het overgrote deel van de excellente leerlingen was geplaatst in homogeen vwo of heterogeen havo/vwo. Leerlingen die begonnen in een homogene vwo-klas deden het beduidend beter dan leerlingen die waren geplaatst in een havo/vwo-brugklas. Daar waar de gemiddelde succeskans 76% was, blijkt die kans voor leerlingen in een vwo- klas 10% hoger te zijn dan voor leerlingen in een havo/vwo-klas (80% versus 70%). Op sommige scholen kwamen ook in het tweede leerjaar havo/vwo-klassen voor. Het verschil in succeskans met homogene vwo-klassen is dan nog groter (namelijk 16%). Helemaal dramatisch wordt het verschil in het derde leerjaar (32%). Zie tabel 1. Het is duidelijk in het belang van de excellente leerlingen om in een vwo-klas te worden geplaatst. Maar het is vermoedelijk wel goed voor niet-excellente leerlingen om samen met excellente leerlingen in een havo/vwo-klas te worden geplaatst. Met andere woorden, een groepsvorm die optimaal is voor excellente leerlingen trekt een wissel op wat het gunstigst is voor andere groepen leerlingen. Ordelijkheid Excellente jongens blijken minder succes te hebben dan excellente meisjes (73% versus 80%). Dat jongens, zoals bekend, het minder goed doen in het voortgezet onderwijs, geldt dus ook voor de allerbesten. Als indicatie voor SES is de hoogste opleiding van de ouders genomen en hiervan is een driedeling gemaakt (laag, midden, hoog). Het succespercentage in deze drie groepen verschilt aanzienlijk (63%, 72%, 82%). Voor een deel komt dat doordat vooral
tekst H ans Kuyper beeld Shutterstock
hoog SES kinderen naar het gymnasium zijn gegaan. Er waren overigens geen verschillen tussen leerlingen op gymnasia en leerlingen in homogene vwo-klassen op bredere scholengemeenschappen. In het VOCL’99 onderzoek is persoonlijkheid gemeten door heel korte uitspraken voor te leggen aan leerlingen. Voor Ordelijkheid zijn dat bijvoorbeeld: ‘Ik werk graag volgens schema’ en ‘Ik doe gekke dingen’. De antwoordmogelijkheden liepen uiteen van 1 = klopt helemaal niet tot 5 = klopt precies. De antwoorden zijn omgezet naar genormeerde scores die zowel positief als negatief kunnen zijn, maar – om duidelijk te maken wat de scores hierna betekenen – de gemiddelden bij volwassenen liggen rond de 1.00. Op Ordelijkheid was het gemiddelde voor alle leerlingen – dus ook de ruim 95% niet excellente – in het eerste jaar 0.38, in het derde jaar 0.07 en in het vijfde jaar 0.18. Wellicht als gevolg van de voortschrijdende puberteit zijn de leerlingen zichzelf als iets minder ordelijk gaan zien. Succesvolle, excellente leerlingen scoorden gemiddeld hoger op Ordelijkheid dan niet-succesvolle (zie tabel 2). Zeker in het derde jaar is er een groot verschil. Het is vooral zo dat de niet succesvolle, excellente leerlingen extra laag Tabel 2. Gemiddelde score op ordelijkheid voor succesvolle en nietsuccesvolle scoorden, en niet zozeer dat de succesvolle excellente leerlingen. ‘Normale’ gemiddelde score is 1.00 en je kunt ook leerlingen extra hoog scoorden; in het vijfde negatief (onder 0) scoren. jaar scoorden ze zelfs lager dan het overall gemiddelde van 0.18. Een lage score op Jaar wel succes geen succes Ordelijkheid is voor excellente leerlingen dus een risico. 1 0.48 0.13 3 Vermijd zittenblijven 5 Middelbare scholen kunnen meer aandacht besteden aan het allerbeste deel van hun instroom. Vaak denken scholen dat deze leerlingen ‘het toch wel redden’, maar dat geldt voor bijna een kwart van hen dus niet. Excellente leerlingen kunnen het best in een homogene eerste klas (klastype vwo) plaatsnemen. Na het eerste jaar kunnen gemengde klassen havo/vwo het best helemaal worden vermeden. Iets anders is het vermijden van zittenblijven. Het lijkt alsof sommige leerlingen ‘per ongeluk’ blijven zitten, terwijl dat eigenlijk helemaal niet zou hoeven. Excellente leerlingen hebben nog veel in reserve, ook als ze er op een ongelukkig moment, namelijk vlak voor de overgang, niet goed voorstaan. In plaats van hen gewoon te laten zitten, zouden ze de opgelopen achterstand (met voldoende begeleiding) weer kunnen inhalen in het eerst trimester van het volgende schooljaar (voorwaardelijke overgang). Ten slotte geven de resultaten met
0.20
-0.64
0.06
-0.41
betrekking tot Ordelijkheid zeer te denken. Onder invloed van de ideologie van het ‘Nieuwe Leren’ zijn leerlingen steeds meer aan hun lot overgelaten, vooral in de bovenbouw van het havo en vwo (het studiehuis). De resultaten in tabel 2 doen vermoeden dat een substantieel deel van de leerlingen, ook bij de allerbesten, daar gewoon nog niet aan toe is. Vandaar een pleidooi voor een beter gestructureerd onderwijs in het studiehuis. Als dat bevorderlijk is voor de excellente leerlingen, zal het dat zeker ook zijn voor hun iets minder getalenteerde klasgenoten. ■ H. Kuyper & M. P. C. van der Werf, Excellente leerlingen in het voortgezet onderwijs. Schoolloopbanen, risicofactoren en keuzen. Groningen, GION 2012.
juni 2012
49